2. • Uitdaging 1: De aangroei van hoogopgeleide
jongeren vertraagt t.o.v. andere landen
• Uitdaging 2: We boeken te weinig
vooruitgang in gelijke kansen en aanboren
van nieuwe talentenreservoirs
• Uitdaging 3: Een te rigide onderscheid
tussen academisch en professioneel hoger
onderwijs is nefast
3 uitdagingen
4. • Vlaanderen heeft zijn groei en welvaart sinds
midden 20ste eeuw in grote mate te danken aan
investeringen in hoger onderwijs en groei aantal
hooggeschoolden
– Academisch gevormde maar ook technisch
geschoolde professionals
– Voor innovatie en economische groei, maar ook voor
sociale vooruitgang en culturele ontwikkeling
• Het is van cruciaal belang om die instroom van
hooggeschoolden in economie en samenleving op
hoog niveau te houden
Hooggeschoolden zijn belangrijke bron van
welvaart, groei en sociale vooruitgang
5. Aandeel hooggeschoolden in 25-34j
bevolking, 2000 en 2013
0
10
20
30
40
50
60
70
Korea
Poland
Luxembourg
Latvia
Ireland
UnitedKingdom
SlovakRepublic
Slovenia
CzechRepublic
Switzerland
Portugal
Hungary
Netherlands
Australia
OECDaverage
Turkey
Greece
France
Italy
Estonia
Denmark
Norway
NewZealand
Sweden
Austria
Japan
Iceland
Canada
Mexico
Spain
UnitedStates
Belgium
Germany
Finland
2000 2013%
6. Gemiddelde jaarlijkse groei hoger-onderwijs-
kwalificaties in 25-34-jarigen 2000-2013
%
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Finland
UnitedStates
Belgium
Canada
Spain
Germany
Japan
Norway
Sweden
Iceland
Estonia
NewZealand
France
Denmark
Mexico
Australia
OECDaverage
Greece
Netherlands
EU21average
UnitedKingdom
Switzerland
Ireland
Austria
Korea
Slovenia
Hungary
Luxembourg
Italy
Portugal
Turkey
CzechRepublic
SlovakRepublic
Poland
7. Percentage werkenden in hooggeschoolde
en laaggeschoolde arbeid
30
20
10
0
10
20
30
40
50
60
Austria
Italy
CzechRepublic
SlovakRepublic
Japan
Germany
England/N.Ireland(UK)
Australia
Poland
Average
Ireland
UnitedStates
Netherlands
Spain
Sweden
Estonia
Norway
Denmark
Korea
Cyprus¹²
Canada
Finland
Flanders(Belgium)
Primary education or less Tertiary education or more
8. • In 2000 had België de 6de rank van 32 OESO-
landen in % hooggeschoolden in 25-34 jarige
bevolking – in 2013 gezakt naar 15de rank
• Gemiddelde jaarlijkse aangroei tussen 2000 en
2013 was 1.3% – tien jaar eerder (35-44 jarigen)
was dit nog 2.7%
• Tussen 2009 en 2013 is de gemiddelde jaarlijkse
groei zelfs gedaald naar 0.1% (OESO: 2.3%)
• Conclusie: de broodnodige groei van onze
belangrijkste bron van menselijk kapitaal en
innovatiepotentieel valt stil
Aandeel hooggeschoolden in jonge
beroepsbevolking stijgt, maar te traag
9. • Wil Vlaanderen ook in de toekomst een
innovatieve kenniseconomie zijn, moet het
sterker in zijn menselijk kapitaal investeren
• Hogescholen zijn – meer dan universiteiten – de
expansieve component van het HO-bestel
Wat betekent dit?
10. UITDAGING 2:
WE BOEKEN TE WEINIG
VOORUITGANG IN GELIJKE KANSEN
EN AANBOREN VAN NIEUWE
TALENTENRESERVOIRS
12. Intergenerationele onderwijsmobiliteit 25-34j
en gelijke kansen HO-participatie 20-34j
Australia
Austria
CanadaDenmark
Estonia
Finland
France
Germany
Ireland
Italy
Japan
Netherlands
Norway
Poland
Spain
Sweden
United States
Flanders (Belgium)
England/N. Ireland
(United Kingdom)
Russian Federation*
Average
15
20
25
30
35
40
45
50
12345678910
Upwardmobility
Odds ratio
inequality of opportunity
low educational mobility
inequality of opportunity
high educational mobility
equality of opportunity
high educational mobility
equality of opportunity
low educational mobility
13. • Vlaanderen situeert zich net boven gemiddelde voor
onderwijsmobiliteit bij de 25-34 jarigen – 35% van
die groep heeft een hoger diploma dan ouders
• Maar de mobiliteit heeft zich vooral bij
middenklassen voorgedaan; de doorstroom van
kinderen van laaggeschoolde ouders naar het hoger
onderwijs blijft erg laag
• Een kind van hooggeschoolde ouders heeft 5.7 keer
meer kans op een hoger onderwijsdiploma dan een
kind van laaggeschoolde ouders
Onderwijsmobiliteit en gelijke kansen
14. • Toekomstige welvaart Vlaanderen hangt in grote
mate af van de mate waarin HO er in slaagt
nieuwe bronnen van talent aan te boren, vooral
bij kansengroepen die nog te weinig
doorstromen naar het hoger onderwijs
• Hogescholen zijn – meer dan universiteiten –
goed geplaatst om toegankelijkheid en gelijke
kansen centraal te stellen en talentontwikkeling
te bevorderen.
Wat betekent dit?
15. UITDAGING 3:
EEN TE RIGIDE ONDERSCHEID
TUSSEN ACADEMISCH EN
PROFESSIONEEL HOGER
ONDERWIJS IS NEFAST
16. • Internationaal is het onderscheid tussen
geïntegreerde en binaire systemen van hoger
onderwijs aan het milderen – veel binaire stelsels
evolueren naar meer gedifferentieerde systemen
met tussenvormen en flexibele overgangen
• Sterk dynamische ontwikkeling van professies –
toenemende impact professies op opleidingen over
het ganse spectrum
• ‘21st century skills’ laten zich moeilijk ordenen op
continuüm professioneel versus academisch
Toekomst van het binaire bestel
17. 17
Wijzigende vraag naar competenties
35
40
45
50
55
60
65
70
1960 1970 1980 1990 2000 2006 2009
Routine manual Nonroutine manual Routine cognitive
Nonroutine analytic Nonroutine interpersonal
Mean task input in percentiles of 1960 task distribution
18. Evolutie tewerkstelling van beroepscategorieën
naar competentieniveaus
-20
-15
-10
-5
0
5
10
15
20
25 Occupations with
highest average
scores
Occupations with
next to highest
average scores
Occupations with
next to lowest
average scores
Occupations with
lowest average
scores
Percent
19. • Evolutie competentie-noden
– Communicatie, problem-solving, creativiteit, team-work
– Onderzoeksvaardigheden, zowel wetenschappelijk als
‘mode 2’, vaak in mengvormen
– Inter-disciplinariteit maar met vaardigheid om in een
kennisdomein in de diepte te gaan
– Meta-cognitie
– Veranderingsbereidheid, risk-taking, entrepreneurial
– ‘Global competences’
– Leadership
Wijzigende vraag naar competenties
20. • Vraag naar competenties differentieert zich op
andere dimensies dan louter hiërarchische
academisch-professioneel dimensie
• Diversifiëring academisch versus professioneel
weerspiegelt arbeids- en beroepencontext 20ste
eeuw, bereidt niet voor op 21ste eeuw
• Professionele verankering en normering
noodzakelijk, maar liefst niet te strak omwille van
mobiliteit en evolutief perspectief
• Blijvende aandacht nodig voor flexibele overgangen
Wat betekent dit?
22. • Meer studenten naar hoger onderwijs, op de
eerste plaats naar hogescholen
• Betere doorstroom en hogere uitstroom
• Aanboren van nieuwe talen bij laaggeschoolde
gezinnen en gezinnen met migratie-achtergrond
door ambitieus en krachtig kansenbeleid
• Van rigide tweedeling academisch-professioneel
naar flexibeler continuüm met gelijkwaardige
partners in functie van ‘21st skills’
Conclusies