1. Frontaal onderwijs
- Frontaal onderwijs is een van de meest gebruikte
leermethoden in het onderwijs.
- De hele groep houdt zich dan bezig met hetzelfde
onderwerp.
- De leraar kan zo op een eenvoudige manier het werk
van de leerlingen controleren. Hij zorgt er zo voor dat
iedereen op hetzelfde niveau eindigt.
- Ook kan hij de leerlingen een presentatie laten houden
over een bepaald onderwerp zodat ze van elkaar
kunnen leren.
- Hij kan de lessen interessanter maken wanneer hij de
kinderen plaatjes of bordtekeningen laat zien.
Interpetatie van bronnen
(en het samenvatten ervan)
1. Wanneer je een geschiedkundige tekst wilt begrijpen en
uitwerking is het als eerste belangrijk om de inhoud
van je bron kort samen te vatten.
Daarna is het van belang de tekst te analyseren; en de
inhoud de boodschap uit het verhaal in de geschiedenis uit
te zoeken (wat ermee wordt bedoeld).
2. Dan moeten we een ´inleiding´hebben waarin
informatie over de schrijver, de tekstsoort, het moment
van uitgave, de titel en een korte samenvatting van de
inhoud en bedoeling van het verhaal hebben.
3. In het hoofddeel van de uitwerking moet een samenvatting
van de analyse staan en er moet worden uitgelegd waarom deze
analyse de juiste is. De feiten die je hiervoor verzameld (over
de tijd van gebeurtenis etc.) kun je gebruiken om de gevoelens
en de loop van het verhaal te verklaren.
4. Als afsluiting kun je jou mening duidelijk maken.
Het uitwerken van informatie
Vaak geeft een leraar de opdracht een uitwerking te maken
over een onderdeel in de lessen. De bedoeling is dat je het
thema kunt begrijpen en definieren. Als eerste moet je een blik
over het hele onderwerp werpen. Boeken en internet kunnen je
hierbij helpen. Soms is er niet erg veel informatie over je
onderwerp te vinden dan kun je het bij jezelf zoeken. Het is erg
nuttig om aantekeningen te maken tijdens de les om het thema
beter te begrijpen. Hierna moet je stap voor stap de belangrijke
dingen in de tekst uitwerken. Als het goed is heb je nu het
thema uitgewerkt.
Experimenten bij scheikunde
Meestal worden experimenten bij scheikunde gebruikt om een
nieuw onderwerp te presenteren of vragen te beantwoorden.
Experimenten dienen te worden uitgevoerd in beschermende
kleding, zoals een bril of handschoenen.
Daarvoor is een protocol opgesteld dat altijd moet altijd
worden beschreven: als eerste moet worden gesteld wat er
wordt verwacht van het experiment (de hypothese) dan is het
2. belangrijk te vertellen wat er nodig is om het experiment uit te
voeren. Vervolgens moet het experiment worden getekend en
hoe je de test stap voor stap kunt uitvoeren. Ook is het nodig te
zeggen wat je zag en wat dat wil zeggen. Als laatste moet je
melden of je hypothese juist was.sssss
Dialoog in vreemde talen
De vreemde talen die in het Elisabeth Gymnasium geleerd
worden zijn: Engels, Russisch, Spanish, Latein en Frans. Deze
talen worden in kleine groepen geoefent. Daarbij Oefenen ze
ook nog de gramatica.
Partnerarbeit
Zum Beispiel sucht jeder mit einem Partner die Antwort zu
einer Frage oder im Sprachunterricht werden Aufgaben mit
dem Partner gemacht. Dies erfolgt nur durch Absprache mit
dem Partner, nicht schriftlich.
Die Bearbeitung der Aufgaben mit einem Partner oder
alleine
Die Aufgaben aus den Schulbuechern werden schriftlich
bearbeitet.
Gruppenarbeit
Der Lehrer gibt den Schuelern ein Thema vor, welches sie
dann in einer Gruppe erarbeiten. Innerhalb der Gruppen wird
das Thema dann erneut aufgeteilt, sodass jeder Schueler einen
eigenen Bereich erarbeitet. Zum Schluss werden die
Informationen uzusammengetragen und als Endergebnis zum
Beispiel als Poster, Video, Schauspiel oder Ähnlichem
präsentiert.
Woordenslang
Bij de woordenslang delen we de groep in twee partijen.
De teams moeten in rijen gaan staan zodat ze twee slangen zijn.
De leraar staat aan het hoofd van de slangen met zijn gezicht
naar de kinderen. Hij zegt een woord in een vreemde taal en het
kind dat weet wat het betekend mag achteraan gaan staan.
Wanneer iemand het woord verkeerd vertaalt moet hij of zij op
een stoel gaan zitten. Het spel eindigt als alle leerlingen uit een
team op hun plaats zitten.
Stationnenwerk
Een van de vele leermethoden voor scholen is het
´stationnenwerk´. Het kan worden gebruikt wanneer de
kinderen meer dan een ding over een onderwerp moeten leren.
Iedere leerling krijgt een blad waarop te zien is welke opgaves
hij moet maken. Wanneer hij klaar is met een opdracht mag hij
het desbetreffende werkje op zijn lijst afstrepen. Meestal
liggen bij de verschillende stations werkbladen die de leerling
kan maken. Als iedereen klaar is met de werkjes haalt de leraar
ze op en berekent de resultaten van de kinderen.
Debat
3. Het debat is een bijzonder sterk geregelde vorm van
discussieren.
Voor een goed debat is er een stellin nodig waarover twee
groepen met elkaar van gedachte kunnen wisselen. Het is van
belang dat de beide partijen een andere mening over de stelling
hebben. De discussie moet worden gecontroleerd door een
debat voorzitter. Ghost-speakers* kunnen de partijen in hun
mening ondersteunen.
1.Debat voortzitter
De debatsvoorzitter open en sluit het debat. Hij
presenteert de stelling en geeft personen uit beide
partijen het woord. Daarbij zorgt hij ervoor dat iedereen
evenlang kan spreken. Natuurlijk is het ook zijn taak de
beide partijen te laten praten over de stelling en niet
over andere zaken. Ook kan hij nieuwe feiten of
inzichten in het debat brengen.
*Ghost-speaker
De ´ghost-speaker´ zit tussen de leden van een partij en
kan hen voorzien van feiten en argumenten.
In het debat nemen de partijen een stelling in over het
onderwerp van discussie en gedurende het gesprek
kunnen ze proberen te onderzoeken of dit een juiste
veronderstelling is of niet.
Aan het einde van het debat zijn er twee mogelijkheden:
een van de partijen ´wint´ de discussie of de partijen
vinden samen een compromis.
6. HUEs und Klassenarbeiten
In vielen Unterrichtsfächern schreiben die Schueler während
einer Periode, dem so genannten Jakso, HUEs (kleine Tests
beziehungsweise Kurzkontrollen). Am Ende eines jeweiligen
Jaksos werden die Klassenarbeiten geschrieben. In Sprachen
gibt es auch oft Vokabeltests.
9. Referate
Der Lehrer gibt ein Thema, zu dem die Schueler allein oder in
einer Gruppe ein schriftliches oder muendliches Referat
vorbereiten, indem sie selbstständig Informationen zu ihrem
Thema sammeln.
10. Arbeiten und Arbeitsberichte (Experimente und
Protokolle)
In Physik- und Chemiestunden werden jeweils praktische
Arbeiten über das zu behandelnde Thema ausgefuehrt
(Experimente), zu denen auch Arbeitsberichte (Protokolle)
geschrieben werden.
4. Uit andere bronnen:
Huiswerk / toets nakijken:
1. Afvalrace: Iedereen moet gaan staan, de docent stelt vragen over de vorige les.
Als je denkt dat je het antwoord niet weet, mag je gaan zitten. De docent kiest
iemand die is blijven staan. De leerling geeft het antwoord. De docent stelt daarna
weer een nieuwe vraag, de leerlingen die het antwoord weten gaan weer zitten,
de docent kiest iemand die het antwoord weet.
2. Check-in-duo’s:
- De vragen eerst individueel beantwoorden
- Check-in-duo’s: Laat de leerling het antwoord met een klasgenoot vergelijken.
Zoek samen het goede antwoord. Geef niet direct een antwoordmodel, zodat
leerlingen gedwongen worden tot overleg.
- Check-in-de-klas: Bespreek de vragen waarover de meeste duo’s het niet
eens zijn geworden. Inventariseer per vraag hoeveel leerlingen twijfelen aan
goede antwoorden.
Variant: In tweetallen of in viertallen huiswerk nakijken. Eis: kom tot één antwoord
of je moet goed verantwoorden (motiveren) waarom je een ander antwoord hebt.
Voorbeeld: De leerlingen moesten huiswerk maken (werkwoordspelling). Dat
huiswerk hebben we in de les via antwoorden op een scherm snel nagekeken. De
leerlingen moesten alleen een streep zetten als een antwoord fout was, nog niet
verbeteren. Daarna moesten ze in een groepje van 3 hun schriften doordraaien.
Bij een ander moesten ze kijken wat hij fout had en daarna bedenken wat het
goede antwoord is. Dan het belangrijkste: ze moesten aan de andere leerlingen
uitleggen waarom dat antwoord niet goed was, hoe ze het nieuwe antwoord
konden vinden. De groepjes heb ik gevormd door leerlingen kaartjes te geven
met daarop een nummertje. De nummertjes moesten bij elkaar gaan zitten.
3. Noteer de 3 moeilijkste vragen. Afhankelijk van de respons uit de klas bespreken
we die klassikaal. De andere vragen kunnen middels een nakijkmodel worden
nagekeken.
4. Laat de leerlingen het werk van elkaar nakijken. Ervaring leert dat zij elkaar
streng beoordelen.
5. Via beamer/digitale schoolbord de antwoorden projecteren. Dan kun je goed zien
wie er nakijken. De leerlingen kunnen daarna vragen stellen over zaken die nog
onduidelijk zijn.
6. Nadat de leerlingen het huiswerk gemaakt hebben, laat ik hen op "mijn eigen site"
op Moodle nakijken. Ik kan het openen en sluiten wanneer ik het bepaal. Ze
krijgen een week de tijd om na te kijken en te verbeteren met een andere kleur,
daarna kom ik bij de leerlingen langs om te kijken of ze ook goed hebben
nagekeken. De moeilijkste/belangrijkste (!) opgaven, zie pw, bespreek ik
klassikaal, evt. vóór of na het nakijken. Hiernaast het adres waar
voorbeeldantwoorden staan vermeld om zelfstandig na te kijken:
http://studiereg.reggesteyn.nu/login/index.php (via gast/nederlands/rijssen/klas
t1 , h1 of t2)
5. 7. Grammatica: De stof eerst kort uitleggen. Ze werken daarna in groepjes van 4
aan zinnen uit het boek (elkaar uitleggen). Iedereen is verantwoordelijk voor het
leren van elk groepslid, dus iedereen moest in staat zijn de zinnen uit te leggen.
Daarna uit elke groep iemand de zinnen laten uitleggen.
Bij goede resultaten een plusje (0.25) voor de hele groep op de eerstvolgende
toets. Eventueel: ieder apart 3 zinnen laten behandelen op papier en dan een
groeps"plusje" geven als de individuen in staat waren de zinnen goed uit te
leggen.
Repetitie / Proefwerk bespreken:
1. Toets teruggeven en ongeveer gelijke scores bundelen. Vervolgens toets
nogmaals laten maken in groepjes (leerlingen met gelijke scores werken samen).
Fluisterend overleg. Leerlingen krijgen de helft van het verschil in cijfer tussen
Rep1 en Rep2, erbij op hun eigen repetitiecijfer.
2. Leerlingen die het goede antwoord hadden, leggen het antwoord uit aan de klas.
3. Leerlingen op het bord laten uitleggen.
Andere werkvormen (oa:Smartboard/ PowerPoint/ onderwerp introduceren):
1. Denken Delen Uitwisselen. Daarna evt. woordweb en/of in groepjes laten
bespreken of zij het begrepen hebben.
- Denken: Stel een vraag. Activeer voorkennis leerlingen
- Delen: Laat de leerlingen in tweetallen het antwoord uitwisselen en
bespreken.
- Uitwisselen: Vraag een leerling klassikaal om een antwoord. Laat een andere
leerling reageren.
2. Mindmap maken: (zie: www.inspirationnederland.nl) leerlingen zelf inzicht in
samenhangen laten opsporen en vastleggen. Bijvoorbeeld voor: samenvatten,
boekverslagen, presentaties.
3. Beelden van internet: Les voorbereiden en presenteren via digitaal schoolbord.
4. Leerlingen zelf beeldmateriaal laten opzoeken op internet. Plaatjes knippen en in
schrift plakken.
5. Uitleg over presenteren: PowerPoint. Want: in de PP kun je dan filmpjes, geluiden
en plaatjes verwerken. Hierbij kun je dan bijvoorbeeld kijk- en luistervragen
stellen (gerichte vragen), zodat de leerlingen precies weten wat er bij de nieuwe
stof van hen verwacht wordt.
6. Notebook Software van het Smartboard gebruiken.
7. Zelfstandig werken (leerlingen zitten in groepjes van 3 waarbij in elk groepje 3
verschillende niveaus zitten: 1 leerlingen die goed is in het vak, een 2e die
gemiddeld scoort en een 3e die moeite heeft met het vak): wanneer er zelfstandig
gewerkt wordt, mogen de leerlingen vragen aan elkaar stellen over de
opdrachten. Ik beantwoord pas vragen over het werk dat gedaan moet worden als
de groepjes er onderling niet uit komen. De drempel tot vragen stellen wordt voor
veel leerlingen verlaagd en het scheelt mij weer 10x dezelfde vraag
beantwoorden.
6. 8. (Ver)werkvorm: Na een uitleg en geleide inoefening een fluisteroverleg
introduceren. Leerlingen overleggen in tweetallen (gewoon met de
buurman/vrouw) over de zojuist geleerde stof. Houd dit overleg kort, bijvoorbeeld
2 minuten. Daarna een klassikale terugkoppeling, dan een korte notitie in het
schrift laten maken en daarmee de instructiefase afronden. Het is dus eerder een
verwerkvorm van de zojuist aangeboden stof, dan een werkvorm. Dit
fluisteroverleg kun je ook toepassen na een goede vraag uit de klas. "Wat een
goede vraag. Tijd voor een fluisteroverleg!" Leerlingen in fluisteroverleg. Daarna
laat je 2 á 3 koppels met hun antwoord op de vraag komen. Het fluisteroverleg
afronden met een notitie op een vaste plek ergens in het schrift. Datum erbij,
leermoment noteren. Teruglaten bladeren naar eerdere momenten.
9. Een nieuw onderwerp introduceren door te beginnen met een leuk verhaal.
bijvoorbeeld: Van Goh die zijn oorlelletje afsneed.
10. Thema: opdrachtenboekje waarin eerst stap voor stap staat uitgelegd wat de
opdracht inhoudt (dit klassikaal uitleggen). Er staat in wat de opdracht inhoudt,
welke materialen er gebruikt dienen te worden, hoelang zij er over mogen doen
en hoeveel keer het cijfer meetelt. Voorbeelden van eerder gemaakte
opdrachtenboekjes laten zien (voorbeeld). Die voorbeelden gedurende de periode
dat je aan dit thema werkt op het bord laten hangen. Groepjes en materiaal zijn
genummerd, materiaal correspondeert met groepje (verantwoordelijkheid groepje
+ samen delen)
11. Freewriten: Met deze opdracht kunnen de leerlingen creatief schrijven. Een van
de leerlingen start een verhaal, de volgende leest dit stuk en schrijft verder. Dit
kan in een groepje van bijvoorbeeld 5 leerlingen, maar ook met de hele klas. Als
je dit in een groepje toepast, kun je spelregels geven. Bijvoorbeeld: de eerste
schrijft de inleiding, de tweede een spannend stuk, dan de kern, dan weer een
spannend stuk, en als laatst het slot van het verhaal.
Werkvormen specifiek voor lees- en schrijfactiviteiten:
http://www.slo.nl/downloads/Activerende__lees-__en__schrijflessen.pdf/
Werkvormen:
(informatie www.slo.nl , zie link bij ‘Andere werkvormen’).
Soorten activerende werkvormen
Volgens Bijkerk & Van der Heide (2006) creëer je volwaardige leerprocessen door de
leerlingen uit te dagen en (vaak ook letterlijk) in beweging te zetten. Activerende
werkvormen kunnen daarbij helpen, zo formuleren zij voorzichtig. Zij definiëren een
werkvorm als een middel dat een docent inzet om een bepaald leerdoel te bereiken.
Met andere woorden: het leerdoel telt, de (activerende) werkvorm dient slechts dat
doel. Bijkerk en Van der Heide geven voor 130 werkvormen aan of de werkvorm
geschikt is voor een beginnende docent (*), een taakgerichte docent (**) of en
groepsgerichte docent (***).
De werkvormen zijn in vijf soorten onderverdeeld:
IJsbrekers IJsbrekers zijn korte, onverwachte, leerzame activiteiten die de
deelnemers letterlijk of figuurlijk in beweging brengen, bijvoorbeeld een activerende
opening, een concrete ervaring opdoen, het energieniveau van leerlingen verhogen.
Spelvormen Dramaspelen, rollenspelen, simulatiespelen en gezelschapsspelen zijn
vier soorten spelvormen met een oplopende mate van regels en prestatie;
7. spelvormen zijn bruikbaar voor alle fasen van activerend leren en beogen
concentratie, belangstelling en motivatie te verhogen.
Discussievormen Discussie vormen zijn met name in de reflectiefase van activerend
leren goed toepasbaar; voor discussievormen zijn weinig materialen nodig, terwijl alle
ruimtes en groepsgroottes al gauw geschikt zijn.
Werkopdrachten Uitdagende werkopdrachten – bijvoorbeeld een casus – zorgen
voor een stimulerende leeromgeving en zijn gebaseerd op de actualiteit en/of het
dagelijks leven.
Docentgecentreerde werkvormen
Docentgecentreerde werkvormen zijn werkvormen waarbij de leerstof of informatie
wordt gepresenteerd door de docent en de uitleg vaak wordt ondersteund door
bijvoorbeeld sheets of
PowerPoint. Deze werkvormen zijn goed toepasbaar in de fase conceptualiseren van
het activerend leren, mits de leerlingen ook inderdaad zelf actief concepten vormen
en niet alleen de concepten van de docent ontvangen.
Aanrader: Didactisch Werkvormenboek (Piet Hoogeveen)