2. Woordvolgorde in een vragende zin
Als je who, what of which in een vraag gebruikt zet je dat
vooraan in de zin met een werkwoord daarachter:
• What is your favourite film?
Als je een vorm van to be in de vraag gebruikt zet je dat
vooraan in de zin:
• Is she very famous in the UK?
• Were they looking for a new car?
3. Als je een ander hulpwerkwoord (can / would / will / would
/ must / shall / / should / have / may / do) in de vraag
gebruikt, zet je dat vooraan in de zin:
• Shall I help you carry those bags?
In de meeste andere gevallen begin je een vraag met een
vorm van to do + het hele werkwoord:
• Did you see the performance yesterday?
• Do I look like someone famous?
4. Now show what you know!
(zet de woorden in de juiste volgorde)
1. difficult – it – a – test – very – was – ?
2. to – give – the poor – you – would – money – ?
3. a – make – she – good – impression – did – ?
4. actors – were – that – who – the – in – film – ?
5. a protest – we – should – the government – organize –
against – ?
6. care – they – about – do – opinion – your – ?