SlideShare ist ein Scribd-Unternehmen logo
1 von 6
Chapter 7 
Telling tales 
Grammar 
Stepping Stones 3gt
Toekomende tijd met will 
Gebruik je om te zeggen dat iets in de toekomst zal gaan 
gebeuren. In het Nederlands gebruik je vaak zal of zullen: 
• In the future people will travel to the moon by shuttle bus. 
• I think people won’t drive their own cars in the future.
Toekomende tijd met going to 
Gebruik je om te zeggen dat je iets van plan bent. In het 
Nederlands gebruik je vaak gaan. 
• I am going to do some shopping this afternoon. 
• They are going to play tennis tomorrow. 
Je gebruikt to be going to ook als je (bijna) zeker weet dat 
iets gaat gebeuren omdat je er bewijs voor hebt. 
• Look at those dark clouds! It’s going to rain. 
• My aunt is pregnant. She’s going to have a baby.
Toekomende tijd met de present countinous 
Gebruik je aan te geven dat iets binnenkort gaat gebeuren. 
Het gaat om afspraken of dingen die georganiseerd zijn. 
• They are travelling to Canada next month. 
• My sister is giving a party this Saturday. 
Toekomende tijd met de present simple 
Gebruik je als het gaat om tijden volgens een vast 
schema aan te geven, bijvoorbeeld aankomst- en 
vertrektijden en openings- en sluitingstijden. 
• The post office opens at half past eight. 
• The boat race starts at nine.
Now show what you know! 
(Maak zinnen met will / won’t of going to be. Soms zijn 
meerdere antwoorden goed.) 
1. The sun is shining so bright. It ______ a hot day ! (be) 
2. I don’t know if he ______. He told me he had other plans. 
(come) 
3. We have made up our minds. We ______ to Greece this 
holiday. (travel) 
4. I can’t help you if you ______ me. (let) 
(Maak zinnen met present continuous of de present simple). 
5. We ______ a barbeque next Tuesday. Would you like to 
come? (have) 
6. The festival ______ on Friday at eleven. (start) 
7. I ______ the kids to school tomorrow. (take) 
8. The supermarket ______ at half past eight. (open)
Now show what you know! 
(Maak zinnen met will / won’t of going to be. Soms zijn 
meerdere antwoorden goed.) 
1. The sun is shining so bright. It ______ a hot day ! (be) 
2. I don’t know if he ______. He told me he had other plans. 
(come) 
3. We have made up our minds. We ______ to Greece this 
holiday. (travel) 
4. I can’t help you if you ______ me. (let) 
(Maak zinnen met present continuous of de present simple). 
5. We ______ a barbeque next Tuesday. Would you like to 
come? (have) 
6. The festival ______ on Friday at eleven. (start) 
7. I ______ the kids to school tomorrow. (take) 
8. The supermarket ______ at half past eight. (open)

Weitere ähnliche Inhalte

Andere mochten auch

Chapter 1 present simple
Chapter 1   present simpleChapter 1   present simple
Chapter 1 present simplewendydej
 
Theme 3 lidwoorden
Theme 3   lidwoordenTheme 3   lidwoorden
Theme 3 lidwoordenwendydej
 
Woordvolgorde
WoordvolgordeWoordvolgorde
Woordvolgordewendydej
 
Present continuous en present simple
Present continuous en present simplePresent continuous en present simple
Present continuous en present simplewendydej
 
Present perfect
Present perfectPresent perfect
Present perfectwendydej
 
Theme 1 persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Theme 1   persoonlijke en bezittelijke voornaamwoordenTheme 1   persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Theme 1 persoonlijke en bezittelijke voornaamwoordenwendydej
 
Chapter 2 present perfect
Chapter 2   present perfectChapter 2   present perfect
Chapter 2 present perfectwendydej
 
Theme 3 vragen met to have (got)
Theme 3   vragen met to have (got)Theme 3   vragen met to have (got)
Theme 3 vragen met to have (got)wendydej
 
Bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoordenBezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoordenwendydej
 
Chapter 1 present continuous
Chapter 1   present continuousChapter 1   present continuous
Chapter 1 present continuouswendydej
 
Woordvolgorde
WoordvolgordeWoordvolgorde
Woordvolgordewendydej
 
Chapter 1 present continuous + present simple
Chapter 1   present continuous + present simpleChapter 1   present continuous + present simple
Chapter 1 present continuous + present simplewendydej
 
Voorzetsels van plaats en tijd
Voorzetsels van plaats en tijdVoorzetsels van plaats en tijd
Voorzetsels van plaats en tijdwendydej
 

Andere mochten auch (16)

Chapter 1 present simple
Chapter 1   present simpleChapter 1   present simple
Chapter 1 present simple
 
Theme 3 lidwoorden
Theme 3   lidwoordenTheme 3   lidwoorden
Theme 3 lidwoorden
 
The
TheThe
The
 
Woordvolgorde
WoordvolgordeWoordvolgorde
Woordvolgorde
 
Present continuous en present simple
Present continuous en present simplePresent continuous en present simple
Present continuous en present simple
 
Present perfect
Present perfectPresent perfect
Present perfect
 
Future
FutureFuture
Future
 
Theme 1 persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Theme 1   persoonlijke en bezittelijke voornaamwoordenTheme 1   persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Theme 1 persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
 
Chapter 2 present perfect
Chapter 2   present perfectChapter 2   present perfect
Chapter 2 present perfect
 
Theme 3 vragen met to have (got)
Theme 3   vragen met to have (got)Theme 3   vragen met to have (got)
Theme 3 vragen met to have (got)
 
Bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoordenBezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden
 
Chapter 1 present continuous
Chapter 1   present continuousChapter 1   present continuous
Chapter 1 present continuous
 
Bezit
BezitBezit
Bezit
 
Woordvolgorde
WoordvolgordeWoordvolgorde
Woordvolgorde
 
Chapter 1 present continuous + present simple
Chapter 1   present continuous + present simpleChapter 1   present continuous + present simple
Chapter 1 present continuous + present simple
 
Voorzetsels van plaats en tijd
Voorzetsels van plaats en tijdVoorzetsels van plaats en tijd
Voorzetsels van plaats en tijd
 

Mehr von wendydej

Chapter 5 - Gerund
Chapter 5  - GerundChapter 5  - Gerund
Chapter 5 - Gerundwendydej
 
Chapter 5 - Woordvolgorde
Chapter 5  - WoordvolgordeChapter 5  - Woordvolgorde
Chapter 5 - Woordvolgordewendydej
 
Chapter 2 past continuous + past simple
Chapter 2   past continuous + past simpleChapter 2   past continuous + past simple
Chapter 2 past continuous + past simplewendydej
 
Chapter 1 woordvolgorde
Chapter 1   woordvolgordeChapter 1   woordvolgorde
Chapter 1 woordvolgordewendydej
 
What en which
What en whichWhat en which
What en whichwendydej
 
Can, could, to be able to
Can, could, to be able toCan, could, to be able to
Can, could, to be able towendydej
 
Theme 3 vragen met to be
Theme 3   vragen met to beTheme 3   vragen met to be
Theme 3 vragen met to bewendydej
 
Rangtelwoorden
RangtelwoordenRangtelwoorden
Rangtelwoordenwendydej
 
Present simple
Present simplePresent simple
Present simplewendydej
 

Mehr von wendydej (9)

Chapter 5 - Gerund
Chapter 5  - GerundChapter 5  - Gerund
Chapter 5 - Gerund
 
Chapter 5 - Woordvolgorde
Chapter 5  - WoordvolgordeChapter 5  - Woordvolgorde
Chapter 5 - Woordvolgorde
 
Chapter 2 past continuous + past simple
Chapter 2   past continuous + past simpleChapter 2   past continuous + past simple
Chapter 2 past continuous + past simple
 
Chapter 1 woordvolgorde
Chapter 1   woordvolgordeChapter 1   woordvolgorde
Chapter 1 woordvolgorde
 
What en which
What en whichWhat en which
What en which
 
Can, could, to be able to
Can, could, to be able toCan, could, to be able to
Can, could, to be able to
 
Theme 3 vragen met to be
Theme 3   vragen met to beTheme 3   vragen met to be
Theme 3 vragen met to be
 
Rangtelwoorden
RangtelwoordenRangtelwoorden
Rangtelwoorden
 
Present simple
Present simplePresent simple
Present simple
 

Future

  • 1. Chapter 7 Telling tales Grammar Stepping Stones 3gt
  • 2. Toekomende tijd met will Gebruik je om te zeggen dat iets in de toekomst zal gaan gebeuren. In het Nederlands gebruik je vaak zal of zullen: • In the future people will travel to the moon by shuttle bus. • I think people won’t drive their own cars in the future.
  • 3. Toekomende tijd met going to Gebruik je om te zeggen dat je iets van plan bent. In het Nederlands gebruik je vaak gaan. • I am going to do some shopping this afternoon. • They are going to play tennis tomorrow. Je gebruikt to be going to ook als je (bijna) zeker weet dat iets gaat gebeuren omdat je er bewijs voor hebt. • Look at those dark clouds! It’s going to rain. • My aunt is pregnant. She’s going to have a baby.
  • 4. Toekomende tijd met de present countinous Gebruik je aan te geven dat iets binnenkort gaat gebeuren. Het gaat om afspraken of dingen die georganiseerd zijn. • They are travelling to Canada next month. • My sister is giving a party this Saturday. Toekomende tijd met de present simple Gebruik je als het gaat om tijden volgens een vast schema aan te geven, bijvoorbeeld aankomst- en vertrektijden en openings- en sluitingstijden. • The post office opens at half past eight. • The boat race starts at nine.
  • 5. Now show what you know! (Maak zinnen met will / won’t of going to be. Soms zijn meerdere antwoorden goed.) 1. The sun is shining so bright. It ______ a hot day ! (be) 2. I don’t know if he ______. He told me he had other plans. (come) 3. We have made up our minds. We ______ to Greece this holiday. (travel) 4. I can’t help you if you ______ me. (let) (Maak zinnen met present continuous of de present simple). 5. We ______ a barbeque next Tuesday. Would you like to come? (have) 6. The festival ______ on Friday at eleven. (start) 7. I ______ the kids to school tomorrow. (take) 8. The supermarket ______ at half past eight. (open)
  • 6. Now show what you know! (Maak zinnen met will / won’t of going to be. Soms zijn meerdere antwoorden goed.) 1. The sun is shining so bright. It ______ a hot day ! (be) 2. I don’t know if he ______. He told me he had other plans. (come) 3. We have made up our minds. We ______ to Greece this holiday. (travel) 4. I can’t help you if you ______ me. (let) (Maak zinnen met present continuous of de present simple). 5. We ______ a barbeque next Tuesday. Would you like to come? (have) 6. The festival ______ on Friday at eleven. (start) 7. I ______ the kids to school tomorrow. (take) 8. The supermarket ______ at half past eight. (open)