2. Wat doe jij het liefst op zondag?
- Uitslapen of niet?
- Pistolets of brood?
- Koffie of thee?
- Lang aan tafel of niet?
- Rustige of drukke zondag?
- Familiebezoek of niet?
- Zelf koken of restaurant?
- Lezen of tv kijken?
- Werken of luieren?
- Vroeg in bed of niet?
3. Stofadjectieven
1. stofadjectief = substantief + -en
de wol
het katoen
het leer
het leder
de zijde
de wollen rok
de katoenen broek
de leren jas
de lederen jas
het zijden hemd
de nylon
het plastic
de nylon kousen
de plastic zak
2. stofadjectieven krijgen nooit een -e
de blauwe rok
de wollen rok
4. Stofadjectieven
3. structuur:
Dit is een zijden hemd.
Dit is een wollen trui.
Dit is een plastic tas.
stofadjectief voor substantief
Dit hemd is van zijde.
Deze trui is van wol.
Deze tas is van plastic.
rest: van + substantief
5. Vragen over kleren
- Welke maat heeft u?
- Maat 44.
Small/medium/large.
- Mag ik het jasje even passen?
- Natuurlijk!
- Past dit jasje?
- Het past goed.
Het zit goed.
Het is te groot.
Het is niet groot genoeg.
- Hoe vind je dit jasje?
Wat vind je van dit jasje?
- Het staat je uitstekend.
De kleur past goed bij je broek.
6. Een oordeel vragen en geven
- Hoe vind je mijn nieuwe jasje?
Wat vind je van mijn nieuwe jasje?
- Het is een mooi jasje.
Ik vind het een mooi jasje.
Ook:
Hij/zij is een gemakkelijke klant.
Ik vind hem/haar een gemakkelijke klant.
Dit is een dure winkel.
Ik vind dit een dure winkel.
Dat zijn mooie kleuren.
Ik vind dat mooie kleuren.
9. Zoek het in de tekst!
1. Papier waarop staat wat je kan eten = …
2. - Hebt u …?
- Ja, Cerulus is de naam.
3. Het substantief van kiezen = …
4. .
=…
5. Als je begint te eten, dan zeg je …
6. Als je begint te drinken, dan zeg je …
10. Zoek het in de tekst!
7. Droge wijn … wijn
8. Je bent verrast omdat de gerechten zo heerlijk zijn, dus zeg je ....
9. Je bent verrast omdat het zo gezellig is in de klas, dus zeg je …
10. Je bent verrast omdat de chocolade die je eet, zo lekker is dus
zeg je …
11. Verrassing uitdrukken
1. wat + adjectief
hoe + adjectief
Wat gezellig, hier!
Hoe gezellig, hier!
2. wat een + (adjectief +) substantief EV of MV
Wat een heerlijke gerechten!
Wat een heerlijke avond!
OPGELET!
Wilt u nog wat wijn?
Ik wil wat warms.
een beetje
iets
12. Drinken en eten
- Op je genezing!
- Smakelijk!
- Gezondheid!
- Dank je/u. Smakelijk!
- Op je gezondheid!
- Eet smakelijk!
- Schol!
- Dank je/u. Eet smakelijk!
- Proost!
- Smakelijk eten!
- Proost!
- Dank je/u. Smakelijk eten!