2. DISCUSSIE
Waarom ben je naar België gekomen?
Waarom studeer je Nederlands?
Waarom ga je soms op vakantie?
Waarom ga je in het weekend uit?
Waarom werk je zo hard?
3. Stofadjectieven 1
1. stofadjectief = substantief + -en
de wol de wollen rok
het katoen de katoenen broek
het leer de leren jas
het leder de lederen jas
de zijde het zijden hemd
de nylon de nylon kousen
het plastic de plastic zak
2. stofadjectieven krijgen nooit een -e
de blauwe rok
de wollen rok
4. Stofadjectieven 2
3. structuur:
Dit is een zijden hemd. stofadjectief VOOR substantief
Dit is een wollen trui.
Dit is een plastic tas.
Dit hemd is van zijde. rest: van + substantief
Deze trui is van wol.
Deze tas is van plastic.
5. Vragen over kleren
- Welke maat heeft u?
- Maat 44.
Small/medium/large.
- Mag ik het jasje even passen?
- Natuurlijk!
- Past dit jasje?
- Het past goed.
Het zit goed.
Het is te groot.
Het is niet groot genoeg.
- Hoe vind je dit jasje?
Wat vind je van dit jasje?
- Het staat je uitstekend.
De kleur past goed bij je broek.
6. Een oordeel vragen en geven
- Hoe vind je mijn nieuwe jasje?
Wat vind je van mijn nieuwe jasje?
- Het is een mooi jasje.
Ik vind het een mooi jasje.
Ook: Hij/zij is een gemakkelijke klant.
Ik vind hem/haar een gemakkelijke klant.
Dit is een dure winkel.
Ik vind dit een dure winkel.
Dat zijn mooie kleuren.
Ik vind dat mooie kleuren.
7. Wie houdt er van solden?
Wat heb je tijdens de wintersolden gekocht?