2. Hoe laat ben je gisteren gaan slapen?
Wat heb je vanochtend gegeten en gedronken?
Wat was je aan het doen toen het WTC instortte?
Wat deed je als kind op een schooldag?
Waren je ouders vroeger streng?
Discussie
3. 1. Wat doe je na een werkdag?
a. thuis televisie kijken of surfen op het internet
b. thuis een hobby beoefenen
c. een hobby beoefenen in een club of een cursus
volgen
d. met vrienden afspreken in een café
2. Wat is voor jou een typisch avondje uit?
a. bij familie op bezoek gaan
b. bij vrienden op bezoek gaan
c. naar een restaurant of café gaan
d. naar een discotheek gaan
Vrije tijd
4. 3. Waar ga je het liefst naartoe in je vrije tijd?
a. naar de bioscoop
b. naar het theater
c. naar een museum
d. naar een concert
4. Welke hobby’s heb je?
a. schaken, kaarten, quizzen
b. tekenen, schilderen, fotograferen
c. muziek spelen
d. aan sport doen
Vrije tijd
5. 5.Welke reis zou je het liefst maken?
a. een strandvakantie aan de Middellandse Zee
b. een actieve vakantie in de Zwitserse bergen
c. een culturele vakantie in Oost-Europa
d. een avontuurlijke rondreis door Azië
Vrije tijd
6. Welk woord ontbreekt er?
Ik zie dat ... goed met je gaat.
... gaat wel.
... gaat uitstekend!
Waarover hebben jullie ...?
Ik heb ... tegen jou.
Heb je ... hier naar je zin?
Ik zie ... wel zitten.
Ik heb ... druk.
OPGELET!
Het woordje het heeft vaak geen expliciete
betekenis!
Vaste uitdrukkingen
7. 1.Pronomen + substantief
Mijn boek, jouw boek, ons boek, ...
2.Genitief
Vera’s fiets, Karels tas, Els’ fiets, ...
3.Substantief + van + substantief of naam
de vrienden van Peter, de kleren van mijn moeder, ...
4.Naam of substantief + pronomen + substantief
Sandra haar rozen, mijn vader zijn auto…
OPGELET!
Optie 2 is formeel, optie 4 is informeel!
Bezit aanduiden
8. Elly staat in de winkel.
Ze praat tegen een klant.
Elly staat in de winkel tegen een klant te praten.
Bert zit.
Hij werkt rustig voort.
Bert zit rustig voort te werken.
Elly loopt.
Ze zingt de hele dag.
Elly loopt de hele dag te zingen.
OPGELET!
zitten, liggen, staan, lopen, hangen + te + infinitief
Lopende acties
9. Elly staat in de winkel tegen een klant te praten.
Elly heeft in de winkel tegen de klant staan (te)
praten.
Ik hoor dat Elly in de winkel tegen een klant staat te
praten.
Bert zit rustig voort te werken.
Bert heeft rustig zitten voort (te) werken.
Ik zie dat Bert rustig zit voort te werken.
Elly loopt de hele dag te zingen.
Elly heeft de hele dag lopen te zingen.
Ik hoor dat Elly de hele dag loopt te zingen.OPGELET!
Liggen, zitten en staan laten te vaak weg in het
perfectum!
Lopende acties