2. Ga op je linkerbeen staan!
Spring in de lucht!
Steek een vinger in je oor!
Leg je hoofd op je rechterarm!
Trek aan je haar!
Leg je hand op je voorhoofd!
Laat je tanden zien!
Trek aan het rechteroor van je buur!
Knijp je neus dicht!
Leg je rechterhand op je linkeroor!
Doe mee!
3. - Hoe ziet hij eruit?
- Hij heeft een rond gezicht.
Hij heeft zwart haar.
Hij ziet er goed uit.
- Hoe lang is hij?
- Hij is een meter negentig.
- Welke kleur hebben zijn ogen?
- Hij heeft blauwe ogen.
Vragen naar het uiterlijk
4. Hoe voelt u zich?
Hoe gaat het ermee?
Ik voel me slecht. zich voelen
Ik voel me niet goed.
Ik voel me niet lekker.
Ik heb het (te) koud.
Ik heb het (te) warm.
Mijn maag doet pijn. pijn doen
Ik heb maagpijn.
Ik heb pijn in mijn borst. pijn hebben aan/in
Ik heb pijn aan mijn voet.
Ik heb last van mijn maag. last hebben van
Praten over je gezondheid
5. Het is weer die tijd van het jaar!
Haaaaaatsjoe… Gezondheid!