SlideShare ist ein Scribd-Unternehmen logo
1 von 207
Downloaden Sie, um offline zu lesen
Het eigentijdse
Nijmegen
Jan Buursink
Jacques van Dinteren
Colofon
Redactie: Porf. dr. Jan Buursink en
dr. Jacques van Dinteren
Vormgeving: Olga van Dinteren
Fotografie: Jacques van Dinteren
DTP | Lithografie: Hemmie Damen, Uitgeverij Fagus
Druk: Alfabase, Alphen aan de Rijn
Uitgave: Uitgeverij Fagus, Aalten 2005©
ISBN: 90-70017-99-7
NUR: 693
Het eigentijdse Nijmegen 7
Prof. dr. Jan Buursink en dr. Jacques van Dinteren
Kennismaking met de veranderende stad 15
Prof. dr. Jan Buursink
Nijmegen ruimtelijk bekeken 37
Prof. dr. Jan Buursink
De Nijmegenaren 67
Dr. Dick Vergoossen en prof. dr. Jan Buursink
Woonplaats Nijmegen 103
Drs. Gerrit van Vilsteren en prof. dr. Jan Buursink
Nijmegen werkstad 129
Prof. dr. Egbert Wever
Het dynamische hart van de stad 165
Dr. Jacques van Dinteren en prof. dr. Nico Nelissen
Nijmegen in de toekomst 199
Prof. dr. Jan Buursink en dr. Jacques van Dinteren
Inhoud
Jan Buursink
Jacques van Dinteren
Dit boek gaat over de stad Nijmegen zoals ze er aan
het begin van de 21e eeuw bij ligt, er uit ziet en functio-
neert als woonplaats voor meer dan 150.000 inwoners.
Het gaat, met andere woorden, over het eigentijdse
Nijmegen, bekeken vanuit een geografisch perspectief.
Dat betekent dat we de stad in eerste instantie onder
ogen nemen als een landschap dat we kunnen zien
en waar we ons door kunnen verplaatsen. Het heden-
daagse Nijmegen is eerst en vooral een massa gebou-
wen die als een min of meer zakvormige uitstulping
aan een bocht van de Waal lijkt te hangen. Bij nadere
beschouwing is dit stedelijke landschap een complex
samenstel van woon- en werkgebieden, doorspekt met
groen en doorsneden door een fijnmazig netwerk van
straten. Hier en daar klampen de tentakels van dit
stadslichaam zich vast aan de bebouwing van rondom
de stad gelegen plaatsen. Met elkaar een boeiend
tableau, dat door de Waal en de omringende natuur-
landschappen wordt aangevuld tot een uniek geheel.
Het eigentijdse
Nijmegen
In dat stedelijke landschap wordt gewoond en gewerkt,
ondernemers moeten er met hun bedrijf vooruit kun-
nen, bewoners willen er winkelen en uitgaan. Kortom,
het hedendaagse Nijmegen moet op verschillende
manieren functioneren als een plaats waar bewoners
en ondernemers het naar de zin hebben en uit de
voeten kunnen. Dit boek volstaat daarom niet met
een statisch ruimtelijk ‘plaatje’ van het zichtbare
hedendaagse Nijmeegse stadslandschap, waar alles
onbeweeglijk op zijn plaats staat. Het gaat ook over
de bevolking die er woont, werkt, uitgaat, winkelt en
die daarvoor voortdurend op pad is. Door allerlei
vormen van verplaatsingen en verkeer komt de stad
tot leven. Het stedelijke landschap is zodoende voort-
durend vol beweging. Het verandert bovendien continu
doordat overbodig of onbruikbaar geworden gebouwen
als fabrieken, kerken, kloosters, scholen en uiteraard
woningen verdwijnen en worden vervangen door ge-
bouwen met nieuwe functies. Het huidige Nijmegen
is meer dan ooit een stad in verandering.
Dat laatste slaat ook op haar bevolking, de motor ach-
ter veel veranderingen. Een stad is niet alleen maar een
gebouwde massa, maar bovenal een samenleving van
mensen die in de stad wonen en leven en haar op
allerlei manieren gebruiken. Daarom wordt wel eens
gezegd: de stad, dat zijn de mensen. De bevolking
verandert constant van samenstelling doordat inwo-
ners komen en gaan. In dat opzicht is het eigentijdse
Nijmegen een andere stad dan het Nijmegen van,
laten we zeggen, het midden van de 20e eeuw of het
begin van die eeuw. Die bevolkingsdynamiek is echter
minder zichtbaar dan de uiterlijke veranderingen in
het stadsbeeld. In ons portret van Nijmegen krijgen
de recente sociaal-economische en sociaal-culturele
veranderingen die achter de vele bouwkundige ver-
anderingen schuilgaan volop aandacht.
Met enige nadruk wordt in de titel van dit boek tot
uitdrukking gebracht dat het gaat om het hedendaagse
Nijmegen. De lezer moet geen historische schets ver-
wachten van de ontwikkeling van de stad die tot een
ver verleden teruggaat. Ons portret van het eigentijdse
Nijmegen is echter ook geen momentopname anno
2005, maar plaatst de ontwikkeling van de stad in een
zeker tijdsperspectief. Om de veranderingen in beeld
te krijgen blikken we vanuit het heden terug en wel
tot ongeveer 1960. Dat is om uiteenlopende redenen
een goed peiljaar. Vanaf die tijd zijn er ingrijpende
veranderingen waar te nemen, in de Nederlandse
samenleving als geheel en meer in het bijzonder
in Nijmegen.
Om te beginnen was de wederopbouw van het in de
oorlogsjaren verwoeste deel van de Nijmeegse binnen-
stad nagenoeg voltooid en begon de stad te werken
aan een omvangrijke uitbreiding van de bebouwing.
8
De bevolking: de motor achter de veranderingen in de stad
Panorama van Nijmegen
Tot 1960 werd nog hoofdzakelijk aangesloten bij al
bestaande (lint)bebouwing; na 1960 werden compleet
nieuwe woonwijken gepland. Beide feiten markeren
een belangrijk moment in de ruimtelijke ontwikkeling
van de stad. Een nieuw geluid in dat jaar was de publi-
catie van een studierapport waarin voor het eerst een
verkenning werd gemaakt over de toekomstige ont-
wikkeling en ruimtelijke ordening van Nijmegen en
omgeving. Op demografisch gebied brachten de jaren
zestig een aanzienlijke daling van het geboortecijfer,
terwijl de trek vanuit de omgeving naar de stad opeens
plaats maakte voor een trek uit de stad naar de rand-
gemeenten, een uittocht die in de volgende jaren
steeds grotere vormen ging aannemen. Verder begon
de universiteit sterk te groeien en werd als het ware
een stad in de stad. Ook de ontkerkelijking nam toe.
Bepaalde takken van industrie, zoals de schoen- en
papierfabrieken, raakten hun betekenis voor de stad
kwijt. Kortom, in de laatste decennia van de 20e eeuw
onderging Nijmegen uiterlijk, dus in het stadsbeeld,
en innerlijk, dat wil zeggen in de sociaal-economische
en sociaal-culturele structuur, ingrijpende veranderin-
gen. Vóór 1960 deden zich uiteraard ook wel allerlei
veranderingen in de stad voor, maar niet zo massaal
en ingrijpend als na dat jaar. Voor een portret van het
eigentijdse Nijmegen zijn ze in elk geval minder rele-
vant, mede omdat hun uitwerking al weer tot het ver-
leden behoort. Onze terugblik zal daarom zelden
verder reiken dan 1960.
Dat we van een ‘terugblik’ spreken moet duidelijk
maken dat het in dit boek niet gaat om een chrono-
logisch opgezette geschiedenis van de stadsontwikke-
ling sinds 1960 of welk ander tijdstip dan ook.
Nijmegen mag zich dan de oudste stad van het land
noemen, we schenken geen aandacht aan haar lange
economische, sociale en politieke geschiedenis.
Daarvoor kan men elders terecht. Maar, zonder de
weg naar het voorbije historische Nijmegen op te
gaan, hebben we wél oog voor de historiciteit van het
huidige stadsbeeld. Ook de belangstelling onder de
bevolking voor het stadsverleden is iets waaraan we
niet voorbijgaan. Na een eeuw van slopen (denk aan
de benedenstad) heerst nu een gevoel van berouw na
de stedenbouwkundige zonde uit het verleden. Het
nog resterende verleden wordt zoveel mogelijk weer
zichtbaar gemaakt in het stadsbeeld. Ook deze pas
na 1960 aan de dag getreden veranderde omgang
met de historiciteit van de stad is een kenmerk van
het eigentijdse Nijmegen.
Een geografisch portret
Over Nijmegen bestaat een bijna onafzienbare reeks
boeken en andere publicaties, een stroom die al vier
9
Kenmerkend: rivierlandschap én heuvels
eeuwen geleden op gang kwam. De stad is - dat
mogen we wel stellen - inmiddels behoorlijk in druk
gezet. Niet alleen door boeken met een historische
inslag, ook allerlei andere aspecten zijn belicht. De
viering van het 2000-jarig bestaan van Nijmegen in
2005 is een moment dat tot verdere verbreding van die
stroom leidt. Zal dit boek ‘Het Eigentijdse Nijmegen’
daaraan nog iets nieuws kunnen toevoegen?
Een feit is dat er vanuit de geografie in elk geval nog
niet zo veel valt te vermelden. Wel kan de recente
‘Historische Atlas van Nijmegen’ (Gunterman, 2003)
worden genoemd, maar deze atlas brengt de stad
alleen in kaart volgens een historisch principe. Verder
zijn in de loop der jaren enkele kleine door geografen
en planologen van de Nijmeegse universiteit geschre-
ven vakstudies te noemen. Vaak beperkten deze zich
tot een bepaald facet. De totale hedendaagse stad
bleef echter onderbelicht. Wat tot nu toe ontbrak is
een samenvattende studie over het Nijmegen van nu,
waarin de stad in haar ruimtelijke opbouw en dynamiek
beschreven wordt. Dat nu is de bedoeling van dit boek.
Het is in de eerste plaats bedoeld voor de bewoners
van de stad en de Nijmegenaren die elders zijn gaan
wonen, maar natuurlijk ook voor iedere bezoeker die
iets meer wil weten over de stad die zich afficheert als
de oudste stad van het land.
Het lijkt een goed moment voor deze studie. Niet
alleen wegens de viering van het 2000-jarig bestaan
van de stad, maar vooral ook omdat Nijmegen de
Waal oversteekt. Na zich 2000 jaren geconcentreerd
te hebben op de zuidelijke oever van de Waal, waar ze
ooit is ontstaan, is ze op het eind van de 20e eeuw de
rivier over gestoken. Besloten werd aan de overkant, in
de Betuwe, een geheel nieuw stadsdeel te bouwen. De
gemeente Nijmegen werd daarvoor in 1998 uitgebreid
met een fors stuk Betuwe (de Waalsprong). Door de
realisering van dat stadsdeel zal de stad in de komen-
de jaren naar vorm en ruimtelijke structuur ingrijpend
veranderen. De Waalsprong zou daarom een stap van
historische betekenis in de ruimtelijke ontwikkeling
van Nijmegen genoemd kunnen worden, net als de
uitleg na 1874. Hoe pril de Waalsprong ook is, we
staan nadrukkelijk stil bij de implicaties van deze voor
Nijmegen zo belangrijke stap. Voor haar toekomstige
ontwikkeling is de bouw van een nieuw stadsdeel aan
de overkant van de Waal meer dan een gewone stads-
uitbreiding. De Waalsprong heeft een belangrijke ver-
andering teweeg gebracht. Guillaume van der Graft
dichtte: “Nijmegen, dat is over de brug komen”. De
dichtregel brengt tot uitdrukking dat men om naar
Nijmegen te komen de rivier moest oversteken, om
vervolgens de stad te leren kennen. Zo was het vroeger
en is het nu nog. Maar in het eigentijdse Nijmegen is
10
Guillaume van der Graft: “Nijmegen, dat is over de brug komen”
het ook andersom: Nijmegen steekt de Waal over.
Dat is het Nijmegen van de Waalsprong, het Nijmegen
dat participeert in het Knooppunt Arnhem-Nijmegen.
Dat wordt een heel ander Nijmegen dan de stad die
uit de 2000 jaar oude geschiedenis is voortgekomen.
We ronden deze inleiding af door enkele kenmerken
van onze geografische benadering aan te stippen die
in het vervolg van dit boek herkenbaar zullen zijn.
Dat kan soms betekenen dat zo hier en daar een ander
licht wordt geworpen op bepaalde feiten of gevestigde
opvattingen. Op de ligging bijvoorbeeld. We hebben
al laten doorschemeren dat we niet expliciet stil zullen
staan bij de plekken waar de stad ongeveer 2000 jaar
geleden is ontstaan, ook al is dat een ‘geografische
factor’ bij uitstek. Voor een geografische beschrijving
van de hedendaagse stad is de ligging aan de Waal
uiteraard wel een belangwekkend gegeven. Niet met
het oog op het ontstaan van de stad, maar om de
vraag welke betekenis die ligging aan de Waal van-
daag de dag nog heeft voor het voortbestaan van
het eigentijdse Nijmegen. Voor het stadsbeeld is die
ligging natuurlijk essentieel, maar in hoeverre leeft de
tegenwoordige stad nog van de Waal? We komen later
op deze vraag terug, maar stippen nu eerst enkele
andere geografische kenmerken van ons portret van
Nijmegen aan.
Als we een geschreven portret van het eigentijdse
Nijmegen willen maken dan is een verticaal genomen
luchtfoto van de stad een heel bruikbaar uitgangspunt.
De stad tekent zich af als een zee van gebouwen te-
midden van het omringende landschap. Ze kan echter
zelf ook heel goed als een landschap worden aange-
duid. We onderscheiden hooguit het stedelijke land-
schap van het omringende agrarische en natuurlijke
landschap. Een landschap is in de ogen van de geo-
graaf als het ware een opengeslagen boek waarin
men veel kan lezen over de aard en handelingen van
de bewoners in heden en verleden. Al lezende stelt
het ons voor vragen. We gaan het stedelijke landschap
van Nijmegen met die bedoeling lezen.
Het gaat in ons geografisch portret van Nijmegen niet
zozeer om de landschappelijke ligging als wel om haar
aanblik als een door de mens gebouwd landschap. Als
uitvloeisel daarvan krijgen bouwkunde en architectuur,
hoewel randgebieden van de geografie, evenzo enige
aandacht. Daarbij ligt de nadruk op de ruimtelijke
structuur van de (gehele) tegenwoordige stad. Met
deze laatste aanduiding willen we onderstrepen dat
het boek niet alleen of in hoofdzaak gaat over de oude
stadskern, hoezeer dat stadsdeel ook kan worden
beschouwd als beeldbepalend voor de hele stad.
Een stadslandschap bestaat voor een belangrijk deel
uit spoorlijnen, waterwegen en vooral straten. Nijme-
gen telt bijna 2.000 straten. De historiciteit van het
basale stratenplan van de stad en ook de historische
verwijzingen in de naamgeving van straten geeft aan-
leiding om, zonder met een chronologisch verhaal de
weg op te gaan naar het historische Nijmegen, toch
de historiciteit van het huidige Nijmegen onder ogen
te nemen. In hoeverre oogt de oudste stad van het
land ook als een historische stad? In dit verband is
de toegenomen waardering voor het stadsverleden
een punt dat aandacht krijgt. De pas na 1960 aan de
dag getreden veranderde omgang met de historiciteit
van de stad is eveneens een kenmerk van het eigen-
tijdse Nijmegen.
Als één ontwikkeling een stempel heeft gezet op het
hedendaagse Nijmegen dan is dat wel de expansie
van de universiteit, waardoor de stad in allerlei op-
zichten een universiteitsstad is geworden. Op tal
van plaatsen komt de sleutelrol van de universiteit,
11
Enkele Nijmeegse symbolen: Mariken, Vierdaagse en Sint Steven
Oogt Nijmegen als een historische stad?
12
De contouren van een aantal steden waarmee Nijmegen kan worden vergeleken.
Maastricht Tilburg
‘s-Hertogenbosch
Groningen Nijmegen
Enschede
Arnhem Apeldoorn
in symbiose met het academisch ziekenhuis en de
Hogeschool Arnhem-Nijmegen, aan de orde. Dat
neemt niet weg dat er tevens ruim aandacht zal zijn
voor de andere economische pijlers van de stad.
Hoewel dit boek gaat over de eigenlijke stad Nijmegen
maken we tevens ruimte voor de stedelijke expansie
voorbij de grenzen van de gemeente Nijmegen. Een
geografische stadsstudie mag niet voorbijgaan aan
de ruimtelijke schaalvergroting in het stedelijke leven
in Nijmegen. In dat verband krijgen verplaatsingen
van bedrijven, instellingen en vooral van bewoners
uit de centrale delen van de stad naar buiten, ook over
de gemeentegrens heen, aandacht. Sinds het midden
van de 20e eeuw is er in toenemende mate sprake
van een intensieve vervlechting van de stad en haar
randgemeenten (voorheen het Rijk van Nijmegen).
Rond 1960 was daarvoor van de kant van de gemeen-
te al aandacht. Daar is op het eind van de eeuw nog
de participatie van de gemeente in de KAN-regio
(Knooppunt Arnhem-Nijmegen) bijgekomen. Waar
dat nodig is gaan we in op deze schaalvergroting, die
maakt dat de eigentijdse stad Nijmegen in zekere zin
groter is dan de gemeente Nijmegen.
Een ander kenmerk van onze geografische benade-
ringswijze is dat we Nijmegen, waar dat zinnig lijkt,
vergelijken met andere Nederlandse steden. In de
geografie gaat het immers vanouds om de van plaats
tot plaats voorkomende verschillen. Dat kunnen we
in een stadsmonografie weliswaar slechts in beperkte
mate nastreven en realiseren, maar waar dat mogelijk
is vergelijken we Nijmegen met steden als Arnhem,
Apeldoorn, Maastricht, ’s-Hertogenbosch, Tilburg,
Enschede en Groningen. Al deze steden zijn ongeveer
even groot als Nijmegen en eveneens buiten de Rand-
stad gelegen. Door de vergelijking met andere steden
komt het eigene van Nijmegen beter tot uiting. Een
eerste aanknopingspunt wordt daarbij geleverd door
de vorm en contouren van de stad. Reeds een globale
weergave van het Nijmegen van nu en van de andere
steden maakt duidelijk dat elk een geval apart is.
Het geografische karakter van dit boek spreekt zeker
niet in de laatste plaats uit de wijze waarop de tekst
wordt aangevuld met kaarten, foto’s en andere illu-
straties. De tekst is hoofdzaak, maar de visuele onder-
steuning is allesbehalve bijzaak. Foto’s passen bij onze
benaderingswijze van de stad als landschap. Kaarten
geven de verschillen tussen de wijken en de spreiding
van bepaalde verschijnselen over de stad. Door grafie-
ken en diagrammen kunnen allerlei ontwikkelingen in
de stad en de wijken worden weergegeven.
Voor zover we met het eigentijdse Nijmegen de thans
zichtbare stad bedoelen, ligt het voor de hand dat we
tevens dat landschap gaan bekijken. Ons boek is daar-
om voorzien van enkele fiets- en wandelroutes langs
belangwekkende plekken, waar die dingen te zien zijn
die kenmerkend zijn voor het hedendaagse Nijmegen.
De tijdelijke donjon op het Valkhof biedt een andere kijk op de stad
13
Jan Buursink
Voor een kennismakend bezoek aan Nijmegen is om
verschillende redenen de Waalkade het beste uitgangs-
punt. De plek waar van oudsher de bezoekers van de
stad met de veerpont uit Lent arriveerden is ook de
plek waar het Nijmegen van nu zich uitnodigend aan
haar bezoekers presenteert: een moderne stad met
een lang verleden dat pas bij enig speuren zichtbaar
wordt. De kade wordt gedomineerd door gebouwen
die overwegend van na 1980 zijn, maar bij nader
inzien springt er hier en daar toch een pand uit dat
duidelijk van veel oudere datum is. Zo is Nijmegen:
een stad met een aanblik waarin het historische schuil
gaat achter het eigentijdse. De Waalkade is met het
oog daarop te karakteriseren als de etalage van de
stad, ook omdat daar praktisch alles te vinden is wat
de stad verder biedt.
Er valt echter ook veel voor te zeggen om de Waalkade
als hét terras van de stad te betitelen. Het uitzicht op
de Waal met haar drukke scheepvaartverkeer is in het
kader van onze kennismaking met Nijmegen aanleiding
om in dit hoofdstuk even stil te staan bij de vraag welke
betekenis de rivier, waaraan de stad haar ontstaan te
danken heeft, nu nog voor de ‘Waalstad’ heeft.
Kennismaking met de
veranderende stad
Stad aan de Waal
Het is nogal vanzelfsprekend om Nijmegen vanuit het
noorden te benaderen. Ook voordat er bruggen over
de Waal gebouwd werden was dat al zo. Sinds de 16e
eeuw is er sprake van een traditie waarbij de stad van-
uit het noorden in beeld werd gebracht. Behalve pren-
ten en schilderijen zijn er de nodige kaarten waarop
Nijmegen vanuit het noorden wordt weergegeven.
Daaronder vallen de vogelvluchtkaarten door hun
vormgeving het meest op, omdat ze niet alleen
het stratenplan tonen, maar ook de gebouwen. De
beroemdste daarvan is de kaart uit 1669 van Hendrik
Feltman. Alle destijds bestaande huizen, kerken, kloos-
ters, stadspoorten en andere bouwwerken zijn door de
schilder uit Kleef minutieus weergegeven, zoals het
Nijmeegse stadsbestuur had gevraagd. Behalve de Sint
Stevenskerk, het stadhuis en een enkel ander gebouw
zal de bezoeker die deze kaart in het Valkhofmuseum
kan bewonderen, echter weinig andere gebouwen in
de huidige stad herkennen. De straten zijn de con-
stante elementen in de stad, de bebouwing is voort-
durend veranderd en vervangen.
Dat kan ook geconstateerd worden bij een andere
bekende vogelvluchtkaart, de voor toeristen bedoelde
kaart van Prakke uit 1908. Voor het 20e eeuwse Nij-
megen, dat onze aandacht in het bijzonder krijgt, is
die kaart heel instructief. Wat was de stad aan het
begin van de 20e eeuw, kort na de in 1874 mogelijk
geworden uitleg buiten de vesting, nog klein en over-
zichtelijk! We zien de markante dragers van het stads-
beeld en de plattegrond van het nog grotendeels onbe-
bouwde Nijmegen buiten de vesting. De panden zijn
goed herkenbaar aangegeven, omdat de toerist de
hotels gemakkelijk moest kunnen vinden. Veel gebou-
wen zijn echter in de oorlogsjaren verwoest; andere
zijn door nieuwere en moderne panden vervangen.
Van de 57 door de tekenaar met naam aangeduide
panden hebben slechts enkele thans nog dezelfde
bestemming. Enkele andere bestaan nog wel, maar
kregen een andere functie. De kaart levert dus een
fraai bewijs voor de veranderingsdrift in de stad.
Ondanks het feit dat prenten, schilderijen en kaarten
de indruk wekken dat Nijmegen bij voorkeur vanuit
het noorden moet worden benaderd, gaan die beel-
den er echter aan voorbij dat de toegangswegen van
Nijmegen tot aan de 20e eeuw hoofdzakelijk uit het
zuiden kwamen. Al sinds de Romeinse tijd liepen er
landwegen vanuit de stad in zuidelijke richting, als
waren het de wortels waarmee Nijmegen in onze tijd
met haar achterland zou gaan vergroeien. Langs de
bundel van zuidelijke toegangswegen heeft de stad
zich na het loslaten van de vestingfunctie (1874)
16
De stadsplattegrond van Prakke uit 1908
steeds verder uitgebreid. Tot op heden wordt de stads-
plattegrond bepaald door die zuidwaartse oriëntatie,
in de richting van het Rijk van Nijmegen. Door de
Waalsprong gaat dat beeld nu veranderen.
Wie nu als automobilist of als treinreiziger de stad
vanuit de richting Arnhem nadert ziet, op de brug
gekomen, een voor Nederlandse begrippen uniek
stadsgezicht. Het rivierfront, waar stad en Waal elkaar
raken, vormt een boeiende en karakteristieke presen-
tatie van de stad. De achter de Waalkade enigszins
opklimmende bebouwing levert een stadssilhouet op
dat uitnodigt tot verdere verkenning van de achter de
kade gelegen stad.
Mocht de automobilist op de Waalbrug nog even tot
stilstaan worden gedwongen, dan zal zijn blik ook naar
links gaan, de Ooijpolder in. Hoe is het mogelijk dat
zich zó dicht bij de binnenstad een zo uitgestrekt open
landelijk gebied bevindt? Ook dat maakt Nijmegen
uniek. De treinreiziger, die vanuit de langzaam binnen-
lopende trein zijn blik losmaakt van de Waalkade en
even naar rechts kijkt, ontwaart daarentegen in de
richting van de elektriciteitscentrale een weinig aan-
trekkelijk industrieel Waalfront. Het contrast met het
landschap van de Ooijpolder kan niet groter zijn. Hij
zal zich zeker ook verbazen over het drukke scheep-
vaartverkeer op de Waal. Mogelijk komt de vraag op
of dat verkeer de stad alleen maar passeert of dat
Nijmegen economisch gezien tevens profiteert van
haar ligging aan de drukst bevaren rivier van Europa.
Kortom, het Nijmeegse stedelijke landschap roept bij
eerste kennismaking al gauw vragen op, vragen waar-
op we later zeker zullen ingaan.
Het ruimtelijk denken van Nijmegen, dat zich nog
steeds graag de meest noordelijke stad van het Zuiden
noemt, bleef lang zuidwaarts georiënteerd. In het uit-
voerige ‘Structuuronderzoek’ dat de gemeente in de
periode 1962-1965 publiceerde als verkenning van de
toekomstige ontwikkelingen van de stad (tot 2000)
werd die zuidelijke oriëntatie nog eens bevestigd. Een
Waalsprong werd om tal van redenen afgewezen. Het
vooruitzicht van een stadsuitbreiding in noordelijke
richting die zou kunnen leiden tot een samensmelting
met de agglomeratie Arnhem, deed het toenmalige
gemeentebestuur in 1963 nog spreken van een
‘Wuppertalachtige monsteragglomeratie’, die niet
wenselijk was. Tegen die achtergrond bekeken heeft
het ruimtelijk denken van Nijmegen omstreeks 1990
een ware revolutie ondergaan met de participatie in
de vorming van het KAN-gebied dat in de ‘Vierde
Nota over de Ruimtelijke Ordening’ (1988) wenselijk
werd geacht. De rivaliteit met Arnhem maakte plaats
voor bestuurlijke samenwerking. Achter deze rationele
constructie bleven echter gevoelens van ‘wij en zij’
werkzaam. Maar bovendien werd rond die tijd ook de
Waalsprong geëntameerd. In die zin is de oriëntatie
van de stad op het noorden nog heel recent.
Daarbij komt nog dat de overwegend katholieke stad
Nijmegen zich van oudsher mentaal eerder thuis voel-
de in het katholieke Zuiden des Lands. De Nijmege-
naren zien hun stad graag als Zuid-Nederlandse, liefst
als een vrolijke ‘Bourgondische’ stad. Het is moeilijk
aan te tonen of die zuidelijke oriëntatie alleen is inge-
geven door de barrièrewerking van de Waal en de Rijn
of dat hierin een mentale oriëntatie op het katholieke
zuiden meespeelt. Een veronderstelling is dat veel
bewoners en bestuurders van de stad uit Limburg en
Brabant afkomstig zijn. Die omstandigheid zou een
heroriëntatie op het niet-katholieke Noord-Nederland
in elk geval niet in de hand hebben gewerkt.
De Waalkade: een typisch stukje Nijmegen
Zoals gezegd is de Waalkade de aangewezen plek
om de kennismaking met Nijmegen te beginnen. In
haar huidige aanblik is de Waalkade het product van
de laatste decennia van de 20e eeuw, dit zowel in ste-
denbouwkundig als in functioneel opzicht. Het is een
op zich interessante gevelwand, waarin naast tal van
nieuwe gebouwen toch ook nog enkele historische
monumenten herkenbaar zijn. Daarom is de Waalkade
een typisch stukje Nijmegen. Afgaande op de gevels
domineert de moderne bebouwing, zoals die van het
Casino, de vele restaurants en de meeste woonhui-
zen, al springen er hier en daar oudere gebouwen uit.
De Stratenmakerstoren, de Sint Anthoniuspoort, het
Brouwershuis en het Besiendershuis herinneren aan
een ver verleden. Al met al biedt de Waalkade eigen-
lijk een uitgebalanceerde afspiegeling van oud en
nieuw Nijmegen. Aan de achterzijde van het Casino
17
Een blik vanaf de bruggen levert totaal verschillende beelden van de stad op
zijn de resten van een Romeinse muur ingemetseld.
Deze resten van Romeins Nijmegen kwamen aan de
dag bij de bouw. Ze werden niet ter plekke geconser-
veerd, maar overgebracht naar een kelder onder het
Casino, waar ze de indruk wekken altijd al te hebben
gelegen.
De karakterisering van de Waalkade als een typisch
stukje Nijmegen gaat verder dan de gevelwand. Ze is
ook op haar plaats omdat de zogenaamde genius loci
op de Waalkade thuis hoort. Daaronder verstaat men,
in overeenstemming met een denkbeeld van de Ro-
meinen, een ‘plaatselijk scheppend genie’ (geest),
waardoor de stad zich constant aanpast aan nieuwe
levensomstandigheden. Nijmegen heeft dat in recente
tijden gedaan door de plek waar tot in het midden van
de 20e eeuw taferelen van lossen en laden het straat-
beeld bepaalden om te zetten in een centrum voor
vermaak. Aan de Waalkade en - iets ruimer gezien -
in het achter de Waalkade gelegen stadscentrum wordt
tegenwoordig het geld verdiend door in te spelen op
uitgaan en vermaak. In dat opzicht is het dominant
aanwezige Holland Casino, waar enkele honderden
mensen werken, een veelzeggend gebouw. Maar als
we de Waalkade een typisch stukje Nijmegen noemen,
dan is het stedenbouwkundige ‘gehannes’ met de kade
en het er direct daarachter gelegen deel van de stad
(de benedenstad) ook zeker typisch Nijmegen. Op het
verval van de benedenstad wordt in hoofdstuk 7 inge-
gaan. Hier leggen we alleen even een verband tussen
de huidige inrichting van de Waalkade en vroegere
plannen, in het bijzonder het zogenaamde Groene
Balkon. Het huidige weinig opvallende pleintje dat
die naam draagt herinnert aan een vooroorlogs plan
(1938) tot fysieke en sociale herontwikkeling van de
toen al in verval geraakte benedenstad. Terrasvormig
ontworpen bouwblokken, in combinatie met een hal-
verwege de helling gelegen groene promenade met
uitzicht op de Waal, zouden het vervallen gebied nieu-
we allure moeten geven. De terrassen vormden een
soort balkon aan de ‘gevel’ van de stad. Het uitbreken
van de Tweede Wereldoorlog belette de uitvoering van
het plan. Na de oorlog stierf het een roemloze dood,
na eerst te zijn ontdaan van de aspecten die de allure
hadden moeten opleveren. Het huidige Groene Balkon
herinnert alleen in naam aan het oorspronkelijke pro-
ject. Het idee van een promenade keerde echter later
terug in de vorm van de huidige Waalkade.
Zonder hier verder in te gaan op de complexe vóórge-
schiedenis van de Waalkade kan wel worden opgemerkt
dat in de discussies en de daadwerkelijke omgang
met de kade een aantal karakteristieke trekken van
het Nijmeegse stedenbouwkundige beleid tot uiting
komen. Het meest recente vervolg hiervan vinden we
in de herinrichting van de Waalkade als doorgangs-
route voor buslijnen. Het promenadedenkbeeld van
voorheen komt daardoor nog meer in de verdrukking.
Niettemin is een wandeling over de kade vanaf de
Voerweg tot aan de spoorbrug instructief. Daarbij kan
niet aan de aandacht ontsnappen dat de stad zich af
en toe tegen hoge waterstanden moet verdedigen
door een keermuur (waarop huizen zijn gebouwd)
en van schotten die straten afsluiten. Ook daardoor
is de Waalkade inderdaad een echt stukje Nijmegen.
De moderne Waalkade is meer dan een visueel aan-
sprekende entree tot de hedendaagse stad. Ze is eigen-
lijk een korte samenvatting van het hedendaagse Nij-
megen als woonstad en als uitgaansstad, als moderne
stad en als historische stad, als locatie voor musea en
galerieën en niet in de laatste plaats als verkeersruim-
te. Aan de Waalkade wordt gewoond en gewerkt, dat
laatste vooral in de uitgaanssfeer, er wordt geconsu-
meerd en gespeeld, er wordt kermis gevierd en er zijn
18
Moderne gebouwen en historische panden wisselen elkaar af op de Waalkade
Nijmegen: nauw verbonden met de Waal
evenementen. Bovenal wordt er uitgekeken over de
Waal, naar de overkant, naar de passerende schepen
en naar de bruggen. Tenslotte wringt het gemotoriseer-
de verkeer zich tussen de kijkers en de rivier door.
Allemaal zaken die in het stedelijke leven te Nijmegen
een prominente rol vervullen. Eén ding gebeurt niet
aan de Waalkade: winkelen. En er zijn geen kantoren
en nog minder bedrijven die de per schip aangevoer-
de goederen verwerken. Wel legt af en toe een cruise-
schip aan.
De stad en de Waal
Nijmegen ligt aan de Waal en de Waal stroomt langs
Nijmegen. De rivier is altijd van veel betekenis geweest
voor het beeld van de stad en ook voor haar welvaart.
Nijmegen wordt daarom niet voor niets dé Waalstad
genoemd - al mogen Tiel en Zaltbommel niet worden
vergeten. De rivier is, hoe dan ook, een niet te missen
deel van de stad. Historisch en emotioneel is Nijmegen
nauw verbonden met de Waal. Maar is de stad ook
nog steeds gebonden aan de Waal en in welke op-
zichten dan?
Het hedendaagse Nijmegen is meer dan ooit bezig
de relatie met de Waal opnieuw te bezien en tot nieuw
leven te brengen. Nadat in de jaren tachtig van de 20e
eeuw de Waalkade gestalte had gekregen als uitgaans-
gebied, kwam in het laatste decennium de Waalsprong
in zicht. Nijmegen besloot een nieuw stadsdeel te bou-
wen aan de overzijde van de rivier. Wanneer dat zal zijn
voltooid, zal de Waal niet langer langs de stad, maar
dóór de stad stromen. Nijmegen zal daardoor haar
bijnaam ‘Waalstad’ nog nadrukkelijker waar maken.
Zonder de Waal zou Nijmegen niet zijn ontstaan en
in de loop van de tijd niet zijn uitgegroeid tot een
belangrijke stad. In het kader van dit boek is echter
niet zozeer de rol van de Waal in het ontstaan en
voortbestaan van de stad het punt dat de aandacht
verdient, als wel haar betekenis voor de huidige stad,
in stedenbouwkundige en in economische zin. Laten
we met het tweede aspect beginnen: wat betekent de
Waal thans nog voor de economische ontwikkeling
van Nijmegen?
Het drukke scheepvaartverkeer op de Waal onder-
streept de grote economische betekenis van deze
transportader tussen de Rotterdamse haven en het
Is de Waal breed?
Christine: “We hadden een keer Zweedse vrienden
op bezoek. Ze waren op doortocht naar Parijs. In de
beperkte tijd die we hadden hebben we ze even de stad
laten zien. Je loopt dan natuurlijk langs allerlei histori-
sche plaatsen en gebouwen. Zo liepen we op een gege-
ven moment van de Belvedère naar het Valkhofpark.
De ruïne werd bewonderd en we liepen door in de rich-
ting van de Sint Nicolaaskapel. Daar aangekomen
begonnen onze vrienden wat opgewonden met elkaar
te praten. Het bleek dat ze zich verwonderden over
de enorme omvang van de Waal. Zoiets kenden ze in
Zweden niet. Zelf had ik daar eerlijk gezegd nog nooit
bij stil gestaan. Ik ben in Nijmegen geboren en weet
van kinds af aan niet beter dan dat die brede rivier
er ligt en dat die bij Nijmegen hoort. Blijkbaar heb je
buitenlandse vrienden nodig om je er op te wijzen hoe
bijzonder de ligging van de stad aan de Waal en het
uitzicht op de brede rivier is”.
Hanneke: “Ons overkwam een paar jaar geleden iets
dergelijks. We hadden Amerikaanse vrienden uit Cali-
fornië te gast. Het was in het voorjaar en het water in
de rivieren stond heel hoog. Dat was voor hen ongekend.
Zóveel water in een rivier? Het is maar wat je gewend
bent. Dit jaar zag ik in de Verenigde Staten een rivier,
de James River in Richmond (Virginia), die twee keer
zo breed is als de Waal. Er kunnen alleen geen schepen
varen, door de geringe diepgang en de vele rotsen.
Wel zag ik een fietsbrug, opgehangen onder de grote
verkeersbrug over de rivier, leidend naar de Richmondse
‘Waalsprong’. Omdat er toch geen scheepvaart is, kan
dat daar gemakkelijk op die manier. Ik moest daar
denken aan onze Snelbinder. Die zou echt alleen maar
naast de spoorbrug en niet er onder kunnen worden
bevestigd.”
19
Hoogwater op de Waalkade in 1995 en de keermuur
Midden-Europese achterland. Dagelijks passeren
honderden schepen Nijmegen. Juist dat drukke scheep-
vaartverkeer maakt de Waal tot een boeiend schouw-
spel. Maar, slechts zelden meert nog een schip aan
langs de Nijmeegse kade, waar dat in de jaren vijftig
van de vorige eeuw nog volop gebruikelijk was. Foto’s
uit die tijd tonen een grote bedrijvigheid van lossende
schepen en opslagbedrijven. Tegenwoordig gaat de
drukke scheepvaart op de Waal letterlijk en figuurlijk
aan de stad voorbij, een enkel cruiseschip daargelaten.
Wat we overigens vanaf de Waalkade niet kunnen
waarnemen is dat aan het Waalfront, westelijk van
de spoorbrug, enkele industriële bedrijven nog steeds
materialen per schip via de Waal aangevoerd krijgen.
De economische betekenis van de rivier voor de stad
zit tegenwoordig voornamelijk in de toeristisch-recrea-
tieve functie van de Waalkade. De bedrijvigheid daar
is geheel bepaald door de aantrekkelijkheid van het
zicht op de rivier. Voor het overige is Nijmegen econo-
misch gezien praktisch ‘los gegroeid’ van de rivier, een
proces dat trouwens al in het midden van de 19e eeuw
met lede ogen werd geconstateerd.
Het Maas-Waalkanaal (1927) heeft, na de aanleg van
twee insteekhavens in het midden van de 20e eeuw,
de watergebonden bedrijven aangetrokken. In het begin
van de 21e eeuw werd echter duidelijk dat de kanaal-
havens slechts een bescheiden bijdrage aan de stede-
lijke economie leveren. Veelzeggend is dat het iets later
aangelegde bedrijventerrein Winkelsteeg geen haven-
aansluiting op het zeer nabijgelegen kanaal heeft ge-
kregen. Het wordt er deels door sportterreinen van
gescheiden.
Meer dan de economische relatie wordt thans de ste-
denbouwkundige relatie tussen de stad en de rivier
onderstreept. Het raakvlak van de stad met de rivier is
tussen de beide uitersten, van de Waalbrug tot de uit-
monding van het Maas-Waalkanaal, slechts 3 km lang.
Daarvan is de helft, ten westen van de spoorbrug, in
feite ontoegankelijk door de praktisch gesloten indus-
triële bebouwing. Het directe contact met de rivier is
dus alleen mogelijk tussen de beide huidige Waalbrug-
gen. Maar vanuit de bovenstad is de rivier al nauwe-
lijks meer zichtbaar. Alleen de Grotestraat en de
Lindenberg bieden vanuit het stadscentrum nog
een doorkijkje naar de Waal. In het stadscentrum, laat
staan in de rest van de stad, speelt de Waal geen rol
meer in het stadsbeeld.
Met haar uitbreidingen gedurende de 20e eeuw heeft
de stad zich meer en meer van de rivier afgewend. De
zuidelijke wijken van Nijmegen liggen hemelsbreed 6
tot 7 km van de Waal, in feite dichterbij de Maas. Nu
aan de overkant van de Waal een nieuw stadsdeel in
aanbouw is, wordt de kwestie van de stedenbouwkun-
dige integratie van zowel de rivier als het stadsdeel
Nijmegen-Noord actueel (zie hoofdstuk 8).
Laten we ons echter afwenden van de rivier en de stad
zelf gaan bekijken. De Grotestraat is de aangewezen
opgang naar de ‘bovenstad’. Tot het midden van de
20e eeuw moet deze straat zo ongeveer de mooiste
van Nijmegen zijn geweest. Het is in de ware zin van
het woord een historische straat. Vanaf de 14e eeuw
onder die naam aangelegd in een geul vormde ze door
de eeuwen heen de verbinding tussen het hoger gele-
gen deel van Nijmegen en de rivier. De huidige bebou-
wing, daterend van omstreeks 1980, is echter alles-
behalve historisch, behalve voor zover er rekening
is gehouden met de historische hoogte van de bebou-
wing. Van alle tijden is evenwel, eenmaal boven geko-
men, de terugblik over de hellende Grotestraat naar
de laaggelegen Waal.
20
Het Maas-Waalkanaal
De Grotestraat richting Waal
Een historische stad?
Het hedendaagse Nijmegen verraadt in zijn eerste
aanblik niet dat de stad een geschiedenis van onge-
veer 2000 jaren achter zich heeft, op grond waarvan
ze zich de oudste stad van het land noemt. Het para-
doxale is dat Nijmegen allerminst oogt als een histori-
sche stad. Juist haar geschiedenis, haar historisch lot,
bracht met zich mee dat Nijmegen zo weinig historisch
erfgoed, in de vorm van eeuwenoude gebouwen, heeft
weten te bewaren. Gebeurtenissen in het verleden,
vooral de sloop van de vestingwerken in de late 19e
eeuw, zijn daaraan debet. Tijdens de Tweede Wereld-
oorlog teisterden bombardementen en brandstichtin-
gen vooral de bovenstad met haar vele grote en kleine
monumenten en beeldbepalende panden. De belang-
rijkste historische gebouwen (stadhuis, Sint Stevens-
kerk) werden overigens na 1945 weer snel hersteld.
Historische sfeer moet de bezoeker dus niet in Nij-
megen verwachten. De weinige uit een ver verleden
resterende monumenten liggen daarvoor te veel ver-
spreid over het stadscentrum dat overduidelijk laat
zien dat het uit de tweede helft van de 20e eeuw
stamt. Veel jonge monumenten bevinden zich juist
buiten het centrum in stadsdelen uit de eerste helft
van de 20e eeuw. Het eigentijdse Nijmegen komt op
deze manier naar voren als een moderne stad met
een tikje historie in haar aanblik. Onder de steden
waarmee Nijmegen in dit boek regelmatig wordt ver-
geleken scoort ze als monumentenstad niet hoog.
Vergelijken we het rijksmonumentenbestand van Nij-
megen met dat van andere oude Nederlandse steden
als Haarlem (1112), Dordrecht (847) en Deventer (552),
dan blijft Nijmegen ver achter. Zeker wanneer het
wordt toegespitst op gebouwen die dateren van vóór
1850. Weliswaar bezit Nijmegen in de Nicolaaskapel
één van de oudste gebouwen in Nederland, maar op
grond van het aantal oude monumenten komt ze niet
naar voren als de oudste stad van het land. Naast
rijksmonumenten zijn er ook gemeentelijke monu-
menten, waarvan Nijmegen er in 2005 460 telt. Op
dit punt wordt een vergelijking met andere steden
bemoeilijkt doordat elke stad haar eigen normen en
criteria kan aanleggen bij het aanwijzen van dergelijke
monumenten.
Tot ver in de 20e eeuw ontbrak het besef dat oude
gebouwen waardevol cultuurhistorisch erfgoed zijn.
Overigens vormde Nijmegen in dat opzicht geen uit-
zondering, want ook in andere steden ging veel verlo-
ren. Pas ná 1960 kwam het berouw na de steden-
bouwkundige zonden van de 19e en 20e eeuw. Thans
worden in Nijmegen alle middeleeuwse en 17e eeuwse
restanten, hoe klein ook, minutieus in kaart gebracht.
Nijmegen verricht op die manier zelfs pionierswerk bij
het inventariseren van stedelijk historisch erfgoed in
het kader van haar bouwhistorie. Die situatie vormt
een groot contrast met de heersende stemming
rond 1874.
De veranderde omgang met haar bouwverleden is,
welbeschouwd, een sprekend kenmerk van het eigen-
tijdse Nijmegen. Niet alleen de overheid, ook burgers
geven daar blijk van. Zo beijvert de Stichting Oude
Stad zich om het bouwverleden van de Lange Hezel-
straat weer zichtbaar te maken.
Nu wordt de historiciteit van Nijmegen niet alleen
maar bepaald door het bestand aan historische
monumenten van vóór 1850. Ook jonge monumen-
ten, uit de periode 1850-1940, dragen daaraan bij.
Zelfs het moderne stadscentrum, in het midden van
de 20e eeuw gebouwd, kan met zijn typische weder-
opbouwarchitectuur zo langzamerhand in het eigen-
21
Graafseweg, Huis te Hatert en Kronenburgertoren
Aantal rijksmonumenten per stad
(bron: Atlas voor gemeenten 2003, NYFER)
0
200
400
600
800
1000
1200
1400
1600
M
aastricht
G
roningen
’s-H
ertogenbosch
Arnhem
Apeldoorn
Enschede
N
ijm
egen
Tilburg
Veranderende waardering van de oude stad
De sloop van de Wiemelpoort in 1860 werd door Mr.
J.J.L. van der Brugghen (1804-1863) begroet als een
hoopvol signaal voor zijn geliefde vaderstad, waarvan
hij de toekomst heel donker inzag vanwege de om-
knelling van de stad door haar vestingwerken. “Arm
Nijmegen, wat zijt gij oud geworden! - Zóó oud, zóó
afgeleefd, dat gij reeds, naar het schijnt, in de schatting
van velen, voor dood zijt verklaard”. Van der Brugghen
had tot dan toe vergeefs gepleit voor sloop van de ves-
tingwerken en voor de aansluiting van de stad op het
spoorwegennet. Het scheen niet te mogen. Toen dan
toch de sloop van de Wiemelpoort plaats had gevonden
werd dat gebeuren door de klaagzanger aldus begroet:
“Een gunstig voorteeken van zulk eene heuglijke gebeur-
tenis, …., mogen wij welligt zien, in het afbreken, in ‘t
vorige jaar, van uwen ouden Windmolen, of, gelijk, …,
oude Nijmegenaars liever zeggen, van uwe oude
Wiemelpoort….”.
Bijna een eeuw later, eind jaren zestig, oordeelde de
stadskenner Jan Brinkhoff heel anders over het slopen
van de oude stad: “Rond 1880 maakte de stad zich op
om met sadistisch genoegen wallen en vestingpoorten
te slopen en met behulp van parken en singels een
gordel van groen te slingeren rond de oude stadskern.
Daarna zette de wederopbouw het mes zo grondig in
de (door oorlogsgeweld) geschonden huid van de bin-
nenstad, dat deze plastische chirurgie… de trekken van
het oorspronkelijke gelaat onherkenbaar veranderde.
Niet alleen werden de te nauw bevonden historische
hoofdaders verbreed, maar ook het grillige net van
kronkelende straatjes en gassen werd uiteengerukt
om plaats te maken voor een centraal parkeerterrein
en voor rechtgetrokken straten tussen flat-kubussen.
Ook het heuvelachtige terrein, charme en trots van
Nijmegen, wekte weerzin bij de stadsvernieuwers, die
poogden met behulp van trapjes heuvels te slechten
en dalen te vullen”
De historicus Brinkhoff was misschien iets te bevooroor-
deeld, iedere generatie meent het recht te hebben met
het verleden om te gaan zoals het uitkomt. Pas nu alle
steden meer en meer op elkaar gaan lijken, worden his-
torische relicten geknuffeld. Daarin past ook de ontlui-
kende waardering van de zogenaamde wederopbouw-
architectuur, die het stadsbeeld dat Jan Brinkhoff nog
voor ogen stond, heeft verdrongen.
tijdse en steeds verder moderniserende Nijmegen
worden bekeken als een monument.
Veelzeggend is tenslotte dat ook enkele arbeidersbuur-
ten uit het begin van de 20e eeuw, zoals het Water-
kwartier in Nijmegen-West, de status van beschermd
gemeentelijk stadsbeeld gaan krijgen. Niet alleen voor-
name gebouwen zijn historisch erfgoed, maar ook
bescheiden bebouwing met een eigen karakteristiek
kan dat zijn. De historiciteit van de stad is echter ook
op straat te zoeken.
De historiciteit op straat
Naast historische gebouwen bieden ook straatnamen
ons volop gelegenheid de historiciteit van de stad te
proeven. Straatnamen zijn uit historisch oogpunt
vaak interessant, doordat ze verwijzen naar plekken,
gebeurtenissen en personen die ooit voor de stad
van betekenis waren.
Namen met een topografische achtergrond zijn bijvoor-
beeld Achter de Wiemelpoort, Ziekerstraat, Burcht-
straat, Walstraat, Broerdijk, Voorstadslaan en Heyen-
daalseweg. De militaire geschiedenis van de vesting-
stad Nijmegen spreekt uit Fort Kijk in de Potstraat,
maar ook uit de Fransestraat, Athlonestraat, Kelfkens-
bos, Kraayenhofflaan en Van ‘t Santstraat.
Een min of meer afzonderlijke categorie straatnamen
is genoemd naar personen die zich hebben ingezet
voor de stad. Dat kan op verschillende manieren ge-
beuren. Zo zijn er in de eerste plaats de ‘stadschroni-
queurs’ te noemen, personen die in de loop van de
tijd het verleden en de geschiedenis van Nijmegen
hebben beschreven. Nijmegen had al vroeg (17e
eeuw) het genoegen dergelijke geschiedschrijvers
in haar midden te hebben.
De Pontanusstraat herinnert aan de historicus Jan
Pontanus (1571-1640), die onder meer een beschrij-
ving van Nijmegen publiceerde. Daarna kwamen
22
De poort naar het Valkhof ter ere van de drie Nijmegenaren
die zich hebben ingezet voor het opheffen
van de functie als vestingstad
Casper Arkstee, Johan in de Betouw en Cornelis ten
Hoet, die zich zowel op de geschiedenis als het land-
schap van Nijmegen richtten. Hun navolgers in de
20e eeuw waren met name Herman van Schevichaven,
stads-archivaris en publicist over de geschiedenis van
Nijmegen en Jan Brinkhoff, die fulmineerde tegen het
gemak waarmee het verleden uit het stadsbeeld werd
weggepoetst.
Als tegenhangers van de stadschroniqueurs zijn te
beschouwen de burgers die zich voor de moderni-
sering en de toekomst van de stad hebben ingezet.
We kunnen daarbij vooral denken aan personen die
zich in de 19e eeuw hebben ingezet voor de ontman-
teling van de vesting en voor aansluiting van de stad
op het spoorwegennet. Zo is de Heydenrijckstraat
genoemd naar Christiaan Heydenrijck, die als afge-
vaardigde voor Nijmegen in de Tweede Kamer ijverde
voor opheffing van de vesting en voor de aansluiting
van Nijmegen op het spoorwegennet. In ongeveer
dezelfde tijd streefden Justinus van der Brugghen,
G.E. Dommer van Poldersveldt en Arend Noorduijn
hetzelfde doel na. Uiteindelijk succes was weggelegd
voor het beroemde Driemanschap van W. Francken,
H.L. Terwindt en Joh. H. Graadt van Roggen. Behalve
met een straat werden zij ook vereeuwigd met een
poort boven de Voerweg, die als toegang tot het
Valkhofpark dient.
Naast burgers die zich in het bijzonder hebben inge-
zet voor de geschiedenis en de modernisering van de
stad zijn er uiteraard tal van andere personen die om
uiteenlopende redenen een straatnaam verdiend heb-
ben. Burgermeesters, stadsarchitecten, officieren,
medici, industriëlen, kunstenaars, schrijvers, geeste-
lijken en diverse andere categorieën van Nijmeegse
ingezetenen kunnen we op die manier nog op straat
tegenkomen. Een geheel aparte categorie wordt ge-
vormd door straten die zijn genoemd naar Nijmege-
naren die vooral buiten de stad beroemd zijn, zoals
Joris Ivens en Petrus Canisius.
Door burgers die zich verdienstelijk hebben gemaakt
voor de stad aldus te vereeuwigen kan ze iets van haar
eigenheid aan de dag leggen. Maar bovenal wordt het
lokale karakter van de stad door dergelijke straatnamen
tot uitdrukking gebracht.
Historische namen en bijnamen
Nijmegen is rijk aan van alles, ook aan bijnamen. De
‘Waalstad’ is slechts één daarvan. Weinig Nederlandse
steden kunnen bogen op zó veel bijnamen. Sommige
waren eens in het stadsbeeld herkenbaar, andere zijn
in feite herinneringen aan wat de stad ooit was. Met
elkaar wijzen ze op veranderingen in en van de stad.
Het is daarom behalve leuk ook nuttig om die meer
of minder bekende bijnamen op een rijtje te zetten.
23
Nijmegen Waalstad
Aan het rijke en gevarieerde verleden dankt Nijmegen
allereerst bijnamen als Rome aan de Waal en Mon-
nikendam aan de Waal. In het eerste geval wordt ge-
refereerd aan het Romeinse verleden van de stad die
ooit heel deftig Ulpia Noviomagus Batavorum heeft
geheten. Haar Romeinse achtergrond is weliswaar
onbetwistbaar, maar de vergelijking met Rome is
vanwege het ontbreken van Romeinse bouwwerken
eigenlijk iets te veel eer.
Bij Monnikendam aan de Waal gaat het om het Nij-
megen in de eerste helft van de 20e eeuw toen de stad
werd verrijkt met een groot aantal kloosters en studie-
huizen die in het voetspoor van de (Rooms-)Katholieke
Universiteit (1923) in Nijmegen werden gevestigd.
“Het straatbeeld werd bepaald door paters, nonnen en
zusters die zich in snelle draf door de stad verplaats-
ten”, zo weet oud-Nijmegenaar Fons Asselbergs zich
in 2004 de aanblik van Nijmegen anno 1952 te herin-
neren. De blinde dichter-dominee Jan Wit schreef in
dezelfde tijd over een weddenschap met enkele vrien-
den. De inzet daarvan was wie van hen als eerste, na
het verlaten van het station en vóór het bereiken van
de trolleyhalte, géén geestelijke had gezien. Tot verlie-
zen en betalen was het volgens hem nooit gekomen.
Met Pensionopolis wordt gedoeld op het Nijmegen
anno 1900 dat zich aanprees als woonplaats voor
Nederlanders die terugkeerden uit het toenmalige
Nederlands-Indië, voor zover ze daar voldoende fortuin
hadden gemaakt om in Nijmegen een mooie woning
te kunnen kopen in de nieuwe woonwijken ten zuiden
van de oude stadskern. Ook streken velen van hen
neer in Hees.
De Keizerstad is een onverslijtbare ‘evergreen’, al
moeten we wel heel ver in de geschiedenis teruggaan
om een keizer te vinden die Nijmegen bezocht. Dat
is niet alleen Karel de Grote, die Nijmegen graag op-
zocht om er te vasten na een uitbundig verblijf in Aken.
De betekenis van Karel de Grote moet vooral worden
gezocht in de bouw van een palts op het Valkhof.
Daarmee heeft hij Nijmegen ‘op de kaart gezet’, zoals
het tegenwoordig heet, en behoed voor volledig weg-
glijden in vergetelheid na de Romeinse Tijd. Zonder
Frederik Barbarossa, die de door de Noormannen
verwoeste palts vier eeuwen later weer herbouwde,
zou dat misschien alsnog zijn gebeurd. Er waren ech-
ter meer voor de stad verdienstelijke keizers, zoals
Traianus, die de stad in 105 Romeinse stadsrechten
gaf. Eeuwen later werd ze door diverse Duitse keizers
bezocht. Nijmegen zou zich met recht Keizersstad
kunnen noemen.
De denigrerende kwalificatie ‘marxistisch bolwerk’ (met
de legendarische krakersradio Keizerstad) is daarente-
gen na dertig jaar alweer geschiedenis geworden. Wel
duikt tegenwoordig ‘Havana aan de Waal’ af en toe
op als reminiscentie. Liever probeert men Nijmegen
echter het etiket van een ‘Bourgondische’ stad op
te plakken, zonder overigens duidelijk te maken wat
daarmee zou kunnen worden bedoeld. Als het iets te
maken heeft met feesten, eten en drinken, dan moet
worden opgemerkt dat de Nijmeegse studenten (vol-
gens het universiteitsblad VOX) zelfs soberder zijn dan
studenten in andere steden. Als Knotsenburg komt
Nijmegen in carnavalstijd weer wat Bourgondisch voor
de dag, al wordt daarover in Maastricht en ’s-Hertogen-
bosch wat anders gedacht.
‘Vierdaagsestad’ is uiteraard een solide bijnaam die
behalve met feestvieren vooral met prestaties kan
worden geassocieerd. Het is bovendien een duidelijke
blijver, ook al zou volgens een recent onderzoek van
Numaga slechts een kwart van de Nederlandse bevol-
king weten dat daarmee Nijmegen wordt bedoeld.
24
Nijmegen Vierdaagsestad
De uitbreidingswijken van eind 19e eeuw/begin 20e eeuw met
hun opvallende witte elementen, zouden als de ‘Pensionopolis’
kunnen worden aangeduid
Naar Hees: een historische dwarsdoorsnede
De beperkte historische signatuur van het hedendaag-
se Nijmegen kan goed worden waargenomen door
een bezoek aan een deel van de stad waar het verleden
nog goed te proeven valt, nota bene in een enigszins
landelijke omgeving. We beperken ons dus niet tot de
oude stadskern. De route is uitgezet vanuit de stads-
kern door de beide Hezelstraten naar het voormalige
dorpje Hees. Op de oudste kaart van Nijmegen, gete-
kend door Jacob van Deventer in 1557, stond Hees al
vermeld als enige nederzetting buiten de stad. In de
20e eeuw werd Hees opgeslokt door de uitbreidende
stad. Tot op heden is het echter een apart stukje Nij-
megen gebleven, mede door het ijveren van haar
bewoners. In het licht van de opzet van dit boek gaan
we niet ver in op allerlei historische details. We willen
vooral de geografische aspecten naar voren halen.
Langs de route naar Hees is eigenlijk alles te zien dat
het Nijmeegse stadslandschap zo mooi en soms ook
zo lelijk, maar in elk geval zo interessant maakt. Het
is een stukje Nijmegen waar de uitbreiding van de stad,
de inpassing van landelijke gebieden, de vestiging van
villa’s voor Oud-Indiëgasten en van kloosters duidelijk
zijn waar te nemen. Maar dat laatste begint al in de
oude stadskern van Nijmegen.
Onze route naar Hees begint in het centrum van Nij-
megen op de Blauwe Steen, gelegen op de kruising van
de Grote Straat, Burchtstraat, Broerstraat en Grote
Markt. De Blauwe Steen markeert de plek waar de
beide oude stadsassen elkaar kruisten: de oost-westlo-
pende romeinse route en de noord-zuidlopende route
vanaf de Waal (veer) naar de Molenstraat. Het is niet
de plek waar Nijmegen ontstond, maar wel het middel-
punt van de oude stad na de omwalling in de 15e eeuw.
Vanaf de Blauwe Steen gaan we naar de Grote Markt,
waar de confrontatie tussen de oude gevelwand aan
de zijde van de Sint Stevenskerk (13e eeuw) en de
moderne wand van de warenhuizen V&D en Hema
(1955) ons wel moet opvallen.
Via de poort (kerkboog) in de oude gevelwand (vroeger
één gebouw, de Lakenhal) betreden we het Stevenskerk-
hof, met onder andere de oude Latijnse school (1544),
waarin thans een bekend Nijmeegs architectenbureau
is gevestigd. Via de trap van Moenen - tot het bombar-
dement van februari 1944 stonden hier twee huizen -
bereiken we de Stikke Hezelstraat, die verder omlaag
loopt (‘stikke’ betekent ‘steil’) en overgaat in de Lange
Hezelstraat. Beide straten zijn winkelstraten. De Lange
Hezelstraat is de oudste winkelstraat van Nijmegen
en wordt ter plaatse zelfs - maar dan ten onrechte -
de oudste winkelstraat van Nederland genoemd.
Hezelstraat is een verbastering van Hesestraat, een
naam die al in de 14e eeuw voorkwam. Weinig minder
oud is de naam Hessenberg, terzijde van de Hezel-
straat, die in de 15e eeuw bekend stond als Hezesche-
berg. De Hezelstraat eindigt (gezien vanuit het stads-
centrum) op de plaats waar het Kronenburgerpark is
gelegen en waar tot 1876 de Hezelpoort heeft gestaan.
Deze stadspoort was de eerste die in het kader van
de ontmanteling van de vestingwerken werd gesloopt.
Tegelijk verdwenen de resten van de rechts van de
poort gelegen Oude Haven (1604), die werd gedempt
en nu als Nieuwe Markt een andere reputatie als aan-
loopplek geniet. Een nieuwe poort verrees enkele hon-
derden meters verder westwaarts in de vorm van het
viaduct onder de in 1879 aangelegde spoorlijn naar
Arnhem. Deze spoorlijn en het stationscomplex hebben
de topografie buiten de vroegere Hezelpoort drastisch
veranderd. Voordat we proberen in deze omgeving het
oude tracé van de allee naar Hees te vinden, kijken we
naar de opgang van de Snelbinder, de fietsbrug die
naast de spoorbrug over de Waal is gebouwd als ver-
25
Wie in de Lange Hezelstraat omhoog kijkt, ziet de historie van de straat
De wandeling naar Hees begint bij de Grote Markt
binding van het nieuwe stadsdeel Nijmegen-Noord
met de binnenstad. Zal de Hezelstraat daarvan profi-
teren? Waarschijnlijk zal de nabij het Hezelviaduct te
bouwen parkeergarage gunstiger uitwerken.
Na het passeren van het viaduct zien we eerst de Waal-
haven. Deze werd in 1853 aangelegd ter vervanging van
de Oude Haven om de economische ontwikkeling van
de stad te stimuleren. Ze heeft haar oorspronkelijke
functie verloren en is al geruime tijd in feite een haven
voor woonboten. Sommige liggen er het gehele jaar.
Die tijdelijke woonfunctie wordt omgezet in een per-
manente. Een nieuw en groot appartementengebouw
markeert deze verandering. In de nabije toekomst
zal de Waalhaven nog verder omringd worden door
woonbebouwing. Daarvoor zal onder meer het nog
vrij nieuwe gebouw van De Gelderlander (uit 1982)
verdwijnen.
Omstreeks 1960 was de haven nog het ogenschijnlijke
ankerpunt voor een uitgestrekt stedelijk industrieel ach-
terland. We doelen hiermee in de eerste plaats op de
(globale) vijfhoek tussen de Oude Heselaan, Maria-
laan, Voorstadslaan, Biezendwarslaan en Weurtseweg.
In dit gebied waren in de jaren zestig ongeveer 50
industriële en aanverwante bedrijven gevestigd, waar-
onder de Nijmeegse IJzergieterij (zie hoofdstuk 6),
Papierfabriek Gelderland, de Pharmaceutische fabrie-
ken Brocades en de Coöperatieve Nijmeegse Veiling.
Van die 50 bedrijven zijn er nu nog maar twee aanwe-
zig. Op de opengevallen plekken staan nu woningen.
Het vergt even enige oplettendheid om de Heselaan
te vinden en vervolgens de Eerste en de Tweede Oude
Heselaan, maar wie dat doet wordt vervolgens beloond
met een charmant stukje Nijmegen. Dat begint in de
Schependomlaan die uitkomt in de oude dorpskern
van Hees, rond de protestantse Petruskerk.
Voorbij de kerk gaat de weg verder als Kerkstraat, om
uit te monden op de Dennenstraat, een oost-westver-
binding tussen de dorpjes Hatert en Neerbosch. Op
de hoek was café ‘De Witte Poort’ gevestigd, genoemd
naar een verdwenen landgoed.
Het moet vroeger mogelijk zijn geweest om de oude
uitvalsweg nog verder in zuidwestelijke richting te ver-
volgen. Maar door de stadsuitbreiding, de aanleg van
het Maas-Waalkanaal en vooral door de aanleg van
de Neerbosscheweg (vanaf de A73) is dat verlengstuk
totaal onvindbaar geworden. Het is daarom beter om
bij de Dennenstraat gekomen terug te keren, echter
niet nadat we hebben gezien dat het westelijke deel
van deze straat genoemd is naar Dr. de Blécourt,
huisarts te Hees. Hij schreef in 1912 een boekje over
Hees, of liever ‘Het Schependom in woord en beeld’.
Vooral door zijn toedoen is Hees een woongemeen-
schap geworden die binnen de stad streeft naar
behoud van de eigen identiteit.
Het vaststellen van die eigen identiteit is ook voor een
vluchtige bezoeker geen probleem, zeker niet wanneer
hij zijn weg terug naar de stad kiest door de Brede-
straat en de Prinsenlaan. Daar staan nog enkele boer-
derijen, we zien er tuinderijen en verschillende oude
herenhuizen, in veel gevallen gebouwd door uit het
voormalige Nederlands-Indië teruggekeerde families.
Met elkaar een wat rommelige, maar aantrekkelijke
dorpsstraat. Hees blijkt een wat tweeslachtig karakter
te hebben: er is het oude tuindersdorp en daar tegen
aan liggen moderne nieuwbouwwijken, in het bijzon-
der de wijk Heseveld met een rechtlijnig stratenplan.
Het oude Hees is zodoende niet zo moeilijk te her-
kennen. Het wil zijn karakter als dorp-in-de-stad
bewaken en bewaren. Hees maakt desondanks deel
uit van de stad Nijmegen. Dat wordt meteen duidelijk
als we de Tweede Oude Heselaan weer bereiken.
26
Oud Hees
Nieuwbouw aan de Waalhaven
Veranderend Nijmegen
De Waalhaven is slechts één van de vele plekken in
Nijmegen waar het stadsbeeld ingrijpend verandert.
De Waalkade, die nog niet erg lang geleden een ware
metamorfose onderging, is zo langzamerhand al weer
een gevestigd stukje stad. Weinigen herinneren zich
de vooroorlogse aanblik nog, al roepen foto’s en films
nostalgische gevoelens op. Maar ook in het nieuwe
Mariënburggebied, dat pas in 2000 zijn nieuwe uiter-
lijk kreeg, wordt het na vijf jaar al moeilijk de oude
situatie nog voor de geest te halen. Wie enige jaren
weg is geweest uit Nijmegen zal bij terugkeer tal van
veranderingen zien. Vertrouwde winkels en horecabe-
drijven die zijn verdwenen en plaats hebben gemaakt
voor nieuwe - meestal Engelstalige - namen. Het poli-
tiebureau moet heel ergens anders worden gezocht.
Scholen zijn weg, dat wil zeggen de schoolgebouwen
kregen een andere functie, zoals in het geval van het
Stedelijk Gymnasium. Het hoofdpostkantoor aan de
andere kant van de Van Schevichavenstraat kan toe
met minder ruimte en zal verhuizen naar een andere
plek. In het gebouw wordt een supermarkt gevestigd.
Op deze manier is er een continue stroom van ver-
anderingen gaande in de stad, soms ingrijpend van
aard, vaak weinig opvallend. Het zijn vooral de wat
oudere stadsdelen waar deze dynamiek gaande is,
waarbij het stadscentrum de kroon spant. Enkele op-
vallende grootschalige veranderingen uit de laatste
jaren buiten het centrum zijn de verdwijning van het
Canisius-Wilhelminaziekenhuis van de locatie aan de
Sint Annastraat naar het Jonkerbosch en de sluiting
van de kazernes op het Limosterrein aan de Gelderse-
laan/Groesbeekseweg. In beide gevallen kreeg de plek
een woonbestemming. In hoofdstuk 5 zullen we hier
dieper op ingaan.
De meest voorkomende veranderingen in het uiterlijk
van de stad zijn het gevolg van sloop van gebouwen
die hun oorspronkelijke functie verloren, gevolgd door
herbestemming van het vrijkomende terrein.
Handhaving van gebouwen is uit architectonisch
oogpunt lang niet altijd gewenst of te kostbaar. Een
categorie gebouwen die in Nijmegen hun uiterlijk wél
behielden wordt gevormd door de kapitale woonhuizen
langs de singels en uitvalswegen die thans bijna alle
een kantoorfunctie hebben. Behalve papierfabrieken
en andere industriële gebouwen zijn veel voormalige
kerken, schoolgebouwen, een ziekenhuis, houthandels,
garagebedrijven en andere bedrijfsgebouwen gesloopt,
om plaats te maken voor heel iets anders. Meestal voor
wooncomplexen, soms voor winkels. Het merendeel
van de herbestemde of vervangen gebouwen is gelegen
in het stadsgebied dat voor 1940 al aanwezig was.
Wanneer we de balans van al deze veranderingen en
herbestemmingen opmaken dan komt het wonen als
winnaar uit de bus. Vreemd is dat niet. De woningbe-
hoefte van de stad is in de afgelopen decennia, in ver-
houding tot het aantal inwoners, onevenredig gestegen.
In stadsdelen waar op die manier het wonen terrein
wint is op den duur handhaving van de overgebleven
bedrijven om praktische redenen niet gewenst.
Veranderend Nijmegen houdt echter meer in dan
de herbestemming van fabrieksterreinen en school-
gebouwen voor de onverzadigbaar lijkende vraag naar
woningen. Het overbodig of onbruikbaar worden van
allerlei gebouwen en terreinen houdt verband met
maatschappelijke ontwikkelingen.
Vooruitlopend op een uitvoeriger behandeling van
deze ontwikkelingen in volgende hoofdstukken kunnen
in dit kennismakingshoofdstuk enkele vragen worden
gesteld aan de hand waarvan de veranderingen in het
stadsbeeld nader zijn te benoemen.
Waar bleef de Nijmeegse industrie?
Nijmegen is de geschiedenis niet ingegaan als een
typische industriestad, zoals Eindhoven, Tilburg en
Enschede. Toch is de industriële ontwikkeling er in de
eerste helft van de 20e eeuw niet verwaarloosbaar te
noemen. Dobbelman, Nyma, Honig, Splendor, Swift,
Smit zijn gerenommeerde namen. Wie nu echter naar
Nijmegen is gegaan met in het achterhoofd het idee
er een aantal ooit bekende industriële bedrijven aan
te zullen treffen, komt bij de Waalhaven, maar ook
elders in de stad, op het eerste gezicht niet aan zijn
trekken. De Nyma is niet het enige bedrijf dat spoor-
loos is - of lijkt, want wie volhoudt vindt bij de Waal
nog een restant. Op de plek waar eens de Papierfabriek
Gelderland-Tielens stond wordt nu gewoond. Zo kun-
nen we doorgaan. Veelzeggend is misschien ook dat
27
De stad is nooit af: bouwprojecten Josephhof, Waalfront en campus Heyendaal
waar omstreeks 1960 nog 51% van de Nijmeegse
beroepsbevolking werkzaam was in de industrie het
overeenkomstige percentage in het begin van de 21e
eeuw op 15% uitkwam.
Nemen we de Industriële Atlas van de gemeente
Nijmegen van 1966/67 ter hand dan tellen we in het
centrale stadsdeel (inclusief Bottendaal) nog ongeveer
75 industriële en aanverwante goederenbehandelende
bedrijven. Veertig jaar later is alleen drankenhandel
Peeman aan de Waldeck Pyrmontsingel nog terug
te vinden. Alle andere bedrijven zijn elders gevestigd
of geheel verdwenen. Een dergelijke uitplaatsing van
bedrijven is overigens een verschijnsel dat in alle ste-
den heeft plaatsgevonden.
Toch is het allemaal niet zo dramatisch verlopen als
het lijkt. Niet alleen is Philips al weer ruim een halve
eeuw het grootste industriële bedrijf van de stad en een
motor van vernieuwing, ook oudere bekende namen
zijn nog onder ons, alleen op een andere plek in de
stad. Veel industriële bedrijven hebben een nieuwe
locatie opgezocht op één van de naoorlogse bedrijven-
terreinen. In hoofdstuk 6 wordt de industriële dynamiek
van Nijmegen uit de doeken gedaan waarbij nog vele
oude bekenden de revue passeren.
Ook in meer recente jaren zien we op wat grotere
afstand van het stadscentrum de industriële functie
opnieuw verdwijnen. De vervanging van industrieel
ruimtegebruik rond de Waalhaven door woningen
geeft voedsel aan de gedachte dat het Nijmegen van
nu voorrang geeft aan haar woonfunctie, een gedachte
28
Verdwenen industrieën: Dobbelman, Melkerij Lent, Vasim en NYMA (situatie 1980)
Het gebied van de Pensionopolis, de laat 19e eeuwse/vroeg 20e eeuwse stadsuitleg
die kort na de opheffing van de vestingfunctie (1874)
ook veel aangetroffen werd. Ook elders in de stad is
de industrie uit beeld geraakt of worden plannen in
die richting gemaakt (Koers West). Daarmee wordt
de indruk gewekt dat het hedendaagse Nijmegen geen
industriële functie van betekenis meer heeft. Zo simpel
is het echter niet. We moeten de industrie tegenwoor-
dig op de na 1950 ontwikkelde bedrijventerreinen
zoeken.
Hoezeer de woonfunctie her en der in de stad ten koste
van de industriële bedrijvigheid lijkt op te dringen, het
is de vraag of hier inderdaad sprake is van verdringing,
al dan niet onder invloed van het gemeentelijk beleid.
Veeleer lijkt hier gesproken te moeten worden van een
complexer proces van industriële dynamiek. Dat komt,
ten eerste, neer op het geleidelijk aan verdwijnen van
oudere bedrijvigheid met veel goederenomslag uit
stadsdelen waar veel gewoond wordt, met het oog
op overlast voor de bewoners. Behalve stank en lawaai
speelde ook verkeersoverlast een sterke rol. Sommige
bedrijfstakken hebben hun bloeitijd achter de rug en
verdwijnen geheel, de modernere vormen van industrie
vestigen zich op bedrijventerreinen aan de rand van
de stad. Een proces van industriële verjonging dus,
waarmee de behoefte aan nieuwe vestigingsplaatsen
gepaard gaat. In hoofdstuk 6 zoeken we de nieuwe
locaties op. Voor de door hun vertrek beschikbaar
gekomen fabrieksterreinen ligt een woonbestemming
vaak voor de hand. Op deze zogenaamde stedelijke
verdichting komen we in hoofdstuk 5 terug.
Wat gebeurde er met de Pensionopolis?
Een verandering in omgekeerde richting - van wonen
naar bedrijvigheid - voltrok zich in de woonbuurt ten
zuiden van de oude stadskern. Het gebied wordt door
de gemeente deels tot het stadscentrum gerekend, om-
dat zich in deze randzone allerlei gebouwen bevinden
met een stadscentrumfunctie, zoals het Concertgebouw
De Vereeniging en de Stadsschouwburg. Het tussen
1880 en 1920 gebouwde woonkwartier heeft geen eigen
naam. We zouden echter voor dit deel van de stad de,
ooit voor het gehele toenmalige Nijmegen wat gek-
scherend bedoelde benaming ‘Pensionopolis’ kunnen
gebruiken. Zoals hiervoor al werd opgemerkt, prees
Nijmegen zich na de ontmanteling van de vesting aan
als woonplaats voor welgestelde gepensioneerden uit
Een wandeling door de Pensionopolis
We beginnen bij de Vereeniging, aan het Keizer Karel-
plein. Dit dateert van 1915 en werd gebouwd door de
bekende Nijmeegse architect Oscar Leeuw. We volgen
eerst een eindje de Groesbeekseweg, één van de oude
uitvalswegen, die in het kader van de uitleg na 1874
is aangelegd met een duidelijk gevoel voor allure. Dit
stukje, vóór de Pontanusstraat, is zo waardevol dat
we er maar liefst twaalf rijksmonumenten aantreffen.
We slaan rechtsaf de Pontanusstraat in en passeren
de karakteristieke Van Slichtenhorststraat. Vervolgens
gaan we linksaf de Fransestraat in. Alle panden in
deze straten zijn door de gemeente aangemerkt als
‘stadsbeeldobject’. Als we vanuit de Fransestraat de
Groesbeekseweg oversteken gaan we direct links af
de Johannes Vijghstraat in. Op de hoek met de Guyot-
straat staat een pand van A.C. Weissman in zijn karak-
teristieke stijl met onder meer pleisterwerk en overste-
kende goot op houten consoles. Weissman was een
bekende Amsterdamse architect die ook een aantal
jaren in Nijmegen heeft gewerkt en ondermeer de voor-
loper van de huidige Vereeniging, een sociëtietsgebouw,
heeft gebouwd. Ook het Stedelijk Museum in Amster-
dam is van zijn hand. In dat pand aan de Johannes
Vijghstraat is nu het notarissen- en advocatenkantoor
De Mul Zegger gevestigd. We komen uit op de Bijle-
veldsingel met op de hoek de voormalige aula van de
Katholieke Universiteit. De Wedren ontleent zijn naam
aan een renbaan in combinatie met een wielerbaan.
Beide voorzieningen hadden Nijmegen ‘op de kaart’
moeten zetten, maar hielden na enige jaren op te
bestaan. De Prins Bernhardstraat, vroeger deel van
de Van Schevichavenstraat, leidt naar de Oranjesingel.
Op dit punt bij de Oranjesingel aangekomen stopt onze
wandeling en hebben we tot slot zicht op twee rijksmo-
numenten. Rechts van ons op Prins Bernhardstraat 1
een herenhuis van de al genoemde Oscar Leeuw met
onder meer invloeden van de late Art Nouveau. En
rechts tegenover ons het gebouw van het kantoor-
gerecht dat in 1905/1906 werd opgetrokken.
29
Karakteristieke huizen in de Pensionopolis met rechts het pand van De Mul Zegger
het toenmalige Nederlands Indië. Voor deze doelgroep
werd direct ten zuiden van de oude stadskern een
woonkwartier gebouwd met hoofdzakelijk grote huizen.
Voor de afbakening van het gebied kunnen we het best
aansluiten bij het door de gemeente Nijmegen aange-
wezen gebied ‘beschermd stadsbeeld 19e eeuwse
stadsuitleg’ (1990). Het voordeel daarvan is dat daar-
mee ook de randgebieden, zoals Bottendaal, in beeld
komen. Deze zijn eveneens van historisch-monumen-
tale betekenis, maar van een andere signatuur, door-
dat ze voor andere doelgroepen dan de bewoners van
de eigenlijke Pensionopolis bestemd waren.
Thans is het uit die tijd stammende woongebied een
bijzonder gaaf en architectonisch waardevol gebied
dat daarom sinds 1990 gemeentelijk beschermd stads-
beeld is. De ‘nieuwe stad’, zoals we het gebied ook
zouden kunnen noemen in het licht van een lange
traditie van stadsuitbreiding, is onmiskenbaar een
stadsdeel met monumentale kwaliteiten. Toch kwam
nog in 1970 vanuit de gemeenteraad een plan om het
gehele gebied en ook Bottendaal rigoureus te slopen
en in te vullen met hoogbouw. De aanleiding voor dit
paniekidee was het bouwverbod dat door de minister
van Ruimtelijke Ordening op woningbouw in de Ooij-
polder was gelegd. De 40.000 mensen die daar had-
den zullen wonen zouden nu maar, zo dacht men in
de gemeenteraad, gehuisvest moeten worden pal ten
zuiden van het stadscentrum.
De Pensionopolis is thans niet langer uitsluitend een
(exclusieve) woonbuurt, maar meer een stukje stad
met een werkfunctie. Veel statige stadsvilla’s langs de
singels en de uitvalswegen hebben tegenwoordig een
kantoorfunctie of herbergen een andersoortig bedrijf.
Ook vinden we er enkele als gewoon woonhuis uit-
ziende kerkgebouwen. De over het algemeen grote
panden verloren in de loop van de tijd hun geschik-
heid als woning. De ruimte was echter aantrekkelijk
voor banken, makelaarskantoren, advocatenkantoren
en tal van andere min of meer kantoorhoudende
bedrijven die hechten aan een representatieve huis-
vesting en locatie. Zodoende hebben de singels en
de andere straten nog steeds hun oorspronkelijke
aanblik. De stad behield op die manier een karakte-
ristieke buurt, maar achter de continuïteit gaat een
sterke dynamiek schuil.
Waar bleef Monnikendam aan de Waal?
Een eerste kennismaking met Nijmegen maakt al gauw
duidelijk dat de huidige stad niet langer het roomse
bolwerk van weleer is, waar naast kerken en kloosters
paters en nonnen het straatbeeld bepaalden. In de
wederopbouwfase waren al twee markante kerken met
torens uit het stadsbeeld verdwenen. Tussen 1960 en
1980 heeft de stad in snel tempo haar katholieke imago
afgelegd. Veel kerken werden gesloopt, tal van kloos-
ters werden gesloten, een pater op de fiets werd een
zeldzaamheid.
Een typisch katholiek element in het Nijmeegse stads-
beeld werd gevormd door de combinatie van een
rooms-katholieke kerk, één of meer scholen en een
klooster van zusters of broeders die in het onderwijs
werkten. Deze complexen besloegen samen grote
oppervlakten en vormden als het ware het centrum
van de buurt of wijk. Gave voorbeelden daarvan zijn
thans niet meer voorhanden, met de Groenestraatkerk
tot op zekere hoogte als uitzondering, zij het dat daar
de school plaats heeft gemaakt voor een appartemen-
30
Rond de Groenestraatkerk is tot op zekere hoogte sprake van een gaaf complex
Voormalige kerkgebouwen aan de Van ’t Santstraat, op de Doddendaal en aan de Waldeck Pyrmontsingel
tengebouw. Daar waar de kloosters nog aanwezig
zijn, hebben deze vaak een andere functie gekregen.
De scholen die zijn gehandhaafd, hebben vaak hun
functie behouden.
Het proces van ontkerkelijking is snel gegaan, deels in
het voetspoor van de ontvolking van bepaalde stadsde-
len. Bij de bouw van het nieuwe stadsdeel Dukenburg
moest rekening worden gehouden met dat proces.
Toen omstreeks 1960 de eerste plannen werden ge-
maakt voor de bouw van dit stadsdeel werd aanvanke-
lijk voor elk van de negen wijken een rooms-katholieke
kerk gepland. Uiteindelijk is er voor het gehele stads-
deel één oecumenische kerk gerealiseerd. In het nog
iets later gebouwde stadsdeel Lindenholt is na veel
inspanning in 1992 de noodkapel vervangen door
nieuwbouw.
Ook de protestantse minderheid zag haar aantal kerk-
gebouwen kleiner worden, door verkoop en sloop.
Daarvan zijn er twee voortgezet als rooms-katholieke
parochiekerk (de Pauluskerk aan de Einsteinstraat en
de kerk van het Heilig Hart aan de Tweede Oude Hese-
laan) omdat ze kleiner waren dan de in die buurten
gesloten parochiekerken.
Van de 25 rooms-katholieke parochiekerken die Nijme-
gen in 1970 telde waren er aan het begin van de 21e
eeuw nog 15 over, waarbij inbegrepen de beide kerkge-
bouwen die van de protestanten waren overgenomen.
Sinds 1970 werden in totaal 9 rooms-katholieke kerk-
gebouwen gesloopt. Dit staat in schrille tegenstelling
tot de grote investeringen die in de periode tot 1970
waren gedaan in nieuwbouw en herbouw van 15 kerken,
voornamelijk in uitbreidingswijken.
De ontkerkelijking van Nijmegen is in het stadsbeeld
op de voet te volgen aan de hand van de buiten gebruik
gestelde kerken en kloosters. In het ene geval krijgt het
gebouw of het perceel (al of niet na sloop) een woon-
bestemming (appartementen), in het andere geval
wordt het een praktijkruimte of winkelcomplex. Zo
werd bijvoorbeeld de voormalige Christus-Koningkerk
in Nijmegen-Oost (in 1933 gebouwd) in 1992 gesloten.
De toren, waarvan de spits in 1977 was afgewaaid, werd
gehandhaafd als ingang tot de winkels. Na bijna 30
jaar werd de spits in 2005 hersteld, zodat de wijk
weer een baken heeft.
Een ander voorbeeld van een verdwenen kerkgebouw
waarvan alleen de toren is gehandhaafd is de Carme-
lietenkerk in Doddendaal. Deze kerk werd in 1951
gebouwd ter vervanging van de in de oorlogsjaren ver-
woeste Augustijnenkerk, maar werd al in 1981 afgebro-
ken, omdat het aantal kerkbezoekers in de binnenstad
de handhaving van deze kerk, naast de Molenstraat-
kerk, niet rechtvaardigde. Daarna werd het klooster
Rooms-katholieke parochiekerken in Nijmegen na 1960
31
Bestaand
Nieuwbouw
Afgebroken
Herbestemd
Voormalig Protestants Christelijk
Goffert
Maria Geboorte
Anna
Hart
Agnes
Fatima
Paulus
Lourdes
Boskapel
Theresia
Stephanus
Dominicus
Kruispunt
Villanova
Sacrament
Franciscus
Ontmoeting
Doddendaal
Verrijzenis
Goede Herder
Antonius Abt
Hemelopneming
Studentenkerk
Anthonius Abt
Maria Geboorte
Titus Brandsma
Hart van Jezus
Christus Koning
Petrus Canisius
Petrus en Paulus
Antonius van Padua
Studentenkerk
geschikt gemaakt voor studentenhuisvesting. Ook
protestantse kerken werden gesloopt of herbestemd,
zoals de Doopsgezinde kerk aan de Waldeck Pyrmont-
singel, waarin nu een fysiotherapeutische praktijk is
gevestigd.
Nijmegen was anno 1960 nog heel sterk een stad van
kloosters en studiehuizen. Veel kloosters waren in het
kielzog van de toenmalige rooms-katholieke universi-
teit gesticht in of direct rond Nijmegen. Een groot
aantal kwam voort uit orden en congregaties die zich
richtten op de geestelijke en materiële verzorging van
mensen die behoefte aan zorg hadden, in het bijzonder
zieken, bejaarden en kinderen. Deze orden staan aan
de oorsprong van vele bekende instellingen, zoals het
St. Canisiusziekenhuis, de St. Maartenkliniek, Dekkers-
wald, Kalorama en het Blindeninstituut (tegenwoordig
in Grave). Andere instellingen met kloosters komen
voort uit de gerichtheid op onderwijs en opvoeding.
We kunnen daartoe een groot aantal internaten reke-
nen, zoals Canisiuscollege, Mater Dei, Notre Dame
des Anges en het Schippersinternaat.
Ook is een aantal kloosters in het kielzog van de
toenmalige rooms-katholieke universiteit gesticht in
of rondom Nijmegen. Hierin treffen we een variatie aan
van studiehuizen en opleidingen voor de eigen orde,
zoals het kleinseminarie Dominicus. Kleinere kloos-
ters werden speciaal opgericht voor de huisvesting
van paters, priesters, zusters en broeders die aan de
universiteit studeerden.
Ook in het ruimtelijke patroon van de kloosters tekent
zich een expansie van Nijmegen in zuidelijke richting
af, over de gemeentegrens heen. Opmerkelijk is de
concentratie van vooral studiehuizen - dus op de orden
zelf gericht als woon- en opleidingscentrum - in het
bosrijke gebied van Berg en Dal en Groesbeek. In dit
voetspoor treffen we het Afrikamuseum en het Bijbels
Openluchtmuseum aan. In het westelijke gebied van
de stad, in Hees met name en in het Jonkerbos, zijn
concentraties ontstaan van kloosters met instellingen
van onderwijs en van zorg.
Volgens de gemeentelijke statistiek namen kloosters
en studiehuizen met elkaar in 1965 rond 60 hectaren
in beslag. Dat is ongeveer 1,5 % van het totale opper-
vlak van de gemeente. Dat lijkt niet veel, maar hun aan-
wezigheid in het stadsbeeld leverde een andere indruk.
Overigens zijn veel kleinere kloosters en studiehuizen
moeilijk als zodanig te herkennen omdat ze er uit zien
als een gewoon woonhuis. Het aantal operationele
kloosters is tegenwoordig beperkt. Een klein aantal
is geheel of gedeeltelijk gesloopt, heel vaak heeft een
klooster een woonbestemming gekregen, als rusthuis
voor geestelijken, als kamerverhuurbedrijf of een
functie als bedrijfsverzamelgebouw.
32
Kloosters, studiehuizen en combinaties van klooster, kerk en school in 1970
Klooster, scholen, kerk
Klooster, instelling onderwijs
Klooster, zorginstelling
Klooster, studiehuis
Klooster/communiteit in woonhuis
De aanwezigheid van tal van gebouwen als kerken,
kloosters en scholen met een min of meer specifieke
architectuur verleent het stadsbeeld nog steeds een
zekere katholieke signatuur. Doordat kerken en kloos-
ters ook buiten de zones met een beschermde status
voorkomen is hun verdwijning niet altijd te voorkomen.
Daarmee wordt de rooms-katholieke aard, die Nijme-
gen in het midden van de 20e eeuw nog zo sterk uit-
straalde, zwakker.
Waar is de katholieke universiteit?
Wie op zoek gaat naar de Rooms-Katholieke Universi-
teit die in 1923 in Nijmegen werd gevestigd, moet niet
meer op het Keizer Karelplein zijn. Daar kreeg ze des-
tijds wel een pand waarin de hoofdzetel werd geves-
tigd, maar dit gebouw werd in 1944 verwoest tijdens
het bombardement van 22 februari. Nog jarenlang
was de universiteit deels in en direct rondom het
stadscentrum gevestigd, maar tegenwoordig is ze
volledig geconcentreerd op de campus Heyendaal.
Even is er gespeeld met het idee een ‘cité universitaire’
te vormen vanuit het stadscentrum via Galgenveld
naar Heyendaal, maar dit denkbeeld werd snel los-
gelaten. Het landgoed Heyendaal, op circa twee kilo-
meter van het stadscentrum, werd in de jaren vijftig
de locatie voor de snel expanderende universiteit.
De Rooms-Katholieke Universiteit van weleer bestaat
Katholieke architectuur
Het gaat misschien wat te ver om van een typisch
katholieke architectuur te spreken, maar Nijmegen
heeft wel veel gebouwen (gehad), daterend uit de
periode 1880-1940 waarin de stad een katholiek stem-
pel kreeg. Deze gebouwen werden vaak ontworpen
door architecten van katholieke huize. Een aantal van
hen had de opleiding bouwkunst in Delft gevolgd en
was daar in aanraking gekomen met docenten die de
katholieke bouwtraditie wilden herstellen dan wel in-
voeren. De Nijmeegse architect J. J. Weve behoorde
tot hen, al heeft hij vooral gebouwen ontworpen, zoals
openbare scholen, waar de katholiciteit geen rol speelde.
Ook Oscar Leeuw en Charles Estourgie hebben vooral
ontwerpen gemaakt voor andere gebouwen dan kerken
en kloosters. De meest ‘katholieke architectuur’ in
Nijmegen is afkomstig van het bureau Deur/Poude-
royen, verantwoordelijk voor onder meer het Carmel-
klooster in Doddendaal en het studiehuis van de Paters
van het Heilig Hart in Hees. De bouwstijl waarin zij
werkten was geïnspireerd door de zogenaamde Bossche
School in de architectuur. Kenmerkend voor deze stijl
zijn de sober vormgegeven gebouwen waarbij vooral
gebruik wordt gemaakt van beton, baksteen en hout.
Gebouwen in deze stijl hebben vaak dikke wanden en
diepliggende kozijnen.
Kkloosters, studiehuizen en dergelijke in 2005
33
Klooster, zorginstelling
Klooster studiehuis
Klooster/communiteit in woonhuis
niet meer; ook de Katholieke Universiteit Nijmegen
heeft afgedaan en heet tegenwoordig Radboud Univer-
siteit Nijmegen. Op de campus Heyendaal is nu een
kenniscentrum geconcentreerd waarvan behalve de
universiteit ook het Universitair Medisch Centrum
Radboud en sinds kort de Hogeschool Arnhem-Nij-
megen deel uitmaken. Daarnaast zijn er bedrijven
te vinden, bijvoorbeeld in het Mercator Technology &
Science Park, die nauw gelieerd zijn aan de universiteit.
Gezien de omvang van dit cluster is, achteraf gezien,
de trek uit het stadscentrum naar Heyendaal een voor
de universiteit en de stad gunstige ontwikkeling geble-
ken. Op Heyendaal studeren circa 25.000 studenten,
zijn ongeveer 15.000 personen werkzaam en er komen
dagelijks vele duizenden bezoekers, vooral naar het
ziekenhuis. Het stadscentrum zou een dergelijk com-
plex met alle verkeersbewegingen van dien niet heb-
ben kunnen verwerken; de universiteit zou daar niet
uit de voeten hebben gekund. Weliswaar zijn er univer-
siteitssteden waar althans een deel van de universiteit
nog in het stadscentrum is gevestigd, de Nijmeegse
oplossing is allesbehalve ongunstig voor het stads-
centrum, zeker in vergelijking met andere universiteits-
steden waar de universiteit geheel aan de rand van
de stad is terecht gekomen. Om te beginnen is een
afstand van twee kilometer van het stadscentrum op de
schaal van Nijmegen niet disproportioneel. De campus
is ten opzichte van het stadsgebied als geheel centra-
34
Het Albertinum en het studiehuis van de paters van het Heilig Hart hebben hun functie verloren,
in tegenstelling tot Berchmanianum
Hogeschool Arnhem-Nijmegen
ler gelegen dan het stadscentrum. De universiteit ligt
overigens niet alleen topografisch gezien aardig in het
midden van de huidige stad, ook economisch en emo-
tioneel neemt ze een centrale plek in. Ze heeft zich
sinds 1960 ontpopt als een ware economische motor
van de stad. Bovendien blijkt de universiteit op de
trots van de Nijmeegse bevolking te kunnen rekenen.
Op Heyendaal is naast de universiteit en het Sint Rad-
boudziekenhuis (academisch ziekenhuis) sinds 2000
ook de Hogeschool Arnhem-Nijmegen (HAN) geves-
tigd. Men is gaan spreken van de campus Heyendaal,
waar nu (2005) ook een groot wooncomplex voor bui-
tenlandse studenten verrijst. De campus manifesteert
zich anno 2005 als een ware ‘bouwput’.
Nijmegen is in de tweede helft van de 20e eeuw meer
en meer een stad geworden die leeft van haar univer-
siteit en studenten. Met ongeveer 25.000 studenten
van de universiteit en de hogeschool levert dit cluster
ongeveer 1 op de 6 inwoners van de stad. Het gaat
echter om veel meer. Wanneer we ons realiseren dat
aan de universiteit en het ziekenhuis samen ongeveer
13.000 personen werkzaam zijn, die voor meer dan de
helft in de stad wonen met hun gezinnen, dan komen
we voor het direct aan het universitaire cluster gelieer-
de deel van de bevolking van de stad op ettelijke tien-
duizenden inwoners. Daar blijft het niet bij, want de
studenten en de huishoudens van het universitaire
personeel zorgen door hun consumptieve bestedingen
voor veel werkgelegenheid en bedrijvigheid in de stad.
Die groei-effecten gaan we in hoofdstuk 6 nader be-
kijken. Daarop vooruitlopend kunnen we stellen dat
Nijmegen thans misschien maar half zo veel inwoners
zou hebben als de stad geen universiteit had gekregen.
Een academische vraag, tenslotte, is in hoeverre
Nijmegen zich dank zij haar universiteit een kennis-
stad of zelfs een creatieve stad zou mogen noemen.
Zo’n modieuze vraag is niet zo eenvoudig te beant-
woorden. We sluiten daarom maar af met een ant-
woord op de hierboven gestelde vraag: de katholieke
signatuur van de Nijmeegse universiteit is misschien
verdwenen, maar de universiteit als zodanig is overal
in de stad aanwezig.
Nieuwbouw Hogeschool Arnhem-Nijmegen, universiteit en Gymnasion
35
Campus Heyendaal vanaf het Erasmusgebouw
Jan Buursink
Na de globale kennismaking met het Nijmegen van nu
nemen we in dit hoofdstuk de ruimtelijke structuur van
de stad nader onder ogen, om daarin enkele specifiek
Nijmeegse trekken naar voren te halen. De stad wordt
heel concreet bekeken als stedelijk landschap, een
grote verzameling gebouwen, wegen en groene plek-
ken die hun stempel hebben gezet op een licht glooi-
ende ondergrond. Het reliëf is zeker zo’n specifiek
Nijmeegs trekje. Met dit concrete landschap als uit-
gangspunt komen we als vanzelf terecht bij het stede-
lijke groen waaraan de stad zo rijk is. Dat moeten we
dan wel een beetje ruim nemen, want meestal bedoelt
men de fraaie landschappen rondom de stad; de groe-
ne omgeving dus. Vervolgens komen we terecht bij
het stadsbeeld, in het bijzonder de beeldbepalende
elementen die het eigene van de stad in haar ruimte-
lijke verschijning bepalen. Daarna schenken we aan-
dacht aan de stadsplattegrond, waarin misschien wel
de meest specifieke trekken zijn aan te wijzen.
Nijmegen
Ruimtelijk bekeken
In de inleiding was al te lezen dat het Nijmeegse
stadslichaam in zijn ruimtelijke vorm nogal afwijkt
van dat van andere steden. Door de ligging van de
oude stadskern aan de Waal ontbreekt een concentri-
sche stadsvorm. Door de eenzijdige uitbreiding van
de stad in zuidelijke richting heeft Nijmegen een
excentrisch gelegen stadscentrum en een radiaal stra-
tenplan waartussen duidelijke dwarsverbindingen ont-
breken. Van de excentrische ligging van het stadscen-
trum is in Nijmegen lange tijd een probleem gemaakt.
We staan stil bij de vraag of dat wel terecht was.
Dan de wijken en buurten. Het portret van Nijmegen
zou niet volledig zijn als niet ook even, vooruitlopend
over de hoofdstukken over de bevolking en het wonen,
de verscheidenheid aan wijken en buurten naar voren
wordt gehaald.
Tot slot bekijken we de stad in de ruimere contex van
de regio.
Het stedelijke landschap
Op het eerste gezicht oogt het huidige Nijmegen als
een grote massa van huizen en andere gebouwen die
zich vanuit de oude stadskern aan de Waal langs een
aantal uitvalswegen uitrolt in voornamelijk zuidelijke
en westelijke richting, waar naburige plaatsen de be-
bouwing overnemen. Het stedelijk gebied is royaal
gehuld in groen en kan met recht worden aangeduid
als een stedelijk landschap. Die betiteling zou overi-
gens wel eens tot misverstand kunnen leiden bij
iemand die geneigd is landschappen juist buiten de
stad te zoeken en in de stad niet meer te zien dan
een versteende massa die zich ongebreideld lijkt uit te
breiden ten koste van het omringende landschap. De
hedendaagse steden zijn met ruim opgezette nieuwe
woonwijken en bedrijventerreinen - en niet te vergeten
hun behoefte aan brede autowegen - ware ruimtevre-
ters. Ze maken zich breed ten koste van het omrin-
gende agrarische landschap waarin ze vroeger nauwe-
lijks te vinden waren. Nijmegen vormt daarop geen
uitzondering.
Hoewel de stad dus de tegenpool is van landschap-
pen die we met agrarisch grondgebruik en natuur
associëren, willen we het idee ‘landschap’ toch hante-
ren om een beeld op te roepen van het hedendaagse
Nijmegen. In de eerste plaats omdat er, stedenbouw-
kundig gezien, weinig op tegen is om een stad als
‘landschap’ te betitelen. Al meer dan een eeuw doen
stedenbouwkundigen hun best om door ‘landscaping’
steden te stofferen met groen in de vorm van parken
en waterpartijen en vooral ook in de vorm van klein-
schalige beplantingen. Het groen is zodoende een
wezenlijk bestanddeel van de stad geworden, al is
het meestal door de stedenbouwkundigen aangelegd
groen en maar zelden eeuwenoud bewaard gebleven
landelijk landschapsschoon.
De reden om in het geval van Nijmegen te spreken
van een ‘stedelijk landschap’ is echter niet zozeer
gelegen in haar groene signatuur, maar in het beeld
dat door dit woord wordt opgeroepen. Het gaat in dit
hoofdstuk om het concrete stedelijke landschap van
Nijmegen, dat we kunnen zien als een tableau van
gebouwen, in het bijzonder woningen in allerlei types,
bedrijfsgebouwen, winkels, onderwijsinstellingen, zie-
kenhuizen, kerken, kloosters, afgewisseld door parken
en andere groenvoorzieningen. De aanduiding ‘land-
schap’ doet een beroep op ons voorstellingsvermogen
om de stad te zien als een in de loop van vele jaren
door mensen ingerichte ruimte.
We kunnen echter niet helemaal voorbij gaan aan het
oorspronkelijke natuurlijke landschap waarop Nijme-
gen zich heeft genesteld. Het heuvelachtige karakter
van het stadscentrum en directe omgeving is daarvoor
te opvallend, ook al is dat in de loop van de tijd door
menselijk ingrijpen hier en daar bijgesteld. In de peri-
ode van de wederopbouw van het stadscentrum na de
Tweede Wereldoorlog werden bijvoorbeeld de hoogte-
verschillen op sommige plekken wat weggewerkt.
Vóór 1940 waren daarentegen bij de aanleg van het
Goffertpark kleine, kunstmatige heuvels opgeworpen.
De diep liggende Voerweg, die Valkhofheuvel en
Hunnerpark scheidt, is zelfs al in de Middeleeuwen
gegraven.
Reliëf
Nijmegen oogt een beetje ‘on-Nederlands’ door het
enigszins heuvelachtige karakter van het stadscentrum
dat opvalt door haar hoge ligging boven de Waal. En
dat terwijl alle Nederlandse binnensteden zo plat als
een dubbeltje zijn. Een buitenlandse bezoeker zal dit
38
Het stedelijk landschap: een variatie van bebouwing, wegen en groen
kenmerk waarschijnlijk ontgaan, want zo hoog rijst
de stad nu ook weer niet op. Die verhoogde ligging is
vanaf de overkant of vanaf de Waalbrug door de be-
bouwing niet eens zo goed te zien. Wie echter vanaf
de Waalkade de stad in loopt door de Grotestraat of
via de trappen bij de Lindenberg merkt het duidelijk.
Maar wie echt goed wil zien dat Nijmegen wat hoger
ligt, moet eigenlijk in de Ooijpolder gaan staan.
In de oude stadskern met zijn glooiende straten is
het hoogteverschil welbeschouwd gering. De Valkhof-
heuvel bereikt een hoogte van circa 35 m boven NAP,
de Belvedèretoren ligt op een subplateau dat 41 m
boven NAP is gelegen, terwijl de heuvel waarop de
Sint Stevenskerk is gebouwd op 27 m boven NAP ligt.
Deze op zich toch al bescheiden hoogtecijfers vallen
nog lager uit als we weten dat de Waalkade, aan het
eindpunt van de Grotestraat, op 12,5 m boven NAP
is gelegen.
Niettemin, eenmaal boven gekomen via de Grotestraat
oogt de binnenstad van Nijmegen beslist heuvelachtig.
De Stikke Hezelstraat en de Voerweg spreken duidelij-
ke taal en de gasjes in de benedenstad hebben vooral
in het verleden menig schilderachtig hoekje opgeleverd.
Bij de aanleg van de nieuwe Marikenstraat op het eind
van de 20e eeuw is van het voorheen onzichtbare
hoogteverschil gebruik gemaakt om een voor Neder-
landse begrippen unieke winkelstraat op twee niveaus
aan te leggen.
Hoe gering de hoogteverschillen ook zijn, geen ander
stadscentrum oogt zo geaccidenteerd als dat van
Nijmegen. Weliswaar wordt ook Arnhem gekenmerkt
door een wat heuvelachtige ligging - eveneens op de
stuwwal - maar dat geldt nu juist niet voor het Arn-
hemse stadscentrum en het rivierfront. Als we vinden
dat de identiteit van een stad in de eerste plaats wordt
bepaald door haar historische stadskern - in de buiten-
wijken lijken steden immers steeds meer op elkaar -
dan voegt Nijmegen daar, dankzij het geaccidenteerde
Het natuurlijke landschap van Nijmegen
Nijmegen is gebouwd op de afspoelhelling van een
stuwwal, die in de voorlaatste IJstijd (150.000 jaar ge-
leden) is gevormd. De diepere ondergrond bestaat uit
zand en grind dat vóór die tijd was aangevoerd door
snelstromende rivieren die we als de voorgangers van
de Rijn en de Maas kunnen beschouwen. Het aange-
voerde materiaal werd in pakketten op elkaar afgezet.
Het vanuit het noorden opschuivende ijs stuwde dit
materiaal op tot hoge wallen. De huidige heuvelrug,
die vanaf de Valkhofhoogte naar Beek en Berg en Dal
loopt, maakte ooit deel uit van een enorme tong, die
uit de richting van de Veluwe kwam en bij Kleef weer
afboog naar het noorden, tot het huidige Montferland.
Die tong is in het postglaciaal op twee plaatsen door-
broken door de oer-Rijn, zodat afzonderlijke heuvelland-
schappen ontstonden. Het eiland van Nijmegen-Beek
is één daarvan. Aan weerskanten stroomden rivieren,
waarvan de huidige Waal en Maas de opvolgers zijn.
Tijdens het gure klimaat in de postglaciale periode
werd de onbegroeide bodem door water en wind afge-
voerd naar lagere delen. De flauwe hellingen in bijvoor-
beeld de wijk Galgenveld zijn te danken aan oost-west
stromende rivierarmen, die geulen vormden op de hel-
ling. Voorbij de lijn waar het van de stuwwal afgespoel-
de en afgewaaide materiaal terecht kwam lag een vlak
gebied waar rivierlopen meanderden. Dat is het huidige
Dukenburg en Lindenholt. Enkele waterpartijen met
een slingerend verloop in het park Staddijk en langs
de Van Schuylenburgweg herinneren aan het landschap
dat hier vóór de bouw van het stadsdeel lag. De water-
partijen zijn eigenlijk uitgegraven oude rivierlopen die in
het zogenaamde Laatglaciaal (11.000 tot 13.000 jaar
geleden) gevormd waren door snel stromende rivieren.
Zij voerden veel stenen en andere materiaal mee, waar-
door de bedding verstopt raakte en de rivier een andere
loop koos. De beddingen van deze vlechtrivieren wer-
den naderhand opgevuld met klei en veen. Meestal ver-
dwenen ze onder dikke kleilagen, maar in Dukenburg
bleven de veenpakketten bewaard en zelfs zichtbaar tot
in de 20e eeuw. Door de bouw van Dukenburg verdween
het grootste deel van dit oerlandschap. Alleen langs de
Van Schuylenburgweg en in het park Staddijk werd iets
daarvan bewaard, bij wijze van geologisch reservaat.
39
Restanten van het oorspronkelijke landschap
in Dukenburg aan de Van Schuylenburgweg
karakter van de stadskern, een uniek kenmerk aan toe.
Het is overigens nog een hele kunst om de ‘bergen’ in
de stadskern te vinden: de Hunnerberg, de Gruitberg,
de Hessenberg, de Hundisberg en de Klokkenberg.
Zonder de hulp van straatnaambordjes blijft het moei-
lijk. En of het nu vijf dan wel zeven heuvels zijn - zoals
in Rome - blijft voor discussie vatbaar.
Buiten het stadscentrum is het reliëf nog duidelijker
aanwezig. Het hoogste punt van de stad ligt zelfs ver
buiten het stadscentrum, op de Kwakkenberg, om pre-
cies te zijn nabij de kruising van de Kwakkenbergweg
en de Sophiaweg (70 meter boven NAP). Ook enkele
andere punten in Nijmegen-Oost bereiken een hoogte
van meer dan 50 meter boven NAP. Dat zijn dan echt
uitschieters, want het grootste deel van de stad bevindt
zich op een hoogte van 10 tot 20 meter boven NAP.
Nijmegen is overigens niet gelegen op de stuwwal,
maar op een flauwe helling die door water en wind
is gevormd uit het materiaal dat afkomstig is van een
stuwwal. Het restant van die stuwwal rijst nog een
beetje steil op, behalve aan de noordzijde vooral dus
aan de oostzijde. Aan de zuidkant loopt de spoelzand-
waaier heel geleidelijk af van rond 20 meter tot minder
dan 10 meter in Dukenburg en Lindenholt. Het laag-
ste punt vinden we in Lindenholt (6,7 m. boven NAP).
Het mag dan zo zijn dat geen enkele andere Neder-
landse stad zoveel reliëf in haar stadskern heeft als
Nijmegen, het is geen reden om Nijmegen nu ook
meteen maar uit te roepen tot de hoogste stad van
Nederland. In dit opzicht moet ze Maastricht toch echt
voor laten gaan. Hoe vlak de Maastrichtse binnenstad
ook is, ze ligt wel op ongeveer 50 meter boven NAP,
terwijl de Nijmeegse stadskern op hooguit 25 meter
uitkomt. Ook Enschede is trouwens een stukje hoger
gelegen - zo tussen de 40 en 50 meter boven NAP.
40
Het verloop van de hoogtelijnen in het stadscentrum
De hoogte van het Valkhof,
in 2005 tijdelijk bekroond met de Donjon
Valkhof
35 m
Kronenburgerpark
St. Stevenskerk
27 m
Keizer Karelplein
35 m
12,5 m
Stedelijke bebouwing
Op de natuurlijke ondergrond is in de loop van de
20e eeuw een uitgestrekt geheel van stedelijke bebou-
wing neergezet. De bebouwing van Nijmegen is als
het ware van de golvende spoelzandwaaier van de
stuwwal afgegleden naar lagere gronden, zodat thans
het grootste deel van de stad (onder andere Hatert,
Dukenburg en Lindenholt) op vlak terrein is gelegen.
Het agrarische landschap dat de stad vroeger omring-
de werd daarbij nagenoeg uitgewist. In plaats daarvan
verrezen de voor onze tijd kenmerkende stadswijken.
Slechts hier en daar bleven gebouwen uit het vroegere
landschap over. Het meest opvallend zijn voormalige
boerderijen, die al lang geleden hun oorspronkelijke
functie hebben verloren, maar die we aan hun uiterlijk
herkennen. Ze zorgen voor de nodige variatie in de
nieuwbouwwijken. Daarnaast herinneren namen van
straten en wijken ons soms aan het vroegere agrari-
sche landschap, zoals in Dukenburg en Lindenholt.
In 1965 had de gemeente Nijmegen een oppervlak van
4.434 ha, waarvan volgens het Statistisch Jaarboek van
dat jaar ongeveer 2.800 ha een stedelijke bestemming
(bebouwing, wegen en groengebieden) had. Er was
binnen de grenzen van de gemeente nog ruim 1.600
hectare agrarisch gebied aanwezig (vooral in Duken-
burg en Lindenholt) en ruim 200 hectare bossen en
open water. De stad telde toen 142.000 inwoners.
Op het eind van de 20e eeuw was het stedelijk areaal
toegenomen tot ongeveer 3.600 hectare, 800 meer dan
in 1965. Het ruimtebeslag voor wonen, bedrijven, ver-
keer, groenvoorzieningen en dergelijke is in die perio-
de veel sterker gegroeid dan het inwonertal. Veelzeg-
gend is vooral de toename van de woningvoorraad.
Die steeg van 34.200 in 1965 tot 65.400 in 1996. De
Nijmegenaren gingen dus in de loop van de jaren met
elkaar steeds meer woningen gebruiken met gemiddeld
steeds minder bewoners per woning. Op die manier
werd de stad aardig volgebouwd en raakte de gemeen-
te door haar reserves aan bouwgrond heen.
Sinds de annexatie van een deel van de Over-Betuwe
beschikt Nijmegen weer over een fors areaal agrarische
grond. Tijdelijk, want het gebied is bestemd voor wo-
ningbouw. In de nabije toekomst zal de geschiedenis
zich daar herhalen: het nieuwe stadsdeel zal ruim
worden voorzien van groen- en waterpartijen.
Nijmegen, rijk aan groen
Nijmegen afficheert zich graag als een stad die rijk
is aan groen. Dat slaat vooral op de rijkdom aan land-
schappen waarmee de stad is omringd. Nijmegen ont-
leent er zelfs haar identiteit aan, zoals wordt gesteld in
de recente gemeentelijke nota ’Nijmegen over de Brug’.
Dat laatste gaat misschien wat ver. Want het land-
schap buiten de stad - gelegen in de buurgemeenten -
draagt niet bij tot het groene karakter van de stad
zelf. De vraag is daarom: hoe groen is de stad zelf?
Daarover gaat een andere gemeentelijke nota uit
1995 (Nijmegen rijk aan groen), waarin al het open-
baar groen in de stad zelf is geïnventariseerd. Ook die
nota begint echter met te verwijzen naar de prachtige
ligging van Nijmegen. “Het imago van Nijmegen, groe-
ne stad in een prachtig landschap moet gekoesterd
worden”. Aan dat landschap kan de stad niet zoveel
doen, aan haar eigen groene inventaris wel.
We kijken nu eerst eens naar die groene rand rond
de stad en gaan dan in op het aandeel groen in het
totale ruimtegebruik in de stad in 1996, juist vóór
de Waalsprong.
De groene rand van de stad
Voor velen is het kenmerkende van Nijmegen te vinden
in haar ligging temidden van tal van mooie landschap-
41
Nijmegen in 1965. In rood is globaal
de bebouwingscontour aangegeven
Enkele in de stad opgenomen boerderijen: Lent-Oost, Hees en Goffert
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink
2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink

Weitere ähnliche Inhalte

Mehr von Jacques Van Dinteren

2015 - Segmentatie van werklocaties - Ruimte
2015 - Segmentatie van werklocaties - Ruimte2015 - Segmentatie van werklocaties - Ruimte
2015 - Segmentatie van werklocaties - RuimteJacques Van Dinteren
 
2010 - Hoe werken we straks en waar - Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening
2010 - Hoe werken we straks en waar - Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening2010 - Hoe werken we straks en waar - Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening
2010 - Hoe werken we straks en waar - Stedenbouw en Ruimtelijke OrdeningJacques Van Dinteren
 
2010 - Gronduitgifte anders - Bedrijventerrein
2010 - Gronduitgifte anders - Bedrijventerrein2010 - Gronduitgifte anders - Bedrijventerrein
2010 - Gronduitgifte anders - BedrijventerreinJacques Van Dinteren
 
2010 - Een oud bedrijventerrein is niet altijd verouderd - Real Estate Magazine
2010 - Een oud bedrijventerrein is niet altijd verouderd - Real Estate Magazine2010 - Een oud bedrijventerrein is niet altijd verouderd - Real Estate Magazine
2010 - Een oud bedrijventerrein is niet altijd verouderd - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
 
2010 - Bedrijventerreinenmanagement is geen PPS - RO Magazine
2010 - Bedrijventerreinenmanagement is geen PPS - RO Magazine2010 - Bedrijventerreinenmanagement is geen PPS - RO Magazine
2010 - Bedrijventerreinenmanagement is geen PPS - RO MagazineJacques Van Dinteren
 
2010 - Effecten grondexploitatiewet - Openbaar Bestuur
2010 - Effecten grondexploitatiewet - Openbaar Bestuur2010 - Effecten grondexploitatiewet - Openbaar Bestuur
2010 - Effecten grondexploitatiewet - Openbaar BestuurJacques Van Dinteren
 
2009 - Sterkere regionale aanpak van bedrijventerreinenbeleid noodzakelijk - ...
2009 - Sterkere regionale aanpak van bedrijventerreinenbeleid noodzakelijk - ...2009 - Sterkere regionale aanpak van bedrijventerreinenbeleid noodzakelijk - ...
2009 - Sterkere regionale aanpak van bedrijventerreinenbeleid noodzakelijk - ...Jacques Van Dinteren
 
2009 - Science parks a real estate development or regional economic value - P...
2009 - Science parks a real estate development or regional economic value - P...2009 - Science parks a real estate development or regional economic value - P...
2009 - Science parks a real estate development or regional economic value - P...Jacques Van Dinteren
 
2009 - Science parks - economic engines or a real estate concept - Real Estat...
2009 - Science parks - economic engines or a real estate concept - Real Estat...2009 - Science parks - economic engines or a real estate concept - Real Estat...
2009 - Science parks - economic engines or a real estate concept - Real Estat...Jacques Van Dinteren
 
2008 - Ruimte is geld - Property NL magazine september
2008 - Ruimte is geld - Property NL magazine september2008 - Ruimte is geld - Property NL magazine september
2008 - Ruimte is geld - Property NL magazine septemberJacques Van Dinteren
 
2008 - Locatieontwikkeling in Birmingham - Property EU
2008 - Locatieontwikkeling in Birmingham - Property EU2008 - Locatieontwikkeling in Birmingham - Property EU
2008 - Locatieontwikkeling in Birmingham - Property EUJacques Van Dinteren
 
2008 - Oratie bedrijventerreinen als speelveld - webversie
2008 - Oratie bedrijventerreinen als speelveld - webversie2008 - Oratie bedrijventerreinen als speelveld - webversie
2008 - Oratie bedrijventerreinen als speelveld - webversieJacques Van Dinteren
 
2008 - Bedrijventerreinen als speelveld - Property NL
2008 - Bedrijventerreinen als speelveld - Property NL2008 - Bedrijventerreinen als speelveld - Property NL
2008 - Bedrijventerreinen als speelveld - Property NLJacques Van Dinteren
 
2008 - Bedrijven als sprinkhanenplaag - Real Estate Magazine
2008 - Bedrijven als sprinkhanenplaag - Real Estate Magazine2008 - Bedrijven als sprinkhanenplaag - Real Estate Magazine
2008 - Bedrijven als sprinkhanenplaag - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
 
2005 - Rekenen aan werklocaties - Real Estate Magazine
2005 - Rekenen aan werklocaties - Real Estate Magazine2005 - Rekenen aan werklocaties - Real Estate Magazine
2005 - Rekenen aan werklocaties - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
 
2007 - Science parks en universiteiten - Real Estate Magazine
2007 - Science parks en universiteiten - Real Estate Magazine2007 - Science parks en universiteiten - Real Estate Magazine
2007 - Science parks en universiteiten - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
 
2007 - Richtingen in gebiedsontwikkeling - Kwaliteit op bedrijventerreinen - ...
2007 - Richtingen in gebiedsontwikkeling - Kwaliteit op bedrijventerreinen - ...2007 - Richtingen in gebiedsontwikkeling - Kwaliteit op bedrijventerreinen - ...
2007 - Richtingen in gebiedsontwikkeling - Kwaliteit op bedrijventerreinen - ...Jacques Van Dinteren
 
2007 - Enjoy work - Real Estate Magazine
2007 - Enjoy work - Real Estate Magazine2007 - Enjoy work - Real Estate Magazine
2007 - Enjoy work - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
 
2005 - Herstructurering Stadshavens Rotterdam - Property NL
2005 - Herstructurering Stadshavens Rotterdam - Property NL2005 - Herstructurering Stadshavens Rotterdam - Property NL
2005 - Herstructurering Stadshavens Rotterdam - Property NLJacques Van Dinteren
 
2005 - Cultuurhistorisch vastgoed - Real Estate Magazine
2005 - Cultuurhistorisch vastgoed - Real Estate Magazine2005 - Cultuurhistorisch vastgoed - Real Estate Magazine
2005 - Cultuurhistorisch vastgoed - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
 

Mehr von Jacques Van Dinteren (20)

2015 - Segmentatie van werklocaties - Ruimte
2015 - Segmentatie van werklocaties - Ruimte2015 - Segmentatie van werklocaties - Ruimte
2015 - Segmentatie van werklocaties - Ruimte
 
2010 - Hoe werken we straks en waar - Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening
2010 - Hoe werken we straks en waar - Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening2010 - Hoe werken we straks en waar - Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening
2010 - Hoe werken we straks en waar - Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening
 
2010 - Gronduitgifte anders - Bedrijventerrein
2010 - Gronduitgifte anders - Bedrijventerrein2010 - Gronduitgifte anders - Bedrijventerrein
2010 - Gronduitgifte anders - Bedrijventerrein
 
2010 - Een oud bedrijventerrein is niet altijd verouderd - Real Estate Magazine
2010 - Een oud bedrijventerrein is niet altijd verouderd - Real Estate Magazine2010 - Een oud bedrijventerrein is niet altijd verouderd - Real Estate Magazine
2010 - Een oud bedrijventerrein is niet altijd verouderd - Real Estate Magazine
 
2010 - Bedrijventerreinenmanagement is geen PPS - RO Magazine
2010 - Bedrijventerreinenmanagement is geen PPS - RO Magazine2010 - Bedrijventerreinenmanagement is geen PPS - RO Magazine
2010 - Bedrijventerreinenmanagement is geen PPS - RO Magazine
 
2010 - Effecten grondexploitatiewet - Openbaar Bestuur
2010 - Effecten grondexploitatiewet - Openbaar Bestuur2010 - Effecten grondexploitatiewet - Openbaar Bestuur
2010 - Effecten grondexploitatiewet - Openbaar Bestuur
 
2009 - Sterkere regionale aanpak van bedrijventerreinenbeleid noodzakelijk - ...
2009 - Sterkere regionale aanpak van bedrijventerreinenbeleid noodzakelijk - ...2009 - Sterkere regionale aanpak van bedrijventerreinenbeleid noodzakelijk - ...
2009 - Sterkere regionale aanpak van bedrijventerreinenbeleid noodzakelijk - ...
 
2009 - Science parks a real estate development or regional economic value - P...
2009 - Science parks a real estate development or regional economic value - P...2009 - Science parks a real estate development or regional economic value - P...
2009 - Science parks a real estate development or regional economic value - P...
 
2009 - Science parks - economic engines or a real estate concept - Real Estat...
2009 - Science parks - economic engines or a real estate concept - Real Estat...2009 - Science parks - economic engines or a real estate concept - Real Estat...
2009 - Science parks - economic engines or a real estate concept - Real Estat...
 
2008 - Ruimte is geld - Property NL magazine september
2008 - Ruimte is geld - Property NL magazine september2008 - Ruimte is geld - Property NL magazine september
2008 - Ruimte is geld - Property NL magazine september
 
2008 - Locatieontwikkeling in Birmingham - Property EU
2008 - Locatieontwikkeling in Birmingham - Property EU2008 - Locatieontwikkeling in Birmingham - Property EU
2008 - Locatieontwikkeling in Birmingham - Property EU
 
2008 - Oratie bedrijventerreinen als speelveld - webversie
2008 - Oratie bedrijventerreinen als speelveld - webversie2008 - Oratie bedrijventerreinen als speelveld - webversie
2008 - Oratie bedrijventerreinen als speelveld - webversie
 
2008 - Bedrijventerreinen als speelveld - Property NL
2008 - Bedrijventerreinen als speelveld - Property NL2008 - Bedrijventerreinen als speelveld - Property NL
2008 - Bedrijventerreinen als speelveld - Property NL
 
2008 - Bedrijven als sprinkhanenplaag - Real Estate Magazine
2008 - Bedrijven als sprinkhanenplaag - Real Estate Magazine2008 - Bedrijven als sprinkhanenplaag - Real Estate Magazine
2008 - Bedrijven als sprinkhanenplaag - Real Estate Magazine
 
2005 - Rekenen aan werklocaties - Real Estate Magazine
2005 - Rekenen aan werklocaties - Real Estate Magazine2005 - Rekenen aan werklocaties - Real Estate Magazine
2005 - Rekenen aan werklocaties - Real Estate Magazine
 
2007 - Science parks en universiteiten - Real Estate Magazine
2007 - Science parks en universiteiten - Real Estate Magazine2007 - Science parks en universiteiten - Real Estate Magazine
2007 - Science parks en universiteiten - Real Estate Magazine
 
2007 - Richtingen in gebiedsontwikkeling - Kwaliteit op bedrijventerreinen - ...
2007 - Richtingen in gebiedsontwikkeling - Kwaliteit op bedrijventerreinen - ...2007 - Richtingen in gebiedsontwikkeling - Kwaliteit op bedrijventerreinen - ...
2007 - Richtingen in gebiedsontwikkeling - Kwaliteit op bedrijventerreinen - ...
 
2007 - Enjoy work - Real Estate Magazine
2007 - Enjoy work - Real Estate Magazine2007 - Enjoy work - Real Estate Magazine
2007 - Enjoy work - Real Estate Magazine
 
2005 - Herstructurering Stadshavens Rotterdam - Property NL
2005 - Herstructurering Stadshavens Rotterdam - Property NL2005 - Herstructurering Stadshavens Rotterdam - Property NL
2005 - Herstructurering Stadshavens Rotterdam - Property NL
 
2005 - Cultuurhistorisch vastgoed - Real Estate Magazine
2005 - Cultuurhistorisch vastgoed - Real Estate Magazine2005 - Cultuurhistorisch vastgoed - Real Estate Magazine
2005 - Cultuurhistorisch vastgoed - Real Estate Magazine
 

2005 - Het eigentijdse Nijmegen - Jan Buursink en Jacques van Dinteren (red.)van dinteren & buursink

  • 2. Colofon Redactie: Porf. dr. Jan Buursink en dr. Jacques van Dinteren Vormgeving: Olga van Dinteren Fotografie: Jacques van Dinteren DTP | Lithografie: Hemmie Damen, Uitgeverij Fagus Druk: Alfabase, Alphen aan de Rijn Uitgave: Uitgeverij Fagus, Aalten 2005© ISBN: 90-70017-99-7 NUR: 693
  • 3. Het eigentijdse Nijmegen 7 Prof. dr. Jan Buursink en dr. Jacques van Dinteren Kennismaking met de veranderende stad 15 Prof. dr. Jan Buursink Nijmegen ruimtelijk bekeken 37 Prof. dr. Jan Buursink De Nijmegenaren 67 Dr. Dick Vergoossen en prof. dr. Jan Buursink Woonplaats Nijmegen 103 Drs. Gerrit van Vilsteren en prof. dr. Jan Buursink Nijmegen werkstad 129 Prof. dr. Egbert Wever Het dynamische hart van de stad 165 Dr. Jacques van Dinteren en prof. dr. Nico Nelissen Nijmegen in de toekomst 199 Prof. dr. Jan Buursink en dr. Jacques van Dinteren Inhoud
  • 4.
  • 5.
  • 6. Jan Buursink Jacques van Dinteren Dit boek gaat over de stad Nijmegen zoals ze er aan het begin van de 21e eeuw bij ligt, er uit ziet en functio- neert als woonplaats voor meer dan 150.000 inwoners. Het gaat, met andere woorden, over het eigentijdse Nijmegen, bekeken vanuit een geografisch perspectief. Dat betekent dat we de stad in eerste instantie onder ogen nemen als een landschap dat we kunnen zien en waar we ons door kunnen verplaatsen. Het heden- daagse Nijmegen is eerst en vooral een massa gebou- wen die als een min of meer zakvormige uitstulping aan een bocht van de Waal lijkt te hangen. Bij nadere beschouwing is dit stedelijke landschap een complex samenstel van woon- en werkgebieden, doorspekt met groen en doorsneden door een fijnmazig netwerk van straten. Hier en daar klampen de tentakels van dit stadslichaam zich vast aan de bebouwing van rondom de stad gelegen plaatsen. Met elkaar een boeiend tableau, dat door de Waal en de omringende natuur- landschappen wordt aangevuld tot een uniek geheel. Het eigentijdse Nijmegen
  • 7. In dat stedelijke landschap wordt gewoond en gewerkt, ondernemers moeten er met hun bedrijf vooruit kun- nen, bewoners willen er winkelen en uitgaan. Kortom, het hedendaagse Nijmegen moet op verschillende manieren functioneren als een plaats waar bewoners en ondernemers het naar de zin hebben en uit de voeten kunnen. Dit boek volstaat daarom niet met een statisch ruimtelijk ‘plaatje’ van het zichtbare hedendaagse Nijmeegse stadslandschap, waar alles onbeweeglijk op zijn plaats staat. Het gaat ook over de bevolking die er woont, werkt, uitgaat, winkelt en die daarvoor voortdurend op pad is. Door allerlei vormen van verplaatsingen en verkeer komt de stad tot leven. Het stedelijke landschap is zodoende voort- durend vol beweging. Het verandert bovendien continu doordat overbodig of onbruikbaar geworden gebouwen als fabrieken, kerken, kloosters, scholen en uiteraard woningen verdwijnen en worden vervangen door ge- bouwen met nieuwe functies. Het huidige Nijmegen is meer dan ooit een stad in verandering. Dat laatste slaat ook op haar bevolking, de motor ach- ter veel veranderingen. Een stad is niet alleen maar een gebouwde massa, maar bovenal een samenleving van mensen die in de stad wonen en leven en haar op allerlei manieren gebruiken. Daarom wordt wel eens gezegd: de stad, dat zijn de mensen. De bevolking verandert constant van samenstelling doordat inwo- ners komen en gaan. In dat opzicht is het eigentijdse Nijmegen een andere stad dan het Nijmegen van, laten we zeggen, het midden van de 20e eeuw of het begin van die eeuw. Die bevolkingsdynamiek is echter minder zichtbaar dan de uiterlijke veranderingen in het stadsbeeld. In ons portret van Nijmegen krijgen de recente sociaal-economische en sociaal-culturele veranderingen die achter de vele bouwkundige ver- anderingen schuilgaan volop aandacht. Met enige nadruk wordt in de titel van dit boek tot uitdrukking gebracht dat het gaat om het hedendaagse Nijmegen. De lezer moet geen historische schets ver- wachten van de ontwikkeling van de stad die tot een ver verleden teruggaat. Ons portret van het eigentijdse Nijmegen is echter ook geen momentopname anno 2005, maar plaatst de ontwikkeling van de stad in een zeker tijdsperspectief. Om de veranderingen in beeld te krijgen blikken we vanuit het heden terug en wel tot ongeveer 1960. Dat is om uiteenlopende redenen een goed peiljaar. Vanaf die tijd zijn er ingrijpende veranderingen waar te nemen, in de Nederlandse samenleving als geheel en meer in het bijzonder in Nijmegen. Om te beginnen was de wederopbouw van het in de oorlogsjaren verwoeste deel van de Nijmeegse binnen- stad nagenoeg voltooid en begon de stad te werken aan een omvangrijke uitbreiding van de bebouwing. 8 De bevolking: de motor achter de veranderingen in de stad Panorama van Nijmegen
  • 8. Tot 1960 werd nog hoofdzakelijk aangesloten bij al bestaande (lint)bebouwing; na 1960 werden compleet nieuwe woonwijken gepland. Beide feiten markeren een belangrijk moment in de ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Een nieuw geluid in dat jaar was de publi- catie van een studierapport waarin voor het eerst een verkenning werd gemaakt over de toekomstige ont- wikkeling en ruimtelijke ordening van Nijmegen en omgeving. Op demografisch gebied brachten de jaren zestig een aanzienlijke daling van het geboortecijfer, terwijl de trek vanuit de omgeving naar de stad opeens plaats maakte voor een trek uit de stad naar de rand- gemeenten, een uittocht die in de volgende jaren steeds grotere vormen ging aannemen. Verder begon de universiteit sterk te groeien en werd als het ware een stad in de stad. Ook de ontkerkelijking nam toe. Bepaalde takken van industrie, zoals de schoen- en papierfabrieken, raakten hun betekenis voor de stad kwijt. Kortom, in de laatste decennia van de 20e eeuw onderging Nijmegen uiterlijk, dus in het stadsbeeld, en innerlijk, dat wil zeggen in de sociaal-economische en sociaal-culturele structuur, ingrijpende veranderin- gen. Vóór 1960 deden zich uiteraard ook wel allerlei veranderingen in de stad voor, maar niet zo massaal en ingrijpend als na dat jaar. Voor een portret van het eigentijdse Nijmegen zijn ze in elk geval minder rele- vant, mede omdat hun uitwerking al weer tot het ver- leden behoort. Onze terugblik zal daarom zelden verder reiken dan 1960. Dat we van een ‘terugblik’ spreken moet duidelijk maken dat het in dit boek niet gaat om een chrono- logisch opgezette geschiedenis van de stadsontwikke- ling sinds 1960 of welk ander tijdstip dan ook. Nijmegen mag zich dan de oudste stad van het land noemen, we schenken geen aandacht aan haar lange economische, sociale en politieke geschiedenis. Daarvoor kan men elders terecht. Maar, zonder de weg naar het voorbije historische Nijmegen op te gaan, hebben we wél oog voor de historiciteit van het huidige stadsbeeld. Ook de belangstelling onder de bevolking voor het stadsverleden is iets waaraan we niet voorbijgaan. Na een eeuw van slopen (denk aan de benedenstad) heerst nu een gevoel van berouw na de stedenbouwkundige zonde uit het verleden. Het nog resterende verleden wordt zoveel mogelijk weer zichtbaar gemaakt in het stadsbeeld. Ook deze pas na 1960 aan de dag getreden veranderde omgang met de historiciteit van de stad is een kenmerk van het eigentijdse Nijmegen. Een geografisch portret Over Nijmegen bestaat een bijna onafzienbare reeks boeken en andere publicaties, een stroom die al vier 9 Kenmerkend: rivierlandschap én heuvels
  • 9. eeuwen geleden op gang kwam. De stad is - dat mogen we wel stellen - inmiddels behoorlijk in druk gezet. Niet alleen door boeken met een historische inslag, ook allerlei andere aspecten zijn belicht. De viering van het 2000-jarig bestaan van Nijmegen in 2005 is een moment dat tot verdere verbreding van die stroom leidt. Zal dit boek ‘Het Eigentijdse Nijmegen’ daaraan nog iets nieuws kunnen toevoegen? Een feit is dat er vanuit de geografie in elk geval nog niet zo veel valt te vermelden. Wel kan de recente ‘Historische Atlas van Nijmegen’ (Gunterman, 2003) worden genoemd, maar deze atlas brengt de stad alleen in kaart volgens een historisch principe. Verder zijn in de loop der jaren enkele kleine door geografen en planologen van de Nijmeegse universiteit geschre- ven vakstudies te noemen. Vaak beperkten deze zich tot een bepaald facet. De totale hedendaagse stad bleef echter onderbelicht. Wat tot nu toe ontbrak is een samenvattende studie over het Nijmegen van nu, waarin de stad in haar ruimtelijke opbouw en dynamiek beschreven wordt. Dat nu is de bedoeling van dit boek. Het is in de eerste plaats bedoeld voor de bewoners van de stad en de Nijmegenaren die elders zijn gaan wonen, maar natuurlijk ook voor iedere bezoeker die iets meer wil weten over de stad die zich afficheert als de oudste stad van het land. Het lijkt een goed moment voor deze studie. Niet alleen wegens de viering van het 2000-jarig bestaan van de stad, maar vooral ook omdat Nijmegen de Waal oversteekt. Na zich 2000 jaren geconcentreerd te hebben op de zuidelijke oever van de Waal, waar ze ooit is ontstaan, is ze op het eind van de 20e eeuw de rivier over gestoken. Besloten werd aan de overkant, in de Betuwe, een geheel nieuw stadsdeel te bouwen. De gemeente Nijmegen werd daarvoor in 1998 uitgebreid met een fors stuk Betuwe (de Waalsprong). Door de realisering van dat stadsdeel zal de stad in de komen- de jaren naar vorm en ruimtelijke structuur ingrijpend veranderen. De Waalsprong zou daarom een stap van historische betekenis in de ruimtelijke ontwikkeling van Nijmegen genoemd kunnen worden, net als de uitleg na 1874. Hoe pril de Waalsprong ook is, we staan nadrukkelijk stil bij de implicaties van deze voor Nijmegen zo belangrijke stap. Voor haar toekomstige ontwikkeling is de bouw van een nieuw stadsdeel aan de overkant van de Waal meer dan een gewone stads- uitbreiding. De Waalsprong heeft een belangrijke ver- andering teweeg gebracht. Guillaume van der Graft dichtte: “Nijmegen, dat is over de brug komen”. De dichtregel brengt tot uitdrukking dat men om naar Nijmegen te komen de rivier moest oversteken, om vervolgens de stad te leren kennen. Zo was het vroeger en is het nu nog. Maar in het eigentijdse Nijmegen is 10 Guillaume van der Graft: “Nijmegen, dat is over de brug komen”
  • 10. het ook andersom: Nijmegen steekt de Waal over. Dat is het Nijmegen van de Waalsprong, het Nijmegen dat participeert in het Knooppunt Arnhem-Nijmegen. Dat wordt een heel ander Nijmegen dan de stad die uit de 2000 jaar oude geschiedenis is voortgekomen. We ronden deze inleiding af door enkele kenmerken van onze geografische benadering aan te stippen die in het vervolg van dit boek herkenbaar zullen zijn. Dat kan soms betekenen dat zo hier en daar een ander licht wordt geworpen op bepaalde feiten of gevestigde opvattingen. Op de ligging bijvoorbeeld. We hebben al laten doorschemeren dat we niet expliciet stil zullen staan bij de plekken waar de stad ongeveer 2000 jaar geleden is ontstaan, ook al is dat een ‘geografische factor’ bij uitstek. Voor een geografische beschrijving van de hedendaagse stad is de ligging aan de Waal uiteraard wel een belangwekkend gegeven. Niet met het oog op het ontstaan van de stad, maar om de vraag welke betekenis die ligging aan de Waal van- daag de dag nog heeft voor het voortbestaan van het eigentijdse Nijmegen. Voor het stadsbeeld is die ligging natuurlijk essentieel, maar in hoeverre leeft de tegenwoordige stad nog van de Waal? We komen later op deze vraag terug, maar stippen nu eerst enkele andere geografische kenmerken van ons portret van Nijmegen aan. Als we een geschreven portret van het eigentijdse Nijmegen willen maken dan is een verticaal genomen luchtfoto van de stad een heel bruikbaar uitgangspunt. De stad tekent zich af als een zee van gebouwen te- midden van het omringende landschap. Ze kan echter zelf ook heel goed als een landschap worden aange- duid. We onderscheiden hooguit het stedelijke land- schap van het omringende agrarische en natuurlijke landschap. Een landschap is in de ogen van de geo- graaf als het ware een opengeslagen boek waarin men veel kan lezen over de aard en handelingen van de bewoners in heden en verleden. Al lezende stelt het ons voor vragen. We gaan het stedelijke landschap van Nijmegen met die bedoeling lezen. Het gaat in ons geografisch portret van Nijmegen niet zozeer om de landschappelijke ligging als wel om haar aanblik als een door de mens gebouwd landschap. Als uitvloeisel daarvan krijgen bouwkunde en architectuur, hoewel randgebieden van de geografie, evenzo enige aandacht. Daarbij ligt de nadruk op de ruimtelijke structuur van de (gehele) tegenwoordige stad. Met deze laatste aanduiding willen we onderstrepen dat het boek niet alleen of in hoofdzaak gaat over de oude stadskern, hoezeer dat stadsdeel ook kan worden beschouwd als beeldbepalend voor de hele stad. Een stadslandschap bestaat voor een belangrijk deel uit spoorlijnen, waterwegen en vooral straten. Nijme- gen telt bijna 2.000 straten. De historiciteit van het basale stratenplan van de stad en ook de historische verwijzingen in de naamgeving van straten geeft aan- leiding om, zonder met een chronologisch verhaal de weg op te gaan naar het historische Nijmegen, toch de historiciteit van het huidige Nijmegen onder ogen te nemen. In hoeverre oogt de oudste stad van het land ook als een historische stad? In dit verband is de toegenomen waardering voor het stadsverleden een punt dat aandacht krijgt. De pas na 1960 aan de dag getreden veranderde omgang met de historiciteit van de stad is eveneens een kenmerk van het eigen- tijdse Nijmegen. Als één ontwikkeling een stempel heeft gezet op het hedendaagse Nijmegen dan is dat wel de expansie van de universiteit, waardoor de stad in allerlei op- zichten een universiteitsstad is geworden. Op tal van plaatsen komt de sleutelrol van de universiteit, 11 Enkele Nijmeegse symbolen: Mariken, Vierdaagse en Sint Steven Oogt Nijmegen als een historische stad?
  • 11. 12 De contouren van een aantal steden waarmee Nijmegen kan worden vergeleken. Maastricht Tilburg ‘s-Hertogenbosch Groningen Nijmegen Enschede Arnhem Apeldoorn
  • 12. in symbiose met het academisch ziekenhuis en de Hogeschool Arnhem-Nijmegen, aan de orde. Dat neemt niet weg dat er tevens ruim aandacht zal zijn voor de andere economische pijlers van de stad. Hoewel dit boek gaat over de eigenlijke stad Nijmegen maken we tevens ruimte voor de stedelijke expansie voorbij de grenzen van de gemeente Nijmegen. Een geografische stadsstudie mag niet voorbijgaan aan de ruimtelijke schaalvergroting in het stedelijke leven in Nijmegen. In dat verband krijgen verplaatsingen van bedrijven, instellingen en vooral van bewoners uit de centrale delen van de stad naar buiten, ook over de gemeentegrens heen, aandacht. Sinds het midden van de 20e eeuw is er in toenemende mate sprake van een intensieve vervlechting van de stad en haar randgemeenten (voorheen het Rijk van Nijmegen). Rond 1960 was daarvoor van de kant van de gemeen- te al aandacht. Daar is op het eind van de eeuw nog de participatie van de gemeente in de KAN-regio (Knooppunt Arnhem-Nijmegen) bijgekomen. Waar dat nodig is gaan we in op deze schaalvergroting, die maakt dat de eigentijdse stad Nijmegen in zekere zin groter is dan de gemeente Nijmegen. Een ander kenmerk van onze geografische benade- ringswijze is dat we Nijmegen, waar dat zinnig lijkt, vergelijken met andere Nederlandse steden. In de geografie gaat het immers vanouds om de van plaats tot plaats voorkomende verschillen. Dat kunnen we in een stadsmonografie weliswaar slechts in beperkte mate nastreven en realiseren, maar waar dat mogelijk is vergelijken we Nijmegen met steden als Arnhem, Apeldoorn, Maastricht, ’s-Hertogenbosch, Tilburg, Enschede en Groningen. Al deze steden zijn ongeveer even groot als Nijmegen en eveneens buiten de Rand- stad gelegen. Door de vergelijking met andere steden komt het eigene van Nijmegen beter tot uiting. Een eerste aanknopingspunt wordt daarbij geleverd door de vorm en contouren van de stad. Reeds een globale weergave van het Nijmegen van nu en van de andere steden maakt duidelijk dat elk een geval apart is. Het geografische karakter van dit boek spreekt zeker niet in de laatste plaats uit de wijze waarop de tekst wordt aangevuld met kaarten, foto’s en andere illu- straties. De tekst is hoofdzaak, maar de visuele onder- steuning is allesbehalve bijzaak. Foto’s passen bij onze benaderingswijze van de stad als landschap. Kaarten geven de verschillen tussen de wijken en de spreiding van bepaalde verschijnselen over de stad. Door grafie- ken en diagrammen kunnen allerlei ontwikkelingen in de stad en de wijken worden weergegeven. Voor zover we met het eigentijdse Nijmegen de thans zichtbare stad bedoelen, ligt het voor de hand dat we tevens dat landschap gaan bekijken. Ons boek is daar- om voorzien van enkele fiets- en wandelroutes langs belangwekkende plekken, waar die dingen te zien zijn die kenmerkend zijn voor het hedendaagse Nijmegen. De tijdelijke donjon op het Valkhof biedt een andere kijk op de stad 13
  • 13.
  • 14. Jan Buursink Voor een kennismakend bezoek aan Nijmegen is om verschillende redenen de Waalkade het beste uitgangs- punt. De plek waar van oudsher de bezoekers van de stad met de veerpont uit Lent arriveerden is ook de plek waar het Nijmegen van nu zich uitnodigend aan haar bezoekers presenteert: een moderne stad met een lang verleden dat pas bij enig speuren zichtbaar wordt. De kade wordt gedomineerd door gebouwen die overwegend van na 1980 zijn, maar bij nader inzien springt er hier en daar toch een pand uit dat duidelijk van veel oudere datum is. Zo is Nijmegen: een stad met een aanblik waarin het historische schuil gaat achter het eigentijdse. De Waalkade is met het oog daarop te karakteriseren als de etalage van de stad, ook omdat daar praktisch alles te vinden is wat de stad verder biedt. Er valt echter ook veel voor te zeggen om de Waalkade als hét terras van de stad te betitelen. Het uitzicht op de Waal met haar drukke scheepvaartverkeer is in het kader van onze kennismaking met Nijmegen aanleiding om in dit hoofdstuk even stil te staan bij de vraag welke betekenis de rivier, waaraan de stad haar ontstaan te danken heeft, nu nog voor de ‘Waalstad’ heeft. Kennismaking met de veranderende stad
  • 15. Stad aan de Waal Het is nogal vanzelfsprekend om Nijmegen vanuit het noorden te benaderen. Ook voordat er bruggen over de Waal gebouwd werden was dat al zo. Sinds de 16e eeuw is er sprake van een traditie waarbij de stad van- uit het noorden in beeld werd gebracht. Behalve pren- ten en schilderijen zijn er de nodige kaarten waarop Nijmegen vanuit het noorden wordt weergegeven. Daaronder vallen de vogelvluchtkaarten door hun vormgeving het meest op, omdat ze niet alleen het stratenplan tonen, maar ook de gebouwen. De beroemdste daarvan is de kaart uit 1669 van Hendrik Feltman. Alle destijds bestaande huizen, kerken, kloos- ters, stadspoorten en andere bouwwerken zijn door de schilder uit Kleef minutieus weergegeven, zoals het Nijmeegse stadsbestuur had gevraagd. Behalve de Sint Stevenskerk, het stadhuis en een enkel ander gebouw zal de bezoeker die deze kaart in het Valkhofmuseum kan bewonderen, echter weinig andere gebouwen in de huidige stad herkennen. De straten zijn de con- stante elementen in de stad, de bebouwing is voort- durend veranderd en vervangen. Dat kan ook geconstateerd worden bij een andere bekende vogelvluchtkaart, de voor toeristen bedoelde kaart van Prakke uit 1908. Voor het 20e eeuwse Nij- megen, dat onze aandacht in het bijzonder krijgt, is die kaart heel instructief. Wat was de stad aan het begin van de 20e eeuw, kort na de in 1874 mogelijk geworden uitleg buiten de vesting, nog klein en over- zichtelijk! We zien de markante dragers van het stads- beeld en de plattegrond van het nog grotendeels onbe- bouwde Nijmegen buiten de vesting. De panden zijn goed herkenbaar aangegeven, omdat de toerist de hotels gemakkelijk moest kunnen vinden. Veel gebou- wen zijn echter in de oorlogsjaren verwoest; andere zijn door nieuwere en moderne panden vervangen. Van de 57 door de tekenaar met naam aangeduide panden hebben slechts enkele thans nog dezelfde bestemming. Enkele andere bestaan nog wel, maar kregen een andere functie. De kaart levert dus een fraai bewijs voor de veranderingsdrift in de stad. Ondanks het feit dat prenten, schilderijen en kaarten de indruk wekken dat Nijmegen bij voorkeur vanuit het noorden moet worden benaderd, gaan die beel- den er echter aan voorbij dat de toegangswegen van Nijmegen tot aan de 20e eeuw hoofdzakelijk uit het zuiden kwamen. Al sinds de Romeinse tijd liepen er landwegen vanuit de stad in zuidelijke richting, als waren het de wortels waarmee Nijmegen in onze tijd met haar achterland zou gaan vergroeien. Langs de bundel van zuidelijke toegangswegen heeft de stad zich na het loslaten van de vestingfunctie (1874) 16 De stadsplattegrond van Prakke uit 1908
  • 16. steeds verder uitgebreid. Tot op heden wordt de stads- plattegrond bepaald door die zuidwaartse oriëntatie, in de richting van het Rijk van Nijmegen. Door de Waalsprong gaat dat beeld nu veranderen. Wie nu als automobilist of als treinreiziger de stad vanuit de richting Arnhem nadert ziet, op de brug gekomen, een voor Nederlandse begrippen uniek stadsgezicht. Het rivierfront, waar stad en Waal elkaar raken, vormt een boeiende en karakteristieke presen- tatie van de stad. De achter de Waalkade enigszins opklimmende bebouwing levert een stadssilhouet op dat uitnodigt tot verdere verkenning van de achter de kade gelegen stad. Mocht de automobilist op de Waalbrug nog even tot stilstaan worden gedwongen, dan zal zijn blik ook naar links gaan, de Ooijpolder in. Hoe is het mogelijk dat zich zó dicht bij de binnenstad een zo uitgestrekt open landelijk gebied bevindt? Ook dat maakt Nijmegen uniek. De treinreiziger, die vanuit de langzaam binnen- lopende trein zijn blik losmaakt van de Waalkade en even naar rechts kijkt, ontwaart daarentegen in de richting van de elektriciteitscentrale een weinig aan- trekkelijk industrieel Waalfront. Het contrast met het landschap van de Ooijpolder kan niet groter zijn. Hij zal zich zeker ook verbazen over het drukke scheep- vaartverkeer op de Waal. Mogelijk komt de vraag op of dat verkeer de stad alleen maar passeert of dat Nijmegen economisch gezien tevens profiteert van haar ligging aan de drukst bevaren rivier van Europa. Kortom, het Nijmeegse stedelijke landschap roept bij eerste kennismaking al gauw vragen op, vragen waar- op we later zeker zullen ingaan. Het ruimtelijk denken van Nijmegen, dat zich nog steeds graag de meest noordelijke stad van het Zuiden noemt, bleef lang zuidwaarts georiënteerd. In het uit- voerige ‘Structuuronderzoek’ dat de gemeente in de periode 1962-1965 publiceerde als verkenning van de toekomstige ontwikkelingen van de stad (tot 2000) werd die zuidelijke oriëntatie nog eens bevestigd. Een Waalsprong werd om tal van redenen afgewezen. Het vooruitzicht van een stadsuitbreiding in noordelijke richting die zou kunnen leiden tot een samensmelting met de agglomeratie Arnhem, deed het toenmalige gemeentebestuur in 1963 nog spreken van een ‘Wuppertalachtige monsteragglomeratie’, die niet wenselijk was. Tegen die achtergrond bekeken heeft het ruimtelijk denken van Nijmegen omstreeks 1990 een ware revolutie ondergaan met de participatie in de vorming van het KAN-gebied dat in de ‘Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening’ (1988) wenselijk werd geacht. De rivaliteit met Arnhem maakte plaats voor bestuurlijke samenwerking. Achter deze rationele constructie bleven echter gevoelens van ‘wij en zij’ werkzaam. Maar bovendien werd rond die tijd ook de Waalsprong geëntameerd. In die zin is de oriëntatie van de stad op het noorden nog heel recent. Daarbij komt nog dat de overwegend katholieke stad Nijmegen zich van oudsher mentaal eerder thuis voel- de in het katholieke Zuiden des Lands. De Nijmege- naren zien hun stad graag als Zuid-Nederlandse, liefst als een vrolijke ‘Bourgondische’ stad. Het is moeilijk aan te tonen of die zuidelijke oriëntatie alleen is inge- geven door de barrièrewerking van de Waal en de Rijn of dat hierin een mentale oriëntatie op het katholieke zuiden meespeelt. Een veronderstelling is dat veel bewoners en bestuurders van de stad uit Limburg en Brabant afkomstig zijn. Die omstandigheid zou een heroriëntatie op het niet-katholieke Noord-Nederland in elk geval niet in de hand hebben gewerkt. De Waalkade: een typisch stukje Nijmegen Zoals gezegd is de Waalkade de aangewezen plek om de kennismaking met Nijmegen te beginnen. In haar huidige aanblik is de Waalkade het product van de laatste decennia van de 20e eeuw, dit zowel in ste- denbouwkundig als in functioneel opzicht. Het is een op zich interessante gevelwand, waarin naast tal van nieuwe gebouwen toch ook nog enkele historische monumenten herkenbaar zijn. Daarom is de Waalkade een typisch stukje Nijmegen. Afgaande op de gevels domineert de moderne bebouwing, zoals die van het Casino, de vele restaurants en de meeste woonhui- zen, al springen er hier en daar oudere gebouwen uit. De Stratenmakerstoren, de Sint Anthoniuspoort, het Brouwershuis en het Besiendershuis herinneren aan een ver verleden. Al met al biedt de Waalkade eigen- lijk een uitgebalanceerde afspiegeling van oud en nieuw Nijmegen. Aan de achterzijde van het Casino 17 Een blik vanaf de bruggen levert totaal verschillende beelden van de stad op
  • 17. zijn de resten van een Romeinse muur ingemetseld. Deze resten van Romeins Nijmegen kwamen aan de dag bij de bouw. Ze werden niet ter plekke geconser- veerd, maar overgebracht naar een kelder onder het Casino, waar ze de indruk wekken altijd al te hebben gelegen. De karakterisering van de Waalkade als een typisch stukje Nijmegen gaat verder dan de gevelwand. Ze is ook op haar plaats omdat de zogenaamde genius loci op de Waalkade thuis hoort. Daaronder verstaat men, in overeenstemming met een denkbeeld van de Ro- meinen, een ‘plaatselijk scheppend genie’ (geest), waardoor de stad zich constant aanpast aan nieuwe levensomstandigheden. Nijmegen heeft dat in recente tijden gedaan door de plek waar tot in het midden van de 20e eeuw taferelen van lossen en laden het straat- beeld bepaalden om te zetten in een centrum voor vermaak. Aan de Waalkade en - iets ruimer gezien - in het achter de Waalkade gelegen stadscentrum wordt tegenwoordig het geld verdiend door in te spelen op uitgaan en vermaak. In dat opzicht is het dominant aanwezige Holland Casino, waar enkele honderden mensen werken, een veelzeggend gebouw. Maar als we de Waalkade een typisch stukje Nijmegen noemen, dan is het stedenbouwkundige ‘gehannes’ met de kade en het er direct daarachter gelegen deel van de stad (de benedenstad) ook zeker typisch Nijmegen. Op het verval van de benedenstad wordt in hoofdstuk 7 inge- gaan. Hier leggen we alleen even een verband tussen de huidige inrichting van de Waalkade en vroegere plannen, in het bijzonder het zogenaamde Groene Balkon. Het huidige weinig opvallende pleintje dat die naam draagt herinnert aan een vooroorlogs plan (1938) tot fysieke en sociale herontwikkeling van de toen al in verval geraakte benedenstad. Terrasvormig ontworpen bouwblokken, in combinatie met een hal- verwege de helling gelegen groene promenade met uitzicht op de Waal, zouden het vervallen gebied nieu- we allure moeten geven. De terrassen vormden een soort balkon aan de ‘gevel’ van de stad. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog belette de uitvoering van het plan. Na de oorlog stierf het een roemloze dood, na eerst te zijn ontdaan van de aspecten die de allure hadden moeten opleveren. Het huidige Groene Balkon herinnert alleen in naam aan het oorspronkelijke pro- ject. Het idee van een promenade keerde echter later terug in de vorm van de huidige Waalkade. Zonder hier verder in te gaan op de complexe vóórge- schiedenis van de Waalkade kan wel worden opgemerkt dat in de discussies en de daadwerkelijke omgang met de kade een aantal karakteristieke trekken van het Nijmeegse stedenbouwkundige beleid tot uiting komen. Het meest recente vervolg hiervan vinden we in de herinrichting van de Waalkade als doorgangs- route voor buslijnen. Het promenadedenkbeeld van voorheen komt daardoor nog meer in de verdrukking. Niettemin is een wandeling over de kade vanaf de Voerweg tot aan de spoorbrug instructief. Daarbij kan niet aan de aandacht ontsnappen dat de stad zich af en toe tegen hoge waterstanden moet verdedigen door een keermuur (waarop huizen zijn gebouwd) en van schotten die straten afsluiten. Ook daardoor is de Waalkade inderdaad een echt stukje Nijmegen. De moderne Waalkade is meer dan een visueel aan- sprekende entree tot de hedendaagse stad. Ze is eigen- lijk een korte samenvatting van het hedendaagse Nij- megen als woonstad en als uitgaansstad, als moderne stad en als historische stad, als locatie voor musea en galerieën en niet in de laatste plaats als verkeersruim- te. Aan de Waalkade wordt gewoond en gewerkt, dat laatste vooral in de uitgaanssfeer, er wordt geconsu- meerd en gespeeld, er wordt kermis gevierd en er zijn 18 Moderne gebouwen en historische panden wisselen elkaar af op de Waalkade Nijmegen: nauw verbonden met de Waal
  • 18. evenementen. Bovenal wordt er uitgekeken over de Waal, naar de overkant, naar de passerende schepen en naar de bruggen. Tenslotte wringt het gemotoriseer- de verkeer zich tussen de kijkers en de rivier door. Allemaal zaken die in het stedelijke leven te Nijmegen een prominente rol vervullen. Eén ding gebeurt niet aan de Waalkade: winkelen. En er zijn geen kantoren en nog minder bedrijven die de per schip aangevoer- de goederen verwerken. Wel legt af en toe een cruise- schip aan. De stad en de Waal Nijmegen ligt aan de Waal en de Waal stroomt langs Nijmegen. De rivier is altijd van veel betekenis geweest voor het beeld van de stad en ook voor haar welvaart. Nijmegen wordt daarom niet voor niets dé Waalstad genoemd - al mogen Tiel en Zaltbommel niet worden vergeten. De rivier is, hoe dan ook, een niet te missen deel van de stad. Historisch en emotioneel is Nijmegen nauw verbonden met de Waal. Maar is de stad ook nog steeds gebonden aan de Waal en in welke op- zichten dan? Het hedendaagse Nijmegen is meer dan ooit bezig de relatie met de Waal opnieuw te bezien en tot nieuw leven te brengen. Nadat in de jaren tachtig van de 20e eeuw de Waalkade gestalte had gekregen als uitgaans- gebied, kwam in het laatste decennium de Waalsprong in zicht. Nijmegen besloot een nieuw stadsdeel te bou- wen aan de overzijde van de rivier. Wanneer dat zal zijn voltooid, zal de Waal niet langer langs de stad, maar dóór de stad stromen. Nijmegen zal daardoor haar bijnaam ‘Waalstad’ nog nadrukkelijker waar maken. Zonder de Waal zou Nijmegen niet zijn ontstaan en in de loop van de tijd niet zijn uitgegroeid tot een belangrijke stad. In het kader van dit boek is echter niet zozeer de rol van de Waal in het ontstaan en voortbestaan van de stad het punt dat de aandacht verdient, als wel haar betekenis voor de huidige stad, in stedenbouwkundige en in economische zin. Laten we met het tweede aspect beginnen: wat betekent de Waal thans nog voor de economische ontwikkeling van Nijmegen? Het drukke scheepvaartverkeer op de Waal onder- streept de grote economische betekenis van deze transportader tussen de Rotterdamse haven en het Is de Waal breed? Christine: “We hadden een keer Zweedse vrienden op bezoek. Ze waren op doortocht naar Parijs. In de beperkte tijd die we hadden hebben we ze even de stad laten zien. Je loopt dan natuurlijk langs allerlei histori- sche plaatsen en gebouwen. Zo liepen we op een gege- ven moment van de Belvedère naar het Valkhofpark. De ruïne werd bewonderd en we liepen door in de rich- ting van de Sint Nicolaaskapel. Daar aangekomen begonnen onze vrienden wat opgewonden met elkaar te praten. Het bleek dat ze zich verwonderden over de enorme omvang van de Waal. Zoiets kenden ze in Zweden niet. Zelf had ik daar eerlijk gezegd nog nooit bij stil gestaan. Ik ben in Nijmegen geboren en weet van kinds af aan niet beter dan dat die brede rivier er ligt en dat die bij Nijmegen hoort. Blijkbaar heb je buitenlandse vrienden nodig om je er op te wijzen hoe bijzonder de ligging van de stad aan de Waal en het uitzicht op de brede rivier is”. Hanneke: “Ons overkwam een paar jaar geleden iets dergelijks. We hadden Amerikaanse vrienden uit Cali- fornië te gast. Het was in het voorjaar en het water in de rivieren stond heel hoog. Dat was voor hen ongekend. Zóveel water in een rivier? Het is maar wat je gewend bent. Dit jaar zag ik in de Verenigde Staten een rivier, de James River in Richmond (Virginia), die twee keer zo breed is als de Waal. Er kunnen alleen geen schepen varen, door de geringe diepgang en de vele rotsen. Wel zag ik een fietsbrug, opgehangen onder de grote verkeersbrug over de rivier, leidend naar de Richmondse ‘Waalsprong’. Omdat er toch geen scheepvaart is, kan dat daar gemakkelijk op die manier. Ik moest daar denken aan onze Snelbinder. Die zou echt alleen maar naast de spoorbrug en niet er onder kunnen worden bevestigd.” 19 Hoogwater op de Waalkade in 1995 en de keermuur
  • 19. Midden-Europese achterland. Dagelijks passeren honderden schepen Nijmegen. Juist dat drukke scheep- vaartverkeer maakt de Waal tot een boeiend schouw- spel. Maar, slechts zelden meert nog een schip aan langs de Nijmeegse kade, waar dat in de jaren vijftig van de vorige eeuw nog volop gebruikelijk was. Foto’s uit die tijd tonen een grote bedrijvigheid van lossende schepen en opslagbedrijven. Tegenwoordig gaat de drukke scheepvaart op de Waal letterlijk en figuurlijk aan de stad voorbij, een enkel cruiseschip daargelaten. Wat we overigens vanaf de Waalkade niet kunnen waarnemen is dat aan het Waalfront, westelijk van de spoorbrug, enkele industriële bedrijven nog steeds materialen per schip via de Waal aangevoerd krijgen. De economische betekenis van de rivier voor de stad zit tegenwoordig voornamelijk in de toeristisch-recrea- tieve functie van de Waalkade. De bedrijvigheid daar is geheel bepaald door de aantrekkelijkheid van het zicht op de rivier. Voor het overige is Nijmegen econo- misch gezien praktisch ‘los gegroeid’ van de rivier, een proces dat trouwens al in het midden van de 19e eeuw met lede ogen werd geconstateerd. Het Maas-Waalkanaal (1927) heeft, na de aanleg van twee insteekhavens in het midden van de 20e eeuw, de watergebonden bedrijven aangetrokken. In het begin van de 21e eeuw werd echter duidelijk dat de kanaal- havens slechts een bescheiden bijdrage aan de stede- lijke economie leveren. Veelzeggend is dat het iets later aangelegde bedrijventerrein Winkelsteeg geen haven- aansluiting op het zeer nabijgelegen kanaal heeft ge- kregen. Het wordt er deels door sportterreinen van gescheiden. Meer dan de economische relatie wordt thans de ste- denbouwkundige relatie tussen de stad en de rivier onderstreept. Het raakvlak van de stad met de rivier is tussen de beide uitersten, van de Waalbrug tot de uit- monding van het Maas-Waalkanaal, slechts 3 km lang. Daarvan is de helft, ten westen van de spoorbrug, in feite ontoegankelijk door de praktisch gesloten indus- triële bebouwing. Het directe contact met de rivier is dus alleen mogelijk tussen de beide huidige Waalbrug- gen. Maar vanuit de bovenstad is de rivier al nauwe- lijks meer zichtbaar. Alleen de Grotestraat en de Lindenberg bieden vanuit het stadscentrum nog een doorkijkje naar de Waal. In het stadscentrum, laat staan in de rest van de stad, speelt de Waal geen rol meer in het stadsbeeld. Met haar uitbreidingen gedurende de 20e eeuw heeft de stad zich meer en meer van de rivier afgewend. De zuidelijke wijken van Nijmegen liggen hemelsbreed 6 tot 7 km van de Waal, in feite dichterbij de Maas. Nu aan de overkant van de Waal een nieuw stadsdeel in aanbouw is, wordt de kwestie van de stedenbouwkun- dige integratie van zowel de rivier als het stadsdeel Nijmegen-Noord actueel (zie hoofdstuk 8). Laten we ons echter afwenden van de rivier en de stad zelf gaan bekijken. De Grotestraat is de aangewezen opgang naar de ‘bovenstad’. Tot het midden van de 20e eeuw moet deze straat zo ongeveer de mooiste van Nijmegen zijn geweest. Het is in de ware zin van het woord een historische straat. Vanaf de 14e eeuw onder die naam aangelegd in een geul vormde ze door de eeuwen heen de verbinding tussen het hoger gele- gen deel van Nijmegen en de rivier. De huidige bebou- wing, daterend van omstreeks 1980, is echter alles- behalve historisch, behalve voor zover er rekening is gehouden met de historische hoogte van de bebou- wing. Van alle tijden is evenwel, eenmaal boven geko- men, de terugblik over de hellende Grotestraat naar de laaggelegen Waal. 20 Het Maas-Waalkanaal De Grotestraat richting Waal
  • 20. Een historische stad? Het hedendaagse Nijmegen verraadt in zijn eerste aanblik niet dat de stad een geschiedenis van onge- veer 2000 jaren achter zich heeft, op grond waarvan ze zich de oudste stad van het land noemt. Het para- doxale is dat Nijmegen allerminst oogt als een histori- sche stad. Juist haar geschiedenis, haar historisch lot, bracht met zich mee dat Nijmegen zo weinig historisch erfgoed, in de vorm van eeuwenoude gebouwen, heeft weten te bewaren. Gebeurtenissen in het verleden, vooral de sloop van de vestingwerken in de late 19e eeuw, zijn daaraan debet. Tijdens de Tweede Wereld- oorlog teisterden bombardementen en brandstichtin- gen vooral de bovenstad met haar vele grote en kleine monumenten en beeldbepalende panden. De belang- rijkste historische gebouwen (stadhuis, Sint Stevens- kerk) werden overigens na 1945 weer snel hersteld. Historische sfeer moet de bezoeker dus niet in Nij- megen verwachten. De weinige uit een ver verleden resterende monumenten liggen daarvoor te veel ver- spreid over het stadscentrum dat overduidelijk laat zien dat het uit de tweede helft van de 20e eeuw stamt. Veel jonge monumenten bevinden zich juist buiten het centrum in stadsdelen uit de eerste helft van de 20e eeuw. Het eigentijdse Nijmegen komt op deze manier naar voren als een moderne stad met een tikje historie in haar aanblik. Onder de steden waarmee Nijmegen in dit boek regelmatig wordt ver- geleken scoort ze als monumentenstad niet hoog. Vergelijken we het rijksmonumentenbestand van Nij- megen met dat van andere oude Nederlandse steden als Haarlem (1112), Dordrecht (847) en Deventer (552), dan blijft Nijmegen ver achter. Zeker wanneer het wordt toegespitst op gebouwen die dateren van vóór 1850. Weliswaar bezit Nijmegen in de Nicolaaskapel één van de oudste gebouwen in Nederland, maar op grond van het aantal oude monumenten komt ze niet naar voren als de oudste stad van het land. Naast rijksmonumenten zijn er ook gemeentelijke monu- menten, waarvan Nijmegen er in 2005 460 telt. Op dit punt wordt een vergelijking met andere steden bemoeilijkt doordat elke stad haar eigen normen en criteria kan aanleggen bij het aanwijzen van dergelijke monumenten. Tot ver in de 20e eeuw ontbrak het besef dat oude gebouwen waardevol cultuurhistorisch erfgoed zijn. Overigens vormde Nijmegen in dat opzicht geen uit- zondering, want ook in andere steden ging veel verlo- ren. Pas ná 1960 kwam het berouw na de steden- bouwkundige zonden van de 19e en 20e eeuw. Thans worden in Nijmegen alle middeleeuwse en 17e eeuwse restanten, hoe klein ook, minutieus in kaart gebracht. Nijmegen verricht op die manier zelfs pionierswerk bij het inventariseren van stedelijk historisch erfgoed in het kader van haar bouwhistorie. Die situatie vormt een groot contrast met de heersende stemming rond 1874. De veranderde omgang met haar bouwverleden is, welbeschouwd, een sprekend kenmerk van het eigen- tijdse Nijmegen. Niet alleen de overheid, ook burgers geven daar blijk van. Zo beijvert de Stichting Oude Stad zich om het bouwverleden van de Lange Hezel- straat weer zichtbaar te maken. Nu wordt de historiciteit van Nijmegen niet alleen maar bepaald door het bestand aan historische monumenten van vóór 1850. Ook jonge monumen- ten, uit de periode 1850-1940, dragen daaraan bij. Zelfs het moderne stadscentrum, in het midden van de 20e eeuw gebouwd, kan met zijn typische weder- opbouwarchitectuur zo langzamerhand in het eigen- 21 Graafseweg, Huis te Hatert en Kronenburgertoren Aantal rijksmonumenten per stad (bron: Atlas voor gemeenten 2003, NYFER) 0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600 M aastricht G roningen ’s-H ertogenbosch Arnhem Apeldoorn Enschede N ijm egen Tilburg
  • 21. Veranderende waardering van de oude stad De sloop van de Wiemelpoort in 1860 werd door Mr. J.J.L. van der Brugghen (1804-1863) begroet als een hoopvol signaal voor zijn geliefde vaderstad, waarvan hij de toekomst heel donker inzag vanwege de om- knelling van de stad door haar vestingwerken. “Arm Nijmegen, wat zijt gij oud geworden! - Zóó oud, zóó afgeleefd, dat gij reeds, naar het schijnt, in de schatting van velen, voor dood zijt verklaard”. Van der Brugghen had tot dan toe vergeefs gepleit voor sloop van de ves- tingwerken en voor de aansluiting van de stad op het spoorwegennet. Het scheen niet te mogen. Toen dan toch de sloop van de Wiemelpoort plaats had gevonden werd dat gebeuren door de klaagzanger aldus begroet: “Een gunstig voorteeken van zulk eene heuglijke gebeur- tenis, …., mogen wij welligt zien, in het afbreken, in ‘t vorige jaar, van uwen ouden Windmolen, of, gelijk, …, oude Nijmegenaars liever zeggen, van uwe oude Wiemelpoort….”. Bijna een eeuw later, eind jaren zestig, oordeelde de stadskenner Jan Brinkhoff heel anders over het slopen van de oude stad: “Rond 1880 maakte de stad zich op om met sadistisch genoegen wallen en vestingpoorten te slopen en met behulp van parken en singels een gordel van groen te slingeren rond de oude stadskern. Daarna zette de wederopbouw het mes zo grondig in de (door oorlogsgeweld) geschonden huid van de bin- nenstad, dat deze plastische chirurgie… de trekken van het oorspronkelijke gelaat onherkenbaar veranderde. Niet alleen werden de te nauw bevonden historische hoofdaders verbreed, maar ook het grillige net van kronkelende straatjes en gassen werd uiteengerukt om plaats te maken voor een centraal parkeerterrein en voor rechtgetrokken straten tussen flat-kubussen. Ook het heuvelachtige terrein, charme en trots van Nijmegen, wekte weerzin bij de stadsvernieuwers, die poogden met behulp van trapjes heuvels te slechten en dalen te vullen” De historicus Brinkhoff was misschien iets te bevooroor- deeld, iedere generatie meent het recht te hebben met het verleden om te gaan zoals het uitkomt. Pas nu alle steden meer en meer op elkaar gaan lijken, worden his- torische relicten geknuffeld. Daarin past ook de ontlui- kende waardering van de zogenaamde wederopbouw- architectuur, die het stadsbeeld dat Jan Brinkhoff nog voor ogen stond, heeft verdrongen. tijdse en steeds verder moderniserende Nijmegen worden bekeken als een monument. Veelzeggend is tenslotte dat ook enkele arbeidersbuur- ten uit het begin van de 20e eeuw, zoals het Water- kwartier in Nijmegen-West, de status van beschermd gemeentelijk stadsbeeld gaan krijgen. Niet alleen voor- name gebouwen zijn historisch erfgoed, maar ook bescheiden bebouwing met een eigen karakteristiek kan dat zijn. De historiciteit van de stad is echter ook op straat te zoeken. De historiciteit op straat Naast historische gebouwen bieden ook straatnamen ons volop gelegenheid de historiciteit van de stad te proeven. Straatnamen zijn uit historisch oogpunt vaak interessant, doordat ze verwijzen naar plekken, gebeurtenissen en personen die ooit voor de stad van betekenis waren. Namen met een topografische achtergrond zijn bijvoor- beeld Achter de Wiemelpoort, Ziekerstraat, Burcht- straat, Walstraat, Broerdijk, Voorstadslaan en Heyen- daalseweg. De militaire geschiedenis van de vesting- stad Nijmegen spreekt uit Fort Kijk in de Potstraat, maar ook uit de Fransestraat, Athlonestraat, Kelfkens- bos, Kraayenhofflaan en Van ‘t Santstraat. Een min of meer afzonderlijke categorie straatnamen is genoemd naar personen die zich hebben ingezet voor de stad. Dat kan op verschillende manieren ge- beuren. Zo zijn er in de eerste plaats de ‘stadschroni- queurs’ te noemen, personen die in de loop van de tijd het verleden en de geschiedenis van Nijmegen hebben beschreven. Nijmegen had al vroeg (17e eeuw) het genoegen dergelijke geschiedschrijvers in haar midden te hebben. De Pontanusstraat herinnert aan de historicus Jan Pontanus (1571-1640), die onder meer een beschrij- ving van Nijmegen publiceerde. Daarna kwamen 22 De poort naar het Valkhof ter ere van de drie Nijmegenaren die zich hebben ingezet voor het opheffen van de functie als vestingstad
  • 22. Casper Arkstee, Johan in de Betouw en Cornelis ten Hoet, die zich zowel op de geschiedenis als het land- schap van Nijmegen richtten. Hun navolgers in de 20e eeuw waren met name Herman van Schevichaven, stads-archivaris en publicist over de geschiedenis van Nijmegen en Jan Brinkhoff, die fulmineerde tegen het gemak waarmee het verleden uit het stadsbeeld werd weggepoetst. Als tegenhangers van de stadschroniqueurs zijn te beschouwen de burgers die zich voor de moderni- sering en de toekomst van de stad hebben ingezet. We kunnen daarbij vooral denken aan personen die zich in de 19e eeuw hebben ingezet voor de ontman- teling van de vesting en voor aansluiting van de stad op het spoorwegennet. Zo is de Heydenrijckstraat genoemd naar Christiaan Heydenrijck, die als afge- vaardigde voor Nijmegen in de Tweede Kamer ijverde voor opheffing van de vesting en voor de aansluiting van Nijmegen op het spoorwegennet. In ongeveer dezelfde tijd streefden Justinus van der Brugghen, G.E. Dommer van Poldersveldt en Arend Noorduijn hetzelfde doel na. Uiteindelijk succes was weggelegd voor het beroemde Driemanschap van W. Francken, H.L. Terwindt en Joh. H. Graadt van Roggen. Behalve met een straat werden zij ook vereeuwigd met een poort boven de Voerweg, die als toegang tot het Valkhofpark dient. Naast burgers die zich in het bijzonder hebben inge- zet voor de geschiedenis en de modernisering van de stad zijn er uiteraard tal van andere personen die om uiteenlopende redenen een straatnaam verdiend heb- ben. Burgermeesters, stadsarchitecten, officieren, medici, industriëlen, kunstenaars, schrijvers, geeste- lijken en diverse andere categorieën van Nijmeegse ingezetenen kunnen we op die manier nog op straat tegenkomen. Een geheel aparte categorie wordt ge- vormd door straten die zijn genoemd naar Nijmege- naren die vooral buiten de stad beroemd zijn, zoals Joris Ivens en Petrus Canisius. Door burgers die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de stad aldus te vereeuwigen kan ze iets van haar eigenheid aan de dag leggen. Maar bovenal wordt het lokale karakter van de stad door dergelijke straatnamen tot uitdrukking gebracht. Historische namen en bijnamen Nijmegen is rijk aan van alles, ook aan bijnamen. De ‘Waalstad’ is slechts één daarvan. Weinig Nederlandse steden kunnen bogen op zó veel bijnamen. Sommige waren eens in het stadsbeeld herkenbaar, andere zijn in feite herinneringen aan wat de stad ooit was. Met elkaar wijzen ze op veranderingen in en van de stad. Het is daarom behalve leuk ook nuttig om die meer of minder bekende bijnamen op een rijtje te zetten. 23 Nijmegen Waalstad
  • 23. Aan het rijke en gevarieerde verleden dankt Nijmegen allereerst bijnamen als Rome aan de Waal en Mon- nikendam aan de Waal. In het eerste geval wordt ge- refereerd aan het Romeinse verleden van de stad die ooit heel deftig Ulpia Noviomagus Batavorum heeft geheten. Haar Romeinse achtergrond is weliswaar onbetwistbaar, maar de vergelijking met Rome is vanwege het ontbreken van Romeinse bouwwerken eigenlijk iets te veel eer. Bij Monnikendam aan de Waal gaat het om het Nij- megen in de eerste helft van de 20e eeuw toen de stad werd verrijkt met een groot aantal kloosters en studie- huizen die in het voetspoor van de (Rooms-)Katholieke Universiteit (1923) in Nijmegen werden gevestigd. “Het straatbeeld werd bepaald door paters, nonnen en zusters die zich in snelle draf door de stad verplaats- ten”, zo weet oud-Nijmegenaar Fons Asselbergs zich in 2004 de aanblik van Nijmegen anno 1952 te herin- neren. De blinde dichter-dominee Jan Wit schreef in dezelfde tijd over een weddenschap met enkele vrien- den. De inzet daarvan was wie van hen als eerste, na het verlaten van het station en vóór het bereiken van de trolleyhalte, géén geestelijke had gezien. Tot verlie- zen en betalen was het volgens hem nooit gekomen. Met Pensionopolis wordt gedoeld op het Nijmegen anno 1900 dat zich aanprees als woonplaats voor Nederlanders die terugkeerden uit het toenmalige Nederlands-Indië, voor zover ze daar voldoende fortuin hadden gemaakt om in Nijmegen een mooie woning te kunnen kopen in de nieuwe woonwijken ten zuiden van de oude stadskern. Ook streken velen van hen neer in Hees. De Keizerstad is een onverslijtbare ‘evergreen’, al moeten we wel heel ver in de geschiedenis teruggaan om een keizer te vinden die Nijmegen bezocht. Dat is niet alleen Karel de Grote, die Nijmegen graag op- zocht om er te vasten na een uitbundig verblijf in Aken. De betekenis van Karel de Grote moet vooral worden gezocht in de bouw van een palts op het Valkhof. Daarmee heeft hij Nijmegen ‘op de kaart gezet’, zoals het tegenwoordig heet, en behoed voor volledig weg- glijden in vergetelheid na de Romeinse Tijd. Zonder Frederik Barbarossa, die de door de Noormannen verwoeste palts vier eeuwen later weer herbouwde, zou dat misschien alsnog zijn gebeurd. Er waren ech- ter meer voor de stad verdienstelijke keizers, zoals Traianus, die de stad in 105 Romeinse stadsrechten gaf. Eeuwen later werd ze door diverse Duitse keizers bezocht. Nijmegen zou zich met recht Keizersstad kunnen noemen. De denigrerende kwalificatie ‘marxistisch bolwerk’ (met de legendarische krakersradio Keizerstad) is daarente- gen na dertig jaar alweer geschiedenis geworden. Wel duikt tegenwoordig ‘Havana aan de Waal’ af en toe op als reminiscentie. Liever probeert men Nijmegen echter het etiket van een ‘Bourgondische’ stad op te plakken, zonder overigens duidelijk te maken wat daarmee zou kunnen worden bedoeld. Als het iets te maken heeft met feesten, eten en drinken, dan moet worden opgemerkt dat de Nijmeegse studenten (vol- gens het universiteitsblad VOX) zelfs soberder zijn dan studenten in andere steden. Als Knotsenburg komt Nijmegen in carnavalstijd weer wat Bourgondisch voor de dag, al wordt daarover in Maastricht en ’s-Hertogen- bosch wat anders gedacht. ‘Vierdaagsestad’ is uiteraard een solide bijnaam die behalve met feestvieren vooral met prestaties kan worden geassocieerd. Het is bovendien een duidelijke blijver, ook al zou volgens een recent onderzoek van Numaga slechts een kwart van de Nederlandse bevol- king weten dat daarmee Nijmegen wordt bedoeld. 24 Nijmegen Vierdaagsestad De uitbreidingswijken van eind 19e eeuw/begin 20e eeuw met hun opvallende witte elementen, zouden als de ‘Pensionopolis’ kunnen worden aangeduid
  • 24. Naar Hees: een historische dwarsdoorsnede De beperkte historische signatuur van het hedendaag- se Nijmegen kan goed worden waargenomen door een bezoek aan een deel van de stad waar het verleden nog goed te proeven valt, nota bene in een enigszins landelijke omgeving. We beperken ons dus niet tot de oude stadskern. De route is uitgezet vanuit de stads- kern door de beide Hezelstraten naar het voormalige dorpje Hees. Op de oudste kaart van Nijmegen, gete- kend door Jacob van Deventer in 1557, stond Hees al vermeld als enige nederzetting buiten de stad. In de 20e eeuw werd Hees opgeslokt door de uitbreidende stad. Tot op heden is het echter een apart stukje Nij- megen gebleven, mede door het ijveren van haar bewoners. In het licht van de opzet van dit boek gaan we niet ver in op allerlei historische details. We willen vooral de geografische aspecten naar voren halen. Langs de route naar Hees is eigenlijk alles te zien dat het Nijmeegse stadslandschap zo mooi en soms ook zo lelijk, maar in elk geval zo interessant maakt. Het is een stukje Nijmegen waar de uitbreiding van de stad, de inpassing van landelijke gebieden, de vestiging van villa’s voor Oud-Indiëgasten en van kloosters duidelijk zijn waar te nemen. Maar dat laatste begint al in de oude stadskern van Nijmegen. Onze route naar Hees begint in het centrum van Nij- megen op de Blauwe Steen, gelegen op de kruising van de Grote Straat, Burchtstraat, Broerstraat en Grote Markt. De Blauwe Steen markeert de plek waar de beide oude stadsassen elkaar kruisten: de oost-westlo- pende romeinse route en de noord-zuidlopende route vanaf de Waal (veer) naar de Molenstraat. Het is niet de plek waar Nijmegen ontstond, maar wel het middel- punt van de oude stad na de omwalling in de 15e eeuw. Vanaf de Blauwe Steen gaan we naar de Grote Markt, waar de confrontatie tussen de oude gevelwand aan de zijde van de Sint Stevenskerk (13e eeuw) en de moderne wand van de warenhuizen V&D en Hema (1955) ons wel moet opvallen. Via de poort (kerkboog) in de oude gevelwand (vroeger één gebouw, de Lakenhal) betreden we het Stevenskerk- hof, met onder andere de oude Latijnse school (1544), waarin thans een bekend Nijmeegs architectenbureau is gevestigd. Via de trap van Moenen - tot het bombar- dement van februari 1944 stonden hier twee huizen - bereiken we de Stikke Hezelstraat, die verder omlaag loopt (‘stikke’ betekent ‘steil’) en overgaat in de Lange Hezelstraat. Beide straten zijn winkelstraten. De Lange Hezelstraat is de oudste winkelstraat van Nijmegen en wordt ter plaatse zelfs - maar dan ten onrechte - de oudste winkelstraat van Nederland genoemd. Hezelstraat is een verbastering van Hesestraat, een naam die al in de 14e eeuw voorkwam. Weinig minder oud is de naam Hessenberg, terzijde van de Hezel- straat, die in de 15e eeuw bekend stond als Hezesche- berg. De Hezelstraat eindigt (gezien vanuit het stads- centrum) op de plaats waar het Kronenburgerpark is gelegen en waar tot 1876 de Hezelpoort heeft gestaan. Deze stadspoort was de eerste die in het kader van de ontmanteling van de vestingwerken werd gesloopt. Tegelijk verdwenen de resten van de rechts van de poort gelegen Oude Haven (1604), die werd gedempt en nu als Nieuwe Markt een andere reputatie als aan- loopplek geniet. Een nieuwe poort verrees enkele hon- derden meters verder westwaarts in de vorm van het viaduct onder de in 1879 aangelegde spoorlijn naar Arnhem. Deze spoorlijn en het stationscomplex hebben de topografie buiten de vroegere Hezelpoort drastisch veranderd. Voordat we proberen in deze omgeving het oude tracé van de allee naar Hees te vinden, kijken we naar de opgang van de Snelbinder, de fietsbrug die naast de spoorbrug over de Waal is gebouwd als ver- 25 Wie in de Lange Hezelstraat omhoog kijkt, ziet de historie van de straat De wandeling naar Hees begint bij de Grote Markt
  • 25. binding van het nieuwe stadsdeel Nijmegen-Noord met de binnenstad. Zal de Hezelstraat daarvan profi- teren? Waarschijnlijk zal de nabij het Hezelviaduct te bouwen parkeergarage gunstiger uitwerken. Na het passeren van het viaduct zien we eerst de Waal- haven. Deze werd in 1853 aangelegd ter vervanging van de Oude Haven om de economische ontwikkeling van de stad te stimuleren. Ze heeft haar oorspronkelijke functie verloren en is al geruime tijd in feite een haven voor woonboten. Sommige liggen er het gehele jaar. Die tijdelijke woonfunctie wordt omgezet in een per- manente. Een nieuw en groot appartementengebouw markeert deze verandering. In de nabije toekomst zal de Waalhaven nog verder omringd worden door woonbebouwing. Daarvoor zal onder meer het nog vrij nieuwe gebouw van De Gelderlander (uit 1982) verdwijnen. Omstreeks 1960 was de haven nog het ogenschijnlijke ankerpunt voor een uitgestrekt stedelijk industrieel ach- terland. We doelen hiermee in de eerste plaats op de (globale) vijfhoek tussen de Oude Heselaan, Maria- laan, Voorstadslaan, Biezendwarslaan en Weurtseweg. In dit gebied waren in de jaren zestig ongeveer 50 industriële en aanverwante bedrijven gevestigd, waar- onder de Nijmeegse IJzergieterij (zie hoofdstuk 6), Papierfabriek Gelderland, de Pharmaceutische fabrie- ken Brocades en de Coöperatieve Nijmeegse Veiling. Van die 50 bedrijven zijn er nu nog maar twee aanwe- zig. Op de opengevallen plekken staan nu woningen. Het vergt even enige oplettendheid om de Heselaan te vinden en vervolgens de Eerste en de Tweede Oude Heselaan, maar wie dat doet wordt vervolgens beloond met een charmant stukje Nijmegen. Dat begint in de Schependomlaan die uitkomt in de oude dorpskern van Hees, rond de protestantse Petruskerk. Voorbij de kerk gaat de weg verder als Kerkstraat, om uit te monden op de Dennenstraat, een oost-westver- binding tussen de dorpjes Hatert en Neerbosch. Op de hoek was café ‘De Witte Poort’ gevestigd, genoemd naar een verdwenen landgoed. Het moet vroeger mogelijk zijn geweest om de oude uitvalsweg nog verder in zuidwestelijke richting te ver- volgen. Maar door de stadsuitbreiding, de aanleg van het Maas-Waalkanaal en vooral door de aanleg van de Neerbosscheweg (vanaf de A73) is dat verlengstuk totaal onvindbaar geworden. Het is daarom beter om bij de Dennenstraat gekomen terug te keren, echter niet nadat we hebben gezien dat het westelijke deel van deze straat genoemd is naar Dr. de Blécourt, huisarts te Hees. Hij schreef in 1912 een boekje over Hees, of liever ‘Het Schependom in woord en beeld’. Vooral door zijn toedoen is Hees een woongemeen- schap geworden die binnen de stad streeft naar behoud van de eigen identiteit. Het vaststellen van die eigen identiteit is ook voor een vluchtige bezoeker geen probleem, zeker niet wanneer hij zijn weg terug naar de stad kiest door de Brede- straat en de Prinsenlaan. Daar staan nog enkele boer- derijen, we zien er tuinderijen en verschillende oude herenhuizen, in veel gevallen gebouwd door uit het voormalige Nederlands-Indië teruggekeerde families. Met elkaar een wat rommelige, maar aantrekkelijke dorpsstraat. Hees blijkt een wat tweeslachtig karakter te hebben: er is het oude tuindersdorp en daar tegen aan liggen moderne nieuwbouwwijken, in het bijzon- der de wijk Heseveld met een rechtlijnig stratenplan. Het oude Hees is zodoende niet zo moeilijk te her- kennen. Het wil zijn karakter als dorp-in-de-stad bewaken en bewaren. Hees maakt desondanks deel uit van de stad Nijmegen. Dat wordt meteen duidelijk als we de Tweede Oude Heselaan weer bereiken. 26 Oud Hees Nieuwbouw aan de Waalhaven
  • 26. Veranderend Nijmegen De Waalhaven is slechts één van de vele plekken in Nijmegen waar het stadsbeeld ingrijpend verandert. De Waalkade, die nog niet erg lang geleden een ware metamorfose onderging, is zo langzamerhand al weer een gevestigd stukje stad. Weinigen herinneren zich de vooroorlogse aanblik nog, al roepen foto’s en films nostalgische gevoelens op. Maar ook in het nieuwe Mariënburggebied, dat pas in 2000 zijn nieuwe uiter- lijk kreeg, wordt het na vijf jaar al moeilijk de oude situatie nog voor de geest te halen. Wie enige jaren weg is geweest uit Nijmegen zal bij terugkeer tal van veranderingen zien. Vertrouwde winkels en horecabe- drijven die zijn verdwenen en plaats hebben gemaakt voor nieuwe - meestal Engelstalige - namen. Het poli- tiebureau moet heel ergens anders worden gezocht. Scholen zijn weg, dat wil zeggen de schoolgebouwen kregen een andere functie, zoals in het geval van het Stedelijk Gymnasium. Het hoofdpostkantoor aan de andere kant van de Van Schevichavenstraat kan toe met minder ruimte en zal verhuizen naar een andere plek. In het gebouw wordt een supermarkt gevestigd. Op deze manier is er een continue stroom van ver- anderingen gaande in de stad, soms ingrijpend van aard, vaak weinig opvallend. Het zijn vooral de wat oudere stadsdelen waar deze dynamiek gaande is, waarbij het stadscentrum de kroon spant. Enkele op- vallende grootschalige veranderingen uit de laatste jaren buiten het centrum zijn de verdwijning van het Canisius-Wilhelminaziekenhuis van de locatie aan de Sint Annastraat naar het Jonkerbosch en de sluiting van de kazernes op het Limosterrein aan de Gelderse- laan/Groesbeekseweg. In beide gevallen kreeg de plek een woonbestemming. In hoofdstuk 5 zullen we hier dieper op ingaan. De meest voorkomende veranderingen in het uiterlijk van de stad zijn het gevolg van sloop van gebouwen die hun oorspronkelijke functie verloren, gevolgd door herbestemming van het vrijkomende terrein. Handhaving van gebouwen is uit architectonisch oogpunt lang niet altijd gewenst of te kostbaar. Een categorie gebouwen die in Nijmegen hun uiterlijk wél behielden wordt gevormd door de kapitale woonhuizen langs de singels en uitvalswegen die thans bijna alle een kantoorfunctie hebben. Behalve papierfabrieken en andere industriële gebouwen zijn veel voormalige kerken, schoolgebouwen, een ziekenhuis, houthandels, garagebedrijven en andere bedrijfsgebouwen gesloopt, om plaats te maken voor heel iets anders. Meestal voor wooncomplexen, soms voor winkels. Het merendeel van de herbestemde of vervangen gebouwen is gelegen in het stadsgebied dat voor 1940 al aanwezig was. Wanneer we de balans van al deze veranderingen en herbestemmingen opmaken dan komt het wonen als winnaar uit de bus. Vreemd is dat niet. De woningbe- hoefte van de stad is in de afgelopen decennia, in ver- houding tot het aantal inwoners, onevenredig gestegen. In stadsdelen waar op die manier het wonen terrein wint is op den duur handhaving van de overgebleven bedrijven om praktische redenen niet gewenst. Veranderend Nijmegen houdt echter meer in dan de herbestemming van fabrieksterreinen en school- gebouwen voor de onverzadigbaar lijkende vraag naar woningen. Het overbodig of onbruikbaar worden van allerlei gebouwen en terreinen houdt verband met maatschappelijke ontwikkelingen. Vooruitlopend op een uitvoeriger behandeling van deze ontwikkelingen in volgende hoofdstukken kunnen in dit kennismakingshoofdstuk enkele vragen worden gesteld aan de hand waarvan de veranderingen in het stadsbeeld nader zijn te benoemen. Waar bleef de Nijmeegse industrie? Nijmegen is de geschiedenis niet ingegaan als een typische industriestad, zoals Eindhoven, Tilburg en Enschede. Toch is de industriële ontwikkeling er in de eerste helft van de 20e eeuw niet verwaarloosbaar te noemen. Dobbelman, Nyma, Honig, Splendor, Swift, Smit zijn gerenommeerde namen. Wie nu echter naar Nijmegen is gegaan met in het achterhoofd het idee er een aantal ooit bekende industriële bedrijven aan te zullen treffen, komt bij de Waalhaven, maar ook elders in de stad, op het eerste gezicht niet aan zijn trekken. De Nyma is niet het enige bedrijf dat spoor- loos is - of lijkt, want wie volhoudt vindt bij de Waal nog een restant. Op de plek waar eens de Papierfabriek Gelderland-Tielens stond wordt nu gewoond. Zo kun- nen we doorgaan. Veelzeggend is misschien ook dat 27 De stad is nooit af: bouwprojecten Josephhof, Waalfront en campus Heyendaal
  • 27. waar omstreeks 1960 nog 51% van de Nijmeegse beroepsbevolking werkzaam was in de industrie het overeenkomstige percentage in het begin van de 21e eeuw op 15% uitkwam. Nemen we de Industriële Atlas van de gemeente Nijmegen van 1966/67 ter hand dan tellen we in het centrale stadsdeel (inclusief Bottendaal) nog ongeveer 75 industriële en aanverwante goederenbehandelende bedrijven. Veertig jaar later is alleen drankenhandel Peeman aan de Waldeck Pyrmontsingel nog terug te vinden. Alle andere bedrijven zijn elders gevestigd of geheel verdwenen. Een dergelijke uitplaatsing van bedrijven is overigens een verschijnsel dat in alle ste- den heeft plaatsgevonden. Toch is het allemaal niet zo dramatisch verlopen als het lijkt. Niet alleen is Philips al weer ruim een halve eeuw het grootste industriële bedrijf van de stad en een motor van vernieuwing, ook oudere bekende namen zijn nog onder ons, alleen op een andere plek in de stad. Veel industriële bedrijven hebben een nieuwe locatie opgezocht op één van de naoorlogse bedrijven- terreinen. In hoofdstuk 6 wordt de industriële dynamiek van Nijmegen uit de doeken gedaan waarbij nog vele oude bekenden de revue passeren. Ook in meer recente jaren zien we op wat grotere afstand van het stadscentrum de industriële functie opnieuw verdwijnen. De vervanging van industrieel ruimtegebruik rond de Waalhaven door woningen geeft voedsel aan de gedachte dat het Nijmegen van nu voorrang geeft aan haar woonfunctie, een gedachte 28 Verdwenen industrieën: Dobbelman, Melkerij Lent, Vasim en NYMA (situatie 1980) Het gebied van de Pensionopolis, de laat 19e eeuwse/vroeg 20e eeuwse stadsuitleg
  • 28. die kort na de opheffing van de vestingfunctie (1874) ook veel aangetroffen werd. Ook elders in de stad is de industrie uit beeld geraakt of worden plannen in die richting gemaakt (Koers West). Daarmee wordt de indruk gewekt dat het hedendaagse Nijmegen geen industriële functie van betekenis meer heeft. Zo simpel is het echter niet. We moeten de industrie tegenwoor- dig op de na 1950 ontwikkelde bedrijventerreinen zoeken. Hoezeer de woonfunctie her en der in de stad ten koste van de industriële bedrijvigheid lijkt op te dringen, het is de vraag of hier inderdaad sprake is van verdringing, al dan niet onder invloed van het gemeentelijk beleid. Veeleer lijkt hier gesproken te moeten worden van een complexer proces van industriële dynamiek. Dat komt, ten eerste, neer op het geleidelijk aan verdwijnen van oudere bedrijvigheid met veel goederenomslag uit stadsdelen waar veel gewoond wordt, met het oog op overlast voor de bewoners. Behalve stank en lawaai speelde ook verkeersoverlast een sterke rol. Sommige bedrijfstakken hebben hun bloeitijd achter de rug en verdwijnen geheel, de modernere vormen van industrie vestigen zich op bedrijventerreinen aan de rand van de stad. Een proces van industriële verjonging dus, waarmee de behoefte aan nieuwe vestigingsplaatsen gepaard gaat. In hoofdstuk 6 zoeken we de nieuwe locaties op. Voor de door hun vertrek beschikbaar gekomen fabrieksterreinen ligt een woonbestemming vaak voor de hand. Op deze zogenaamde stedelijke verdichting komen we in hoofdstuk 5 terug. Wat gebeurde er met de Pensionopolis? Een verandering in omgekeerde richting - van wonen naar bedrijvigheid - voltrok zich in de woonbuurt ten zuiden van de oude stadskern. Het gebied wordt door de gemeente deels tot het stadscentrum gerekend, om- dat zich in deze randzone allerlei gebouwen bevinden met een stadscentrumfunctie, zoals het Concertgebouw De Vereeniging en de Stadsschouwburg. Het tussen 1880 en 1920 gebouwde woonkwartier heeft geen eigen naam. We zouden echter voor dit deel van de stad de, ooit voor het gehele toenmalige Nijmegen wat gek- scherend bedoelde benaming ‘Pensionopolis’ kunnen gebruiken. Zoals hiervoor al werd opgemerkt, prees Nijmegen zich na de ontmanteling van de vesting aan als woonplaats voor welgestelde gepensioneerden uit Een wandeling door de Pensionopolis We beginnen bij de Vereeniging, aan het Keizer Karel- plein. Dit dateert van 1915 en werd gebouwd door de bekende Nijmeegse architect Oscar Leeuw. We volgen eerst een eindje de Groesbeekseweg, één van de oude uitvalswegen, die in het kader van de uitleg na 1874 is aangelegd met een duidelijk gevoel voor allure. Dit stukje, vóór de Pontanusstraat, is zo waardevol dat we er maar liefst twaalf rijksmonumenten aantreffen. We slaan rechtsaf de Pontanusstraat in en passeren de karakteristieke Van Slichtenhorststraat. Vervolgens gaan we linksaf de Fransestraat in. Alle panden in deze straten zijn door de gemeente aangemerkt als ‘stadsbeeldobject’. Als we vanuit de Fransestraat de Groesbeekseweg oversteken gaan we direct links af de Johannes Vijghstraat in. Op de hoek met de Guyot- straat staat een pand van A.C. Weissman in zijn karak- teristieke stijl met onder meer pleisterwerk en overste- kende goot op houten consoles. Weissman was een bekende Amsterdamse architect die ook een aantal jaren in Nijmegen heeft gewerkt en ondermeer de voor- loper van de huidige Vereeniging, een sociëtietsgebouw, heeft gebouwd. Ook het Stedelijk Museum in Amster- dam is van zijn hand. In dat pand aan de Johannes Vijghstraat is nu het notarissen- en advocatenkantoor De Mul Zegger gevestigd. We komen uit op de Bijle- veldsingel met op de hoek de voormalige aula van de Katholieke Universiteit. De Wedren ontleent zijn naam aan een renbaan in combinatie met een wielerbaan. Beide voorzieningen hadden Nijmegen ‘op de kaart’ moeten zetten, maar hielden na enige jaren op te bestaan. De Prins Bernhardstraat, vroeger deel van de Van Schevichavenstraat, leidt naar de Oranjesingel. Op dit punt bij de Oranjesingel aangekomen stopt onze wandeling en hebben we tot slot zicht op twee rijksmo- numenten. Rechts van ons op Prins Bernhardstraat 1 een herenhuis van de al genoemde Oscar Leeuw met onder meer invloeden van de late Art Nouveau. En rechts tegenover ons het gebouw van het kantoor- gerecht dat in 1905/1906 werd opgetrokken. 29 Karakteristieke huizen in de Pensionopolis met rechts het pand van De Mul Zegger
  • 29. het toenmalige Nederlands Indië. Voor deze doelgroep werd direct ten zuiden van de oude stadskern een woonkwartier gebouwd met hoofdzakelijk grote huizen. Voor de afbakening van het gebied kunnen we het best aansluiten bij het door de gemeente Nijmegen aange- wezen gebied ‘beschermd stadsbeeld 19e eeuwse stadsuitleg’ (1990). Het voordeel daarvan is dat daar- mee ook de randgebieden, zoals Bottendaal, in beeld komen. Deze zijn eveneens van historisch-monumen- tale betekenis, maar van een andere signatuur, door- dat ze voor andere doelgroepen dan de bewoners van de eigenlijke Pensionopolis bestemd waren. Thans is het uit die tijd stammende woongebied een bijzonder gaaf en architectonisch waardevol gebied dat daarom sinds 1990 gemeentelijk beschermd stads- beeld is. De ‘nieuwe stad’, zoals we het gebied ook zouden kunnen noemen in het licht van een lange traditie van stadsuitbreiding, is onmiskenbaar een stadsdeel met monumentale kwaliteiten. Toch kwam nog in 1970 vanuit de gemeenteraad een plan om het gehele gebied en ook Bottendaal rigoureus te slopen en in te vullen met hoogbouw. De aanleiding voor dit paniekidee was het bouwverbod dat door de minister van Ruimtelijke Ordening op woningbouw in de Ooij- polder was gelegd. De 40.000 mensen die daar had- den zullen wonen zouden nu maar, zo dacht men in de gemeenteraad, gehuisvest moeten worden pal ten zuiden van het stadscentrum. De Pensionopolis is thans niet langer uitsluitend een (exclusieve) woonbuurt, maar meer een stukje stad met een werkfunctie. Veel statige stadsvilla’s langs de singels en de uitvalswegen hebben tegenwoordig een kantoorfunctie of herbergen een andersoortig bedrijf. Ook vinden we er enkele als gewoon woonhuis uit- ziende kerkgebouwen. De over het algemeen grote panden verloren in de loop van de tijd hun geschik- heid als woning. De ruimte was echter aantrekkelijk voor banken, makelaarskantoren, advocatenkantoren en tal van andere min of meer kantoorhoudende bedrijven die hechten aan een representatieve huis- vesting en locatie. Zodoende hebben de singels en de andere straten nog steeds hun oorspronkelijke aanblik. De stad behield op die manier een karakte- ristieke buurt, maar achter de continuïteit gaat een sterke dynamiek schuil. Waar bleef Monnikendam aan de Waal? Een eerste kennismaking met Nijmegen maakt al gauw duidelijk dat de huidige stad niet langer het roomse bolwerk van weleer is, waar naast kerken en kloosters paters en nonnen het straatbeeld bepaalden. In de wederopbouwfase waren al twee markante kerken met torens uit het stadsbeeld verdwenen. Tussen 1960 en 1980 heeft de stad in snel tempo haar katholieke imago afgelegd. Veel kerken werden gesloopt, tal van kloos- ters werden gesloten, een pater op de fiets werd een zeldzaamheid. Een typisch katholiek element in het Nijmeegse stads- beeld werd gevormd door de combinatie van een rooms-katholieke kerk, één of meer scholen en een klooster van zusters of broeders die in het onderwijs werkten. Deze complexen besloegen samen grote oppervlakten en vormden als het ware het centrum van de buurt of wijk. Gave voorbeelden daarvan zijn thans niet meer voorhanden, met de Groenestraatkerk tot op zekere hoogte als uitzondering, zij het dat daar de school plaats heeft gemaakt voor een appartemen- 30 Rond de Groenestraatkerk is tot op zekere hoogte sprake van een gaaf complex Voormalige kerkgebouwen aan de Van ’t Santstraat, op de Doddendaal en aan de Waldeck Pyrmontsingel
  • 30. tengebouw. Daar waar de kloosters nog aanwezig zijn, hebben deze vaak een andere functie gekregen. De scholen die zijn gehandhaafd, hebben vaak hun functie behouden. Het proces van ontkerkelijking is snel gegaan, deels in het voetspoor van de ontvolking van bepaalde stadsde- len. Bij de bouw van het nieuwe stadsdeel Dukenburg moest rekening worden gehouden met dat proces. Toen omstreeks 1960 de eerste plannen werden ge- maakt voor de bouw van dit stadsdeel werd aanvanke- lijk voor elk van de negen wijken een rooms-katholieke kerk gepland. Uiteindelijk is er voor het gehele stads- deel één oecumenische kerk gerealiseerd. In het nog iets later gebouwde stadsdeel Lindenholt is na veel inspanning in 1992 de noodkapel vervangen door nieuwbouw. Ook de protestantse minderheid zag haar aantal kerk- gebouwen kleiner worden, door verkoop en sloop. Daarvan zijn er twee voortgezet als rooms-katholieke parochiekerk (de Pauluskerk aan de Einsteinstraat en de kerk van het Heilig Hart aan de Tweede Oude Hese- laan) omdat ze kleiner waren dan de in die buurten gesloten parochiekerken. Van de 25 rooms-katholieke parochiekerken die Nijme- gen in 1970 telde waren er aan het begin van de 21e eeuw nog 15 over, waarbij inbegrepen de beide kerkge- bouwen die van de protestanten waren overgenomen. Sinds 1970 werden in totaal 9 rooms-katholieke kerk- gebouwen gesloopt. Dit staat in schrille tegenstelling tot de grote investeringen die in de periode tot 1970 waren gedaan in nieuwbouw en herbouw van 15 kerken, voornamelijk in uitbreidingswijken. De ontkerkelijking van Nijmegen is in het stadsbeeld op de voet te volgen aan de hand van de buiten gebruik gestelde kerken en kloosters. In het ene geval krijgt het gebouw of het perceel (al of niet na sloop) een woon- bestemming (appartementen), in het andere geval wordt het een praktijkruimte of winkelcomplex. Zo werd bijvoorbeeld de voormalige Christus-Koningkerk in Nijmegen-Oost (in 1933 gebouwd) in 1992 gesloten. De toren, waarvan de spits in 1977 was afgewaaid, werd gehandhaafd als ingang tot de winkels. Na bijna 30 jaar werd de spits in 2005 hersteld, zodat de wijk weer een baken heeft. Een ander voorbeeld van een verdwenen kerkgebouw waarvan alleen de toren is gehandhaafd is de Carme- lietenkerk in Doddendaal. Deze kerk werd in 1951 gebouwd ter vervanging van de in de oorlogsjaren ver- woeste Augustijnenkerk, maar werd al in 1981 afgebro- ken, omdat het aantal kerkbezoekers in de binnenstad de handhaving van deze kerk, naast de Molenstraat- kerk, niet rechtvaardigde. Daarna werd het klooster Rooms-katholieke parochiekerken in Nijmegen na 1960 31 Bestaand Nieuwbouw Afgebroken Herbestemd Voormalig Protestants Christelijk Goffert Maria Geboorte Anna Hart Agnes Fatima Paulus Lourdes Boskapel Theresia Stephanus Dominicus Kruispunt Villanova Sacrament Franciscus Ontmoeting Doddendaal Verrijzenis Goede Herder Antonius Abt Hemelopneming Studentenkerk Anthonius Abt Maria Geboorte Titus Brandsma Hart van Jezus Christus Koning Petrus Canisius Petrus en Paulus Antonius van Padua Studentenkerk
  • 31. geschikt gemaakt voor studentenhuisvesting. Ook protestantse kerken werden gesloopt of herbestemd, zoals de Doopsgezinde kerk aan de Waldeck Pyrmont- singel, waarin nu een fysiotherapeutische praktijk is gevestigd. Nijmegen was anno 1960 nog heel sterk een stad van kloosters en studiehuizen. Veel kloosters waren in het kielzog van de toenmalige rooms-katholieke universi- teit gesticht in of direct rond Nijmegen. Een groot aantal kwam voort uit orden en congregaties die zich richtten op de geestelijke en materiële verzorging van mensen die behoefte aan zorg hadden, in het bijzonder zieken, bejaarden en kinderen. Deze orden staan aan de oorsprong van vele bekende instellingen, zoals het St. Canisiusziekenhuis, de St. Maartenkliniek, Dekkers- wald, Kalorama en het Blindeninstituut (tegenwoordig in Grave). Andere instellingen met kloosters komen voort uit de gerichtheid op onderwijs en opvoeding. We kunnen daartoe een groot aantal internaten reke- nen, zoals Canisiuscollege, Mater Dei, Notre Dame des Anges en het Schippersinternaat. Ook is een aantal kloosters in het kielzog van de toenmalige rooms-katholieke universiteit gesticht in of rondom Nijmegen. Hierin treffen we een variatie aan van studiehuizen en opleidingen voor de eigen orde, zoals het kleinseminarie Dominicus. Kleinere kloos- ters werden speciaal opgericht voor de huisvesting van paters, priesters, zusters en broeders die aan de universiteit studeerden. Ook in het ruimtelijke patroon van de kloosters tekent zich een expansie van Nijmegen in zuidelijke richting af, over de gemeentegrens heen. Opmerkelijk is de concentratie van vooral studiehuizen - dus op de orden zelf gericht als woon- en opleidingscentrum - in het bosrijke gebied van Berg en Dal en Groesbeek. In dit voetspoor treffen we het Afrikamuseum en het Bijbels Openluchtmuseum aan. In het westelijke gebied van de stad, in Hees met name en in het Jonkerbos, zijn concentraties ontstaan van kloosters met instellingen van onderwijs en van zorg. Volgens de gemeentelijke statistiek namen kloosters en studiehuizen met elkaar in 1965 rond 60 hectaren in beslag. Dat is ongeveer 1,5 % van het totale opper- vlak van de gemeente. Dat lijkt niet veel, maar hun aan- wezigheid in het stadsbeeld leverde een andere indruk. Overigens zijn veel kleinere kloosters en studiehuizen moeilijk als zodanig te herkennen omdat ze er uit zien als een gewoon woonhuis. Het aantal operationele kloosters is tegenwoordig beperkt. Een klein aantal is geheel of gedeeltelijk gesloopt, heel vaak heeft een klooster een woonbestemming gekregen, als rusthuis voor geestelijken, als kamerverhuurbedrijf of een functie als bedrijfsverzamelgebouw. 32 Kloosters, studiehuizen en combinaties van klooster, kerk en school in 1970 Klooster, scholen, kerk Klooster, instelling onderwijs Klooster, zorginstelling Klooster, studiehuis Klooster/communiteit in woonhuis
  • 32. De aanwezigheid van tal van gebouwen als kerken, kloosters en scholen met een min of meer specifieke architectuur verleent het stadsbeeld nog steeds een zekere katholieke signatuur. Doordat kerken en kloos- ters ook buiten de zones met een beschermde status voorkomen is hun verdwijning niet altijd te voorkomen. Daarmee wordt de rooms-katholieke aard, die Nijme- gen in het midden van de 20e eeuw nog zo sterk uit- straalde, zwakker. Waar is de katholieke universiteit? Wie op zoek gaat naar de Rooms-Katholieke Universi- teit die in 1923 in Nijmegen werd gevestigd, moet niet meer op het Keizer Karelplein zijn. Daar kreeg ze des- tijds wel een pand waarin de hoofdzetel werd geves- tigd, maar dit gebouw werd in 1944 verwoest tijdens het bombardement van 22 februari. Nog jarenlang was de universiteit deels in en direct rondom het stadscentrum gevestigd, maar tegenwoordig is ze volledig geconcentreerd op de campus Heyendaal. Even is er gespeeld met het idee een ‘cité universitaire’ te vormen vanuit het stadscentrum via Galgenveld naar Heyendaal, maar dit denkbeeld werd snel los- gelaten. Het landgoed Heyendaal, op circa twee kilo- meter van het stadscentrum, werd in de jaren vijftig de locatie voor de snel expanderende universiteit. De Rooms-Katholieke Universiteit van weleer bestaat Katholieke architectuur Het gaat misschien wat te ver om van een typisch katholieke architectuur te spreken, maar Nijmegen heeft wel veel gebouwen (gehad), daterend uit de periode 1880-1940 waarin de stad een katholiek stem- pel kreeg. Deze gebouwen werden vaak ontworpen door architecten van katholieke huize. Een aantal van hen had de opleiding bouwkunst in Delft gevolgd en was daar in aanraking gekomen met docenten die de katholieke bouwtraditie wilden herstellen dan wel in- voeren. De Nijmeegse architect J. J. Weve behoorde tot hen, al heeft hij vooral gebouwen ontworpen, zoals openbare scholen, waar de katholiciteit geen rol speelde. Ook Oscar Leeuw en Charles Estourgie hebben vooral ontwerpen gemaakt voor andere gebouwen dan kerken en kloosters. De meest ‘katholieke architectuur’ in Nijmegen is afkomstig van het bureau Deur/Poude- royen, verantwoordelijk voor onder meer het Carmel- klooster in Doddendaal en het studiehuis van de Paters van het Heilig Hart in Hees. De bouwstijl waarin zij werkten was geïnspireerd door de zogenaamde Bossche School in de architectuur. Kenmerkend voor deze stijl zijn de sober vormgegeven gebouwen waarbij vooral gebruik wordt gemaakt van beton, baksteen en hout. Gebouwen in deze stijl hebben vaak dikke wanden en diepliggende kozijnen. Kkloosters, studiehuizen en dergelijke in 2005 33 Klooster, zorginstelling Klooster studiehuis Klooster/communiteit in woonhuis
  • 33. niet meer; ook de Katholieke Universiteit Nijmegen heeft afgedaan en heet tegenwoordig Radboud Univer- siteit Nijmegen. Op de campus Heyendaal is nu een kenniscentrum geconcentreerd waarvan behalve de universiteit ook het Universitair Medisch Centrum Radboud en sinds kort de Hogeschool Arnhem-Nij- megen deel uitmaken. Daarnaast zijn er bedrijven te vinden, bijvoorbeeld in het Mercator Technology & Science Park, die nauw gelieerd zijn aan de universiteit. Gezien de omvang van dit cluster is, achteraf gezien, de trek uit het stadscentrum naar Heyendaal een voor de universiteit en de stad gunstige ontwikkeling geble- ken. Op Heyendaal studeren circa 25.000 studenten, zijn ongeveer 15.000 personen werkzaam en er komen dagelijks vele duizenden bezoekers, vooral naar het ziekenhuis. Het stadscentrum zou een dergelijk com- plex met alle verkeersbewegingen van dien niet heb- ben kunnen verwerken; de universiteit zou daar niet uit de voeten hebben gekund. Weliswaar zijn er univer- siteitssteden waar althans een deel van de universiteit nog in het stadscentrum is gevestigd, de Nijmeegse oplossing is allesbehalve ongunstig voor het stads- centrum, zeker in vergelijking met andere universiteits- steden waar de universiteit geheel aan de rand van de stad is terecht gekomen. Om te beginnen is een afstand van twee kilometer van het stadscentrum op de schaal van Nijmegen niet disproportioneel. De campus is ten opzichte van het stadsgebied als geheel centra- 34 Het Albertinum en het studiehuis van de paters van het Heilig Hart hebben hun functie verloren, in tegenstelling tot Berchmanianum Hogeschool Arnhem-Nijmegen
  • 34. ler gelegen dan het stadscentrum. De universiteit ligt overigens niet alleen topografisch gezien aardig in het midden van de huidige stad, ook economisch en emo- tioneel neemt ze een centrale plek in. Ze heeft zich sinds 1960 ontpopt als een ware economische motor van de stad. Bovendien blijkt de universiteit op de trots van de Nijmeegse bevolking te kunnen rekenen. Op Heyendaal is naast de universiteit en het Sint Rad- boudziekenhuis (academisch ziekenhuis) sinds 2000 ook de Hogeschool Arnhem-Nijmegen (HAN) geves- tigd. Men is gaan spreken van de campus Heyendaal, waar nu (2005) ook een groot wooncomplex voor bui- tenlandse studenten verrijst. De campus manifesteert zich anno 2005 als een ware ‘bouwput’. Nijmegen is in de tweede helft van de 20e eeuw meer en meer een stad geworden die leeft van haar univer- siteit en studenten. Met ongeveer 25.000 studenten van de universiteit en de hogeschool levert dit cluster ongeveer 1 op de 6 inwoners van de stad. Het gaat echter om veel meer. Wanneer we ons realiseren dat aan de universiteit en het ziekenhuis samen ongeveer 13.000 personen werkzaam zijn, die voor meer dan de helft in de stad wonen met hun gezinnen, dan komen we voor het direct aan het universitaire cluster gelieer- de deel van de bevolking van de stad op ettelijke tien- duizenden inwoners. Daar blijft het niet bij, want de studenten en de huishoudens van het universitaire personeel zorgen door hun consumptieve bestedingen voor veel werkgelegenheid en bedrijvigheid in de stad. Die groei-effecten gaan we in hoofdstuk 6 nader be- kijken. Daarop vooruitlopend kunnen we stellen dat Nijmegen thans misschien maar half zo veel inwoners zou hebben als de stad geen universiteit had gekregen. Een academische vraag, tenslotte, is in hoeverre Nijmegen zich dank zij haar universiteit een kennis- stad of zelfs een creatieve stad zou mogen noemen. Zo’n modieuze vraag is niet zo eenvoudig te beant- woorden. We sluiten daarom maar af met een ant- woord op de hierboven gestelde vraag: de katholieke signatuur van de Nijmeegse universiteit is misschien verdwenen, maar de universiteit als zodanig is overal in de stad aanwezig. Nieuwbouw Hogeschool Arnhem-Nijmegen, universiteit en Gymnasion 35 Campus Heyendaal vanaf het Erasmusgebouw
  • 35.
  • 36. Jan Buursink Na de globale kennismaking met het Nijmegen van nu nemen we in dit hoofdstuk de ruimtelijke structuur van de stad nader onder ogen, om daarin enkele specifiek Nijmeegse trekken naar voren te halen. De stad wordt heel concreet bekeken als stedelijk landschap, een grote verzameling gebouwen, wegen en groene plek- ken die hun stempel hebben gezet op een licht glooi- ende ondergrond. Het reliëf is zeker zo’n specifiek Nijmeegs trekje. Met dit concrete landschap als uit- gangspunt komen we als vanzelf terecht bij het stede- lijke groen waaraan de stad zo rijk is. Dat moeten we dan wel een beetje ruim nemen, want meestal bedoelt men de fraaie landschappen rondom de stad; de groe- ne omgeving dus. Vervolgens komen we terecht bij het stadsbeeld, in het bijzonder de beeldbepalende elementen die het eigene van de stad in haar ruimte- lijke verschijning bepalen. Daarna schenken we aan- dacht aan de stadsplattegrond, waarin misschien wel de meest specifieke trekken zijn aan te wijzen. Nijmegen Ruimtelijk bekeken
  • 37. In de inleiding was al te lezen dat het Nijmeegse stadslichaam in zijn ruimtelijke vorm nogal afwijkt van dat van andere steden. Door de ligging van de oude stadskern aan de Waal ontbreekt een concentri- sche stadsvorm. Door de eenzijdige uitbreiding van de stad in zuidelijke richting heeft Nijmegen een excentrisch gelegen stadscentrum en een radiaal stra- tenplan waartussen duidelijke dwarsverbindingen ont- breken. Van de excentrische ligging van het stadscen- trum is in Nijmegen lange tijd een probleem gemaakt. We staan stil bij de vraag of dat wel terecht was. Dan de wijken en buurten. Het portret van Nijmegen zou niet volledig zijn als niet ook even, vooruitlopend over de hoofdstukken over de bevolking en het wonen, de verscheidenheid aan wijken en buurten naar voren wordt gehaald. Tot slot bekijken we de stad in de ruimere contex van de regio. Het stedelijke landschap Op het eerste gezicht oogt het huidige Nijmegen als een grote massa van huizen en andere gebouwen die zich vanuit de oude stadskern aan de Waal langs een aantal uitvalswegen uitrolt in voornamelijk zuidelijke en westelijke richting, waar naburige plaatsen de be- bouwing overnemen. Het stedelijk gebied is royaal gehuld in groen en kan met recht worden aangeduid als een stedelijk landschap. Die betiteling zou overi- gens wel eens tot misverstand kunnen leiden bij iemand die geneigd is landschappen juist buiten de stad te zoeken en in de stad niet meer te zien dan een versteende massa die zich ongebreideld lijkt uit te breiden ten koste van het omringende landschap. De hedendaagse steden zijn met ruim opgezette nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen - en niet te vergeten hun behoefte aan brede autowegen - ware ruimtevre- ters. Ze maken zich breed ten koste van het omrin- gende agrarische landschap waarin ze vroeger nauwe- lijks te vinden waren. Nijmegen vormt daarop geen uitzondering. Hoewel de stad dus de tegenpool is van landschap- pen die we met agrarisch grondgebruik en natuur associëren, willen we het idee ‘landschap’ toch hante- ren om een beeld op te roepen van het hedendaagse Nijmegen. In de eerste plaats omdat er, stedenbouw- kundig gezien, weinig op tegen is om een stad als ‘landschap’ te betitelen. Al meer dan een eeuw doen stedenbouwkundigen hun best om door ‘landscaping’ steden te stofferen met groen in de vorm van parken en waterpartijen en vooral ook in de vorm van klein- schalige beplantingen. Het groen is zodoende een wezenlijk bestanddeel van de stad geworden, al is het meestal door de stedenbouwkundigen aangelegd groen en maar zelden eeuwenoud bewaard gebleven landelijk landschapsschoon. De reden om in het geval van Nijmegen te spreken van een ‘stedelijk landschap’ is echter niet zozeer gelegen in haar groene signatuur, maar in het beeld dat door dit woord wordt opgeroepen. Het gaat in dit hoofdstuk om het concrete stedelijke landschap van Nijmegen, dat we kunnen zien als een tableau van gebouwen, in het bijzonder woningen in allerlei types, bedrijfsgebouwen, winkels, onderwijsinstellingen, zie- kenhuizen, kerken, kloosters, afgewisseld door parken en andere groenvoorzieningen. De aanduiding ‘land- schap’ doet een beroep op ons voorstellingsvermogen om de stad te zien als een in de loop van vele jaren door mensen ingerichte ruimte. We kunnen echter niet helemaal voorbij gaan aan het oorspronkelijke natuurlijke landschap waarop Nijme- gen zich heeft genesteld. Het heuvelachtige karakter van het stadscentrum en directe omgeving is daarvoor te opvallend, ook al is dat in de loop van de tijd door menselijk ingrijpen hier en daar bijgesteld. In de peri- ode van de wederopbouw van het stadscentrum na de Tweede Wereldoorlog werden bijvoorbeeld de hoogte- verschillen op sommige plekken wat weggewerkt. Vóór 1940 waren daarentegen bij de aanleg van het Goffertpark kleine, kunstmatige heuvels opgeworpen. De diep liggende Voerweg, die Valkhofheuvel en Hunnerpark scheidt, is zelfs al in de Middeleeuwen gegraven. Reliëf Nijmegen oogt een beetje ‘on-Nederlands’ door het enigszins heuvelachtige karakter van het stadscentrum dat opvalt door haar hoge ligging boven de Waal. En dat terwijl alle Nederlandse binnensteden zo plat als een dubbeltje zijn. Een buitenlandse bezoeker zal dit 38 Het stedelijk landschap: een variatie van bebouwing, wegen en groen
  • 38. kenmerk waarschijnlijk ontgaan, want zo hoog rijst de stad nu ook weer niet op. Die verhoogde ligging is vanaf de overkant of vanaf de Waalbrug door de be- bouwing niet eens zo goed te zien. Wie echter vanaf de Waalkade de stad in loopt door de Grotestraat of via de trappen bij de Lindenberg merkt het duidelijk. Maar wie echt goed wil zien dat Nijmegen wat hoger ligt, moet eigenlijk in de Ooijpolder gaan staan. In de oude stadskern met zijn glooiende straten is het hoogteverschil welbeschouwd gering. De Valkhof- heuvel bereikt een hoogte van circa 35 m boven NAP, de Belvedèretoren ligt op een subplateau dat 41 m boven NAP is gelegen, terwijl de heuvel waarop de Sint Stevenskerk is gebouwd op 27 m boven NAP ligt. Deze op zich toch al bescheiden hoogtecijfers vallen nog lager uit als we weten dat de Waalkade, aan het eindpunt van de Grotestraat, op 12,5 m boven NAP is gelegen. Niettemin, eenmaal boven gekomen via de Grotestraat oogt de binnenstad van Nijmegen beslist heuvelachtig. De Stikke Hezelstraat en de Voerweg spreken duidelij- ke taal en de gasjes in de benedenstad hebben vooral in het verleden menig schilderachtig hoekje opgeleverd. Bij de aanleg van de nieuwe Marikenstraat op het eind van de 20e eeuw is van het voorheen onzichtbare hoogteverschil gebruik gemaakt om een voor Neder- landse begrippen unieke winkelstraat op twee niveaus aan te leggen. Hoe gering de hoogteverschillen ook zijn, geen ander stadscentrum oogt zo geaccidenteerd als dat van Nijmegen. Weliswaar wordt ook Arnhem gekenmerkt door een wat heuvelachtige ligging - eveneens op de stuwwal - maar dat geldt nu juist niet voor het Arn- hemse stadscentrum en het rivierfront. Als we vinden dat de identiteit van een stad in de eerste plaats wordt bepaald door haar historische stadskern - in de buiten- wijken lijken steden immers steeds meer op elkaar - dan voegt Nijmegen daar, dankzij het geaccidenteerde Het natuurlijke landschap van Nijmegen Nijmegen is gebouwd op de afspoelhelling van een stuwwal, die in de voorlaatste IJstijd (150.000 jaar ge- leden) is gevormd. De diepere ondergrond bestaat uit zand en grind dat vóór die tijd was aangevoerd door snelstromende rivieren die we als de voorgangers van de Rijn en de Maas kunnen beschouwen. Het aange- voerde materiaal werd in pakketten op elkaar afgezet. Het vanuit het noorden opschuivende ijs stuwde dit materiaal op tot hoge wallen. De huidige heuvelrug, die vanaf de Valkhofhoogte naar Beek en Berg en Dal loopt, maakte ooit deel uit van een enorme tong, die uit de richting van de Veluwe kwam en bij Kleef weer afboog naar het noorden, tot het huidige Montferland. Die tong is in het postglaciaal op twee plaatsen door- broken door de oer-Rijn, zodat afzonderlijke heuvelland- schappen ontstonden. Het eiland van Nijmegen-Beek is één daarvan. Aan weerskanten stroomden rivieren, waarvan de huidige Waal en Maas de opvolgers zijn. Tijdens het gure klimaat in de postglaciale periode werd de onbegroeide bodem door water en wind afge- voerd naar lagere delen. De flauwe hellingen in bijvoor- beeld de wijk Galgenveld zijn te danken aan oost-west stromende rivierarmen, die geulen vormden op de hel- ling. Voorbij de lijn waar het van de stuwwal afgespoel- de en afgewaaide materiaal terecht kwam lag een vlak gebied waar rivierlopen meanderden. Dat is het huidige Dukenburg en Lindenholt. Enkele waterpartijen met een slingerend verloop in het park Staddijk en langs de Van Schuylenburgweg herinneren aan het landschap dat hier vóór de bouw van het stadsdeel lag. De water- partijen zijn eigenlijk uitgegraven oude rivierlopen die in het zogenaamde Laatglaciaal (11.000 tot 13.000 jaar geleden) gevormd waren door snel stromende rivieren. Zij voerden veel stenen en andere materiaal mee, waar- door de bedding verstopt raakte en de rivier een andere loop koos. De beddingen van deze vlechtrivieren wer- den naderhand opgevuld met klei en veen. Meestal ver- dwenen ze onder dikke kleilagen, maar in Dukenburg bleven de veenpakketten bewaard en zelfs zichtbaar tot in de 20e eeuw. Door de bouw van Dukenburg verdween het grootste deel van dit oerlandschap. Alleen langs de Van Schuylenburgweg en in het park Staddijk werd iets daarvan bewaard, bij wijze van geologisch reservaat. 39 Restanten van het oorspronkelijke landschap in Dukenburg aan de Van Schuylenburgweg
  • 39. karakter van de stadskern, een uniek kenmerk aan toe. Het is overigens nog een hele kunst om de ‘bergen’ in de stadskern te vinden: de Hunnerberg, de Gruitberg, de Hessenberg, de Hundisberg en de Klokkenberg. Zonder de hulp van straatnaambordjes blijft het moei- lijk. En of het nu vijf dan wel zeven heuvels zijn - zoals in Rome - blijft voor discussie vatbaar. Buiten het stadscentrum is het reliëf nog duidelijker aanwezig. Het hoogste punt van de stad ligt zelfs ver buiten het stadscentrum, op de Kwakkenberg, om pre- cies te zijn nabij de kruising van de Kwakkenbergweg en de Sophiaweg (70 meter boven NAP). Ook enkele andere punten in Nijmegen-Oost bereiken een hoogte van meer dan 50 meter boven NAP. Dat zijn dan echt uitschieters, want het grootste deel van de stad bevindt zich op een hoogte van 10 tot 20 meter boven NAP. Nijmegen is overigens niet gelegen op de stuwwal, maar op een flauwe helling die door water en wind is gevormd uit het materiaal dat afkomstig is van een stuwwal. Het restant van die stuwwal rijst nog een beetje steil op, behalve aan de noordzijde vooral dus aan de oostzijde. Aan de zuidkant loopt de spoelzand- waaier heel geleidelijk af van rond 20 meter tot minder dan 10 meter in Dukenburg en Lindenholt. Het laag- ste punt vinden we in Lindenholt (6,7 m. boven NAP). Het mag dan zo zijn dat geen enkele andere Neder- landse stad zoveel reliëf in haar stadskern heeft als Nijmegen, het is geen reden om Nijmegen nu ook meteen maar uit te roepen tot de hoogste stad van Nederland. In dit opzicht moet ze Maastricht toch echt voor laten gaan. Hoe vlak de Maastrichtse binnenstad ook is, ze ligt wel op ongeveer 50 meter boven NAP, terwijl de Nijmeegse stadskern op hooguit 25 meter uitkomt. Ook Enschede is trouwens een stukje hoger gelegen - zo tussen de 40 en 50 meter boven NAP. 40 Het verloop van de hoogtelijnen in het stadscentrum De hoogte van het Valkhof, in 2005 tijdelijk bekroond met de Donjon Valkhof 35 m Kronenburgerpark St. Stevenskerk 27 m Keizer Karelplein 35 m 12,5 m
  • 40. Stedelijke bebouwing Op de natuurlijke ondergrond is in de loop van de 20e eeuw een uitgestrekt geheel van stedelijke bebou- wing neergezet. De bebouwing van Nijmegen is als het ware van de golvende spoelzandwaaier van de stuwwal afgegleden naar lagere gronden, zodat thans het grootste deel van de stad (onder andere Hatert, Dukenburg en Lindenholt) op vlak terrein is gelegen. Het agrarische landschap dat de stad vroeger omring- de werd daarbij nagenoeg uitgewist. In plaats daarvan verrezen de voor onze tijd kenmerkende stadswijken. Slechts hier en daar bleven gebouwen uit het vroegere landschap over. Het meest opvallend zijn voormalige boerderijen, die al lang geleden hun oorspronkelijke functie hebben verloren, maar die we aan hun uiterlijk herkennen. Ze zorgen voor de nodige variatie in de nieuwbouwwijken. Daarnaast herinneren namen van straten en wijken ons soms aan het vroegere agrari- sche landschap, zoals in Dukenburg en Lindenholt. In 1965 had de gemeente Nijmegen een oppervlak van 4.434 ha, waarvan volgens het Statistisch Jaarboek van dat jaar ongeveer 2.800 ha een stedelijke bestemming (bebouwing, wegen en groengebieden) had. Er was binnen de grenzen van de gemeente nog ruim 1.600 hectare agrarisch gebied aanwezig (vooral in Duken- burg en Lindenholt) en ruim 200 hectare bossen en open water. De stad telde toen 142.000 inwoners. Op het eind van de 20e eeuw was het stedelijk areaal toegenomen tot ongeveer 3.600 hectare, 800 meer dan in 1965. Het ruimtebeslag voor wonen, bedrijven, ver- keer, groenvoorzieningen en dergelijke is in die perio- de veel sterker gegroeid dan het inwonertal. Veelzeg- gend is vooral de toename van de woningvoorraad. Die steeg van 34.200 in 1965 tot 65.400 in 1996. De Nijmegenaren gingen dus in de loop van de jaren met elkaar steeds meer woningen gebruiken met gemiddeld steeds minder bewoners per woning. Op die manier werd de stad aardig volgebouwd en raakte de gemeen- te door haar reserves aan bouwgrond heen. Sinds de annexatie van een deel van de Over-Betuwe beschikt Nijmegen weer over een fors areaal agrarische grond. Tijdelijk, want het gebied is bestemd voor wo- ningbouw. In de nabije toekomst zal de geschiedenis zich daar herhalen: het nieuwe stadsdeel zal ruim worden voorzien van groen- en waterpartijen. Nijmegen, rijk aan groen Nijmegen afficheert zich graag als een stad die rijk is aan groen. Dat slaat vooral op de rijkdom aan land- schappen waarmee de stad is omringd. Nijmegen ont- leent er zelfs haar identiteit aan, zoals wordt gesteld in de recente gemeentelijke nota ’Nijmegen over de Brug’. Dat laatste gaat misschien wat ver. Want het land- schap buiten de stad - gelegen in de buurgemeenten - draagt niet bij tot het groene karakter van de stad zelf. De vraag is daarom: hoe groen is de stad zelf? Daarover gaat een andere gemeentelijke nota uit 1995 (Nijmegen rijk aan groen), waarin al het open- baar groen in de stad zelf is geïnventariseerd. Ook die nota begint echter met te verwijzen naar de prachtige ligging van Nijmegen. “Het imago van Nijmegen, groe- ne stad in een prachtig landschap moet gekoesterd worden”. Aan dat landschap kan de stad niet zoveel doen, aan haar eigen groene inventaris wel. We kijken nu eerst eens naar die groene rand rond de stad en gaan dan in op het aandeel groen in het totale ruimtegebruik in de stad in 1996, juist vóór de Waalsprong. De groene rand van de stad Voor velen is het kenmerkende van Nijmegen te vinden in haar ligging temidden van tal van mooie landschap- 41 Nijmegen in 1965. In rood is globaal de bebouwingscontour aangegeven Enkele in de stad opgenomen boerderijen: Lent-Oost, Hees en Goffert