2. Die ochtend sta ik samen met mijn moeder voor een
groot landgoed. De koets waar we net uit zijn gestapt
rijdt weg. Nieuwsgierig kijk ik in het rond. Hier moet ik
dus gaan wonen...
3. Mijn moeder strijkt met haar hand door mijn haren.
“Mijn meisje. Zo groot al.” fluistert ze. Ik kijkt naar
mijn jurk. Ik zie er netjes uit in het lange witte
gewaad.
4. Dan begint mijn moeder te lopen. Over heuvels, trapjes
en stenen omhoog naar het huis. Haar hakken tikken
op de trap. Gedwee volg ik haar. Ik heb er geen zin in.
Echt geen zin. Clovis kan nooit Luc overtreffen.
5. Als we uiteindelijk bij de voordeur staan, trekt mijn
moeder aan de bel. Een schuchter tienermeisje doet
open. “Familie Wilfordshire?” vraagt ze. Mijn moeder
knikt. “Kom maar verder, heer Clovis verwacht jullie al.”
6. Na een tijdje lopen komen we aan in een grote
woonkamer. Ik kijk in het rond. Het is erg rood, maar
het ziet er wel chique uit. Het dienstmeisje gaat in een
hoek van de kamer staan.
7. Dan kijk ik naar Clovis. Hij ziet er overdreven
zelfverzekerd uit, vind ik. Ik voel dat zijn ogen me
observeren, en af en toe stoppen op ongemakkelijke
plekken. Ik ril. Dáár moet ik mee trouwen? “Gaan jullie
toch zitten.” zet hij, met een gladde stem.
8. Ik ga voorzichtig op de rood-goud bekleedde bank
zitten en leg mijn handen in mijn schoot. Ik voel zijn
ogen in mijn huid branden, en ik voel me er
ongemakkelijk bij. Onzeker staar ik naar mijn handen.
9. Heer (of eigenlijk herr, in het Duits) Clovis lijkt nu ook
de gespannen sfeer aan de voelen en wenkt zijn
dienstmeisje. “Belle, ga wat witte wijn halen.” Belle
knikt gedwee, en loopt richting wat waarschijnlijk de
keuken zal zijn.
10. Even later krijgen we een glas wijn aangeboden. Ik kijk
in de wijn alsof het de interessantste vloeistof is die ik
ooit heb gezien.
11. Mijn moeder daarentegen, praat er vrolijk op los en
toast op... Ja, op 'ons'. Herr Clovis en ik. Ongewenst
toast ik mee.
12. Ook herr Clovis toast mee. Ik kan zijn karakter al in
schatten. Een man van middelbare leeftijd, die wel van
een mooie jonge vrouw houdt en altijd zijn zin krijgt.
Mijn moeder drinkt haar glas leegt en verklaart met een
knipoog naar mij dat ze vertrekt.
13. Meteen als mijn moeder weg is ga ik gemakkelijker
zitten. Ik wil dit niét en dat zal hij weten ook, denk ik
hardnekkig. “Ik ga naast mijn verloofde zitten.” merkt
herr Clovis op, en hij staat op. 'Leuk voor je.' zou ik
willen denken, maar ik weet ook dat ik hem een eerlijke
kans hoor te geven.
14. “Kom eens.” fluistert hij, en hij slaat een arm om mijn
schouder. Onder lichte dwang trekt hij me naar zich
toe. Gedwee kruip ik naar hem toe, maar mijn
gedachten gaan: 'doe alsof het Luc is, doe alsof het
Luc is.'
15. Clovis kijkt me zwoel aan, ik kijk emotieloos terug. Ik
sta toe dat hij me kust, streelt, liefheeft. Ik moet er aan
wennen. Ik moet zorgen dat hij niet teveel merkt dat ik
een hekel aan me heeft. Ik moet, ik moet... Ik moet
zoveel! Maar een kind... met hém? Nooit.
16. Die avond staat Herr Clovis met enkel een onderbroek
naast zijn bed. Ik weet wat hij wil, en ik wil het niet. Dit
is het moment waarop ik besluit hem zover mogelijk
tegen te werken.
17. Hij loopt op me af en trekt me ruw naar zich toe. Hij
beweegt zijn lippen naar de mijne, maar ik duw hem
van me af.
18. Even kijkt hij me woedend aan. Dan poogt hij me weer
te kussen. Ik weiger weer. Hij hijgt en kijkt me met een
dodende blik aan. Ik staar brutaal terug. Pets! Het
galmt door de kamer, misschien wel over het hele
landgoed. Hij sloeg me!
19. Herr Clovis stapt daarna meteen zijn bed in, maar ik
bedenkt me. Ik ga wel op de bank liggen.
20. De volgende ochtend kom ik de eetzaal inlopen als
Belle net het eten opdient. “Goedemorgen mevrouw.”
zegt ze opgewekt. “Goedemorgen Belle.” antwoord ik,
terwijl ik op een stoel ga zitten.
21. “En? Hoe vind je herr Clovis?” vraagt Belle. Ik haal
mijn schouders op. “Och.” Belle lacht. “Ik ken dat. Je
bent voor zo ver ik weet zijn 3e vrouw. Ze zijn allemaal
overleden of weggegaan. Ik werk hier al veel te lang.”
22. Op dat moment komt Herr Clovis de kamer binnen.
Een stilte valt over de kamer als ijs over water. Het
enige geluid is het getik van zijn laarzen over de
houten vloer. Belle gaat recht naast zijn stoel staan.
Zoals een dienstmeid dat hoort te doen. “Belle, vanaf
nu ben je de dienstmeid van Ann.” zegt Clovis koel.
23. Belle loopt naar de andere kant van de kamer en gaat
achter me staan. “Eet.” beveelt herr Clovis, terwijl hij
zelf een hap van zijn bonen neemt. Belle knijpt
zachtjes in mijn schouder. Ik weet zeker dat ze achter
me staat, letterlijk en figuurlijk. Ik sla mijn armen over
elkaar en zak achteruit in mijn stoel. “Nee.” antwoord ik
koeltjes.
24. “Hoezo nee?” Het is stil. Een oude klok tikt in de verte
en Belle schuift ongemakkelijk heen en weer over de
krakende vloer. “Hoezo nee?” zijn stem klinkt vol
bedwongen woede. “Gewoon, nee, zoals ik het zeg.”
antwoord ik. Maar het is me een raadsel hoe ik nog zo
kalm kan blijven.
25. “Je wilt me tegenwerken hé?” vraagt hij koel. “Je wilt
niet mijn vrouw zijn. Maar je blijft de mijne. Voor
altijd, of je het nu wilt of niet. Ik zal je breken. Je wil
breken als die van een wilde hengst.” Belle knijpt
gespannen in mijn schouder.
26. “Inderdaad.” antwoord ik zachtjes “Maar je zult me niet
breken. Ik zal wegkomen, zowaar ik Ann Wilfordshire
heet.” Mijn achternaam spreek ik extra langzaam en
duidelijk uit. “Belle, breng haar naar het hok. Misschien
dat ze dan minder praatjes heeft.” beveelt Clovis.
27. Belle neemt me mee naar buiten en neemt
ondertussen een kaars mee. Vragend kijk ik haar aan.
“Als het 's avonds donker word, kan je elk licht
gebruiken.” verklaart ze.
28. Na een eind lopen staan we voor 'het hok.'. Wat een
creep. Is het enige wat ik kan denken. Het is een
complete gevangenis in zijn achtertuin. Belle haalt
sleutels uit haar schort en maakt de ijzeren deur open.
Ze geeft me een oude jurk aan. “Trek dit aan, anders is
het zonde van je jurk.” merkt ze op. “Ik kom je elke dag
eten brengen, ook al hoort dat niet zo.” vervolgt ze.
29. Even later zit ik in het oude gewaad op de houten bank
in het hok. De dagen kruipen, en elke poging tot
ontsnappen is afgestraft. En langzaam, heel langzaam
lijkt het hem toch te lukken. Ik word wanhopig, bang,
paranoia.
30. En Belle krijgt gelijk. De nachten zijn koud en donker,
en de kaars komt goed van pas. Voor ik ga slapen
steek ik hem een tijd aan.
31. Op een dag, als Belle eten komt brengen lijkt ze van
me te schrikken als ze de deur open maakt. Ze geeft
me de kom aan en ik schrok het gulzig naar binnen.
32. “Ann, moet je jezelf nu eens zien.” zucht ze. “Het is
hem weer gelukt, hij heeft je gebroken. Je bent
veranderd Ann Wilfordshire, je bent niet meer de vrouw
die je was. Je bent bang geworden.”
33. Ik zucht. 'Ze heeft gelijk.' denk ik. 'Ze heeft verdomme nog gelijk ook.' “Ik
moet hier weg Belle.” zeg ik. “En jij bent de enige die me kunt helpen. Jij
hebt de sleutels.” Belle schud haar hoofd. “Ik doe het om jou te helpen,
maar niet voor mijn geweten.” Ik knikt dankbaar, “Ik kom je halen Belle.
Als ik veilig ben kom ik je halen, en dan gaan we samen hier weg. Dan
hoef je niet meer hier te werken.” Belle glimlacht en vertrekt zonder de
sleutel in het slot te steken. Het is een goede meid, die Belle, denk ik.
34. Ik trek een gewaad aan dat me minder op laat vallen
en wacht rustig op het wekelijkse bezoek van herr
Clovis. Voordat ik ga, zal hij weten wat ik gevoeld heb.
En inderdaad hoor ik al snel voetstappen.
35. Net als hij weer weg wil lopen maak ik de ijzeren deur open. De deur
maakt een krakend geluid en Clovis kijkt om. Hij loopt snel naar me
toe en pakt me bij mijn bovenarm. Hij knijpt hard en mijn gezicht
vertrekt van pijn. En dan sla ik hem tegen zijn onderkaak. Met een
pijnlijk gezicht grijpt hij schreeuwend naar zijn bloedende lip. Snel ren
ik weg. “Grijp haar!” roept hij naar Belle. Belle rent zachtjes achter me
aan, fluistert “Veel succes.” en doet net alsof ze struikelt.
36. Ik ren en ik ren zo hard ik kan. Ik trek de lange rok van
mijn jurk omhoog en ren harder dan ik ooit heb
gedaan.
37. Na een tijd rennen kom ik dieper in het bos. Ik struikel
over een tak en val. Hijgend blijf ik een tijdje liggen. En
nu word het moeilijk. Ik kan niet naar huis, maar ik kan
moeilijk in het bos blijven. Ik zal een dorpje moeten
vinden.
38. Maar in het dorpje zullen ze me meteen herkennen.
Bedenk ik me. Ik kniel en haal voorzichtig een hakmes
uit mijn schort. Even twijfel ik wat ik er mee ga doen,
maar dan snijd ik voorzichtig mijn haren halverwege
mijn vlecht af.
39. Al snel worden mijn knieën omringt door plukken bruin
haar. Míjn haar. Ik strijk met mijn hand door mijn
haren. Nu weet ik het zeker. Ik ben klaar voor een
dorpje en een nieuw leven. Een leven zonder Luc...
Een traan loopt over mijn wang. Misschien kan ik
contact met hem zoeken, maar voor nu moet ik
overleven in het bos...