(Normaal) storend gedrag - gedragskenmerken en aanpak
1. Gedragskenmerken en aanpak: storend gedrag
Van belang is het om verschil te maken tussen (normaal) storend gedrag en gedragsproble-
men. Storend gedrag is normaal in die zin dat er geen psychische of psychiatrische gedrags-
problemen aan ten grondslag liggen. Met de inzet van effectief stopgedrag is (normaal)
storend gedrag over het algemeen om te buigen.
Gedragskenmerken van persoon (normaal) storend gedrag
Gedragskenmerken ++ + - --
1. Is vaak te laat.
2. Komt afspraken niet na.
3. Is brutaal.
4. Is onverschillig.
5. Is moeilijk corrigeerbaar.
6. Heeft een grote mond.
7. Speelt de “clown”.
8. Doet “stoer”.
9. Is provocerend.
10. Vindt dingen “voor schut”.
Gedragskenmerken van een goede aanpak
Gedragskenmerken ++ + - --
1. Observeert aandachtsspanning.
2. Improviseert door in te gaan op actuele behoeften.
3. Merkt storend gedrag op.
4. Stopt storend gedrag op adequate manier:
a. Non-verbaal;
b. Negeren en bevestigen van positief gedrag;
c. Afleiden, bijvoorbeeld door vraag te stellen of student
apart te zetten;
d. Argumenteren, bijvoorbeeld verwijzen naar afspraken,
wijzen op negatieve gevolgen, IK-boodschap;
e. Berispen, bijvoorbeeld met verwijdering uit de klas.
Mogelijk 2de waarschuwing
f. Straffen, bijvoorbeeld verwijderen uit de klas en achteraf
terug laten komen om het gedrag te bespreken.
5. Geeft zorgvuldig feedback op storend gedrag.
6. Draagt zorg voor de hele klas (bij aandacht aan storend gedrag).
7. Motiveert de desbetreffende leerling(en) tot meedoen aan les,
bijvoorbeeld door hem/haar een taak te geven in de les.
8. Motiveert de rest van de klas tot weer meedoen aan les.
2. 9. Geeft eigen grenzen aan op een respectvolle manier.
10. Staat open voor feedback op eigen functioneren.
Naast de inzet van stopgedrag is algemeen klassemanagement en goede didactiek natuurlijk
van belang bij het voorkomen van storend gedrag.
(Enkele) criteria hiervoor zijn:
Gedragskenmerken ++ + - --
11. Maakt contact met de klas.
12. Benoemt het doel van de les.
13. Zorgt voor motiverend moment.
14. Plaatst deze les in breder kader.
15. Activeert voorkennis.
16. Legt duidelijk uit.
17. Activeert leerlingen tot eigen inbreng.
18. Sluit aan bij inbreng van leerlingen.
19. Vertaalt inbreng van leerlingen naar onderwerp van les.
20. Betrekt alle leerlingen bij de les.
21. Brengt afwisseling aan in didactische werkvormen.