1. Op woordenjacht
A
1. Oriënteren
2. Sematiseren
3. Consolideren
4. Controleren
B
Woordenschat routines
1. Het woord van de dag (3,4)
- Groep 1-4
2. Thematafel (1,2,3,4)
- Groep 1-4
3. Praatplaat (3)
- Groep 4-8
4. De woordposter (2,3,4)
- Groep 6-8
- Woordentrap
- Woordenwolk
- Woordposter
2. - Groepswoordenboek (met woordposter)
5. Woordenboeken (3,4)
- Groep 5-8
- Deze woorden vangen kinderen zelf.
o Persoonlijke woordenboek
o Groepswoordenboek
o Thuistaalwoordenboek
o Spreekwoordenboek
6. Woordenmonster (2,3,4)
- Groep 4-5
7. Draai maar raak (3,4)
- Groep 5-8
- Digibord, klassikaal. De leerlingen trekken kaarten en beelden dat uit in
tweetallen.
8. Woordenschatdoosjes (3)
Groep 4-6
C
Grafische modellen
1. De woordenstarter(1)
- Groep 1-8
3. - Woordenwolk
- Beeldwoordenveld
- Woordenweb (verder uitgewerkte tweede versie van de woordenwolk)
- Kenmerkenspin (kenmerken van een woord, het woord haal je uit de
woordenwolk)
2. De Verzamelplaats (3,4)
- Groep 5-8
- Samenhang te laten zien tussen het thema-onderwerp, de subthema’s
en de afzonderlijke woorden.
3. De Woordenparaplu (2,3,4)
- Groep 4-8
- Van categorienaam naar losse begrippen en andersom
4. De Woordentrap (2,3,4)
- Groep 1-8
- Is een middel om kleine betekenisverschillen tussen woorden duidelijk
te maken (grinniken, lachen, schaterlachen)
5. De Overlapper ordenboeken (2,3)
- Groep 1-8
- Helpt om te zoeken naar overeenkomsten en verschillen tussen
woorden
6. Het woordendriehoekje (2)
4. - Groep 4-8
- Je legt het woord kort en snel uit m.b.v. drie andere begrippen
- Je kunt ook een woordster met 5 of 6 punten gebruiken
D
Coöperatieve werkvormen
Alle werkvormen: positieve feedback leren geven: complimenten
1. Binnen - buitenkring
- Lln. vormen twee kringen waarin ze met het gezicht naar elkaar toe
staan. Na een korte uitwisseling komen ze een volgende
gesprekspartner tegen door een stap opzij te zetten: doordraaien
- Woordkaartjes :Thematafel, woordposter, draai maar raak,
woordenschatdoosjes, woordenparaplu
2. Zoek iemand Die
- Lln. gaan op zoek naar iemand in de groep die het antwoordn weet op
een van de opdrachten op een werkblad.
- Woordposter, woordenschatmonster, woordenschatdoosjes,
verzamelplaats, woordentrap, woorddriehoekje
3. Waar/Niet waar
- Lln. bedenken een stelling over een bepaald woord. De stelling kan
waar zijn, maar hoeft niet. De lln. mogen ook een foutieve stelling
bedenken.
- Verzamelplaats, woordentrap
- In twee-viertallen of met de hele groep (stijgen of dalen)
5. 4. Tweepraat
- Lln. werken in tweetallen of 4 -tallen
- Mondeling reageren op een vraag van de leerkracht en produceren
samen een rijtje associaties of antwoorden op deze vraag.
- Woordenstarter, overlapper, woordenparaplu, woordentrap,
praatplaat, woordenschatmonster
5. TweeVergelijk
- Lln. gaan in tweetallen op zoek naar zoveel mogelijk antwoorden op
een vraag. Daarna vergelijken ze de antwoorden met een ander
tweetal om zo tot nog meer antwoorden te komen.
- Woordenstarter, woordentrap, praatplaat, woordposter
6. Tweetal Coach
- Lln. lossen in tweetallen om de beurt een probleem op. Ze mogen
elkaar daarbij als coach op weg proberen te helpen.
- Praatplaat, woordposter, woordenschatmonster, verzamelplaats,
woordenparaplu, woorddriehoekje
6. 4. Tweepraat
- Lln. werken in tweetallen of 4 -tallen
- Mondeling reageren op een vraag van de leerkracht en produceren
samen een rijtje associaties of antwoorden op deze vraag.
- Woordenstarter, overlapper, woordenparaplu, woordentrap,
praatplaat, woordenschatmonster
5. TweeVergelijk
- Lln. gaan in tweetallen op zoek naar zoveel mogelijk antwoorden op
een vraag. Daarna vergelijken ze de antwoorden met een ander
tweetal om zo tot nog meer antwoorden te komen.
- Woordenstarter, woordentrap, praatplaat, woordposter
6. Tweetal Coach
- Lln. lossen in tweetallen om de beurt een probleem op. Ze mogen
elkaar daarbij als coach op weg proberen te helpen.
- Praatplaat, woordposter, woordenschatmonster, verzamelplaats,
woordenparaplu, woorddriehoekje