4. Uit de recensie van GertJan Groot (veranderingsdeskundige binnen BZK) over dit
boek : “Bestuurders kunnen vaak maar geen genoeg krijgen van het prutsen aan de
structuur. Dit gaat uit van het idee dat als de taken, bevoegdheden en
verantwoordelijkheden maar (opnieuw) verdeeld zijn en de rapportagelijnen
aangelegd, de rest wel vanzelf komt. Professioneel werk is juist gebaat bij vage en
pluriforme structuren met veel grensoverschrijdende samenwerking.”
Bij een recente lecture van Weggeman (bij het afscheid van Dik meewis uit het
Elisabeth ZH te Tilburg) maakte Weggemans enkele interessante punten :
1. Het “slechte” nieuws:
professionals zijn niet te managen door het opleggen van regels en
procedures of door het toepassen van informatiesystemen
(Mintzberg, 1979)
2. “Daar waar deskundigheid ontbreekt, ontstaat als vanzelf de
regelneef ………” (Winsemius, 1987)
Overigens maakte diezelfde Pieter Winsemius bij de Wetenschapelijke Raad voor
Regeringsbeleid een belangrijk punt over buurtprojecten en de thans zo in de
aandacht staande zelfsredzaamheid. “Ze kunnen heel veel als ze maar de ruimte
krijgen en een duidelijk doel.”
Professionals willen defacto goed werk leveren, ze willen geen fouten maken en
willen op basis van hetgeen ze hebben geleerd zelf de beste keuze kunnen maken.
Let wel alleen al bijvoorbeeld in de ambulancesector doen ze dat 880.000 keer per
jaar.
Zonder wetenschappelijke onderbouwing lopen we reeds jaren achter
vooringenomen standpunten aan. Het zou goed zijn deze doctrines –net als binnen
de gezondheidszorg van een onderbouwing proberen te voorzien. Bierens en
Juffermans gaven dienaangaande duidelijke aanbevelingen voor onderzoek, maar
ook het Programma Spoedzorg biedt in dat kader belangrijke aanknopingspunten.
In de voorbereidende fase moeten we HET WERK doen, aan elkaar wennen, met
elkaar spelen, met elkaar samenwerken , van elkaar leren en samen onderzoeken.
In de Acute responsefase – als het er écht op aan komt moet juist DIE
samenwerking zijn vruchten afwerpen, als een vanzelfsprekend door een ieder
ervaren worden als een routine te zijn. Lichtveld en Bleker zijn er samen nog niet
uit of protocollen een bijdrage leveren. Ik zou zeggen hanteer protocollen in de het
gehele OTO traject, stimuleer gebruik in de praktijk van alle dag en gebruik de als
dan opgedane kennis, kunde en routine om in opgeschaalde vorm commonsense te
ondersteunen.
Het lijkt er bijna op dat ik pleit voor EERST meer samenwerking, training en
oefeningen met de Duitse en Belgische Collegae en het antwoord daarop is JA.
Wellicht dat wij hierdoor ook zelf meer oog hebben voor wat de ander bezig houdt,
drijft en van elkaar kunnen leren, als we dat vervolgens als Grensstreek kunnen
uitdragen naar de rest van Nederland is dat een mooie opsteker voor Europa.
Ander voorbeeld : In september 2003 beschreef Moniek Leeftink in
“Grensoverschrijdende samenwerking bij rampenbestrijding” diverse enkelvoudige