3. Agenda
• Introducties en verwachtingen
• Grondwerk
• Communiceren
• Pauze
• Oefeningen
• Recapitulatie
• Dank je wel
4. Introducties en verwachtingen
• Welkom
1. Loop rond door de ruimte, met aandacht voor elkaar
2. Stop wanneer gevraagd en zoek iemand op
3. Sta rug aan rug en laat antwoord in je op komen
4. Draai je om, stel je aan elkaar voor en bespreek de antwoorden
• Herhaal vanaf 1
5. Openingsvragen
• Wat voel je op dit moment?
• Wat werkt voor jou?
• Wat is belangrijk voor je?
• Wat verwacht je van deze bijeenkomst?
6. Voorstellen
• Kies LEGO-figuur, die jou representeert, zoals je hier bent
• Schrijf op : “Waaraan heeft deze figuur behoefte?”
• Introduceer jezelf, je figuur en waaraan je behoefte hebt
• Plaats je figuur op het bord
• Ten opzichte van andere figuren
• Je mag je figuur verplaatsen
• Zorg voor jezelf
• Vragen over opstelling
7. Bevrijdende vragen (clean language)
Figuur
• … en wat staat centraal?
• … en waar staat …. voor?
Ruimte
• … en waar staat ….?
• … en waar gaat je interesse naar uit?
• … en wat valt je op?
• … en wat mis je?
8. Bevrijdende vragen (2)
Eigenschappen en relaties
• … en wat voor een soort … is ….?
• … en wat nog meer …?
• … en hoe verhoudt … zich tot ….?
• … en wat voor relatie bestaat tussen … en ….?
9. Bevrijdende vragen (3)
Oorzaken: terug in de tijd
• … en wat maakte dat ….?
• … en hoe gebeurde … ?
• … en wat gebeurde er daarvoor…?
Resultaten: vooruit in de tijd
• … en wat veroorzaakt dat …?
• … en wat gebeurt er dan …?
10. Bevrijdende vragen (4)
Verschuiven van betekenissen
• … en dat is als … ?
• … en dat houdt in …?
• … en welk verhaal hoort daarbij?
• … en wat is daarvoor nodig?
• … en wie of wat is de sleutel? … en waar draait het om?
11. In beweging komen
• … en waar zit spanning tussen?
• … en welke beweging wil je maken?
• … en wat of wie is daarvoor nodig?
• … en welke figuur staat daarvoor?
12. Verhelderende
vragen
• … en wat …
• Van “wat er staat” naar wat er
staat
• Bewegen van eigenschappen en
kwaliteit naar ruimte, tijd en
symbolen
Ruimte
Eigenschappen
Tijd Symbool
… en waar staat ….?
… en waar gaat je
interesse naar uit?
… en wat valt je op?
… en wat mis je?
… en wat staat centraal
Kwaliteiten
… en wat voor een soort …
is ….?
… en wat nog meer …?
… en hoe verhoudt … zich
tot ….?
… en welke relatie bestaat
tussen … en ….?
… en welk verhaal hoort
daarbij?
… en wat is daarvoor
nodig?
… en wat maakte dat ….?
… en hoe gebeurde … ?
… en wat gebeurde er
daarvoor…?
… en wat veroorzaakt dat …?
… en wat gebeurt er dan …?
13. Motto
Wie de wereld willen grijpen om te veranderen,
ik heb gezien dat ze daarin niet slagen.
Daodejing XXIX (B. Kriek)
14. Grondwerk
• Wie is er bekend met mijn boek “Faciliteren als Tweede Beroep”?
• Wat is er van bekend?
• Wie is er bekend met LEGO™? LEGO™ Serious Play™?
• Wie is er bekend met systemisch werk? Constellaties?
• Wie is er bekend met verhalen vertellen / story telling?
15. Verschillen maken het verschil
• “Maak een verschil”
• Inherent paradoxaal
• Complementaire verschillen uiten zich als tegenstellingen met spanning
• Beweging en wisselwerking om spanningen te annihileren
• Elke beweging schept verdelingen, percepties en (nieuwe) energie
• Je “weet” alles al
16. Systemen communiceren
• Systeem =
verzameling elementen (gespecificeerd door hun eigenschappen)
met relaties (relationships) tussen elementen via eigenschappen
• Wet van Ashby: elke systeem net zo complex als omgeving
• Ontwikkeling communicatie begrenst ontwikkeling systeem
• Betekenissen als emergente eigenschap (kwaliteiten) van die
wisselwerking (interactie)
20. Wat werkt? Wat geeft energie?
• Leven speelt zich af op interface van twee werelden.
• Een externe, concrete buitenwereld: “gewoon”
• Interne, abstracte binnenwerelden: “buiten gewoon”
• Veranderen kan in twee richtingen
• Naar buiten
• Naar binnen
• Interface bestaat uit verhalen
25. Oefeningen
• Naast elkaar staan, links, rechts
• Achter elkaar staan, voor, achter
• Afstand bepalen
• Spiegelen; groter en kleiner
Projecties
26. Hoe taal de mens maakt …
• Onderscheid tussen dieren en mensen: verhalen vertellen
• Communiceren ouder dan taal; andere “talen”
• Analoge “taal”: lichaamstaal
• Mens ontwikkelde hulpmiddelen concepten begrijpen
• Begrijpen vertaald naar mentaal begrijpen
• Begin: werpen (projectiel) naar tegenstander (probleem)
27. Taal en betekenis (Hjelmslev)
Substantie Vorm
Expressie
(uitdrukking)
Inhoud
RealandOrdinaryworld
Imaginaryorextraordinaryworld
28. Projecteren
• Pro-jectie = voor-werp
• Psychologie: afweermechanisme om eigenschappen van zichzelf te
ontkennen, door toe te schrijven aan iets of iemand anders.
• Splitsen en projecteren
• Splitsen = verdelen in twee delen, bijvoorbeeld haten – houden van
• Projecteren = afgesplitste delen op omgeving overdragen
• Alle communiceren is projecteren
• Betekenis zit in werking
• Object (gewoon) krijgt subject (buitengewoon)
• Terugnemen van projecties en helen
29. Systemisch werk / opstellingen
• Scholen
• Satir (stances)
• Hellinger (posities)
• Pesso (accomodaties)
• McWhinney (verhalend)
• Alle gebaseerd op “spiegelen”, universele structuur en projectie
mechanisme
• Onbewuste werkwijze: sociaal concreet
• “Presencing” en “synchroniciteit”
30. Metacommunicatie (1)
• Iemand kan niet niet communiceren
• Communiceren bestaat uit inhoud en relatie, waarbij relatie de
inhoud classificeert
31. Metacommunicatie (2)
• De expressie (interpunctie) bepaalt de betekenis
• De klant, zegt de consultant, is niet betrokken
• De klant zegt, de consultant is niet betrokken
• Analoog en digitaal
• Analoog: (meer, minder) geheel: beeldende beschrijving (semantiek),
maar geen structuur (syntax) voor relatie
• Digitaal : (1/0) delen: krachtige, logische structuur (syntax) , maar geen
beschrijving (semantiek) voor relatie
• Digitaal voor inhoud; analoog voor relatie
32. Metacommunicatie (3)
• Symmetrisch en complementair
• Gelijkwaardige deelnemers; heel – heel paradox en escalatie
• Aanvullende deelnemers; deel – deel paradox en stagnatie
34. Archetypes
• “Aartstypes”
• Universele patronen, energieën, belichamingen
• Moeder: materie, oorsprong, wijsheid, voeding, en ook vernietiging
• Vader: patroon, structuur, orde, kennis, veiligheid, en ook verstarring
• Kind: onbewuste, speelse, “prototype”, en ook onverantwoordelijkheid
• Held/ridder: ontwikkelende bewustzijn, toekomstgericht en ook doder
• Draak: schaduw, onbewuste angsten, en ook goud, geluk, kracht
• Koning/koningin: evenwichtige, rijpe zielen, ouders, en ook ouderdom
• Prins/princes: anima, huwelijk, transformatie, en ook rebel, opstand
• Dwaas, joker: kind, begin van verandering, en ook onverstand, domheid
• Magiër: mentor, gebruiker van elementen, maar ook “zwart”, “heks”
• Dieren in diverse gedaantes, idem goden
36. Betekenisvolle benadering
• Iedereen verlangt ernaar betekenis te hebben (Frankl)
• Ontbreken van betekenis leidt tot angsten (afsplitsen) waarop
aangaan van relaties/groepen antwoord moet geven (projecteren)
• Gevoel van ontbreken van betekenis onbespreekbaar (afschuiven op
leiding, ontbreken visie en verantwoordelijkheid)
• Verder verlies aan betekenis neurose of psychose
• Manifest bij problemen
• Oplossing: hernemen of hervinden van eigen verantwoordelijkheid
• Situatie: paradoxale opdracht binnen ontstane kader
37. Faciliteren met LEGO-figuren
• Je maakt als facilitator deel uit van proces van opstelling
• Autonome positie, niet neutraal
• Gebruik zuivere taal
• Vermijd interpretaties, conclusies, samenvattingen in andere woorden
• Let op je houding
• Let op je ademhaling
• Schep ruimte, wees geduldig
• Bespreek je positie, gewaarwording en problemen met proces
• “ik ben gevraagd om …”
• “ik krijg de indruk dat …”
• “hier lopen we vast …”
38. Richtlijnen
• Verwoording maakt deel uit van de situatie
• Gebruik altijd dezelfde woorden; vermijd synoniemen
• Eerste zin(nen) beschrijven kern van situatie, zienswijze, oplossing en
bezwaren tegen oplossing op symbolisch wijze
• Vragen zijn belangijker dan antwoorden en oplossingen
• Verkeerde antwoorden op goede vragen prefereren boven goed
antwoord op verkeerde vraag
• Hoe dichter bij kern kwestie, hoe moeilijker verwoording
• Vertraag
39. Toepassing
Voorbereiding
• Leg structuur van 4 werkelijkheidsopvattingen beknopt uit
• Laat deelnemers zelf op vier kleuren hun kwadranten benoemen
• Leg beschrijving leesbaar onder bord of bij tafel
Alternatieven
• Gebruik vrije ruimte en beschrijf de dimensies na afloop
• Gebruik andere vorm, zoals pijl, cirkel of hexagon
• Gebruik zwarte onderzetters
40. Toepassing (1)
• Zit naast klant, opdrachtgever; vermijd fysieke blokkades
• Rust, zet beide voeten op de grond
• Laat situatie verwoorden
• Schrijf lijst van elementen
• Kies uit lijst 4 tot 8 belangrijkste elementen
• Laat figuren kiezen bij elementen
• Laat klant ook voor zichzelf figuur kiezen
41. Toepassing (2)
• Zeg wat ruimte beschrijft
• Beschrijf hoeken
• Laat klant of groep eventueel situatie bouwen en plaatsen
• (variatie:) Laat klant zich zelf en/of centrale figuur plaatsen
• Laat klant/deelnemers figuren plaatsen; iedereen minimaal één
• Variatie: Laat klant zich zelf en/of centrale figuur plaatsen
42. Toepassing (3)
• Bespreek opstelling; gebruik vragen; schrijf mee
• Laat deelnemers schrijven
• Vraag door bij abstracte antwoorden
• Laat deelnemers elkaar vertellen “wat er staat”
• Timing: stop wanneer deelnemers figuren gaan verschuiven
• Vraag even om te stoppen (“mag ik even wat vragen? Ik zie … “)
• Bedank, eerst even samenvatten door deelnemers
• Ga door – gebruik dominante metafoor voor verhaal
43. Voorbeeld: spel
• Kies figuur voor je zelf
• Kies figuren voor medespelers
• Zet je zelf en medespelers op veld
• Kies figuren voor tegenspelers
• Zet tegenspelers op veld
• Kies figuur voor inzet (wat te bereiken) en plaats
• Kies figuren voor hulpbronnen
44. Voorbeeld: Intake
• Welke is je dominante faciliteerstijl?
• Welke is dominante stijl opdrachtgever, probleemeigenaar, klant?
• Welke voorkeursstijl(en) van de groep, team, organisatie?
• Welke voorkeursstijl(en) domineren omgeving?
• Welk spelbord de situatie uitspelen?
• Welke mogelijkheden, hulpbronnen?
• Welke richting eerste stap?
45. Aan het werk
• Kies case, die je wilt oefenen als facilitator
• Schrijf titels op
• Beschrijf case
• Wie kies je als probleemeigenaar / wie kiest ervoor
• Wie kies je als deelnemers / wie kiest waarvoor
• Anderen observeren
• 5 minuten voorbereiden met probleemeigenaar
• 15 minuten uitvoeren
• 10 minuten debriefen
• Opschrijven
• Eerst jij, dan PE, dan deelnemers, dan observatoren belangrijkste tip
46. Recapitulatie
• Welke inzichten
• In zes woorden, Wat heb je meegemaakt in deze Master Class?
• Dank voor je aandacht, inzet en energie
47. Meer
• Dank je wel
• Kunstmest; Facilitation for eXPerts and professionals: Kunstmest-XP,
10 and 11
• www.faciliteren-als-tweede-beroep.nl en www.mindatwork.nl
• contact janlelie@mindatwork.nl, 065 468 5114
48. Literatuur
• Hamaker-Zondag, Karen – Het Projectie mechanism
• McWhinney, Will – Creating Paths of Change
• Lelie, Jan e.a. – Faciliteren als Tweede Beroep
• Raaijmakers, Annette – Volledig Vrij
• Smith, Kenwyn; Berg, David – Paradoxes of Group Life
• Tompkins, Penny; Lawley, James - The Art of Clean Language
• Watzlawick, Paul; Beavin Bavels, Janet; Jackson, Don – Pragmatics of Human Communication
Hinweis der Redaktion
“Drommels, Hawkins, toen ik zei dat ik dat letterlijk meende, was dat alleen figuurlijk bedoeld”. Deze cartoon komt uit Watzlawick, Paul; Beavin Bavels, Janet; Jackson, Don – “Pragmatics of Human Communication - A Study of Interactional Patterns, Pathologies and Paradoxes”. De stelling van dit boek – en ik sta er helemaal achter – is, dat de meeste menselijke problemen voortkomen uit communicatie(stoornis) en veel minder uit de psychische gesteldheid.
De “clean language” of bevrijdende vragen zijn bedoeld om de betekenis te bevrijden uit het complex of onbewuste weten. Mensen spreken in metaforen, waarbij de vorm
Let op: gevoelens zijn “concreet”, in termen van gewaarworden. Materie is ook concreet, en kan gedeeld worden. Gevoelens kunnen wel worden medegedeeld, maar niet als materie gedeeld.
We communiceren via ons projecties. In de psychologie wordt dit beschreven als een afweermechanisme, maar ik vermoed, dat dit ALTIJD geldt. Projecteren is niet fout of goed. Het is het fenomeen. De problematiek ontstaat uit onvrijwillige identificatie met beladen projecties, met name met een sterke negatieve emotionele lading. De projecties zijn ontstaan in een periode, nog voor we over taal beschikten, dus per definitie “onbewust”. De niet geaccepteerde delen van ons zelf, hebben we afgesplitst en vormen wat ik in navolging van Jung noem “het complex”. Dit complex is een adaptief systeem, zodat het ons in staat stelt ons aan te passen aan een (vreemde) omgeving. Met het afsplitsen, zijn de elementen niet weg, zoals spaanders, maar ze “leven” in ons en onder druk. Door ze te “realiseren” kunnen we er toegang toe krijgen en ze creatiever gebruiken, dan door ze te onderdrukken.
Je zou kunnen zeggen, dat we over twee talen beschikken: een digitale taal – die je nu leest – en een analoge, beeldende taal. Die beelden bestaan uit “verbeelding” en uit de expressie van het lichaam, de zogenaamde “lichaamstaal”. Wanneer we iets willen zeggen, vormt (als in “informatie”) ons lichaam een beeld, wat op de hersenen geprojecteerd wordt. Deze formuleren (opnieuw “informatie”) een syntactisch en grammaticaal correcte zin om dit beeld uit te drukken. Daarbij ontstaat een verlies aan betekenis. Dit verlies, wordt gecompenseerd door de beeldend, figuurlijke elementen van de gebruikte woorden en versprekingen, wanneer het lichaam meent te moeten ingrijpen. Door het gebruik van figuren, maken we het gemakkelijker om de figuurlijke beeldspraak te herontdekken.