3. 1. Uitrusting van de pasgeborene
1.1. Motorische reacties
Slapen (ca. 2/3 van de tijd)
Aangeboren reactiewijzen:
Huilen
Verschillende soorten reflexen
4. Reflexen
Reflex = erfelijk
voorgeprogrammeerde reactie die
uitgelokt wordt door een specifieke
prikkel
Blijvende reflexen en voorbijgaande
reflexen
10. 1.2. Waarneming en cognitieve
functies
Adualisme (Piaget)
nog geen subject-objectsplitsing
Goed ontwikkelde zintuigen: tastzin,
gehoor, smaak en reuk
Nog niet klaar om volledig goed te
functioneren: gezichtszin
12. 1.3. Sociale gerichtheid en emoties
Huilen als primitief communicatiemiddel
aangeboren aanpassingsmechanisme
biologisch vs psychologisch taalgedrag
De pasgeborene als asociaal wezen
de pasgeborene heeft een biologische, maar nog
geen doorleefde sociale behoefte
Louter zintuiglijke voorkeuren van het kind voor
menselijke stem, de geur van de moeder, …
Gevoeligheden van de volwassene voor
attractieve eigenschappen en het sterke appèl
van het gehuil
18. Het zitten
Beheersing nekspieren
Schouder- en armgewrichten: zich met hulp
optrekken vanuit rugligging naar zithouding
Romp- en heupgewricht: overeind blijven
wanneer neergezet
Zelfstandig zitten: +/- 9m
19. Het rechtopstaand stadium
Kruipreflex verdwijnt
Doelgericht gebruik van de onderste ledematen
vanaf 9m: kruipen
Rond 9m: kort met steun rechtop blijven staan,
indien in die positie gezet door volwassene
10m: zich zelfstandig optrekken aan meubilair
11 à 12m: zonder steun rechtstaan
20. Het loopstadium
Voortbewegen vastgehouden met beide
handen
11m: stappen vastgehouden aan 1 hand
Zich vasthoudend aan meubilair zijwaarts
voortbewegen
Zelfstandig eerste stapjes zetten: 13-15m
21.
22. 3. Ontwikkeling in de waarneming en
het mentaal functioneren
Relatie met het verwerven van
nieuwe motorische vaardigheden:
evolutie naar gericht waarnemen en
vergroten van de actie- en
exploratieruimte
23. 3.1. De sensomotorische
ontwikkelingsperiode (PIAGET)
6 stadia
Ongecoördineerde
reflexhandelingen (0-1m)
bij geboorte: reflexen = zeer elementaire
schema’s worden uitgelokt door specifieke
prikkel en verlopen stereotiep
Kort daarna: organisatie tot groter geheel
Na enkele weken: accommodatie (aanpassing
aan object)
24. Primaire circulaire reacties
(1-4m)
uit eigen beweging bepaalde
gedragingen stellen en herhalen, zonder
dat daar een externe prikkel aan te pas
komt, de handeling op zich verschaft
voldoende plezier
25. Secundaire circulaire reacties
(4-8m)
herhalen van het gedrag omwille van de
effecten die het teweegbrengt in de
buitenwereld
Nog geen doelgerichte handelingen: een
toevallige handeling wordt toevallig
gevolgd door een onverwacht effect
26. Intentioneel handelen (8-12m)
1ste tekenen praktisch intelligent
handelen: een gedrag vroeger ervaren als
toevallige aanbrenger van een bepaald effect nu
gebruiken om een nieuw effect uit te lokken
Beginnende objectpermanentie: het kind
begint te beseffen dat objecten niet meteen
verdwijnen wanneer hij ze niet meer ziet, maar
dat het op zichzelf bestaande dingen zijn die
ergens toch aanwezig blijven
28. Tertiaire circulaire reacties (12-
18m)
Doelgericht nieuwe effecten uitproberen
door systematisch variaties aan te
brengen in de wijze waarop hij een
gedrag herhaalt
29. Geïnterioriseerde tertiaire
circulaire reacties (18-24m)
“voorstellingen”: basis voor het
preoperationeel denken
Geïnterioriseerde experimenten: het
inwendig oproepen van verschillende
gedragsvarianten om vooraf aan de weet
te komen wat hun mogelijke gevolgen
kunnen zijn
30. 3.2. Taalontwikkeling
Kwestie van erfelijk meegegeven
programma en stimulans van de sociale
omgeving
1ste levensjaar = prelinguale periode
1. Interesse in menselijke stemgeluiden
Huilen = actief taalgebruik
31. 2. Vocaliseren (6 weken): welbehagen,
aandacht van volwassenen,
opeenvolging van korte open klinkers
3. Brabbelfase (4m) (polyglot):
experimenteren met universele
klanken, nonsenswoordjes, volledig
gestuurd door rijpingsprocessen
4. Beurtnemen (vanaf 6m): gebrabbel
onderbreken wanneer de volwassene
zich tot hem richt
32. 5. Aangepast of sociaal brabbelen
(8m) (monoglot): filtering klanken
moedertaal, intonatie en melodie van
de gangbare taal
6. Brabbelwoordjes systematisch
gebruiken om er iets bepaalds mee aan
te duiden: taal (ca. 1 jaar)
33. 4. Sociale en
persoonlijkheidsontwikkeling
Vorderingen op perceptueel en cognitief
vlak herkennen en onthouden van
vertrouwde gezichten
Veilige band + nieuwe motorische
mogelijkheden exploreren
34. 4.1. Sociale ontwikkeling
Differentiatie in de sociale
gerichtheid
6 à 8 weken: sociale glimlach,
allemansvriend, lachen naar expressief
gezicht
Vanaf 3m: lacht sneller en intenser
naar vertrouwde gezichten, aarzelende
reactie bij onbekend gezicht
35. Vanaf 8m:
vreemdenangst: ronduit negatieve
reacties bij onbekend gezicht
scheidingsangst: heftig reageren als
de vertrouwde volwassene zich
verwijdert
Rond 9m: baby wil contact in stand
houden of uitlokken (bv. armpjes
strekken om gepakt te worden, achterna
kruipen)
37. Belang goede hechtingsband voor
het leren van cognitieve, sociale en
taalvaardigheden
4 periodes (laatste in de kleuterperiode)
1. Voorhechtingsfase (tot 2m)
weinig belangstelling voor mensen en dingen,
toch een aantal instinctieve gevoeligheden =
primitieve hechtingsstrategieën
38. 2. Beginnende gehechtheid (2 tot 6 à
8m)
voorkeur voor één of meer bekende personen,
reageert anders op vreemden
(cfr. vreemdenangst)
2. Feitelijke gehechtheid (vanaf +/- 6m
tot einde peutertijd)
zeer hechte band met één of enkele personen,
hiërarchie, voorwaarde: sensitieve
responsiviteit
(separatie-angst)
39. 4.2. Dynamisch-affectieve ontwikkeling
Nieuwe behoeften:
verlangen naar contact,
toenemende interesse voor de
zintuiglijke wereld,
verlangen om actief om te gaan met de
dingen rondom hem,
functiespel (experimenteren met eigen
mogelijkheden)
40. Beginnende differentiatie van de
gevoelens:
meer oog krijgen voor mensen en dingen
gevoelens meer op de buitenwereld gericht
Verdere uitsplitsing:
+ plezier in contact, interesse in dingen,
enthousiasme door aandacht voor zelf
teweeggebrachte effecten
- boosheid als hij zijn zin niet krijgt, vreemden-
en scheidingsangst