4. • Dus ook:
• Ik word
• Jij wordt
• Hij wordt
• En
• Ik meld
• Jij meldt
• Zij meldt
5. Wanneer is het dan opletten?
• Bij de jij-vorm
• Staat jij voor de persoonsvorm? Altijd +t: Jij
wordt uitgenodigd voor een feestje in Haren.
• Staat jij achter de persoonsvorm? Geen t:
Word jij ook zo moe van al die aandacht?
• Vergelijk: lopen: Loop jij even naar de
koelkast?
• Dus hoor je een t? Dan schrijf je er een.
6. Wanneer wordt het dan wel moeilijk
even opletten?
• Meld je moeder jou weer beter?
• Goed of fout?
• Wat is onderwerp? Je, of iets/iemand anders?
• Yep, je moeder => zij
• Dus: +t
• Meldt je moeder jou weer beter?
• Tippie: kun dat woordje je vervangen door jij
achter de persoonsvorm?
• Niet? Dan is het wel +t
8. Wanneer geld… dit nou?
• Tegenwoordige tijd!
• -> jij/hij werdt is altijd, altijd fout!
• Altijd dt bij de hij-vorm: Mijn vliegtuig landt
om 7 uur, wanneer landt jouw vliegtuig?
• Nooit dt bij de ik-vorm: Ik word zo moe van
dat uitleggen, word ik nou nooit begrepen?
• Ook nooit, maar dan ook nooit bij voltooid
deelwoord: De gevangene werd goed
behandeld.