2. Present Simple - Gebruik
• Present Simple gebruik je als iets
altijd, vaak, regelmatig of nooit gebeurt.
I swim every day – Ik zwem elke dag.
He always eats cheese. – Hij eet altijd kaas.
3. Present Simple - Gebruik
• Present Simple Gebruik je bij uiting van
gevoelens (bv. love, hate, like, feel)
I love my computer. – Ik hou van mijn computer.
4. Present Simple - Gebruik
• Present Simple gebruik je om te zeggen dat
iets een feit is.
Water freezes at 0° C. – Water bevriest bij 0° C.
5. Present Simple - Gebruik
• Present Simple gebruik je bij dienstregeling.
Our bus leaves at 8:30 pm – Onze bus vertrekt om 8:30.
6. Present Simple - Maken
• Simple Present maak je door gebruik van het hele
werkwoord ( en in 3de persoon enkelvoud het hele
werkwoord + s)
BEVESTIGENDE ZINNEN
I write We write
You write You write
He writes They write
She writes
It writes
7. Present Simple - Maken
• In vragende zinnen gebruik je aan het begin van de zin
een hulp werkwoord do en in 3de persoon enkelvoud
does + het hele werkwoord
VRAGENDE ZINNEN
Do I write? Do we write?
Do you write? Do you write?
Does he write? Do they write?
Does she write?
Does it write?
8. Present Simple - Maken
• In ontkennende zinnen gebruik je een hulp werkwoord do
(in 3de persoon enkelvoud does) + ontkenning not + het
hele werkwoord.
ONTKENNENDE ZINNEN
I do not write. We do not write.
You do not write. You do not write.
He does not write. T They do not write.
She does not write.
It does not write.
9. Present Simple - Maken
LET OP: er zijn korte vormen van do not en does
not !
do not = don’t
does not = doesn’t
10. Present Simple - Overzicht
BEVESTIGENDE ZINNEN:
I write every day.
He writes every day.
VRAGENDE ZINNEN:
Do I write every day?
Does he write every day?
ONTKENNENDE ZINNEN:
I do not write every day. ( I don’t write every day. )
He does not write every day. (He doesn’t write every day.)
11. Zelf aan de slag
• Maken opdracht 1B en 2B blz 116 &117
• Maken 24 en 25 op blz. 107 en 108.
