1. Intergewestelijk Comité 14 juni 2011
Resolutie
Een vakbondsvisie op de toekomst van onze industrie
1. Vanuit het Vlaams ABVV pleiten we reeds lang voor de versterking en het
behoud van industriële activiteiten in onze regio. We zijn ervan overtuigd dat
Vlaanderen ook in de toekomst een belangrijke industriële speler moet en kan blijven
en zijn dan ook tevreden dat deze bekommernis vandaag opnieuw politieke
weerklank krijgt.
De industrie speelt een belangrijke rol in onze welvaartscreatie. In 2009 was de
industrie verantwoordelijk voor 17% van de Vlaamse werkgelegenheid (zonder
rekening te houden met de belangrijke, indirecte werkgelegenheidseffecten op de
dienstensectoren), bijna 40% van de Vlaamse toegevoegde waarde, stond ze in voor
80% van alle O&O uitgaven en 75% van de Belgische export.
2. We zijn er ons van bewust dat industriële activiteiten in Vlaanderen vandaag
onder druk staan. Er is daarom nood aan een toekomstgericht industrieel beleid.
Het is van groot belang dat dit industrieel beleid vertrekt vanuit een juiste diagnose
van de problemen in de Vlaamse industrie.
Wij gaan niet akkoord met het verhaal dat de belangrijkste bedreiging voor de
industrie in Vlaanderen bestaat uit hoge loon- en andere kosten (zoals
bedrijfsbelastingen). Het is onjuist om naar de globalisering (d.m.v. delokalisering) te
wijzen als hoofdreden voor de sterke vermindering van onze industriële
tewerkstelling de afgelopen jaren en het afnemend aandeel van deze sector in de
toegevoegde waarde. Het zijn namelijk de continue productiviteitsstijgingen in de
industriële bedrijven die ervoor zorgen dat we vandaag meer goederen produceren,
met minder mensen en tegen lagere prijzen.
We zijn evenwel niet blind voor de kostenproblematiek. Zo staan we open voor
overleg over specifieke en onderbouwde knelpunten, maar als generiek beleid is
hierop inzetten weinig creatief en zal hiermee ook geen enkele
weggeautomatiseerde job terugkeren. Er kan dus geen sprake zijn van de zoveelste
algemene of onvoorwaardelijke lastenvermindering. Wel bestaan er inventieve
mogelijkheden om binnen sectoren tot een ondersteuning van de zwakkere
activiteiten door de sterkere te komen. In de diamantsector, waar de grootste
winsten voornamelijk in de handel worden geboekt en niet in de productie, bestaat er
bijvoorbeeld een fonds waar handelaars een fractie van hun winst in storten. De
middelen van dit fonds worden dan aangewend om een deel van de patronale
bijdragen van productieondernemingen over te nemen.
Vlaams ABVV – de socialistische vakbond in Vlaanderen – Algemeen Belgisch Vakverbond
Hoogstraat 42, 1000 Brussel – Tel. 02 506 82 06 – Fax 02 550 14 16 – info@vlaams.abvv.be – www.vlaamsabvv.be – Bank 877-8031801-20
2. Hoewel het niet de hoofdoorzaak is van het verlies aan industriële tewerkstelling in
Vlaanderen blijft delokalisering naar lageloonlanden natuurlijk wel een belangrijke
uitdaging voor onze tewerkstelling. Het beste antwoord ter bestrijding van sociale
dumpingpraktijken in ontwikkelingslanden is de opbouw van een sterke en
onafhankelijke syndicale tegenmacht in deze landen. Als Vlaams ABVV vinden we
het daarom belangrijk dat in onze organisatie de aandacht voor internationale
syndicale solidariteitsprojecten groot blijft.
3. Vanuit werknemersperspectief zijn er drie belangrijke assen waar een
toekomstgericht industrieel beleid wel op moet inzetten: investeren in
belangrijke maatschappelijk behoeften, investeren in onderzoek en ontwikkeling en
investeren in mensen.
4. Om kans te maken op economische succes en om een voldoende groot
maatschappelijk draagvlak op te bouwen moet een toekomstgericht industrieel
beleid in de eerste plaats geënt zijn op het tegemoetkomen aan huidige of in
de nabije toekomst voorzienbare maatschappelijke behoeften. De vergroening
van onze economie en het voorbereiden van de gevolgen van de vergrijzing vormen
daarbij twee belangrijke speerpunten. Niets weerhoudt onze regering ervan
ambitieus te durven zijn in het formuleren van projecten op het vlak van CO2-
reductie of het bestrijden van fijn stof. Zo kondigde de Zweedse Regering in 2006 al
aan tegen 2020 de eerste olieonafhankelijke economie ter wereld te willen worden.
Het voornemen van de Provincie Limburg om tegen 2020 CO2-neutraal te zijn, is
een voorbeeld dat ruime navolging verdient.
Vroegtijdig inzetten op groene technologie en vergroening van de economie levert
comparatieve voordelen op, ook op het vlak van groene jobs. Als regio kan
Vlaanderen het zich niet permitteren om de trein van de groene mobiliteit te missen.
Een toekomstgericht industrieel beleid moet daarom oog hebben voor de
mogelijkheden geboden door de ontwikkeling van elektrische wagens en nieuwe
vormen van stadsmobiliteit.
5. Om de competitiviteit van onze industrie op peil te houden zijn voldoende
investeringen in onderzoek en ontwikkeling onontbeerlijk. Dit geldt zowel voor
de financiering van grensverleggend fundamenteel onderzoek, als voor het
investeren in de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten.
a. De Vlaamse Regering is in het regeerakkoord en in het Pact 2020 het
engagement aangegaan om tegen 2014 3% van zijn BBP te investeren in
onderzoek en ontwikkeling. Deze inspanning moet zowel gedragen
worden door de overheid (1%) als door de bedrijven (2%). Door de
besparingsdrift van de afgelopen jaren staat het nu al vast dat de overheid
haar deel van deze norm in 2014 niet meer kan halen. Het valt zelfs sterk te
betwijfelen of de Vlaamse Regering haar Europees engagement, om deze
norm tegen 2020 te behalen, zal kunnen nakomen zonder op zoek te gaan
naar bijkomende inkomsten.
Maar ook de bedrijven staan met een investeringstotaal van 1,40% van het
BBP in onderzoek en ontwikkeling nog ver af van de vooropgestelde 2%. De
2
Intergewestelijk Comité Vlaams ABVV / 14 juni 2011 / resolutie
3. overheid moet dus aan de bedrijven een duidelijk en afdwingbaar
engagement opleggen om de investeringen in O&O op te drijven.
b. In een kleine regio als Vlaanderen kunnen de schaarse middelen best
ingezet worden op een beperkt aantal clusters, waar we het potentieel
hebben om werkelijk een competitief voordeel uit te bouwen. Bij het
ondersteunen van toegepast onderzoek moet naast de wetenschappelijke
en economische finaliteit ook aandacht gaan naar het valorisatiepotentieel
op het vlak van bijkomende werkgelegenheid. De Vlaamse Raad voor
Wetenschaps- en Innovatiebeleid heeft reeds een verdienstelijke poging
ondernomen om enkele speerpunten naar voor te schuiven, zoals duurzame
chemie en intelligente energienetwerken. Toch kan deze oefening nog
verfijnd worden. Het Waalse Marshallplan kan hierbij met zijn vijf duidelijk
afgebakende concurrentiepolen tot inspiratie dienen.
6. Een toekomstgericht industrieel beleid is wat ons betreft onmogelijk zonder
een stevige sociale pijler.
a. Een toekomstgerichte samenleving investeert volop in de opleiding
van haar bevolking. Levenslang leren is niet alleen een
verantwoordelijkheid van de werknemer, ook de overheid en de werkgevers
moeten hun duit in het zakje doen. In België investeren de bedrijven slechts
1% van de totale loonmassa in de opleiding van hun personeel. Veel minder
dan in Nederland, het Verenigd Koninkrijk of de Scandinavische landen. Ook
veel minder dan de 1,9% die de werkgevers beloofden te investeren bij het
ondertekenen van het IPA 2007-2008. Een toekomstgericht opleidingsbeleid
durft ook veel ambitieuzer te zijn dan louter werkplekleren. Overheid en
bedrijfsleven moeten investeren in opleidingen die een reële toegevoegde
waarde betekenen voor zowel de professionele als de persoonlijke
competenties van de werknemer. Paritaire afspraken en initiatieven op
sectorniveau zijn hiertoe een geschikt instrument. Werknemers moeten over
voldoende rechten en faciliteiten beschikken om zelf initiatief te nemen voor
hun loopbaanontwikkeling. Hervormingen in het onderwijs moeten ertoe
bijdragen dat meer jongeren kiezen voor technische opleidingen met
toekomst.
b. Ook het verhogen van de werkbaarheid in de industrie is een grote
uitdaging. Nog te vaak wordt werken in de industrie geassocieerd met
repetitief en afstompend werk. Werkbaar werk betekent volgens de definitie
van de Sociaal-Economische Raad Vlaanderen (SERV) dat werknemers
geen last hebben van werkstress, gemotiveerd zijn, voldoende
leermogelijkheden krijgen en werk en privéleven goed kunnen combineren.
Het benutten van alle talenten betekent ook dat werknemers meer inspraak
krijgen in hun takenpakket en dat de werkorganisatie wordt ingevuld op
maat van de werknemers. Bovendien is een hogere werkbaarheidsgraad
een belangrijke stap naar een hogere werkzaamheidsgraad.
Om deze redenen is het belangrijk dat ook op sectoraal niveau
onderhandeld wordt over het verhogen van de werkbaarheid.
3
Intergewestelijk Comité Vlaams ABVV / 14 juni 2011 / resolutie
4. c. De realisatie van een sociaal onderbouwd industrieel beleid hangt in
grote mate af van een sterke openbare sector met voldoende middelen
en bewegingsruimte voor investeringen op vlak van innovatie, vergroening,
opleiding en tewerkstelling.
7. De discussie over de toekomst van onze industrie mag niet alleen een zaak zijn
van politici, enkele academici en de werkgevers. Deze discussie belangt alle
werknemers aan. We verwachten van de Vlaamse Regering dat ze over alle
aspecten van haar industrieel beleid in de eerste plaats in overleg treedt met de
sociale partners. Momenteel worden de vakbonden op bedrijfs- of sectorniveau te
vaak pas aan tafel gevraagd wanneer er grote herstructureringen op het menu
staan. We moeten dus tot een verbreding van de inhoud van de sociale dialoog
komen en als vakbond volwaardig betrokken worden bij de uitwerking van
strategische sectorale actieplannen.
8. Ook binnen onze eigen organisatie zullen we meer inspanningen moeten
leveren om te wegen op het innovatie- en investeringsbeleid van de bedrijven.
Als eerste stap zullen we in navolging van onze beslissing hierover op het congres
van het Vlaams ABVV in mei 2010 onze delegees ondersteunen in het toezicht op
de aanwending van verschillende bedrijfssubsidies voor innovatie, opleiding en
investeringen.
9. In het licht van voorgaande stellingen nemen we als Vlaams ABVV een
genuanceerde houding aan tegenover het door de Vlaamse Regering
opgestelde witboek ‘Een nieuw industrieel beleid voor Vlaanderen’:
a. We zijn tevreden met de hernieuwde aandacht voor industrieel beleid
vanuit de Vlaamse Regering. Het witboek Nieuw Industrieel Beleid voor
Vlaanderen vormt een eerste aanzet om die nieuwe industriële strategie op
poten te zetten. We verwelkomen de opname van het luik inzake
competentieontwikkeling en arbeidsorganisatie in de tekst, wat een
verbetering inhoudt t.a.v. het Groenboek Nieuw Industrieel Beleid.
Daarnaast is het positief dat ook een aanzet wordt gegeven tot het voeren
van een gericht clusterbeleid, bijvoorbeeld rond duurzame chemie en
groene energie. We hopen dat de Vlaamse Regering de intenties hierover in
het witboek zo snel mogelijk omzet in concrete beleidsmaatregelen.
b. Op belangrijke punten voldoet het witboek echter niet aan onze
verwachtingen:
i. Het blijft moeilijk om een geïntegreerde visie te vinden doorheen het
amalgaam van soms weinig samenhangende acties die niet ingebed
zijn in bestaande beleidsinitiatieven. Het witboek grijpt ook te vaak terug
naar een jargon dat slechts voor een beperkte groep insiders begrijpbaar
is. Daarom is het moeilijk aan de hand van de tekst van dit witboek een
breed maatschappelijk draagvlak te creëren voor industrie in Vlaanderen.
ii. Het aspect werkgelegenheidscreatie komt in het witboek niet aan
bod. Nochtans vormden de recente crisis in de industrie en het daarmee
4
Intergewestelijk Comité Vlaams ABVV / 14 juni 2011 / resolutie
5. gepaard gaande jobverlies de aanleiding voor de Staten-Generaal voor
de Industrie. Investeren in een toekomstgerichte industrie is belangrijk,
maar leidt niet automatisch tot duurzame tewerkstelling. De creatie van
jobs (ook voor laaggeschoolden en andere kansengroepen) moet voor
ons centraal staan. Daarom is het richten van overheidssteun in functie
van bijkomende tewerkstellingskansen voor ons van groot belang.
iii. Ook het aspect van de werkbaarheid van de jobs in de industrie,
over hoe het werken in de industrie aantrekkelijker en draaglijk kan
worden gemaakt voor de werknemers, wordt onderbelicht.
Werkbaarheid wordt in het Witboek gereduceerd tot sociale innovatie.
Voor ons is werkbaarheid echter veel breder dan enkel sociale innovatie
en moet de invoering hiervan steeds voorwerp uitmaken van sociale
overleg.
iv. Competentiebeleid gaat voor ons verder dan wat in het witboek staat
over werkplekleren en zuiver bedrijfsgerichte opleidingen. Een
volwaardig competentiebeleid durft in te zetten op opleidingen die een
werkelijke meerwaarde bieden aan de werknemer, zowel op persoonlijk
als op professioneel vlak. Naast streefcijfers voor onderzoek en
ontwikkeling moet ook opleiding als een noodzakelijke investering sterker
naar voor geschoven worden. Het is belangrijk dat zowel de overheid als
het bedrijfsleven hun opleidingsinspanningen verhogen.
v. Een vernieuwend industrieel beleid mag niet verengd worden tot een
beleid gericht op kostencompetitiviteit, verlaging van de loonkosten,
verhoging van de arbeidsproductiviteit en werknemersflexibiliteit. Het valt
op dat hierover in het witboek koud en warm wordt geblazen. Indien er
zich kostenproblemen voordoen in bepaalde sectoren moet dit blijken uit
een duidelijke analyse. Algemene of onvoorwaardelijke lastenverlagingen
zijn echter geen doeltreffend beleidsinstrument voor een gericht
industrieel beleid.
vi. Het witboek creëert door middel van een nog op te richten
Industrieraad een beheersstructuur buiten het paritair overleg tussen
de sociale partners om. Indien de Vlaamse Regering voldoende
draagvlak wil vinden voor haar industrieel beleid mag ze daarbij de
vakbonden niet buiten spel zetten. De Industrieraad mag zich niet in de
plaats stellen van de SERV en kan dus geen advies geven over het
globale sociaal-economische beleid ten behoeve van de industrie in
Vlaanderen. Dat laatste moet het exclusieve terrein van de sociale
partners blijven. De uitvoering van het witboek moet ook het voorwerp zijn
van paritair sectoroverleg ( dit kan door het organiseren van paritaire
rondetafels voor de industriesectoren en in de sectorcommissies van de
SERV).
5
Intergewestelijk Comité Vlaams ABVV / 14 juni 2011 / resolutie
6. vii. Een toekomstgericht industrieel beleid dient ook werkelijk
strategische keuzes te maken voor een duurzame ontwikkeling van
de industrie in Vlaanderen. Die moet gericht zijn op een ecologische
transformatie van onze productie en ondersteuning geven aan
innovatieve technologische projecten die inspelen op maatschappelijke
ontwikkelingen en behoeften. Het valt te betwijfelen of dit witboek al
voldoende basis biedt om een betekenisvolle stap in de richting van de
transitie naar een meer duurzame en groene industrie te zetten.
6
Intergewestelijk Comité Vlaams ABVV / 14 juni 2011 / resolutie