4. Veranderingen en vernieuwingen
in de zorg aan TOS peuters
• 7 jaar geleden
– 3 behandelgroepen TOS
– Verschillende methodes,
geen methodiek
– AWBZ financiering
• Nu
– 17 behandelgroepen
– Erkende methodiek, 1
methode.
– Financiering vanuit de
ziektekostenverzekering
– Nieuwe vormen van zorg
• Ambulante begeleiding
• Taaltijd
6. Financiering
• Vanaf 1 januari 2015 vanuit de ziektekostenverzekering:
– Verwijzing van medisch specialist nodig.
– Onze voorkeur heeft de route via een AC vanwege
multidisciplinair onderzoek.
• Compleet verslag nodig voor verwijzing of verwijzen
voor diagnostiek.
• Een heldere vraag aan het spraaktaalteam is belangrijk.
7. Nieuwe vormen van zorg
• Ambulante begeleiding,
– Begeleiding thuis aan de hand van vragen van ouders
door pedagogisch medewerker van de groep. Pm’er
heeft PPG opleiding gedaan.
• Taaltijd,
– Kortdurende behandeling voor ouder en kind
gebaseerd op de Hanenprincipes.
– Totaal 8 keer 1 dagdeel, met 2 filmmomenten.
8. 8
Evidence-based werken
• Steeds grotere roep vanuit maatschappij naar
evidence-based handelen
• Vroegbehandeling TOS in Nederland
nauwelijks onderzocht op effectiviteit:
(laatste jaren op gang gekomen)
• Internationaal wel bewijs voor onderdelen van
behandeling
9. Vier niveau’s van bewijs
• Veelbelovende methodieken
• Theoretisch goed onderbouwde
methodieken
• Doeltreffende methodieken (geen
controlegroep, wel mate van vooruitgang):
monitoren
• Effectieve methodieken (randomized
controlled trials: rct’s)
(Veerman en Van Yperen, 2008)
10. Monitoren: 3 doelen
1. De ontwikkeling van een kind op een bepaald
moment in de behandeling in kaart brengen,
waardoor behandeldoelen kunnen worden
opgesteld.
2. De ontwikkeling van de kinderen volgen, gedurende
de periode dat ze in behandeling zijn.
3. Meer zicht krijgen op de doelgroep en in de
effectiviteit van de behandeling.
11. Onderzoeksvragen
• Heeft de behandeling een positief effect op de
taalontwikkeling van peuters met TOS?
• Gaat de taalontwikkeling van kinderen sneller
vooruit naarmate kinderen meer tijd op een
behandelgroep doorbrengen?
• Gaat de taalontwikkeling van kinderen sneller
vooruit wanneer ouders deelnemen aan een
cursus?
19. Effect van oudercursussen
Spraaktaalcursus NmG cursus
wel gevolgd niet gevolgd wel gevolgd niet gevolgd
Taalproductie
Zin + + - -
Woord - - - -
Taalbegrip
Zin - - - -
Woord - - - -
20. Eerste conclusies
• Behandeling positief voor zowel taalproductie
als taalbegrip
• Hoe langer de duur van de behandeling hoe
beter: hoe eerder hoe beter..
• Spraaktaalcursus positief effect op
zinsontwikkeling
• Snel starten Spraaktaalcursus heeft een
positieve invloed op de zinsontwikkeling.
Een belangrijke vraag binnen de vroegbehandeling is de effectiviteit van het werk: bereiken we met de behandeling die we geven daadwerkelijk het gewenste effect? Een goed antwoord daarop ontbreekt vaak. Dat komt omdat er in de zorg onvoldoende evidence based wordt gewerkt. De activiteiten zijn zelden systematisch gefundeerd en worden ook lang niet altijd goed geëvalueerd. Talloze handelingen die we dagelijkse uitvoeren zijn nooit onderzocht. We doen ze omdat we ze zo geleerd hebben, of omdat ze naar eigen inzicht en ervaring de beste manier lijken. Hoewel eigen ervaringen nuttig zijn, blijken ze ook vaak bedrieglijk. Uitsluitend afgaan op eigen ervaring betekent namelijk dat de zon om de aarde draait. Als we dat accepteren zitten we weer in de middeleeuwen! Het alternatief is 'evidence based' werken. Dat betekent in de praktijk gebruik maken van goed opgezette onderzoeken waarbij toevalsfactoren en beïnvloeding zoveel mogelijk uitgesloten zijn. Langzamerhand is de cultuuromslag naar evidence based werken ingezet, waarbij de gezondheidszorg voorop loopt. Handelingen worden getoetst, vergeleken met nephandelingen of met alternatieven en de resultaten worden gewogen en beoordeeld. Evidence-based werken is een manier van werken waarin de integratie van wetenschappelijk bewijs, ervaring van de professional en de behoeften van de cliënt geïntegreerd zijn. Laing Gillam & Gillam (2006) beweren dat spraak-taal therapeuten hun handelwijze meestal baseren op wat ze geleerd hebben tijdens hun opleiding, hun eigen ervaringen en de opinies van hun collega’s. Dit is in tegenspraak met de beginselen van evidence-based werken.
Veelbelovende methoden
Sommige interventies bestaan alleen in het hoofd van de professional en bereiken dus niet het laagste niveau van bewijs. Om dit niveau te bereiken is het nodig dat de essentiële elementen van een interventie (doel, doelgroep, methoden, technieken, activiteiten en randvoorwaarden) expliciet worden gemaakt. Het in kaart brengen van alle interventies die in een organisatie uitgevoerd worden schept niet alleen duidelijkheid voor de professionals zelf, maar maakt het ook mogelijk om aan cliënten en andere belanghebbenden duidelijk te maken wat de organisatie te bieden heeft.
Theoretisch goed onderbouwde methodieken
Een bewijs niveau één stapje hoger zijn interventies die theoretisch goed onderbouwd zijn. Dit betekent ook dat beredeneerd kan worden waarom en hoe bepaalde activiteiten van een interventie zullen leiden tot de gewenste effecten bij een bepaalde doelgroep. De onderliggende rationale kan een bestaande, wijdverspreide theorie zijn, maar ook een door de organisatie zelf ontwikkelde theorie (‘expert knowledge’ of ‘tacit knowledge’). Bij interventies waarvoor nog geen bewijs is dat ze effectief zijn, is het op dit niveau in ieder geval mogelijk om te beredeneren waarom een interventie effectief zou kunnen zijn.
Als duidelijk is dat de gewenste veranderingen optreden, d.w.z. dat het doel van de interventie behaald wordt, de problemen zijn afgenomen en de cliënt tevreden is, dan is het volgende bewijsniveau bereikt. De reden waarom dit niet het hoogste bewijsniveau is, is dat niet zeker is dat de interventie het effect veroorzaakt heeft. Misschien was de taalontwikkeling van het kind ook wel vooruitgegaan zonder de interventie, omdat het kind nu eenmaal ouder wordt. Of er werden tegelijkertijd nog andere activiteiten ondernomen die de effecten hebben veroorzaakt.
De hoogste vorm van bewijs is de randomized controlled trial (RCT). Dit betekent dat van alle cliënten in het onderzoek, via loting, de helft blootgesteld wordt aan de interventie en de andere helft niet. Bijvoorbeeld, de helft van de kinderen wordt tweetalig opgevoed (gebarentaal en gesproken taal) en de andere helft alleen met gesproken taal. Het is dan mogelijk om causale verbanden te leggen: als de kinderen die ook gebarentaal hebben geleerd een betere taalontwikkeling hebben dan de kinderen die alleen gesproken taal hebben geleerd, dan is het ‘bewezen’ dat het leren van gebarentaal hiervan de oorzaak is (vooropgesteld natuurlijk dat de twee groepen in geen enkel ander opzicht van elkaar verschillen).
Alleen het vierde niveau voldoet aan wat doorgaans onder ‘evidence-based’ verstaan wordt. Omdat op het gebied van behandeling van kinderen met een auditieve/communicatieve beperking nog niet zoveel RCT’s gedaan zijn, zijn er geen methodes beschikbaar met het hoogste evidentieniveau. Het is ook moeilijk om een goede RCT te doen omdat het vormen van een goede controlegroep in veel gevallen op problemen stuit. Natuurlijk is dat geen reden om dan maar niets te doen. De indeling in deze vier categorieën kan professionals helpen om inzicht te krijgen in de mate van effectiviteit van hun handelen, maar geeft ook aanknopingspunten hoe de weg naar evidence-based werken bewandeld kan worden.
Het inzetten van een monitor heeft wat ons betreft drie hoofddoelen:
We wilden dus meer zicht krijgen op de effectiviteit van onze behandeling. Gaan onze kindern vooruit nav de behandeling die ze krijgen? Maken ze een inhaalslag? Wat werkt er nu wel en wat werkt misschien ook niet? Anders blijven we dingen doen die helemaal niet effectief zijn. Daarom hebben we de volgende onderzoeksvragen gesteld.
Voor en nameting afgenomen.
De 75 kinderen zijn opgedeeld in 2 groepen:
Kindernen met alleen een taalproductieprobleem en kindern met zowel taalproductie als taalbegripsproblemen:
Kind viel onder de groep taalprodcutieproblemen als ..…etc
Kind viel onder de groep TP en TB als..etc
Tabel uitleggen. ..
Heel mooi om te zien dat de kinderen vooruit gaan. Dat is wat we willen. Maar we willen dus ook meer zicht krijgen op wat er dan ook daadwerkelijk werkt. Dus zijn we wat specifieker gaan kijken naar de behandelonderdelen die de kinderen hebben gekregen.
Kinderen kregen gemiddeld 90 dagen groepsbehandeling. Range 29-211 , SD 37.
Alleen voor de zinsontwikkeling werd een significante correlatie gevonden met de duur van de groepsbehandeling.
Opmerking maartje meenemen:. Ik vind wel die correlatie tussen duur en effect niet onomstotelijk vastgesteld, omdat wij dat niet vonden (beide onderzoeken zijn wel met kleine groepjes
We vinden op alle domeinen significante verschillen.
We vonden een correlatie tussen de duur van de behandeling en de zinsontwikkeling. Hoe eerder langer kinderen bhl kregen des te beter verliep hun ontwikkeling op dat taaldomein. In dit geval betekent langer ook altijd jonger, want de kinderen gaan met 4 jaar van de groep af. Dus dat benadrukt weer het belang van vroege opsporing: hoe eerder hoe beter.
Hoe sneller ouders starten met de Stcursus, geld ook hier: hoe beter het resultaat. Dit wordt dus op 1 domein gevonden, maar als we die groepen nagaan wel op een heel belangrijk domein. Immers in onze groep kinderen had 94 % problemen in zinsontwikkeling (TB en TP) en 90 % problemen in zinsontiwkkeling (TP en TB)