3. Voorwoord
Het was december 2014 toen ik voor het eerst op de jaarlijkse FLORON dag kwam. In die tijd
was ik bezig met een extra minor Gebiedsgericht Werken op het Van Hall Larenstein in Velp
om mijn kennis te vergroten en mij persoonlijk beter te ontwikkeling. Ik zag het helemaal
zitten om de kennis van deze minor, namelijk het netwerken, adviseren en oplossingsgericht
werken mee te nemen in mijn afstudeeronderzoek. Tijdens mijn stage bij Rijkswaterstaat
begin 2014 ben ik in aanmerking gekomen met het FLORON district Zuid-Holland Zuid.
Willemien Troelstra heeft samen met een groepje fanatieke floristen de Rotterdamse
Florawerkgroep opgestart. Ik heb daar leuke ervaringen aan over gehouden en ik zie
FLORON dan ook als een prachtige stichting, maar tegenwoordig ook als een geweldige
organisatie. Het geeft dan ook een fijn gevoel om mijn afstuderen uit te voeren voor
FLORON. Laurens Sparrius van het landelijk bureau van FLORON heeft aangeboden om
mijn afstuderen aan te sluiten op het jaar van de muurplanten in 2015. Muurplanten zijn
dichtbij de mensen, aanwezig in hun eigen leefomgeving, maar voor velen onzichtbaar of
onzichtbaar geworden. Een echte uitdaging om met mensen (de belangengroepen) met
raakvlakken met stadsnatuur in contact te komen over het thema muurplanten in de stad.
Het is wonderbaarlijk hoeveel activiteiten er rondom het thema muurplanten in de stad
georganiseerd en uitgevoerd werden en nog steeds in bepaalde steden worden uitgevoerd.
Desondanks zat er tijdens het onderzoek iets dwars, want het was behoorlijk wat werk om in
de literatuur iets van deze activiteiten terug te vinden. In mijn omgeving kwamen grootse
verhalen over muurplanteninitiatieven voorbij, maar in de literatuur was er weinig tot niks van
terug te vinden. In elke stad is er wel iets gebeurd op het gebied van muurplanten, maar het is
spijtig dat er weinig beschreven is over de opgedane ervaringen en de resultaten van deze
activiteiten in zo’n stad. Ik reken erop dat na het lezen van dit onderzoek er meer over de
muurplanten gerapporteerd wordt en men trots kan zijn op de bijzondere
muurplantenbegroeiingen in hun stad.
Dit onderzoek heeft niet plaats kunnen vinden zonder de hulp van vele vrijwilligersgroepen,
muurplantenexperts, NME-organisaties, adviesbureaus, gemeente en haar partners. Hierbij
mijn dank voor de tijd die is geïnvesteerd in het leveren van informatie tijdens een diepte-
interview, persoonlijk gesprek of tijdens het verkrijgen van antwoorden op mijn enquête via
de mail. Een bijzondere dank gaat uit naar Laurens Sparrius voor de voortreffelijke
begeleiding vanuit FLORON. Bovendien is er een bijzondere dank verschuldigd aan Bert
Maes. Bert gaf mij een lading aan oude muurplantenverslagen verspreid door het hele land en
gaf mij een ervaring om de jaarlijkse muurplanteninventarisatie van de Plompetorengracht
samen met Bert en Erik Simons uit te voeren. De muurplantenwerkgroep KNNV Amsterdam
en de gemeente Amsterdam ben ik dankbaar voor het meedraaien aan
vrijwilligersbijeenkomsten en de muurplantenoverleggen. Als laatste gaat mijn dank uit naar
Esther Vogelaar, de stadsecoloog van de gemeente Den Haag, die samen met FLORON
ervoor gezorgd heeft dat de landelijke muurplantenbijeenkomst een groot succes is geworden.
Hiervoor u ligt het onderzoeksrapport muurplanten in de stad. Ik heb veel plezier gehad om
aan dit muurplantenonderzoek te werken. Ik wens jullie veel leesplezier toe.
Nienke Torensma
Nijmegen
januari 2016
4. Samenvatting
Om de belangstelling van de muurplanten te verhogen heeft FLORON het jaar 2015
uitgeroepen tot het jaar van de muurplanten. Aan het einde van 2015 is een nieuw landelijk
meetnet voor muurplanten opgezet. Het doel van dit landelijk meetnet muurplanten is dat
inventarisatiegegevens worden verzameld om de ontwikkelingen van muurplanten in
aanwezigheid, aantallen en verspreiding te bepalen.
FLORON wil graag dat het landelijke meetnet succesvol wordt, zodat er meer inventarisaties
worden uitgevoerd. Bij een succesvol meetnet is het belangrijk dat het meetnet zichzelf in
stand kan houden. Dit door betrokkenheid en samenwerking van diverse belangengroepen in
de steden. Belangengroepen kunnen zijn: vrijwilligersgroepen, muurplantenexperts, NME-
organisaties en de gemeente.
FLORON vraagt om betrokkenheid en samenwerking van de belangengroepen, maar mist zelf
het inzicht en de informatie over hun belangen en ervaringen en de gehanteerde
inventarisatiemethoden. Deze informatie is nodig om met het meetnet aan te kunnen sluiten
op bestaande muurplantennetwerken in steden. Daarnaast is het mogelijk om met deze
informatie belangengroepen in andere steden te motiveren en aan te zetten om een eigen
stedelijk muurplantennetwerk op te richten.
Met dit onderzoek is voor FLORON de benodigde informatie verzameld, zodat samenwerking
verkregen kan worden tussen de verschillende belangengroepen. Hierbij is gebruik gemaakt
van een literatuurstudie, enquêtes, diepte-interviews en aanvullende bezoeken van
bijeenkomsten zoals excursies en overleggen in steden.
Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat er acht sleutelfactoren zijn die het
succes bepalen van een muurplantennetwerk in een stad. Deze sleutelfactoren zijn: samenspel,
rolverdeling, communicatie, draagvlak, methodiek, dataverwerking, uitstraling en continuïteit.
Een muurplantennetwerk kan samen gaan met het landelijke meetnet muurplanten. Het
landelijk meetnet muurplanten kan tevens een bijdrage leveren aan de muurplantennetwerken
in steden en de bijbehorende initiatieven zoals inventarisaties, de bescherming en
natuureducatie.
Van de acht factoren zijn er vijf belangrijk om betrokkenheid en samenwerking te krijgen van
de diverse belangengroepen bij het landelijke meetnet muurplanten en waar FLORON op kan
sturen. Een goede samenwerking tussen de verschillende belangengroepen kan gezien worden
als samenspel, dit is de eerste van de vijf factoren. Dit samenspel leidt tot vertrouwen en
draagvlak van de belangengroepen onderling. Naast samenspel zijn de andere vier factoren
draagvlak, methodiek, dataverwerking en continuïteit belangrijk om een muurplantennetwerk
samen te laten gaan met het landelijk meetnet muurplanten van FLORON. Het landelijk
meetnet muurplanten heeft verschillende voordelen voor de muurplantennetwerken in steden.
Het gaat hierbij onder andere om dataverwerking en methodiek. Voor FLORON is het
belangrijk om de voordelen van het landelijk meetnet muurplanten te communiceren aan de
belangengroepen van de muurplantennetwerken.
5. Summary
To increase the interest of the wall plants has FLORON 2015 been named as the year of the
wall plants. At the end of 2015 is a new national monitoring network introduced for wall
plants. The aim of this national monitoring network is that inventory results are collected to
calculate trends.
FLORON like that the national monitoring network will be successful, so that more
inventories are performed. For a successful monitoring network it is important that the
monitoring network itself can sustain. Through involvement and cooperation of various
interest groups in the cities. Interest groups may groups of volunteers, experts, nature
educational organizations and municipalities.
FLORON requires commitment and cooperation of interest groups, but did not disclose their
motivations, experiences and methods of collecting. This information is necessary to be able
to connect with the monitoring network to existing local networks. It is also possible to use
this information to motivate interest groups in other cities and enable to create a local
network.
This study collects information for FLORON so that cooperation can be obtained between the
various interest groups. For this purpose are used literature study, questionnaires, interviews
and additional visits by gatherings such as excursions and meetings.
The results of the study shows that there are eight factors that determine the success of a local
network. These factors are: interplay, roles, communication, acceptance, methodology, data
processing, image and continuity. A local network can go smoothly with the national
monitoring network. The national monitoring network can also contribute to the local
networks and related initiatives such as inventories, protection and environmental education.
Of the eight factors there are five important to get involvement and cooperation of various
interest groups in the cities at the national monitoring network for FLORON. A good
cooperation between the various interest groups in the cities can be seen as a interplay, this is
the first of the five factors. This interplay helps build trust and acceptance of the interest
groups themselves. Besides interplay are the other four factors acceptance, methodology, data
processing and continuity. The national monitoring network has several benefits for local
networks. This involves among other things data processing and methodology. For FLORON
it is important to communicate. the benefits of the national network in the interest groups to
the local networks.
6. Inhoudsopgave
1 Inleiding.................................................................................................................................. 8
1.1 Aanleiding ............................................................................................................................ 8
1.2 Probleemstelling................................................................................................................... 9
1.3 Onderzoeksdoel.................................................................................................................. 10
1.4 Doelgroep........................................................................................................................... 10
1.5 Korte omschrijving van het onderzoek .............................................................................. 11
1.6 Vraagstelling ...................................................................................................................... 11
1.7 Leeswijzer .......................................................................................................................... 12
2 Achtergronden..................................................................................................................... 13
3 Methodiek ............................................................................................................................ 18
3.1 Verkennend onderzoek....................................................................................................... 19
3.2 Meervoudige casestudy...................................................................................................... 19
4 Landelijke muurplanteninitiatieven.................................................................................. 23
4.1 Muurplanteninitiatieven met diverse doelen..................................................................... 23
4.2 Waar spelen de muurplanteninitiatieven zich af? ............................................................. 27
4.3 Afbakening van de steden voor het onderzoek ................................................................. 29
4.4 De casegebieden................................................................................................................ 30
5 Resultaten van de steden..................................................................................................... 32
5.1 Motivaties bij de muurplanteninitiatieven|......................................................................... 32
5.2 Ervaringen bij de muurplanteninitiatieven......................................................................... 34
5.3 Methodieken van de muurplanteninventarisaties............................................................... 37
6 Resultaten van de diepte-interviews .................................................................................. 38
6.1 Casegebied Amsterdam ................................................................................................... 38
6.1.1 Initiatieven van Amsterdam ............................................................................................ 38
6.1.2 Betrokkenheid van de belangengroepen.......................................................................... 39
6.1.4 Drijfveer, motivaties en ervaringen per belangengroep .................................................. 41
6.1.5 Methodiek bij de inventarisaties ..................................................................................... 44
6.1.6 Communicatie tussen de belangengroepen ..................................................................... 44
6.2 Casegebied Den Haag....................................................................................................... 46
6.2.1 Initiatieven van Den Haag............................................................................................... 46
6.2.2 Betrokkenheid van de belangengroepen.......................................................................... 47
6.2.3 Rolverdeling van de belangengroepen ............................................................................ 47
6.2.4 Motivaties en ervaringen per belangengroep .................................................................. 49
7. 6.2.5 Methodiek bij de inventarisaties ..................................................................................... 51
6.2.6 Communicatie tussen de belangengroepen ..................................................................... 52
6.3 Casegebied Nijmegen ....................................................................................................... 54
6.3.1 Initiatieven van Nijmegen ............................................................................................... 54
6.3.2 Betrokkenheid van de belangengroepen.......................................................................... 55
6.3.3 Rolverdeling van de belangengroepen ............................................................................ 56
6.3.4 Motivaties en ervaringen per belangengroep .................................................................. 57
6.3.5 Methodiek bij de inventarisaties ..................................................................................... 58
6.3.6 Communicatie tussen de belangengroepen ..................................................................... 59
6.4 SWOT-analyses per casegebied ...................................................................................... 60
7 Het bepalen van de sleutelfactoren voor een effectief muurplantennetwerk ................ 64
7.1 Belangrijke resultaten van de onderzochte steden en de casegebieden.............................. 64
7.2 De sleutelfactoren van een effectief muurplantennetwerk................................................. 68
8 De voorbeeldsteden met een effectief muurplantennetwerk ........................................... 75
8.1 De conclusies per beoordeelde stad.................................................................................... 75
8.2 Voorbeeldsteden met een effectief netwerk....................................................................... 80
9 Het landelijk meetnet van FLORON................................................................................. 83
9.1 Voordelen van een muurplantenmeetnet............................................................................ 83
9.2 Beoordeling van het landelijk meetnet van FLORON....................................................... 84
9.3 Een muurplantennetwerk vloeit samen met een muurplantenmeetnet............................... 86
9.4 Overige aandachtspunten voor FLORON.......................................................................... 87
10 Het advies aan FLORON.................................................................................................. 88
11 Discussie ............................................................................................................................. 91
12 Literatuur........................................................................................................................... 92
8. 8
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Muurplanten worden beschouwd als één van de belangrijkste natuurlijke elementen in de stad
(Denters, 1990). Begroeide muren verzachten namelijk de hardheid van de stenige muren, geven
de stad een levendiger aanzien en hebben een hoge educatieve-, belevings- en culturele
waarde. Naast een culturele waarde, bevatten de begroeide muren ook een natuurwaarde, want
de muurplanten leveren een bijdrage aan de biodiversiteit en de muurplanten vormen een
wezenlijk onderdeel van onze wilde flora (Maes en Krüse, 2011).
Het Jaar van de Muurplanten
Om het stedelijk groen te versterken en de belangstelling voor de muurplanten in de stedelijke
omgeving te verhogen, is het jaar 2015 door FLORON uitgeroepen als het “jaar van de
muurplanten”. FLORON (Floristisch Onderzoek Nederland) is een natuurorganisatie voor het
behoud van de wilde flora in Nederland (www.floron.nl).
In het jaar van de muurplanten gaat FLORON een landelijk meetnet muurplanten opstarten.
De basis van het meetnet wordt gevormd door inventarisatiegegevens uit diverse steden. Voor
het landelijk meetnet muurplanten is in 2014 een onderzoek gedaan naar een protocol, naar
een standaardmethode om inventarisatiegegevens te verkrijgen op een eenvoudige en
laagdrempelige manier (van de Vondervoort, 2014). Dit protocol maakt de bepaling van trends
mogelijk, doordat er gewerkt wordt met transecten. Transecten zijn lijnen met een zelf
gekozen begin- en eindpunt (bijvoorbeeld van brug tot brug), die in de tijd onveranderd
blijven, zodat herhaling van inventarisaties (een monitoring) kan plaatsvinden.
Muurplantenwaarnemingen genoteerd aan de hand van transecten maken het mogelijk om na
enkele jaren te bepalen of een soort in zijn verspreiding (het aantal km-hokken) vooruit of
achteruit gaat, maar ook in het aantal exemplaren.
FLORON wil graag dat inventarisatiegegevens volgens dit protocol worden verzameld om
lokale, regionale en landelijke trends van muurplanten te kunnen bepalen. Door het landelijk
meetnet worden de gegevens publiekelijk zichtbaar gemaakt op een kaart.
FLORON wil een succesvol landelijk meetnet muurplanten krijgen en wil dit bereiken door:
Een zichzelf in stand houdend meetnet. Een meetnet waarbij de input van gegevens komt
van de belangengroepen: de gemeenten, adviesbureaus, natuur- en milieuorganisaties
(NME) en natuurvrijwilligers.
Het enerzijds motiveren van belangengroepen om inventarisaties te blijven uitvoeren en
het anderzijds activeren van potentiële belangengroepen om nieuwe inventarisaties uit te
laten voeren. Dit om herhaaldelijke en meer inventarisaties in de stad te verkrijgen.
Het creëren van samenwerkingsverbanden tussen de belangengroepen, zodat er in een stad
een muurplantennetwerk kan ontstaan en er kennis-, ervaringen- en gegevensuitwisseling
kan plaatsvinden. Het meetnet kan aansluiten op de in steden aanwezige
muurplantennetwerken.
9. 9
Een succesvol meetnet van FLORON kan zorgen voor:
Toegankelijke gegevens.
Meer kennis-, ervaringen- en gegevensuitwisseling.
Een optimale samenwerking tussen belangengroepen, namelijk het verkrijgen van een
muurplantennetwerk in de stad.
Mogelijkheden om nieuwe samenwerkingen tussen belangengroepen (een nieuw
muurplantennetwerk in de stad) te realiseren.
Meer inventarisaties op een gestandaardiseerde manier, zodat gegevens uit verschillende
steden met elkaar vergeleken kunnen worden.
Een meetnet dat aansluit op de diverse doelen van de betrokken belangengroepen, zodat ze
profijt kunnen hebben van de gegevens in het meetnet.
Naast het starten van een meetnet gaat FLORON voor het jaar van de muurplanten advies
geven aan vrijwilligers en gemeenten over het beschermen van muurplanten. Ook is het
boekje ‘Zelf onderzoek doen aan muurplanten’ ontwikkeld, bedoeld voor scholieren en voor
leden van een natuurvereniging om beter naar muurplanten te leren kijken (Loermans et al.,2015).
Tenslotte zorgt FLORON voor een website voor het registreren van tuintellingen van
muurplanten, zodat vrijwilligers en professionals ook tellingen en waarnemingen van
muurplanten in hun eigen tuin (privéomgeving) kunnen invoeren (www.tuintelling.nl).
1.2 Probleemstelling
Om het meetnet succesvol te maken is betrokkenheid nodig van diverse belangengroepen in
steden. Zonder de samenwerking tussen belangengroepen is het niet mogelijk om een zichzelf
in stand houdend meetnet te verkrijgen.
Voor het verzamelen van inventarisatiegegevens is eveneens samenwerking tussen de
belangengroepen nodig. Tot op heden worden inventarisaties uitgevoerd op initiatief van
natuurvrijwilligers, muurplantenexperts, NME-organisaties of op initiatief van de gemeente.
Geen betrokkenheid van belangengroepen en geen samenwerking tussen de belangengroepen
kan betekenen dat:
Er initiatieven worden uitgevoerd op diverse manieren en door wisselende initiatiefnemers.
Elke belangengroep voert het initiatief uit met een bepaald belang en met een bepaalde
methode. De verkregen gegevens worden onbruikbaar voor het meetnet, want ze kunnen
door de verschillende gehanteerde methodieken niet met elkaar vergeleken worden.
Er initiatieven voorkomen zonder enige verantwoordelijkheid of zonder een duidelijke
initiatiefnemer. Er ontstaan dan onbekende of niet toegankelijke gegevens en deze
gegevens zijn veelal onbruikbaar voor het meetnet.
Er geen continuïteit aanwezig blijkt te zijn in de stad, wanneer de initiatiefnemer om wat
voor reden dan ook de initiatieven niet kan voortzetten. Er is dan geen geschikt persoon of
belangengroep aanwezig met de juiste kennis om deze initiatieven voort te kunnen zetten.
FLORON vraagt voor het inventariseren van muurplanten en het in stand houden van het
meetnet medewerking van de verschillende belangengroepen, zoals gemeenten,
waterschappen, adviesbureaus, natuurvrijwilligers, muurplantenexperts en NME-organisaties.
FLORON wil met het landelijk meetnet muurplanten goed aansluiten op de belangen en
ervaringen van de verschillende belangengroepen.
10. 10
Het probleem hierbij is dat FLORON de kennis mist over de motivaties en de ervaringen van
de verschillende belangengroepen en de methodieken bij het inventariseren van muurplanten.
Tevens ontbreekt de kennis over de opbouw en verloop van samenwerkingsverbanden van
belangengroepen in de steden. Er is geen overzicht over de werking van
muurplantennetwerken in steden en hoe deze zijn opgebouwd. De ontbrekende kennis en
ontbrekende overzichten bij FLORON zijn nodig om reeds bestaande netwerken van
belangengroepen te motiveren om muurplanten te blijven inventariseren. Tevens kunnen
nieuwe samenwerkingsverbanden tussen belangengroepen gemotiveerd worden om te gaan
inventariseren voor het meetnet.
Al met al is er een muurplantenonderzoek nodig om de problemen op te lossen.
Kort samengevat, zijn de problemen:
De initiatieven worden huidig uitgevoerd op diverse manieren en door wisselende
initiatiefnemers, waarbij het risico aanwezig is dat gegevens niet bruikbaar zijn voor het
meetnet.
Continuïteit bij de initiatieven kan ontbreken in een stad, waarbij het gevaar ontstaat dat
initiatieven in de toekomst niet voortgezet kunnen worden door andere personen binnen de
belangengroep of door andere belangengroepen.
FLORON mist de kennis over de motivaties en ervaringen van de belangengroepen en de
inventarisatiemethodieken.
FLORON mist vervolgens de kennis van hoe samenwerkingsverbanden tussen
belangengroepen werken. Het inzicht van hoe een muurplantennetwerk door
belangengroepen kan worden opgebouwd ontbreekt.
1.3 Onderzoeksdoel
Het doel van het muurplantenonderzoek is om tot een inventarisatie te komen van de
motivaties, ervaringen en methoden van muurplanteninitiatieven door verschillende
belangengroepen op stadsniveau. Om met deze informatie vervolgens te komen tot een inzicht
van de samenwerkingsverbanden tussen de belangengroepen in steden. FLORON kan met
behulp van deze informatie de verschillende belangengroepen betrekken bij het landelijk
meetnet muurplanten en de samenwerkingsverbanden tussen belangengroepen kunnen het
meetnet in stand houden.
1.4 Doelgroep
Dit muurplantenonderzoek richt zich op de verschillende belangengroepen in diverse
Nederlandse steden. Het onderzoek gaat over belangengroepen die betrokken zijn bij het
uitvoeren en opzetten van initiatieven en over potentieel betrokken belangengroepen, die dit
juist in de toekomst voor het meetnet willen gaan uitvoeren. Al deze belangengroepen kunnen
aan de hand van het opzetten en uitvoeren van muurplanteninitiatieven samenwerken, een
muurplantennetwerk in hun stad opzetten en daarmee het meetnet in stand houden.
Als in deze rapportage wordt gesproken over belangengroepen in een stad, dan wordt hiermee
bedoeld:
De (natuur)vrijwilligersgroepen, muurplantenexperts en NME-organisaties (gebruikers van
het meetnet).
De desbetreffende gemeente, het waterschap met haar ecologen en beheerders van de
begroeide muren (beslissers van het beleid).
11. 11
De betrokken adviesbureaus met ecologen of experts binnen ingenieursbureaus in grotere
steden (de experts).
1.5 Korte omschrijving van het onderzoek
Er is onderzoek gedaan naar de motivaties, ervaringen en methodieken van verschillende
belangengroepen omtrent muurplanteninitiatieven. Dit is gedaan door te kijken naar
muurplanteninitiatieven die in de laatste tien jaar zijn opgezet en uitgevoerd door
belangengroepen of nog steeds worden uitgevoerd. Aanvullend is er vanuit de huidige situatie
gekeken naar kansrijke initiatieven voor het meetnet in de toekomst, die kunnen voortkomen
uit nieuwe netwerken van belangengroepen.
Het resultaat is een advies, waarmee FLORON draagvlak van belangengroepen kan creëren
voor het landelijk meetnet muurplanten. Het is dan ook een advies over de meest effectieve
methode en best passende communicatiestrategie om de belangengroepen betrokken te krijgen
en te houden bij het meetnet. Belangengroepen van bestaande muurplantennetwerken blijven
gemotiveerd om te inventariseren. De potentiële belangengroepen, door een
muurplantennetwerk op te richten worden gemotiveerd en aangezet om inventarisaties uit te
gaan voeren voor het meetnet.
1.6 Vraagstelling
Bij dit muurplantenonderzoek hoort een onderzoeksvraag om te komen tot een advies voor
FLORON.
Onderzoeksvraag:
Hoe kan FLORON een succesvol landelijk meetnet muurplanten krijgen samen met de
verschillende belangengroepen en met als resultaat meer stedelijke
muurplanteninventarisaties?
Om tot een antwoord te komen op de onderzoeksvraag zijn er zes deelvragen opgesteld. De
antwoorden op deze deelvragen komen in de analyse van de resultaten naar voren.
Deelvragen:
De deelvragen geven een beeld over de verschillende initiatieven, de verschillende
methodieken, betrokkenheid van diverse belangengroepen en de motivaties en ervaringen van
deze belangengroepen.
1. Welke initiatieven zijn er op het gebied van het inventariseren en het in stand houden van
muurplanten in de steden?
2. Welke belangengroepen zijn hierbij betrokken?
3. Hoe worden deze initiatieven opgezet en uitgevoerd?
4. Wat zijn de motivaties en faal- en succesfactoren bij deze initiatieven van de betrokken
belangengroepen?
5. Wat zijn volgens de betrokken belangengroepen de sterke, zwakke punten en kansen en
bedreiging van eigen stad als het gaat om het opzetten en uitvoeren van
muurplanteninitiatieven?
6. Welke muurplantennetwerken kunnen worden opgezet in steden, die bijdragen aan het
opzetten en uitvoeren van diverse muurplanteninitiatieven, waaronder
muurplanteninventarisaties?
12. 12
1.7 Leeswijzer
Deze rapportage is een breed opgezet onderzoek met veel informatie van steden met
betrekking tot muurplanten in hun stad. Om het overzichtelijk te houden is extra informatie
toegevoegd aan een bijbehorende bijlagerapport. In het onderzoeksrapport wordt verwezen
naar deze extra informatie in het bijbehorend bijlagerapport.
Het onderzoeksrapport zelf wordt geïntroduceerd met achtergrondinformatie over de
muurplanten in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 komt de methodiek aanbod. Hoofdstuk 4 legt de
focus op de keuze van de veertien onderzochte steden en de drie casegebieden.
In hoofdstuk 5 worden de resultaten besproken van de onderzochte steden. De resultaten gaan
in op de motivaties en ervaringen van de belangengroepen en de diverse methodieken die
gebruikt zijn bij de muurplanteninventarisaties. In hoofdstuk 6 worden de resultaten van de
casegebieden behandeld. Een belangrijk resultaat uit de casegebieden zijn de SWOT-analyses
per casegebied en deze worden behandeld in hoofdstuk 6.4.
Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de verkregen resultaten van zowel de onderzochte steden als de
casegebieden. In dit hoofdstuk worden de verkregen resultaten geanalyseerd en dat resulteert
tot acht sleutelfactoren om te komen tot een effectief muurplantennetwerk in een stad. Alle
betrokken steden worden in hoofdstuk 8 beoordeeld op de aanwezigheid van deze
sleutelfactoren. Er wordt inzichtelijk gemaakt welke steden een effectief muurplantennetwerk
hebben en welke steden niet. In hoofdstuk 9 wordt het landelijk meetnet muurplanten van
FLORON beoordeeld door de belangengroepen in de casegebieden. Het resultaat hiervan is
een SWOT-analyse. Met behulp van deze SWOT-analyse kan het landelijk meetnet
muurplanten sturen op vijf sleutelfactoren voor het verkrijgen van een effectief
muurplantennetwerk in een stad. In hoofdstuk 9.3 wordt uitgelegd hoe een effectief
muurplantennetwerk in een stad samen kan gaan met een muurplantenmeetnet, zoals met het
landelijk meetnet muurplanten van FLORON.
Hoofdstuk 10 wordt het advies gericht aan FLORON. Hoe kan FLORON belangengroepen
betrekken bij het landelijk meetnet muurplanten met als resultaat meer landelijke
muurplanteninventarisaties in steden.
Er zijn nog een aantal discussiepunten naar voren gekomen tijdens dit onderzoek en deze
worden besproken in hoofdstuk 11. Tenslotte heeft er een literatuuronderzoek plaatsgevonden
om de verschillende muurplanteninitiatieven in steden in kaart te brengen. Er is consequent
gebruik gemaakt van bronvermelding in de teksten en de bronnen zijn opgenomen in de
literatuurlijst in hoofdstuk 12.
13. 13
2 Achtergronden
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het thema muurplanten. Voordat er landelijke
muurplanteninitiatieven voor het in kaart brengen en het in stand houden van muurplanten
aanbod komen, is het van belang om te weten waarover gesproken wordt en wat er allemaal
speelt bij het thema muurplanten.
Wat zijn muurplanten eigenlijk?
Muurplanten zijn een karakteristieke groep planten die van oorsprong rotsplanten zijn.
Ze hebben zich in Nederland gevestigd op muren, waarschijnlijk al honderden jaren geleden
en vinden daar een geschikt milieu (Graatsma, 1995).
In Nederland wordt tot deze karakteristieke groep een vrij groot aantal korstmossen en
mossen gerekend, maar ook een twintigtal soorten vaatplanten en enkele sporenplanten
(varens). In bijlage 1 zijn de typische muurplanten opgenomen, met daarbij ook de
karakteristieke muurbegeleiders, die zo nu en dan op muren te vinden zijn, maar hun
geschikte milieu ligt ergens anders, bijvoorbeeld in de bossen. De muurplanten zijn spontaan
gaan groeien op oude verweerde muren. Muurplanten komen o.a. voor op oude tuinmuren,
huisgevels, dakranden, duikers, kerken, kloosters, kastelen, molens, ruïnes, putten,
kademuren, werfmuren, brug- en sluismuren, stadspoorten en stadswallen (Maas, 2010).
Het geschikte biotoop van de muurplanten
Een biotoop is een gebied met karakteristieke levensomstandigheden, waarbinnen bepaalde
flora en fauna kunnen gedijen (www.wbe-delfland.nl). Door het ontbreken van natuurlijke rotsen
in Nederland, zullen de muurplanten, de voormalige rotsplanten uit Midden- en Zuid-Europa,
hun biotoop vinden op kunstmatige rotsen. Dit zijn vooral de gemetselde muren met
daartussen opgevulde voegen met kalkspecie. Het specie tussen de voegen van muurstenen
wordt ook wel mortel genoemd (Honingh en Maas, 2009).
Onder invloed van abiotische factoren vindt er verwering plaatst van deze muren, van de
mortel. Met name de abiotische factoren vochtigheid, wind, temperatuur en zuurgraad zorgen
voor het verweringsproces. Er ontstaan spleten, scheuren en barsten tussen de specie en de
stenen, waarin aangewaaid stof zich kan vestigen.
Door de verwering van het materiaal komen kalk en mineralen vrij. Door deze afgifte en het
aangewaaide materiaal worden er bodemlaagjes gevormd in de spleten, scheuren en barsten
(Honingh en Maas, 2009). De muurplant is afhankelijk van dit bodemlaagje voor zijn
voedingstoffen en om voldoende houvast te vinden om te wortelen. Veelal zijn korstmossen
de eerste pioniers die zich kunnen handhaven op een nog kale muur. Daarna komen de
mossen en de pioniers onder de muurplanten, zoals Muurvaren en Muurleeuwenbek.
De muurplanten zorgen ervoor dat organisch materiaal van afgestorven planten, regen en
wind wordt vastgehouden. Dit organisch materiaal wordt omgezet in humus en dit verlaagd de
zuurgraad van het bodemlaagje, maar ook van de stenen. Het zuurder worden van de bodem
en van de stenen zorgt ervoor dat voedingstoffen makkelijker vrijkomen (uitspoelen) en dit
bevordert de groei en uitbreiding van de muurplanten (Honingh en Maas, 2009).
Daarnaast is de expositie van muren ten opzichte van de zon van groot belang. Muren die
gericht zijn op het noorden of noordoosten zijn koel- en vochtig en dit geeft een grotere kans
op de vestiging van muurplanten, want de meeste muurplanten zijn vochtminnend, zoals de
beschermde soorten Zwartsteel, Tongvaren en Steenbreekvaren. Muren gericht naar het
14. 14
zuiden of zuidwesten zijn vrijwel droog en bieden enkele warmte minnende soorten, zoals het
beschermde Klein glaskruid, een geschikt biotoop (Honingh en Maas, 2009).
Tenslotte is de helling van de muur belangrijk voor het wel of niet voorkomen van
muurplanten. Een steile muur zal droger zijn dan een scheve of onderuit gezakte muur,
doordat het (regen)water snel af zal lopen. Verder zijn er op een scheve of onderuit gezakte
muur meer mogelijkheden voor een muurplant om te vestigen en te kiemen, doordat er
meerdere plekjes aanwezig zijn waar zich stof kan ophopen, zodat er humusvorming kan
plaatsvinden (Andeweg, 1994).
Muurplanten en een bedreigd bestaan
In de jaren ’80 en ’90 kwam het besef in Nederland dat het niet zo goed ging met
muurplanten. Uit eerdere inventarisaties is gebleken dat muurplanten veelal zeldzaam zijn
geworden en in hun bestaan worden bedreigd.
Muurplanten worden met name bedreigd door het slopen en schoonmaken van de muren en de
manier van restaureren en renoveren van de oude muren (Maes en Krüse, 2011). De begroeide
muren zijn in eerste instantie er niet gekomen om te functioneren als substraat voor planten.
De planten worden gezien als gevaar voor de vermindering van de functie, waar de muur
eigenlijk voor bedoeld is, bijvoorbeeld voor de veiligheid tegen water. Als de bedoelde
functie mogelijk in gevaar komt, dan wordt de muur gerenoveerd of vervangen.
Men kiest dan veelal voor een grootschalig herstel van de oude muren, om met één project,
met één inspanning de gehele oude muur op te knappen en te vervangen door
betonconstructies en de voegen te vullen met hard materiaal, waar geen enkele muurplant zich
meer in kan vestigen (Maes en Krüse, 2011). Hierdoor verdwijnen in korte tijd alle muurplanten
en de opgeslagen zaad- en sporenbronnen van de muurplanten. Het kost jaren om zo’n nieuwe
muur verweerd en poreus genoeg te krijgen, dat er kieren en scheuren ontstaan, waar
muurplanten zich opnieuw in kunnen vestigingen (Douwes et al., 1998).
Het in stand houden van muurplanten
Inspanningen zijn nodig om muurplanten te doen behouden. Deze inspanningen komen vanuit
muurplanteninitiatieven, bijvoorbeeld door het opzetten van een muurplantenwerkgroep, die
zich bezig houdt met het beschermen en behouden van muurplanten in hun stad.
Het toenmalig Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft haar eerste
soortenbeschermingsplan opgesteld en uitgegeven onder de titel “Handleiding voor de
bescherming van bedreigde muurplanten" (Sneep, 1988). Dertien typische muurplanten zijn uit
deze rapportage aangewezen als wettelijk beschermde soort volgens artikel 22 van de
Natuurbeschermingswet en zijn daardoor vervolgens in 1991 opgenomen in de Flora- en
Faunawet (Maes en Krüse, 2011). Dit zijn zeven sporenplanten en zes vaatplanten (bijlage 1).
Door deze wettelijke status hebben de gemeenten een wettelijke zorgplicht, om zorg te dragen
voor de beschermde soorten en het bijzondere biotopen van deze wettelijk beschermde
soorten. In deze bijzondere biotopen komen ook de typische muurplanten voor die niet
wettelijk beschermd zijn, maar wel erg herkenbaar. Muurvaren is zo’n typische soort, die het
meest te vinden is op muren, zowel op oude als op betrekkelijk jonge muren (figuur 1).
Muurvaren is een opvallende soort, door zijn donkergroene bladeren. Het is een pionierssoort,
dat aangeeft dat er verdere mogelijkheden zijn voor een verdere ontwikkeling van de
15. 15
muurplantenvegetatie.
Huidige situatie van de muurplanten
Tegenwoordig zijn de muren, niet meer de muren van vroeger, doordat er met name om
veiligheidsredenen de oude muren vervangen en gerenoveerd moesten worden. Uit
onwetendheid worden muren onnodig vervangen en gerenoveerd, omdat men dacht dat
muurplanten schade toebrachten aan de muren. Tegenwoordig is men op de hoogte, dat de
wortels van karakteristieke muurplanten de muren niet ontwrichten en schade toebrengen
(Dienst Wijkbeheer, 1999).
Het verschil ten opzichte van de vroegere situatie ziet men voornamelijk aan het uiterlijk van
de muur (figuur 2). Oude verweerde muren zijn herkenbaar aan de donkere kleur mortel, die
te danken is aan de veroudering van het kalkmortel. Verder zijn deze muren te herkennen aan
de sporen van verweringsprocessen. Bij de sporen van verweringsprocessen worden de
scheuren in de muren bedoeld, maar het voorkomen van korstmossen, mossen en muurplanten
op de muur komt mede door de verweringsprocessen. Jonge muren en gerestaureerde muren
zijn netjes gevoegd en afgewerkt met lichtgekleurde mortels met veelal ook een lichtere kleur
steen. Het gebruik van de soort mortel is belangrijk voor de toekomstige
vestigingsmogelijkheden van muurplanten. Het gebruik van een zachte kalkmortel is beter
dan het gebruik van een harde kalkarme mortel. Nieuwe muren met zachte kalkmortel
ondervinden een sneller verweringsproces, waardoor het materiaal eerder poreus en verweerd
is, zodat er vestigingsmogelijkheden ontstaan voor de muurplanten. Al met al duurt het dan
alsnog tientallen jaren voordat een pas gerestaureerde muur geschikt wordt als biotoop voor
de muurplanten.
Figuur 1: Muurvaren is een niet wettelijk beschermde soort, maar wel een opvallende en karakteristieke soort
(de foto links is gemaakt door Johan Loermans).
16. 16
De manier van het vernieuwen en renoveren van muren heeft een verandering van het
landelijk beeld van de muurplanten veroorzaakt. Een beeld van mindere rijkdom en variatie
aan muurplanten op de muren. Minder individuen van een muurplant groeien op de muren en
bij wijze van spreken wordt de aanwezigheid van drie verschillende typische muurplanten al
als een gevarieerd begroeide muur bestempeld.
Opvallend is wel dat stikstof minnende soorten, warmte minnende soorten meer landelijk
worden aangetroffen op de muren (figuren 3, 4 en 5, bron:www.verspreidingsatlas.nl). Voor deze
soorten zijn zachte en milde winters en het warmer worden van het stadsklimaat bevorderlijk,
zodat ze niet afsterven en blijven voortbestaan. Daarnaast brengt het warmere stadsklimaat
exoten met zich mee en dan met name op de gracht- en werfmuren (figuur 6,
www.verspreidingsatlas.nl).
Figuur 2: Op de rechter foto is het verschil te zien tussen een oude verweerde muur en een (jonge)
gerestaureerde muur. Bij de gerestaureerde muur is wel dezelfde kalkmortel gebruikt als die van de oude
verweerde muur. Op de linkse foto zijn de sporen van verwering zichtbaar, namelijk de scheuren en hiervan
maken muurplanten (bij deze pijlscheefkelk) duidelijk gebruik van.
18. 18
3 Methodiek
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe dit muurplantenonderzoek is opgebouwd en is
uitgevoerd. Het onderzoek bestaat uit twee delen, een verkennend onderzoek en een
meervoudige casestudy. Binnen het verkennend onderzoek is een deskresearch uitgevoerd.
Met de meervoudige casestudy is op een intensieve manier informatie verkregen over de drie
steden die maximaal van elkaar verschillen.
De informatie uit het verkennend onderzoek is verzameld en samengevat in hoofdstuk 5 en de
informatie uit de meervoudige casestudy is verzameld en samengevat in hoofdstuk 6. Alle
resultaten van het verkennend onderzoek en de meervoudige casestudy zijn samengevat in
hoofdstuk 7 en leiden tot een stappenplan met acht sleutelfactoren om te komen tot een
effectief muurplantennetwerk in een stad. Vervolgens zijn alle samengevatte gegevens
gesynthetiseerd tot een representatief landelijk beeld en is beschreven in hoofdstuk 8. Er is
een beoordeling gemaakt van het landelijk meetnet muurplanten van FLORON door de
betrokken belangengroepen (hoofdstuk 9). Uiteindelijk zijn alle resultaten meegenomen in het
advies gericht aan FLORON. Het advies is erop gericht om aan te sluiten op (mogelijke)
muurplantennetwerken (het landelijk beeld) en daarbij draagvlak voor het landelijk meetnet
muurplanten te creëren bij de verschillende belangengroepen in de diverse steden. De
bovengenoemde onderdelen waar het onderzoek uit bestaat zijn in figuur 7 nog eens kort
schematisch weergegeven.
Figuur 7: Een schematische weergave van het muurplantenonderzoek
19. 19
3.1 Verkennend onderzoek
Het verkennend onderzoek is uitgevoerd middels een deskresearch, bestaande uit een
literatuuronderzoek en de enquêtering van de betrokken belangengroepen. Het doel van het
verkennend onderzoek was om informatie te verkrijgen van steden die genoemd worden in de
literatuur met betrekking tot muurplanteninventarisaties. Het betreft informatie over de
landelijke huidige- en historische (max. 10 jaar geleden) muurplanteninitiatieven, de
betrokkenheid van belangengroepen bij deze initiatieven en de motivaties, ervaringen en
methoden van belangengroepen bij de muurplanteninitiatieven.
Het deskresearch
Relevante bestaande gegevens zijn verkregen door een literatuuronderzoek waarbij bestaande
inventarisatie- en adviesrapporten over muurplanten zijn doorgenomen. Enkele niet openbare
inventarisatierapporten zijn verkregen via FLORON, opdrachtgevers en/of auteurs.
Het literatuuronderzoek heeft inzicht gegeven in de muurplanteninitiatieven en de
betrokkenheid van verschillende belangengroepen. Daarnaast was het voor enkele steden
mogelijk om informatie te verkrijgen over de bijbehorende inventarisatiegegevens en –
methodiek door het raadplegen van gemeentelijke websites. Een voorbeeld hiervan is de
gemeente Amsterdam, waarbij op een interactieve kaart de inventarisatiegegevens van
muurplanten zichtbaar zijn (www.maps.amsterdam.nl/muurplanten).
Het literatuuronderzoek gaf geen informatie over de motivaties en ervaringen van de
belangengroepen van de initiatieven. Door middel van enquêtes, bestaande uit drie open
vragen, is informatie verkregen over de motivaties, ervaringen en methodieken behorende bij
de in de literatuur gevonden muurplanteninitiatieven. Deze enquêtes met de betrokken
belangengroepen zijn persoonlijk, via de mail of telefonisch afgenomen.
Aanvullend hebben zich kansen voorgedaan zoals het kunnen bijwonen van
contactbijeenkomsten, overleggen en inventarisaties van de belangengroepen. Verschillende
van deze kansen zijn benut met als doel om kennis te maken met de belangengroepen, uitleg
te geven over dit onderzoek en informatie te verzamelen voor het deskresearch.
3.2 Meervoudige casestudy
Uit het literatuuronderzoek volgde een meervoudige casestudy. Een casestudy is ‘een strategie
voor het doen van onderzoek, die gebruikt maakt van een empirisch onderzoek van een
bepaald hedendaags verschijnsel binnen de actuele context, waarbij van verschillende soorten
bewijsmateriaal gebruik wordt gemaakt’ (Verschuren en Doorewaard, 2004).
De onderzoekseenheden in dit onderzoek zijn de verschillende steden waar (waardevolle)
muurplantenvegetaties aanwezig zijn. Deze steden komen voort uit het literatuuronderzoek.
Alleen de steden met een inwonersaantal van meer dan 50.000 mensen zijn meegenomen in
het onderzoek. Om het onderzoek overzichtelijk te houden en binnen de gestelde tijdsnormen
te kunnen uitvoeren zijn er drie steden geselecteerd als casegebied, welke intensief werden
onderzocht.
De selectie van deze drie steden heeft plaatsgevonden op basis van onderstaand proces met
een daarbij horend schema, dat in detail is uitgewerkt om te komen tot de resultaten van het
onderzoek (figuur 8):
20. 20
Er is op basis van literatuuronderzoek (Maes & Krüse, 2011) een tabel gemaakt met alle steden
(>50.000 inwoners) waar muurplanteninitiatieven zijn uitgevoerd in het (verre) verleden.
Deze muurplanteninitiatieven zijn onderverdeeld in verschillende doelen (inventarisatie,
bescherming en natuureducatie). De steden met muurplanteninitiatieven onderverdeeld in
verschillende doelen zijn beschreven in paragraaf 4.1 en weergegeven in een tabel in
paragraaf 4.2.
De lijst aan steden in paragraaf 4.2 is verder ingekort door alleen steden mee te nemen in
het onderzoek, waarbij in de laatste tien jaar muurplanteninitiatieven hebben
plaatsgevonden of nog steeds plaatsvinden. Deze steden worden de onderzochte steden
genoemd.
De onderzochte steden zijn ingedeeld in initiatiefgroepen. Een initiatief kan afkomstig zijn
van de gemeente, een vrijwilligersgroep, een muurplantenexpert en/of een NME-
organisatie. Ook komt het voor dat er geen initiatiefnemer bekend is in een stad. Een
voorbeeld van hoe steden onderverdeeld zijn in initiatiefgroepen is weergeven in tabel 1.
De volledige tabel is weergegeven in paragraaf 4.3.
Per initiatiefgroep is één stad gekozen als casegebied, die maximaal verschilt met de
andere steden in dezelfde initiatiefgroep. De keuze van de casegebieden en het maximaal
verschil met andere steden is uitgelegd in paragraaf 4.4. Zodoende zijn er drie
casegebieden, welke de leidraad vormen van het onderzoek en intensief zijn onderzocht.
De gekozen casegebieden zijn in de analyse (hoofdstuk 7) vergeleken met de onderzochte
steden, die zijn ingedeeld in een gelijke initiatiefgroep (paragraaf 4.3).
22. 22
Tabel 1: Voorbeeldtabel van hoe de onderzochte steden worden onderverdeeld in de drie
verschillende initiatiefgroepen
Dataverzamelingsmethoden in de casegebieden
De dataverzamelingsmethode in de drie casegebieden bestaat uit het afnemen van
diepte-interviews met de diverse belangengroepen. Voorafgaand aan deze interviews is een
actorenanalyse gemaakt per casegebied, waar ook potentiële belangengroepen in zijn
meegenomen. Potentiële belangengroepen zijn belangengroepen die mogelijk inventarisaties
in de toekomst gaan uitvoeren voor het landelijke meetnet muurplanten.
De manier waarop de diepte-interviews zijn uitgevoerd is gebaseerd op representativiteit. In
elk casegebied zijn in ieder geval vier diepte-interviews afgenomen, per doelgroep minstens
één aangevuld met één potentiële belangengroep om bij het meetnet te betrekken. De
vragenlijst is opgesteld per doelgroep (bijlage 2). De vragenlijsten zijn opgesteld voor de
doelgroepen: gemeente, waterschap, vrijwilligersgroep en adviesbureau. Alleen als de
doelgroep relevant is, is er een diepte-interview afgenomen. De gemeente en een
vrijwilligersgroep zijn in elke stad vertegenwoordigd en altijd relevant. Het waterschap is
alleen relevant als er muurplanten op grachtenmuren in het casegebied voorkomen én het
betrokken is bij het beheer en onderhoud van de grachtenmuren. Een adviesbureau is alleen
relevant als het adviesbureau advies heeft gegeven omtrent muurplanten in de betreffende
stad.
De diepte interviews hebben het doel om vast te leggen wat mensen denken, weten, voelen
en/of willen met betrekking tot de muurplanteninitiatieven en het landelijk meetnet
muurplanten. De interviews zijn uitgewerkt tot een SWOT- analyse per casegebied. Deze
SWOT-analyses worden per casegebied beschreven in paragraaf 6.4.
Initiatiefgroep:
Onderzochte
steden met
muurplanten-
initiatieven:
(Maes & Krüse,
2011)
1.
Initiatiefnemer:
gemeente (of
provincie)
Uitvoering:
stadsecoloog,
adviesbureau,
waterschap of
vrijwilligersgroep/
NME-organisatie/
muurplantenexpert.
De gemeente krijgt
hulp en steun van
andere
belangengroepen.
2.
Initiatiefnemer:
vrijwilligersgroep,
muurplantenexpert
of NME-organisatie
Uitvoering:
vrijwilligersgroep,
muurplantenexpert
of NME-organisatie
De gemeente is op
de hoogte en steunt
het initiatief.
3.
Geen
initiatiefnemer:
muurplantengegevens
worden wel verkregen
door actieve op
zichzelf staande
vrijwilligers of door
quickscans van de
gemeenten
Geen samenwerking
gemeente en
vrijwilligersgroepen
of NME-organisaties.
Bijvoorbeeld:
Amsterdam
….
….
23. 23
4 Landelijke muurplanteninitiatieven
In dit hoofdstuk worden de muurplanteninitiatieven van steden gevonden in de literatuur
behandeld. Er wordt in hoofdstuk 4.1 onderscheid gemaakt in muurplanteninitiatieven met
verschillende doelen. Deze verschillende doelen worden apart behandeld met voorbeelden uit
steden en in hoofdstuk 4.2 worden per stad de voorkomende doelen weergegeven in een tabel.
In hoofdstuk 4.3 worden de steden waarin de laatste tien jaar muurplanteninitiatieven hebben
plaatsgevonden of nog steeds plaatsvinden ingedeeld in initiatiefgroepen. Er wordt gekozen
voor initiatiefgroepen, omdat muurplantinitiatieven betrokken belangengroepen hebben met
of zonder een eigen initiatiefnemer. Tenslotte wordt er in hoofdstuk 4.4 een keuze gemaakt
voor de drie casegebieden, namelijk van elke initiatiefgroep is één stad vertegenwoordigd als
casegebied.
4.1 Muurplanteninitiatieven met diverse doelen
Muurplanteninitiatieven kunnen worden opgezet met verschillende doelen. De belangrijkste
doelen van de muurplanteninitiatieven bekend uit de literatuur (Maes & Krüse, 2011) zijn het
inventariseren van de muurplanten, het behouden en beschermen van muurplanten(locaties)
en muurplanten gebruiken in de natuureducatie.
Het inventariseren van muurplanten
Bij het inventariseren van muurplanten worden de locaties en aantallen van muurplanten op
de (grachten)muren in kaart gebracht door verschillende belangengroepen.
De Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) is voor het eerst begonnen met het
inventariseren van muurplanten en heeft in 1956 het eerste inventarisatierapport uitgebracht
(Koningsdaal en Reijnders, 1956). Verder heeft de NJN actief de muurplanten van de grachten in
Amersfoort geïnventariseerd (Beylsmit en Maten, 1965).
In de stad Utrecht was het de Christelijke Jeugdbond van Natuurvrienden (tegenwoordig
Jeugdbond voor Natuur- en Milieustudie), dat zich bezig hield met het inventariseren van
muurplanten op de grachtenmuren met het boekje De Utrechtse Grachten als resultaat.
In de jaren ’80 en ’90 werden vele muurplantenrapporten uitgebracht in opdracht van diverse
provincies en gemeenten, met als doel om de muurvegetatie in kaart te brengen. De provincies
Noord-Holland (Denters, 1990), Zuid-Holland (Dienst Ruimte en Groen, 1989), Zeeland (Maas, 1997),
Drenthe (Dekker, 1988) en de provincie Gelderland (Linde en Berg, 2010) hebben de inventarisaties
van muurplanten laten uitvoeren.
De gemeenten Gouda (Dienst Wijkbeheer, 1999), Rotterdam (Andeweg, 1993) en Stadkanaal (Dijkstra
en Dijkstra, 1986) hebben de inventarisatie uit laten voeren door betrokken ecologen. De
gemeente Utrecht heeft de inventarisaties laten uitvoeren door een gespecialiseerd
adviesbureau in muurplanten, genaamd Ecologisch Adviesbureau Maes (Maes en Bakker, 1997,
Maes en Bakker, 2000, Maes et al., 2009 en Maes en Simons, 2014). Naast de inventarisatiesopdrachten
voor de gemeente Utrecht, wordt de Plompetorengracht in Utrecht jaarlijks geïnventariseerd
en dit heeft al jarenlange datagegevens als resultaat, waardoor het maken van trends mogelijk
is (figuur 9). Het valt hierbij op dat Steenbreekvaren vanaf eind jaren ’80 enorm is
toegenomen en tegenwoordig nog steeds blijft toenemen in aantal exemplaren (figuur 9).
24. 24
Figuur 9: Overzicht van de jaarlijkse monitoring Plompetorengracht 25 in Utrecht
door het Ecologisch Adviesbureau Maes, met als laatste inventarisatie in 2015.
Het Ecologisch Adviesbureau Maes heeft naast Utrecht ook inventarisatieopdrachten
aangenomen van de gemeenten Zoetermeer (Maes, 1997), Amersfoort (Maes, 2008),
Schoonhoven (Maes, 1996), Maastricht (Maes en van den Dool, 2005), Den Haag (Maes, 2000) en
Middelburg (Maes en van den Dool, 2006). Overige adviesbureaus die ervaring hebben met het
inventariseren en het opstellen van inventarisatierapporten van muurplanten zijn b&d
Natuuradvies (www.bendnatuuradvies.nl), Tauw bv (Konings en Hoogenstein, 2007), Stichting
Berglinde (Linde en Berg, 2010) en De Groene Ruimte (De Groene Ruimte bv, 2014). Naast de
adviesbureaus hebben organisatie Staatsbosbeheer (Eysink, 1984) en het waterschap Roer en
Overmaas (Hillegers, 2003 en Damstra,2005) in het verleden muurplanten geïnventariseerd en
erover gerapporteerd.
Lokale vrijwilligersgroepen hebben muurplanten geïnventariseerd in steden. In de stad
Amersfoort kwam het eerste initiatief van de vrijwilligersgroep genaamd de Commissie voor
de Flora van Amersfoort om de begroeiing van de grachtmuren te inventariseren en door
middel van een rapportage de gemeente hierover te adviseren (Dirkse et al., 1983).
In Amsterdam is in 1987 een Muurplantenwerkgroep opgericht, die op vrijwillige, deskundige
en enthousiaste wijze de beschermde muurplanten en karakteristieke soorten inventariseert
langs de grachten van Amsterdam e.o. (Denters, 1990). Tegenwoordig maakt deze groep
onderdeel uit van de KNNV en wordt de Muurplantenwerkgroep KNNV afdeling Amsterdam
genoemd (Ten Hoopen et al., 2013). De Muurplantenwerkgroep Amsterdam maakt voor een groot
deel uit van de Werk- en Adviesgroep muurplanten Noord-Holland. De Werk- en
Adviesgroep muurplanten Noord-Holland heeft in 1990 (Denters, 1990) en in 2010 (Werk- en
Adviesgroep Muurplanten Noord-Holland, 2010) de Noord-Hollandse steden onderzocht op de
aanwezigheid van beschermde muurplanten. De Werk- en Adviesgroep muurplanten Noord-
Plompetorengracht 25 te Utrecht
0
50
100
150
200
250
300
1973
1975
1977
1979
1981
1983
1985
1987
1989
1991
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
2013
2014
waarnemingsjaren 1973 - 2015
ex.planten
Steenbreekvaren
Eikvaren
Muurvaren
25. 25
Holland bestond uit een samenwerking tussen de muurplantenwerkgroep Amsterdam, de
muurplanten werkgroep Haarlem, KNNV afdeling regio Den Helder, KNNV afdeling
Hoorn/West-Friesland en de plantenwerkgroep KNNV afdeling regio Alkmaar (Werk- en
Adviesgroep Muurplanten Noord-Holland, 2010).
Landelijk worden er door de vrijwilligersgroepen zoals de KNNV en het IVN muurplanten
geïnventariseerd. Uit de literatuur is bekend dat de KNNV afd. Den Haag (Cevat, 2005), KNNV
afd. Delfland (Poelgeest, 1991 & van der Ham, 2000 & van der Ham, 2009), KNNV afd. Waterweg-
Noord (door de plantenwerkgroep in 1989), KNNV Hoorn/West –Friesland (plantenwerkgroep
Hoorn/West-Friesland, 1994) en KNNV afd. Voorne (van Hest en Korevaar, 1991) en de KNNV afd.
Groningen (Douwes et al., 1998) inventarisaties hebben uitgevoerd en erover gerapporteerd. Bij
het IVN zijn de IVN afd. Dordrecht (Hamersveld en van Rijn, 1989), IVN De Maasvallei (IVN De
Maasvallei, 1992), IVN Amersfoort (de Boer en de Groodt, 1984) en IVN Den Bosch (Maassen en
Vennix, 2008) betrokken bij muurplanteninventarisaties in het verleden.
In Wageningen heeft de KNNV afdeling Wageningen en Omstreken een bijzondere
inventarisaties gedaan naar muurplanten. Een onderzoek met inventarisaties op
onopmerkelijke plekken, namelijk in putten (De Winter, 2007). Uit dit onderzoek is gebleken dat
er naast muurbegroeiingen op oude muren, ook zeldzame muurplanten, zoals schubvaren,
tongvaren en zachte naaldvaren kan worden aangetroffen in straatputten.
Het beschermen en behouden van muurplanten
In vele steden is het in kaart brengen van de muurplanten niet genoeg om de muurplanten ook
daadwerkelijk te beschermen en te behouden.
In Nederland vallen enkele beschermde muurplantensoorten onder de Flora- en faunawet. De
Flora- en faunawet geldt sinds 2002 en is een kaderwet betreffende de duurzame
instandhouding van wilde planten en dieren in Nederland (www.minez.nederlandsesoorten.nl).
Om de negatieve effecten van bestendig beheer en onderhoud tot een minimum te beperken
worden er in Nederland door diverse organisaties een gedragscode Flora- en faunawet
gehanteerd. In de gedragscode Flora- en faunawet staan gedragsregels, die beschrijven op
welke manier schade aan beschermde planten en dieren zoveel mogelijk beperkt kan worden
bij het voorbereiden en uitvoeren van activiteiten (www.rvo.nl).
Deze gedragscodes zijn alleen geldig, als ze zijn goedgekeurd door de Rijkdienst voor
Ondernemend Nederland, een agentschap van het Ministerie van Economische Zaken
(www.rvo.nl). Met een goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet hoeven organisaties in
een aantal gevallen van werkzaamheden, een anders noodzakelijke ontheffing in het kader van
de Flora- en faunawet niet meer aan te vragen bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
en dat bespaard organisaties tijd en geld (www.vergunningen.info)..
Provincies maken gebruik van zo’n gedragscode Flora- en faunawet. De Nederlandse
provincies streven naar een gezamenlijke aanpak voor een juiste invulling van de Flora- en
faunawet, waardoor de gedragscode Provinciale Infrastructuur is opgesteld (BTL Advies B.V.,
2013). Volgens deze gedragscode is het belangrijk dat beschermde muurplanten blijven
behouden bij slopen, renoveren en bij onderhoud aan bouw- en kunstwerken (BTL Advies B.V.,
2013).
Gemeenten kunnen gebruik maken van een goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet,
dat ook rekening houdt met de muurplanten. De reden voor een gedragscode is om het voor
26. 26
organisaties (met name voor uitvoeringsorganisaties) in de praktijk eenvoudiger te maken om
met de bepalingen uit de Flora- en faunawet om te gaan, door zich aan een verzameling van
gedragsregels te houden, zodat de schade aan beschermde planten- en diersoorten beperkt
blijft (Bureau Waardenburg B.V., 2010). De drie grootste gemeenten met zo’n dergelijke
gedragscode Flora- en faunawet zijn: Amsterdam, Utrecht en Zoetermeer.
De gemeente Amsterdam dient volgens de gedragscode bij renovatie-, verbouwings-, en
sloopwerkzaamheden rekening te houden met beschermde muurplanten (Dienst Ruimtelijke
Ordening, 2009). Hetzelfde geldt voor de gemeente Utrecht, want daar dient men volgens de
gedragscode ook rekening te houden met de beschermde muurplanten bij het slopen,
renoveren en verbouwen van bouwwerken (Bureau Waardenburg B.V., 2010). De gedragscode is
voortgekomen uit de aandacht voor muurplanten in de stad Utrecht, want de gemeente Utrecht
heeft rond 2000 de beschermde muurplanten in kaart gebracht. Er is een herstelplan voor
monumentale muren opgesteld, waarin apart aandacht wordt besteed aan de muurvegetatie in
Utrecht (Ingenieursbureau Utrecht, 2002). In de gedragscode van Zoetermeer is vernieling van
groeiplaatsen van beschermde muurplanten niet toegestaan bij onderhoudswerk aan
oeververdedigingen en kunstwerken, zoals kademuren (Gemeente Zoetermeer, 2015).
Naast gemeenten hebben waterschappen ook een gedragscode Flora- en faunawet genaamd
Unie van Waterschappen (Unie van Waterschappen, 2012). Tenslotte de gedragscode Flora- en
faunawet Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, dat geldt voor meerdere doelgroepen, heeft
opgenomen dat er zorgvuldig gehandeld wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen (verbouwen,
aanbouwen, renoveren of slopen) aan bestaande gebouwen en werken, waarbij risico’s gelden
aangaande vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde flora- en fauna (Borst en Sprong, 2011).
Het behouden en beschermen van muurplanten is in bepaalde steden uitgebreider dan zich te
houden aan de bepalingen uit de Flora- en faunawet met of zonder een goedgekeurde
gedragscode Flora- en faunawet. Voor het behouden van een optimale groeiplaats voor
muurplanten (muurplantenbiotoop) is er kennis nodig over muurvriendelijk beheer in de vorm
van adviezen. Deze adviezen komen van ecologische deskundigen met aantoonbare kennis op
het gebied van soortspecifieke ecologie (www.rvo.nl). Deze ecologische deskundigen in een
stad zijn veelal de ecologen binnen de gemeente en/of van gespecialiseerde adviesbureaus.
Om muurplanten te behouden zullen deze adviezen bijdragen aan het minimaal behouden van
het biotoop voor de bijzondere muurplanten en dan maakt het niet uit of dit biotoop nou wel
of geen beschermde muurplantensoorten bevat. De beste adviezen worden gevormd, als er
naast ecologie ook rekening gehouden wordt met de technische aspecten van de muur.
Begroeide muren in steden zijn nog wel eens aan vervanging toe en daar zijn technische
maatregelen voor nodig om daadwerkelijk muren op een muurplantvriendelijke manier te
gaan vervangen of renoveren. Veelal zorgen technische maatregelen juist voor problemen bij
de muurplanten en is het juist zoeken naar een evenwicht tussen ecologie en techniek, zodat er
ecologisch technische maatregelen uit voort komen, die bijdragen aan het behoud van
muurplanten in de stad.
Voorbeelden van rapporten met muurplantenvriendelijke manieren van vervangen of
renoveren zijn weergeven in het Evaluatie Beschermingsplan Muurplanten (Maes, N.C.M., P.A.
Bakker, 2002), de Praktische brochure muurplanten in Zeeland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland,
2009) en de rapportage Beschermde muurplanten – ecologie en technische maatregelen bij
beheer en onderhoud van de Praktijkreeks Cultureel Erfgoed (Maes, N.C.M., H. Krüse, 2011).
27. 27
Muurplanten en natuureducatie
Vanaf de jaren ‘80 werd er naast het inventariseren en beschermen van muurplanten ook
aandacht geschonken aan de belevingswaarde van de muurplanten. Er werden historische
wandelroutes uitgestippeld, die langs alle bijzondere plekken van muurvegetaties liepen. Er
zijn historische routes bekend in Amersfoort (Poppe en van Assema, 2002), Maastricht (Graatsma,
1995), Gouda (Cyclus, 2015) en Utrecht (Maes en van Herk, 1988). Ten slotte worden er in de
Veldgids Stadsplanten (Denters, 2004) enkele stadswandelingen behandeld, waar ook bijzondere
muurplanten te bewonderen en te inventariseren valt.
Om muurplanten onder de aandacht te brengen werden er excursies georganiseerd door
verschillende vrijwilligersgroepen: Plantensociologische Kring Nederland (Hillegers, 2000), De
NJN (Ten Hoopen, 2015), muurplantenwerkgroep KNNV afdeling Amsterdam (Ten Hoopen, 2015),
KNNV afdeling Den Haag (KNNV afdeling Den Haag, 2014) en ook andere KNNV afdelingen en
het IVN.
Daarnaast kan natuureducatie en muurplanten overgaan in een creatief muurplanteninitiatief.
NME-organisaties en vrijwilligers hebben in Utrecht en Nijmegen een gelijkwaardig creatief
muurplanteninitiatief over een zelf aangebrachte oude muurplantenmuur voor de
natuureducatie. In Utrecht wordt het de Griftparkmuur genoemd (www.utrecht.nl) en in
Nijmegen staat de oude muur met muurplanten in de Natuurtuin de Goffert
(www.natuurtuingoffert.nl). Amersfoort onderscheid zich als stad doordat er door NME-
organisaties en vrijwilligers speciale vaartochten gehouden worden over muurplanten langs de
grachtenmuren (www.amersfoort-rondvaarten.nl). In Tilburg is ook zo’n variant van speciale
natuurvaartochten langs hun muurplantenparadijs de Piushaven (www.piushaven.nl).
4.2 Waar spelen de muurplanteninitiatieven zich af?
Er zijn steden waarin de laatste tien jaar muurplanteninitiatieven hebben plaatsgevonden of
nog steeds plaatsvinden. Evenzeer zijn er steden waar geen muurplanteninitiatieven door
belangengroepen worden opgezet en uitgevoerd of het is in bepaalde steden onbekend of er
daadwerkelijk initiatieven worden uitgevoerd. In de steden Amersfoort, Amsterdam, Breda,
Delft, Den Haag, Gouda, Haarlem, ’s-Hertogenbosch, Hoorn, Maastricht, Rotterdam, Tilburg,
Utrecht, Valkenburg, Zoetermeer en Zwolle heeft er in de laatste tien jaar een
muurplanteninitiatief plaatsgevonden of vindt er nog steeds plaats.
In de steden Alkmaar, Almere, Apeldoorn, Arnhem, Assen, Deventer, Dordrecht, Eindhoven,
Enschede, Groningen, Hilversum, Leeuwarden, Leiden, Lelystad, Nijmegen, Purmerend,
Roermond en Zwolle zijn geen initiatieven vanuit de literatuur bekend. Een uitzondering zijn
de grote steden in Gelderland (Apeldoorn, Arnhem en Nijmegen), want deze steden zijn in
opdracht van de provincie meegenomen in het inventarisatierapport van het adviesbureau
Stichting Berglinde (Linde en Berg, 2010). In deze drie steden worden voor zover bekend zelf
geen initiatieven opgezet en uitgevoerd.
In tabel 2 is een overzicht van de steden met een minimaal inwonersaantal van 50.000
inwoners met muurplanten. In deze tabel is er een uitzondering gemaakt voor de stad
Valkenburg, want Valkenburg heeft geen 50.000 inwoners, maar is wel een belangrijke stad
wat betreft de aanwezigheid van vele (beschermde) muurplanten. Bij elke stad zijn de doelen
(inventarisatie, bescherming en natuureducatie) van de muurplanteninitiatieven weergegeven
of er is aangegeven dat er geen muurplanteninitiatieven bekend zijn.
28. 28
Tabel 2: Een overzicht van steden waar verschillende muurplanteninitiatieven met diverse
doelen worden uitgevoerd of waar geen muurplanteninitiatieven worden uitgevoerd of het is niet
bekend dat er muurplanteninitiatieven worden uitgevoerd.
Muurplanten-
initiatieven met
diverse doelen:
(Maes & Krüse,
2011)
Steden (>50.000
inwoners, m.u.v.
Valkenburg):
1.
Muurplanten-initiatieven
methetdoelinventariseren
vanmuurplanten
2.
Muurplanten-initiatieven
methetdoelhetbehouden
enbeschermenvan
muurplanten
3.
Muurplanten-initiatieven
methetdoel
muurplantenen
natuureducatie
4.
Indeliteratuurishet
onbekenddater
muurplanteninitiatievenzijn
Alkmaar X
Almere X
Amersfoort X X X
Amsterdam X X X
Apeldoorn X
Arnhem X
Assen X
Breda X X
Delft X X X
Den Haag X X X
Deventer X
Dordrecht X
Eindhoven X
Enschede X
Gouda X X
Groningen X
Haarlem X X
‘s-Hertogenbosch X X
Hilversum X
Hoorn X X
Leeuwarden X
Leiden X
Lelystad X
Maastricht X X X
Nijmegen X
Purmerend X
Roermond X
Rotterdam X X
Tilburg X X X
Utrecht X X X
Valkenburg X X
Zoetermeer X X
Zwolle X
29. 29
4.3 Afbakening van de steden voor het onderzoek
De onderzochte steden zijn: Amersfoort, Amsterdam, Breda, Delft, Den Haag, Gouda,
Haarlem, ’s-Hertogenbosch, Hoorn, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg, Utrecht,
Valkenburg, Zoetermeer en Zwolle.
Uit het literatuuronderzoek is in deze steden informatie verkregen over de
muurplanteninitiatieven en de daarbij betrokken belangengroepen.
Een belangrijk gegeven voor dit onderzoek zijn de initiatiefnemers. Initiatiefnemers zorgen
ervoor dat een muurplanteninitiatief tot stand komt. Tijdens het literatuuronderzoek is
gebleken dat er drie verschillende initiatiefnemers, de muurplanteninitiatieven opzetten in een
stad.
Deze drie verschillende initiatiefnemers zijn:
1. De gemeente (of provincie).
2. Vrijwilligersgroep, muurplantenexpert of NME-organisatie.
3. Er is geen initiatiefnemer bekend.
De uitvoerders van de initiatieven zijn evenzeer belangrijk. Bij een initiatief is een
samenwerking tussen de initiatiefnemer en uitvoerder aanwezig. De initiatiefnemer stelt
veelal eisen op voor de uitvoering. Uit literatuuronderzoek kwamen uitvoerders als: een
stadsecoloog, een deskundige van een adviesbureau, een vrijwilligersgroep, een (vrijwillige)
muurplantenexpert of een NME-organisatie naar voren.
Uiteindelijk wordt de samenwerking tussen initiatiefnemers en uitvoerders samen genomen en
worden er drie initiatiefgroepen gevormd (tabel 3).
30. 30
Tabel 3: De onderverdeling van de onderzochte steden in drie initiatiefgroepen.
4.4 De casegebieden
Van de zeventien onderzochte steden van het verkennend onderzoek zijn drie steden gekozen
voor de meervoudige casestudy. Van de drie initiatiefgroepen is per initiatiefgroep één stad
uitgekozen als casegebied. Deze stad verschilt maximaal met de andere steden in dezelfde
initiatiefgroep. Er is gebruik gemaakt van een toetsing op kenmerken van de initiatieven en op
afwegende opmerkingen om tot een keuze te komen van de drie casegebieden met een
maximaal verschil.
De kenmerken van muurplanteninitiatieven zijn:
1. Aanwezigheid van huidige muurplanteninitiatieven.
2. Aanwezigheid van een open werkwijze en (gratis) toegankelijke inventarisatiegegevens.
3. Aanwezigheid van een gehanteerde methodiek bij de muurplanteninventarisaties.
Initiatiefgroep:
Onderzochte
steden met
muurplanten-
initiatieven:
(Maes & Krüse,
2011)
1.
Initiatiefnemer:
gemeente (of provincie)
Uitvoering:
stadsecoloog,
adviesbureau, waterschap
of vrijwilligersgroep/
NME-organisatie/
muurplantenexpert.
De gemeente krijgt hulp
en steun van andere
belangengroepen.
2.
Initiatiefnemer:
vrijwilligersgroep,
muurplantenexpert of
NME-organisatie
Uitvoering:
vrijwilligersgroep,
muurplantenexpert of
NME-organisatie
De gemeente is op de
hoogte en steunt het
initiatief.
3.
Geen
initiatiefnemer:
muurplantengegevens
worden wel verkregen
door actieve op zichzelf
staande vrijwilligers of
door quickscans van de
gemeenten
Geen samenwerking
gemeente en
vrijwilligersgroepen of
NME-organisaties.
Amersfoort X
Amsterdam X
Breda X
Delft X
Den Haag X
Gouda X
Haarlem X
‘s-Hertogenbosch X
Hoorn X
Maastricht X
Nijmegen X
Rotterdam X
Tilburg X
Utrecht X
Valkenburg X
Zoetermeer X
Zwolle X
31. 31
Er is een casegebied genomen dat op alle drie kenmerken goed scoort, een casegebied dat er
tussenin valt en een casegebied dat op alle drie kenmerken slecht scoort. De steden die op alle
drie kenmerken goed scoren bevatten belangengroepen die ervaring hebben met het uitvoeren
van muurplanteninitiatieven. Steden die er tussenin vallen en op één of twee factoren goed
scoren kunnen de belangengroepen ervaring hebben met het uitvoeren van
muurplanteninitiatieven of ze kunnen werken aan het opzetten en uitvoeren van deze
initiatieven. Tenslotte bevatten de steden die op alle kenmerken slecht scoren geen
muurplanteninitiatieven.
In bijlage 3 is de beoordeling van de kenmerken in een stad, de afwegende opmerkingen en de
keuze voor het casegebied weergegeven. Belangrijk bij deze tabel is dat het gebaseerd is op
het literatuuronderzoek en op de resultaten van de enquêtering van de belangengroepen in de
onderzochte steden. Met behulp van de enquêtering kan informatie verstrekt worden over de
gehanteerde inventarisatiemethode.
De casegebieden die zijn meegenomen in de meervoudige casestudy zijn de steden
Amsterdam, Den Haag en Nijmegen. Elk casegebied heeft zijn eigen kenmerken en een
stedelijke uitdaging als het gaat over het thema muurplanten in de stad (tabel 4). Deze
kenmerken en de uitdaging vormen de rode draad in de meervoudige casestudy.
Tabel 4: De kenmerken en uitdagingen van de drie casegebieden
Casegebieden: Kenmerken van de stad met betrekking
tot de muurplanteninitiatieven
De stedelijke uitdaging
Amsterdam
(Ten Hoopen et
al., 2013)
Ervaren stad, waar een
muurplantenwerkgroep actief is, dat de
inventarisaties op zich neemt en daarbij
samenwerkt met de gemeente en overige
vrijwilligersgroepen. Er is een bestaand
werkend netwerk.
Het motiveren van de bestaande
netwerken, om een bijdrage te leveren
aan het beschermen van muurplanten en
te zorgen voor toegankelijke data voor
iedereen. Amsterdam kan een voorbeeld
stad zijn voor andere steden waar nog
geen bestaand netwerk is.
Den Haag
(De Groene
Ruimte bv, 2014)
Gedreven stad, waarin natuurvrijwilligers
en het adviesbureau De Groene Ruimte
belangrijke inventarisaties hebben
uitgevoerd. De stad bezit een nieuwe
stadsecoloog, die graag ervaringen van
andere steden wil opdoen op het gebied
van het behouden en beschermen van
muurplanten.
De gemeente ervaringen laten opdoen
van andere steden en werken naar een
bruikbaar muurplantennetwerk voor de
stad en het landelijk meetnet
muurplanten hierbij betrekken.
Nijmegen
(Linde en Berg,
2010)
Kansrijke stad, waar nog geen sprake is
geweest van een muurplanteninitiatief,
terwijl er vele natuurvrijwilligers en NME-
organisaties actief zijn in deze stad.
De natuurvrijwilligers en NME-
organisaties interesseren voor het
landelijk meetnet muurplanten, voor de
passende doelen in deze stad. Het is
belangrijk om een muurplantennetwerk
te ontwikkelen, te beginnen met het
verkrijgen van een samenspel tussen
vrijwilligers, NME-organisaties en de
gemeente
32. 32
5 Resultaten van de steden
In dit hoofdstuk komen de resultaten van het verkennend onderzoek aanbod. Ten eerste zijn
alle situatiebeschrijvingen van de onderzochte steden weergegeven in bijlage 4. De resultaten
van de onderzochte steden zijn ingedeeld in rubrieken. In hoofdstuk 5.1 worden de essentiële
motieven uit bijlage 5 per stad benoemd. Essentieel zijn de motieven die meermaals uit steden
naar voren komen of juist uniek zijn. In hoofdstuk 5.2 wordt er ingegaan op de bij de
motieven behorende positieve en negatieve ervaringen (faal- en succesfactoren). De
methodieken bij de muurplanteninventarisaties worden beschreven in 5.3 en daarbij hoort een
tabel dat is weergegeven in bijlage 6.
5.1 Motivaties bij de muurplanteninitiatieven|
Elke belangengroep die betrokken is of is geweest bij de muurplanteninitiatieven heeft of had
een motivatie om hierbij betrokken te willen zijn. In bijlage 5 staan alle motieven van de
betrokken belangengroepen, die hebben meegewerkt aan de enquête. De enquête hield in dat
drie open vragen persoonlijk, per mail of tijdens een telefoongesprek werden ingevuld.
Hieronder wordt per doel de essentiële motieven van steden beschreven. De essentiële
motieven zijn de motieven die meermaals naar voren komen en of juist uniek zijn, maar wel
iets toevoegen aan dit onderzoek.
Het doel het inventariseren van muurplanten
Een muurplanteninventarisatie wordt vooral door vrijwilligers in de steden van Amersfoort,
Breda en Haarlem gezien als een leuke, rustgevende, populaire en een samenwerkende
bezigheid. Het Ecologisch Adviesbureau Maes in Utrecht voegt daarbij toe dat muurplanten
inventariseren een plezierig en voldaan gevoel geeft. Het adviesbureau B&d Natuuradvies in
Haarlem geeft aan dat het gemotiveerd is door het feit dat het bij mensen een fijn gevoel geeft
om nieuwe plekken met muurplanten te ontdekken en te zien hoe muurplanten uitgroeien tot
een populatie. Adviesbureaus (in Utrecht, Haarlem en Zwolle) voeren de
muurplanteninventarisaties uit, omdat ze in de jaren gespecialiseerd zijn geworden in
muurplanten en dat muurplanteninventarisaties een jaarlijks onderdeel is geworden hun
werkzaamheden. In Amersfoort, Maastricht, Tilburg en Utrecht gaat het een stapje verder,
want naast de leuke en samenwerkende bezigheid, willen de belangengroepen in deze steden
ook exact weten waar muurplanten groeien, want dit kan uiteindelijk helpen bij een betere
bescherming. Als voorbeeld Maastricht bevat vele beschermde muurplanten en het is voor de
gemeente en het CNME belangrijk om de exacte locaties te weten om het beheer en
onderhoud erop af te stemmen. Een andere reden voor het exact in kaart willen brengen komt
uit Tilburg, want het is voor de vrijwilligers en de gemeente mogelijk om muurplanten
hotspots in de stad aan te kunnen wijzen. Het Ecologisch Adviesbureau Maes in Utrecht geeft
aan dat meer inventarisaties zorgen voor een betere kwaliteit van de stadsnatuur, omdat
diverse belangengroepen weten waar muurplanten staan en er rekening mee gehouden kan
worden. Unieke motieven komen van de steden Tilburg, Delft en Rotterdam. Vrijwilligers in
Tilburg geven aan dat een vlakdekkende inventarisatie en herhaaldelijke inventarisaties
informatie geeft over de ouderdom van een wijk, binnenstad of haven. Vrijwilligers in Delft
doen al jaren aan vijfjaarlijkse inventarisaties en kunnen daardoor trends van muurplanten
monitoren. Het is voor de vrijwilligers interessant en voor de gemeente handig om een beeld
te krijgen van de totale populatie aan muurplanten in de stad. De gemeente van Rotterdam
geeft aan dat muurplanteninventarisaties leiden tot het in kaart brengen van
muurplantenpopulaties, die een indicatie geven hoe het gesteld is met de ecologie in de stad.
33. 33
Het doel muurplanten behouden en beschermen
Voor het opzetten van beschermingsinitiatieven hebben belangengroepen in steden veelal wel
een motivatie voor. De meest voorkomende motief komt vanuit Gouda, Haarlem, Rotterdam,
Valkenburg en Zwolle, namelijk de zorgplicht en wettelijke beschermingsplicht voor de
Flora- en faunawet. Als voorbeeld Gouda, daar zorgt de Flora- en faunawet voor afspraken
tussen de gemeente en uitvoerders van herstel- en renovatieprojecten, zodat er rekening wordt
gehouden met de beschermde muurplanten. De ecoloog van Cyclus bv. houdt hier toezicht op.
Bij de gemeente Rotterdam worden beheerders gewezen op hun beheerstaken om de
beschermde muurplanten te behouden, omdat het verplicht is volgens de Flora- en faunawet.
Belangengroepen in Amersfoort, Breda en Tilburg hebben beschermingsmotieven dat los
staan van de Flora- en faunawet. Belangengroepen in Amersfoort willen muurplanten
beschermen, omdat het een meerwaarde geeft voor de monumentenzorg. Actieve vrijwilligers
zijn persoonlijk erg betrokken met de muurplanten en willen zich daadwerkelijk inzetten voor
de bescherming van muurplanten. Een manier om uiteindelijk tot een verbetering te komen tot
de bescherming van muurplanten is het nader onderzoeken van vele onbeantwoorde
verschijnsels rondom het thema muurplanten.
Vervolgens heerst er een motief bij belangengroepen in steden, namelijk de moed hebben om
te experimenteren bij herstel- en restauratiewerkzaamheden om op een muurplantvriendelijke
manier aan de slag te gaan en zoveel mogelijk muurplanten besparen. Steden met zulke
experimenten zijn Hoorn, Rotterdam, Utrecht en Valkenburg en er zijn dergelijke ideeën voor
experimenten bij de vrijwilligersgroepen in Haarlem, waar vrijwilligers bereid zijn om de
transplantatie van Zwartsteel en Steenbreekvaren te verzorgen bij de herstel- en
renovatiewerkzaamheden rondom de Nieuwe Gracht in 2016/2017.
In Breda worden er door vrijwilligersgroepen nog geen beschermingsinitiatieven opgezet. Er
is wel degelijk een motief om beschermingsinitiatieven op te zetten, om de bezorgdheid
rondom het thema muurplanten te doen afnemen. Voor de vrijwilligers en de stadsecoloog
van Tilburg is het belangrijk om energie te steken in belangrijke groeilocaties in de stad om
deze te behouden voor in de toekomst.
Het doel muurplanten en natuureducatie (NME)
Muurplanten kunnen een rol spelen in de natuureducatie en zijn veelal onafhankelijk van de
Flora- en faunawet. Vele belangengroepen in steden hebben wel een motief om een NME-
initiatief op te zetten dat muurplanten en natuureducatie omvat. In zo’n initiatief komen
meestal de eigenschappen en de functies van de muurplanten naar voren.
Belangengroepen in Amersfoort, Haarlem, Hoorn en Utrecht geven aan dat de muurplanten
eigenschappen bevatten als: spontaniteit, authenticiteit, uniciteit, kleurrijk en zijn een
bijzondere plantengroep, dat zich vestigt dichtbij de burger. Er worden door belangengroepen
meer functies opgenoemd dan eigenschappen van de muurplanten. De functie beeldkwaliteit,
een aantrekkelijk aanzicht van de muren wordt het meest als motief genoemd bij NME-
initiatieven, namelijk door belangengroepen in Amersfoort, Tilburg, Utrecht en Valkenburg.
In oude vestingsteden zoals Gouda, Maastricht, Zwolle en cultuurhistorische stad Utrecht is
de functie belevingswaarde in de vorm van Natuur- en cultuurbeleving een belangrijk motief
van belangengroepen om NME-initiatieven uit te voeren. De muurplanten dragen ook bij aan
een kwalitatief goede en gezonde leefomgeving, want dat blijkt uit de motieven van de
belangengroepen uit Delft, Haarlem en Rotterdam. Uniek is dat de functie stadsnatuur maar
voorkomt in de motieven van belangengroepen uit twee steden, namelijk uit Amersfoort en
Haarlem. Vrijwilligers uit Haarlem geven aan dat een muurplantenbiotoop eigenlijk
34. 34
beschouwd kan worden als een klein natuurgebied. Bureau Stadsnatuur Rotterdam geeft als
enige het motief dat muurplanten zorgen voor meer soortenrijkdom in de stad.
In bepaalde steden is het uniek om te zien dat er NME-initiatieven leiden tot een bepaald doel.
Vrijwilligersgroepen in ’s-Hertogenbosch vinden het verkrijgen van besef van de
aanwezigheid en functie van de muurplanten uiterst belangrijk. Vrijwilligersgroepen in Breda
vinden het belangrijk om de betrokkenheid van mensen bij het thema muurplanten te
vergroten in de stad. Door de natuur in de directe omgeving naar voren te brengen, zodat
mensen meer besef en minder bezorgdheid krijgen rondom het thema muurplanten in de stad.
In Maastricht wordt door het CNME expliciet genoemd dat muurplanten naast de stadsnatuur
ook bijdragen aan de natuur op de geveltuinmuren van particulieren.
5.2 Ervaringen bij de muurplanteninitiatieven
Elke betrokken belangengroep heeft naast een motief ook één of meerdere ervaringen bij de
muurplanteninitiatieven. In bijlage 5 staan ook alle ervaringen van de betrokken
belangengroepen. Hieronder wordt per doel de essentiële ervaringen beschreven. De
essentiële ervaringen zijn de ervaringen die worden gedeeld met andere betrokken
belangengroepen in de stad, ervaringen die meermaals naar voren komen en ervaringen die
juist uniek zijn, maar wel iets toevoegen aan dit onderzoek. Deze ervaringen kunnen positief
of negatief zijn.
Het doel het inventariseren van muurplanten
Belangengroepen die ervaringen hebben met muurplanteninventarisaties geven aan dat de
inzet van vrijwilligers of vrijwilligersgroepen erg waardevol is voor een stad. Vrijwilligers in
Haarlem geven aan dat een vlakdekkende inventarisatie in de stad beter uitgevoerd kan
worden door een vrijwilligersgroep, want de uitvoering is vaak teveel gevraagd voor één of
twee actieve vrijwilligers. Een vrijwilligersgroep die gespecialiseerd is in muurplanten, zoals
in Delft kunnen op een eenvoudige manier drie of vijfjaarlijkse inventarisaties uitvoeren in de
stad. In ’s-Hertogenbosch zijn vrijwilligers actief, maar door te hoge eisen van de gemeente,
weinig feedback op de inventarisaties en nauwelijks waardering voor de resultaten heeft
gezorgd voor demotivatie bij de vrijwilligers. In plaats van het uitvoeren inventarisaties is er
bij de vrijwilligers geen aandacht en interesse meer in de muurplanten. Een stad zonder de
motivatie en inzet van vrijwilligersgroepen geeft minder muurplanteninitiatieven, nauwelijks
waakzaamheid en weinig maatschappelijke vragen, draagvlak, begrip en besef vanuit de
maatschappij. Vrijwilligers in Breda geven aan dat het moeilijk is om animo en draagvlak te
verkrijgen van vrijwilligers en burgers bij de muurplanteninitiatieven, ook al is de
vrijwilligersgroep enorm actief.
Belangengroepen in Rotterdam en Tilburg geven aan dat het een prachtig doel is om met
behulp van muurplanteninventarisaties de gemeente op de hoogte te stellen van de
aanwezigheid van muurplanten en hierbij ook te adviseren over de bedreigde
muurplantenlocaties en de hotspots van de stad. Belangengroepen in Gouda en Utrecht staan
voor openbare inventarisaties en excursies. In Gouda vindt er een sneeuwbaleffect plaats als
er openbare inventarisaties en excursies plaatsvinden, want de bewoners gaan na zo’n
inventarisatie of excursie zelf ook nieuwe groeiplekken ontdekken en geven dit door aan de
voormalige stadsecoloog. De gemeente Utrecht staat open voor burgerinitiatieven en
duurzaamheid met betrekking tot muurplanten in de stad, waarbij het belangrijk is om
openheid te hebben in de initiatieven en toegankelijke data van muurplanten.
35. 35
Het doel het behouden en beschermen van muurplanten
Bij beschermingsinitiatieven leiden de meeste ervaringen van belangengroepen naar de
welwillendheid van een stad. In een welwillende stad hebben diverse belangengroepen
aandacht voor muurplanten en wordt er door belangengroepen rekening gehouden met de
muurplanten, bijvoorbeeld rekening houden met de milieuomstandigheden, de toestand van de
muur, de constructie van de muur en het bouwmateriaal (mortel) om tijdens herstel- en
renovatiewerkzaamheden de muurplanten niet te schaden. In Amersfoort geven de
belangengroepen aan dat er rekening wordt gehouden met de toestand, de constructie van de
muur en het bouwmateriaal (mortel). Ecologisch Adviesbureau Maes in Utrecht geeft aan dat
veel steden welwillend zijn, maar veelal de mogelijkheden voor de muurplanten overschatten.
Het CNME en de gemeente Maastricht geven aan dat het aandacht heeft voor de muurplanten
en het beleid, beheer en onderhoud erop heeft aangepast. Door de stadsecoloog van Tilburg is
ervaren dat het behouden en beschermen efficiënter gaat als er enkel en alleen gefocust wordt
op de rijkbegroeide plekken in de stad.
Connecties, samenwerking en communicatie zijn belangrijke positieve en negatieve
ervaringen van belangengroepen. Een samenwerking tussen vrijwilligers, NME-organisaties,
de gemeente en partners wordt door belangengroepen in Amersfoort en Rotterdam als fijn
ervaren. Bij ‘s-Hertogenbosch en Zwolle ontbreekt de communicatie tussen vrijwilligers en de
gemeente. Het ontbreken van deze communicatie leidt tot het stoppen van een monitoring of
tot helemaal geen muurplanteninventarisaties in de stad.
De steun van de gemeente worden door vrijwilligersgroepen en NME-organisaties in
Amersfoort, Delft, Maastricht als positief ervaren, vooral als de gemeente optreed als
facilitator (financieel, materialen, feedback/respons etc.) of de muurplanten opneemt in haar
groenbeleid en in haar beheer- en onderhoudsplannen.
Vrijwilligersgroepen in Amersfoort en Delft merken op dat een stadsecoloog een onmisbare
schakel is bij beschermingsinitiatieven. De stadsecoloog is het aanspreekpunt voor vele
belangengroepen wat betreft de muurplanteninitiatieven en geeft informatie over deze
initiatieven. De stadsecoloog is verder een mogelijke ingang om betrokken te raken bij het
muurplantenproblematiek en inspraak te krijgen bij de proces- en beleidsvorming, namelijk
wat nodig is om muurplanten te beschermen.
Elke stad bevat een belangengroep dat ervaringen heeft dat ingaat op de uitvoering van de
herstel- en renovatiewerkzaamheden in de stad. De meeste ervaringen zijn negatief en enkele
zijn positief. Bij de belangengroepen in Amersfoort, Hoorn, Utrecht en Valkenburg worden de
herstel- en renovatiewerkzaamheden als positief ervaren, want er wordt rekening gehouden
met de muurplanten. Een herstel- en renovatieproject rekening houdend met muurplanten
heeft namelijk een grotere kans op slagen, als er bij de uitvoering de juiste deskundigheid
aanwezigheid is. Deze deskundigheid zijn aannemers met ervaring en kennis over het
muurplantenbiotoop in samenwerking met een ecoloog of (vrijwillige) muurplantenexpert.
Belangengroepen in steden geven aan dat er nog teveel situaties voorkomen van hoe herstel-
en renovatiewerkzaamheden niet goed uitpakken voor de muurplanten. Belangengroepen in
Rotterdam geven aan dat er geen fouten worden gemaakt in de proces- en beleidsvorming,
maar de fouten worden veelal gemaakt in de uitvoering.
36. 36
Uit de ervaringen van belangengroepen uit Amersfoort, Haarlem, Hoorn, Rotterdam, Utrecht
en Valkenburg ontstaan ongeschikte muren voor muurplanten in de uitvoering door:
Ongeschikte materialen voor muurplanten.
Totale afbraak van een begroeide muur.
Transporteren van muurplanten heeft in veel situaties een kleine slagingskans.
Ondeskundigheid of verkeerde deskundigheid (alleen technisch gericht) bij het project of
bij de uitvoering.
Grootschalige restauratieprojecten en dan kun je afvragen of dat in z’n geheel moet.
De plannen zijn vooraf opgesteld en de vormgeving kan niet meer worden aangepast op
bijvoorbeeld de functies en eigenschappen van muurplanten.
Verkeerde gedachten bij muurplanten, namelijk gedachten in de meest innovatieve
technische overwegingen met financiële aspecten en met een duidelijke wettelijk kader.
Uit de ervaringen van de steden blijkt dat er gemeenten (Haarlem, Hoorn, Rotterdam,
Valkenburg en Zwolle) zijn dat muurplanten niet als noodzaak zien en veelal de fout maken
om alleen de Flora- en faunawet te hanteren. Deze steden kijken vervolgens niet naar de
mogelijke muurplanteninitiatieven zonder het wettelijk kader en hebben daadwerkelijk een
maatschappelijk muurplantenproblematiek. De gemeenten zijn ongerust over het behoud van
muurplanten in hun stad. Zonder maatschappelijke draagvlak treedt er kostenbesparing op bij
muurplanteninitiatieven, maar vervolgens ook op bij het stedelijk groen (stadsnatuur). In
Rotterdam is door Bureau Stadsnatuur Rotterdam opgemerkt dat het begrip natuurwaarde
gehecht wordt aan het aspect beschermende status en vanuit deze beschermde status wordt
gehandeld aan de hand van de Flora- en faunawet. Het is veel zinvoller om de gehele
muurplantenpopulatie, het muurplantenbiotoop te beschermen.
Het doel muurplanten en natuureducatie
NME-initiatieven worden ervaren als initiatieven die los staan van het wettelijk kader en
ingaan op de interesses en de bewustwording bij muurplanten in een stad.
De NME-initiatieven worden veelal verzorgd door vrijwilligers en NME-organisaties. De
steden Amersfoort, Gouda en Maastricht met actieve vrijwilligers en NME-organisaties
hebben al ervaringen met het uitvoeren van deze NME-initiatieven. NME-initiatieven zorgen
in Amersfoort voor muurplantenonderhoud (actief bestrijden van zaailingen van bomen in de
muren), publiciteit over muurplanten (boeken, (kranten)artikelen en wandelroutes etc.), meer
aandacht, interesse en bewustwording bij bewoners (excursies, lezingen en speciale
vaartochten), gemeente en andere belangengroepen. In Gouda blijkt dat het uitgeven van een
wandelboekje leidt tot besef bij bewoners, die zelf muurplantenwaarneming doen. In
Maastricht worden de muurplanten opgenomen in de natuureducatie door excursies, cursussen
en stadswandelroutes.
In veel steden worden er nog geen NME-initiatieven uitgevoerd. De natuureducatie kan ook
door gemeenten specifieker worden meegenomen in initiatieven, door bijvoorbeeld het
beschrijven en waarnemen van het muurplantenbiotoop, meer NME-activiteiten en educatieve
lesprogramma’s etc. Het CNME in Maastricht geeft aan dat er voor muurplanten winst valt te
behalen bij de particulier met in eigendom van tuinmuurtjes met muurplanten. Ecologisch
Adviesbureau Maes in Utrecht geeft aan dat er winst valt te behalen bij de Rijksdienst van het
Cultureel Erfgoed, want de muurplanten zijn nog niet opgenomen in de erfgoedwet, maar er
liggen mogelijkheden voor muurplanten op het gebied van de beleving van historie en
37. 37
cultuurhistorie. Vrijwilligers in Zoetermeer merken op dat het jaar van de muurplanten zorgt
voor meer landelijke muurplanteninventarisaties.
5.3 Methodieken van de muurplanteninventarisaties
In de steden Amersfoort, Delft, Gouda, Haarlem, Hoorn, Maastricht, Rotterdam, Tilburg en
Utrecht worden muurplanteninventarisaties uitgevoerd of zijn kort geleden uitgevoerd.
De methodiek bij de muurplanteninventarisaties zijn uitgewerkt in bijlage 7. Deze
methodieken bestaan uit de onderdelen: de telmethodiek, de afbakening van soorten, de
frequentie en de periode, de materialen en de bestemmingen van de gegevens. Om een beeld
te krijgen van wat er wordt bedoeld met de onderdelen is er een beschrijving per onderdeel
opgenomen in bijlage 6.
Een muurplantenmonitoring
Uit de tabel in bijlage 7 blijkt dat er in de steden Amersfoort, Delft, Gouda, Maastricht,
Rotterdam en Utrecht de afgelopen jaren een muurplantenmonitoring is uitgevoerd door
belangengroepen. Er is sprake van een monitoring als er in een stad jaarlijkse herhaaldelijke
muurplanteninventarisaties worden uitgevoerd en de resultaten hiervan gebruikt worden om
de ontwikkeling van de muurplanten te volgen. De resultaten van de monitoring in de steden
Delft, Gouda en Utrecht zijn publiekelijk zichtbaar gemaakt door inventarisatierapporten. In
Delft is het een vrijwilligersgroep, die de inventarisatiegegevens verzamelen en toegankelijk
maakt voor iedereen. In Gouda en Utrecht zijn het ecologische deskundigen die de gegevens
verzamelen en samen met de gemeente openbaar maakt voor andere belangengroepen.
In de steden Haarlem en Tilburg willen vrijwilligers een monitoring opzetten en uitvoeren,
want er worden al muurplanteninventarisaties uitgevoerd. De inventarisatiegegevens zullen
verzameld worden voor de gemeente en naar verwachting toegankelijk worden gemaakt voor
andere belangengroepen.
38. 38
6 Resultaten van de diepte-interviews
In dit hoofdstuk worden de resultaten uit de diepte-interviews per casegebied behandeld. De
diepte-interviews zijn opgebouwd uit diverse thema’s (bijlage 2).
De resultaten die van belang zijn voor dit onderzoek zijn onder te verdelen in rubrieken als:
muurplanteninitiatieven, betrokkenheid en rolverdeling, drijfveer, motivaties en ervaringen,
methodiek bij de inventarisaties en de communicatie tussen belangengroepen. Deze rubrieken
worden behandeld per casegebied. Casegebied Amsterdam wordt behandeld in hoofdstuk 6.1,
casegebied Den Haag wordt behandeld in hoofdstuk 6.2 en casegebied Nijmegen in hoofdstuk
6.3. Het uiteindelijk resultaat van de verzamelde resultaten van de diepte-interviews in de
casegebieden is een SWOT-analyse per casegebied. De SWOT-analyses per casegebied
worden weergegeven en beschreven in hoofdstuk 6.4
6.1 Casegebied Amsterdam
Amsterdam een ervaren stad met een bestaand werkend netwerk. Amsterdam is een
welwillende stad, dat zich inzet voor de daadwerkelijk bescherming muurplanten, door
rekening te houden met muurplanten bij herstel- en renovatiewerkzaamheden en muurplanten
op te nemen in het beleid, beheer en onderhoud. Het is dan ook bijzonder dat Amsterdam als
één van de weinige steden werkt met een goedgekeurde gedragscode Flora-en faunawet,
waarin in gedragsregels zijn opgenomen om de beschermde muurplanten te behouden,
Uitermate bijzonder is dat er in Amsterdam een belangrijke locatie voor de muurplanten is
opgenomen in de structuurvisie bestemd als varensreservaat (bijlage 8).
Uit de resultaten van de diepte-interviews zal blijken dat Amsterdam een voorbeeldstad kan
zijn wat betreft de omgang met de muurplanten in de stad. De resultaten van de diepte-
interviews worden hieronder uitgewerkt in de rubrieken muurplanteninitiatieven,
betrokkenheid en rolverdeling, drijfveer, motivaties en ervaringen, methodiek bij de
inventarisaties en de communicatie tussen de belangengroepen.
6.1.1 Initiatieven van Amsterdam
Muurplanten zijn een klein onderdeel van het stedelijk groen, maar desalniettemin wordt er
veel aandacht besteed aan muurplanten door diverse belangengroepen in Amsterdam.
Er is in 1987 een vrijwillige muurplantenwerkgroep gestart met het in kaart brengen van de
muurflora van Amsterdam. De muurplantenwerkgroep brengt tweejaarlijks de muurplanten op
de 90 kilometer lange grachtenmuren van Amsterdam in kaart. Van deze inventarisaties
worden rapporten opgesteld en vrijgegeven (www.floronamsterdam.nl). Sinds enkele jaren werkt
de muurplantenwerkgroep samen met de KNNV afdeling Amsterdam en wordt tegenwoordig
aangeduid als Muurplantenwerkgroep KNNV afdeling Amsterdam. In het jaar van de
muurplanten worden opnieuw de grachtenmuren geïnventariseerd door de groep, waar een
diversiteit aan personen aan meewerken of indirect betrokken bij zijn.
De gemeente Amsterdam is nauw betrokken bij de muurplanteninitiatieven van de vrijwillige
muurplantenwerkgroep.
De gemeente Amsterdam heeft zelf namelijk een gemeentelijke muurplantenwerkgroep
opgericht. Deze groep komt tijdens een muurplantenoverleg bijeen om actuele onderwerpen
over muurplanten en praktijksituaties te behandelen. Door dit gemeentelijk initiatief wordt het
inventariseren, analyseren en beleids- en planvorming bijeen gebracht.
De inventarisatieresultaten worden door de gemeente in samenwerking met adviesbureaus
verwerkt in GIS en vervolgens in een digitale kaart vertoont op de gemeentelijke website
(www.maps.amsterdam.nl/muurplanten). Het adviesbureau B&d Natuuradvies Haarlem heeft naast