1. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 1
Hoe Doeloriëntaties van Aanvoerder en Teamleden de Prestatie Beïnvloeden en de Rol van
Competitie bij Voetbalteams
Marina Robert
Universiteit van Amsterdam
Nummer Ethische Commissie: 2015-WOP-4029
Datum: 30 juli 2015
Studentnummer: 5806305
Begeleider: dr. Hillie Aaldering, Universiteit van Amsterdam
Tweede beoordelaar: dr. Melvyn Hamstra, Universiteit van Amsterdam
Aantal woorden: 13510
2. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 2
Abstract
In dit onderzoek werd de invloed van de mastery (beter willen presteren dan de vorige keer)
en performance (beter willen presteren dan een ander) doeloriëntaties van de aanvoerder en de
overige teamleden op de samenwerking en het wedstrijdresultaat bij voetbalteams onderzocht.
Hierbij werd ook gekeken naar de invloed van de mate van competitie tussen het voetbalteam
en de tegenstander. Zoals verwacht, bleek de mastery-oriëntatie van de aanvoerder de
mastery-oriëntatie bij de teamleden te voorspellen. In strijd met de verwachtingen bleek de
performance-oriëntatie van de aanvoerder geen voorspeller van de performance-oriëntatie van
het team. Verwacht werd dat er in teams met een performance-oriëntatie bij hoge competitie
meer samenwerking, meer doelpunten en minder tegendoelpunten zouden zijn dan bij lage
competitie. Een performance-oriëntatie voorspelde echter juist minder samenwerking bij hoge
competitie. In strijd met de verwachtingen bleek juist een mastery-oriëntatie de samenwerking
positief en de tegendoelpunten negatief te voorspellen bij hoge maar niet bij lage competitie.
In de discussie worden verklaringen voor de resultaten en implicaties van het onderzoek
besproken.
Keywords: doeloriëntaties, aanvoerder, leider, competitie, samenwerking, prestatie.
3. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 3
Hoe Doeloriëntaties van Aanvoerder en Teamleden de Prestatie Beïnvloeden en de Rol van
Competitie bij Voetbalteams
Bij het presteren in een groep is het vaak van belang om goed samen te werken, zo ook
in het voetbal. Tijdens een voetbalwedstrijd komen de aanvallers vaak voor de keuze te staan
of zij de bal zullen afspelen of dat zij zelf zullen proberen te scoren. De kans op een doelpunt
en winst op de tegenstander lijkt groter als de spelers samenwerken dan wanneer een speler
een individuele actie probeert te maken. Door samenwerking presteert het team uiteindelijk
beter, ook al gaat de samenwerking ten koste van de individuele prestatie (Grund, 2012;
Kraus, Huang & Keltner, 2010). Toch wordt er op het hoogste niveau van voetbal vaak voor
gekozen om tijdens een aanval de bal niet af te spelen, ook wanneer dat de beste optie zou
zijn (Voetbal International, 2015).
Een belangrijke factor die de besluitvorming van voetballers kan beïnvloeden is de
manier waarop mensen hun successen definiëren – hun doeloriëntatie. Een dergelijke
doeloriëntatie kan variëren tussen een mastery-oriëntatie en een performance-oriëntatie.
Mensen met een mastery-oriëntatie beoordelen hun competenties aan de hand van hun eigen
eerdere prestaties en ze streven ernaar hun eigen prestatie te verbeteren. Mensen met een
performance-oriëntatie daarentegen meten hun eigen succes aan prestaties van anderen (Chi,
2004). Eerder onderzoek heeft aangetoond dat een mastery-oriëntatie bevorderlijk is bij taken
waarvoor samenwerking vereist is, terwijl een performance-oriëntatie bevorderlijk lijkt te zijn
bij het uitvoeren van individuele taken (Poortvliet, Van Yperen & Van de Vliert, 2007;
Stoeber, Uphill & Hotham, 2009). Het zou dus kunnen dat een mastery- en een performance-
oriëntatie verschillende invloeden hebben op bepaalde aspecten van de teamprestatie, zoals
samenwerking en het individueel scoren of tegenhouden van doelpunten. Daarnaast zorgt de
doeloriëntatie van de leider ervoor dat de ondergeschikten dezelfde doeloriëntatie aannemen
(Dragoni, 2005). Om erachter te komen wat het nu maakt dat spelers een mastery- of een
4. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 4
performance-oriëntatie aannemen en welke invloed deze oriëntaties hebben op de
samenwerking en teamprestaties, is in dit onderzoek gekeken naar de invloed van de
doeloriëntaties van de aanvoerder en overige spelers uit een voetbalteam op de prestatie van
het team. Ook is er gekeken naar de rol van competitie in de relatie tussen doeloriëntaties en
teamprestatie.
Afhankelijk van de competenties van het eigen team in vergelijking met die van de
tegenstander, komt er een bepaalde mate van competitie bij een voetbalwedstrijd kijken.
Als FC Barcelona in de Champions League een wedstrijd tegen Ajax speelt, zullen de spelers
van FC Barcelona minder competitie ervaren dan als ze tegen Real Madrid spelen. FC
Barcelona staat immers dichterbij Real Madrid op de wereldranglijst dan bij Ajax en de kans
is groter dat FC Barcelona van Ajax zal winnen dan van Real Madrid. Elk voetbalteam dat in
een bepaalde competitie speelt, kan in verschillende wedstrijden een verschillende mate van
competitie ervaren. Daarom is in dit onderzoek ook gekeken naar de rol van competitie in de
relaties tussen de doeloriëntaties van de aanvoerder, die van de overige spelers en de
teamprestaties.
Wanneer duidelijk is welke invloed de verschillende doeloriëntaties hebben op de
samenwerking en prestaties, kunnen er maatregelen genomen worden om te zorgen dat teams
optimaal presteren. Zo kan een voetbalcoach of een manager de doeloriëntaties van de spelers
en werknemers beïnvloeden om de samenwerking te verbeteren. Ook in het onderwijs wordt
er samengewerkt in een klas en kunnen de doeloriëntaties van de leerlingen beïnvloed worden
zodat hun schoolprestatie zo hoog mogelijk zal zijn.
In dit onderzoek werd nagegaan of de doeloriëntatie van de aanvoerder een voorspeller
is van de doeloriëntatie van de overige teamleden in voetbalteams. Daarnaast werd gekeken
wat de invloed is van competitie met de tegenstander op de relatie tussen de doeloriëntatie
van de aanvoerder en de doeloriëntatie van de teamleden. Tenslotte werd nagegaan wat de
5. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 5
invloed is van de doeloriëntaties van aanvoerder en teamleden op de teamprestatie. Voor
iedereen die onder competitie of druk dient te presteren in groepsverband kunnen de
uitkomsten van het onderzoek van belang zijn.
Doeloriëntaties
Zoals hierboven al beschreven is, verschillen mensen in de manier waarop zij hun
eigen competenties definiëren. Deze doeloriëntatie bepaalt gedeeltelijk de richting van het
gedrag in een situatie waarin gepresteerd moet worden (Elliott, 2005). Een individu met een
mastery-oriëntatie wil op een taak beter presteren dan de vorige keer en meet zijn of haar
competenties aan zichzelf in het verleden. Mensen met een mastery-oriëntatie zijn gericht op
de eigen ontwikkeling en op het beheersen (‘mastery’) van een taak. Een individu met een
performance-oriëntatie daarentegen wil op een taak juist beter presteren dan de rest. Mensen
met een performance-oriëntatie meten hun competenties aan de competenties van anderen en
zijn voor de evaluatie van hun eigen prestatie dus afhankelijk van de prestatie van anderen.
Ook wordt een performance-oriëntatie gekenmerkt door het willen laten zien van de eigen
prestatie. Deze twee oriëntaties zijn geen tegenpolen, maar twee aparte constructen. Zo kan
een individu hoog scoren op zowel mastery- als performance-oriëntatie (Elliott, 2005). Ook
wordt er een onderscheid gemaakt tussen benaderende en vermijdende doeloriëntaties. Bij
benaderende doeloriëntaties streeft men ernaar iets te bereiken. Zo kenmerkt een benaderende
mastery-oriëntatie zich door beter willen zijn dan de vorige keer. Bij vermijdende
doeloriëntaties probeert men negatieve uitkomsten te vermijden. Een vermijdende mastery-
oriëntatie kenmerkt zich door het voorkomen van een slechtere prestatie dan de vorige keer
(Elliott, 2005). Aangezien de vermijdende dimensie van doeloriëntaties gerelateerd is aan
negatieve uitkomsten (Elliott, 2005; Stoeber, Stoll, Pescheck & Otto, 2008; Vallerand,
Mageau, Elliot, Dumais, Demers & Rousseau, 2008), wordt er in dit onderzoek alleen
6. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 6
gekeken naar de benaderende dimensie. Een mastery-oriëntatie is in dit onderzoek dus een
benaderende mastery-oriëntatie en een performance-oriëntatie is eveneens een benaderende
performance-oriëntatie.
Zowel een mastery-oriëntatie als een performance-oriëntatie lijken een positieve
invloed te hebben op verschillende vormen van prestatie (Baranik, Stanley, Bynum & Lance,
2010; Hulleman, Schrager, Bodmann, & Harackiewicz, 2010; Linnenbrink-Garcia, Tyson, &
Patall, 2008; Payne, Youngcourt & Beaubien, 2007; Van Yperen, Blaga & Postmes, 2014).
Het hebben van een mastery-oriëntatie is bovendien positief gerelateerd aan andere
uitkomstmaten, zoals het zoeken en geven van hulp aan collega’s in een werksituatie
(Chiabura, Marinova & Lim, 2007) en het delen van informatie (Poortvliet, Van Yperen &
Van de Vliert, 2007). Mastery-oriëntatie lijkt een belangrijke factor in de prestatie wanneer er
moet worden samengewerkt. In voorgaand onderzoek is uit observaties van professionele
basketbalteams gebleken dat samenwerking tussen de teamleden leidt tot een betere
teamprestatie (Kraus et al., 2010). Onder samenwerking werd gedrag verstaan waarbij een
speler vertrouwde op de overige teamleden, ook al zou het overlaten van het spel aan de
teamleden ten koste gaan van de individuele prestatie van de speler (Kraus et al., 2010).
Samenwerking lijkt dus bevorderlijk te zijn voor de teamprestatie. Daarom werd in dit
onderzoek verwacht dat een mastery-oriëntatie een positieve voorspeller zou zijn van zowel
de samenwerking als de teamprestatie.
Zoals hierboven staat beschreven lijkt een performance-oriëntatie ook de prestatie
positief te kunnen beïnvloeden (Baranik, Stanley, Bynum & Lance, 2010; Hulleman,
Schrager, Bodmann, & Harackiewicz, 2010; Linnenbrink-Garcia, Tyson, & Patall, 2008;
Payne, Youngcourt & Beaubien, 2007; Van Yperen, Blaga & Postmes, 2014). Bij een
performance-oriëntatie is dit echter voornamelijk het geval bij individuele taken, wanneer er
met niemand hoeft worden samengewerkt. Uit het onderzoek van Stoeber, Uphill & Hotham
7. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 7
(2009) is bijvoorbeeld naar voren gekomen dat een performance-doeloriëntatie bij atleten een
positieve voorspeller is van de prestatie op een triatlon. Performance oriëntatie lijkt dus een
belangrijke factor wanneer er een individuele prestatie moet worden geleverd. Aangezien het
scoren van een doelpunt in een voetbalwedstrijd een individuele prestatie kan zijn, zou een
performance-oriëntatie ook een voorspeller kunnen zijn van het wedstrijdresultaat van
voetbalteams. Het hebben van een performance-oriëntatie is daarentegen niet of negatief
gerelateerd aan helpgedrag (Chiabura et al., 2007) en mensen met een performance-oriëntatie
delen minder informatie dan mensen met een mastery-oriëntatie (Poortvliet et al., 2007).
Daarom werd verwacht dat een performance-oriëntatie alleen het wedstrijdresultaat zou
voorspellen, en niet de samenwerking.
Op basis van deze bevindingen zijn de volgende hypothesen opgesteld: De mastery-
oriëntatie van de individuele teamleden is een positieve voorspeller van de samenwerking
binnen het team en het wedstrijdresultaat (hypothese 1a); De performance-oriëntatie van de
individuele teamleden is een positieve voorspeller van het wedstrijdresultaat en niet van de
samenwerking (hypothese 1b; zie figuur 1).
In een voetbalteam dat bestaat uit verschillende spelers zijn er meerdere verschillende
van de hierboven beschreven individuele doeloriëntaties aanwezig. Deze individuele
doeloriëntaties beïnvloeden het groepsproces wanneer men binnen een team samenwerkt.
Diversiteit in doeloriëntatie van de leden van een team heeft een negatieve invloed op de
teamprestatie (Nederveen Pieterse, Van Knippenberg & Van Ginkel, 2011). Teams kunnen
ook gedeelde doeloriëntaties hebben, waarbij het team bestaat uit teamleden met allemaal
dezelfde doeloriëntatie. Deze teams kunnen gedurende een taak wisselen van gedeelde
doeloriëntatie. Zo kan een team met een gedeelde performance-oriëntatie gedurende een taak
wisselen naar een gedeelde mastery-oriëntatie, en andersom (Alexander & Van Knippenberg,
2014). Bij samenwerken in een team is een individuele mastery-oriëntatie van een teamlid
8. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 8
gerelateerd aan het vertonen van gedrag dat overeenkomt met een mastery-oriëntatie door het
team, bijvoorbeeld het blijven evalueren van de werkprocessen van het team (Hirst, Van
Knippenberg & Zhou, 2009). Dit suggereert dat een individuele doeloriëntatie besmettelijk
kan zijn en ertoe kan leiden dat anderen de doeloriëntatie overnemen. In het huidige
onderzoek werd gekeken of dit tevens voor een performance-oriëntatie geldt. Net als een
mastery-oriëntatie zich kan uiten in het vertonen van bijvoorbeeld behulpzaam gedrag, kan
een performance-oriëntatie zich uiten in bijvoorbeeld wedijverend gedrag. Dit individuele
gedrag zou de rest van het team kunnen overnemen, waardoor ook zij een performance-
oriëntatie aannemen. Binnen een voetbalteam is het meest invloedrijke teamlid de aanvoerder,
oftewel de leider van het team. Het is aannemelijk dat de aanvoerder de meest besmettelijke
doeloriëntatie uit het team heeft, aangezien de aanvoerder het meest zichtbare teamlid is.
Leiderschap
De aanvoerder van een voetbalteam beoefent een bepaalde vorm van leiderschap.
Leiderschap is het beïnvloeden van de activiteiten van een georganiseerde groep in de richting
van specifieke doelen en het behalen daarvan (Murray, Mann & Mead, 2010). Een leider
creëert (expliciet, door aanwijzingen, of impliciet, door zijn of haar voorbeeldgedrag) een
omgeving waarin de prestatie wordt geformuleerd in termen van persoonlijke ontwikkeling
van de ondergeschikte, of in termen van het demonstreren van de vaardigheden van de
ondergeschikte: “kijk eens wat ik kan”. De eerste vorm van leiderschap, ook wel
transformationeel leiderschap genoemd, is gericht op de ontwikkeling van de ondergeschikte.
De leider transformeert hierbij de individuen van hun huidige zelf naar wat ze zouden kunnen
zijn. Transactioneel leiderschap daarentegen is gebaseerd op een uitwisselingsrelatie. Hierbij
wordt er door de leider een bepaalde beloning uitgewisseld voor een bepaalde prestatie, of
demonstratie van vaardigheden van de ondergeschikte (Murray et al., 2010). Zo krijgt de
9. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 9
ondergeschikte bijvoorbeeld zijn maandelijkse loon in ruil voor een goede prestatie op de
taken uit zijn taakomschrijving. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat transformationeel
leiderschap leidt tot een mastery-oriëntatie en dat transactioneel leiderschap leidt tot een
performance-oriëntatie van de ondergeschikten (Hamstra, Van Yperen, Wisse & Sassenberg,
2014). Een transformationeel leider vertoont kenmerken die overeenkomen met een mastery-
oriëntatie: ze zijn immers beiden gericht op ontwikkeling. Op deze manier kan men
beredeneren dat een leider met een mastery-oriëntatie ervoor zorgt dat zijn ondergeschikten
ook een mastery-oriëntatie aannemen. Een invloedrijk teamlid kan er immers voor zorgen dat
andere teamleden zijn of haar individuele doeloriëntatie overnemen, en op die manier de
gedeelde doeloriëntatie binnen het team beïnvloeden. Een transactioneel leider daarentegen
vertoont overeenkomsten met een performance-oriëntatie. De leider is namelijk vooral gericht
op het resultaat dat door de ondergeschikte wordt behaald. Een performance-oriëntatie van de
leider kan ertoe leiden dat de ondergeschikten ook een performance-oriëntatie aannemen.
Leiders uiten hun overtuigingen door middel van het klimaat dat ze creëren (Likert,
1967). In het model dat wordt voorgesteld door Dragoni (2005) wordt de individuele
doeloriëntatie van werknemers in organisaties onder andere bepaald door de doeloriëntatie
van de leidinggevende. Volgens het model beïnvloedt de doeloriëntatie van de leidinggevende
die van de ondergeschikten via het klimaat dat zij creëren. Een klimaat dat gericht is op
ontwikkeling wordt ook wel een mastery-klimaat genoemd. Leiders die een mastery-klimaat
creëren hebben waarschijnlijk zelf ook een mastery-oriëntatie. Hieruit volgt dat de
ondergeschikten ook een mastery-oriëntatie aannemen. Hetzelfde geldt voor een performance-
oriëntatie (Dragoni, 2005).
In het voetbal is er sprake van verschillende soorten leiders, zoals de coach en de
aanvoerder. Tijdens trainingen en rondom wedstrijden lijkt de coach de meest aanwezige
leider te zijn. Aangezien de coach echter tijdens een wedstrijd langs de lijn staat en verder van
10. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 10
het team verwijderd is, heeft de coach gedurende de wedstrijd beperkte invloed op het team.
Tijdens een wedstrijd is de aanvoerder van het team de leider. Omdat er in dit onderzoek werd
gekeken naar verschillende factoren die een rol spelen tijdens een voetbalwedstrijd, wordt in
dit onderzoek de aanvoerder als leider van het team beschouwd. Het onderzoek werd
gehouden onder amateurvoetbalteams. Deze teams hadden vaak geen coach. In het
amateurvoetbal was de aanvoerder daarom vaak ook de enige aangewezen leider. De invloed
van de doeloriëntatie van de leider op die van de overige teamleden is tot op heden nog niet
binnen de sport onderzocht. Wanneer bekend is dat de doeloriëntatie van de aanvoerder de
doeloriëntaties van de overige teamleden beïnvloedt, kunnen coaches daar rekening mee
houden door bijvoorbeeld een aanvoerder aan te stellen die de gewenste doeloriëntatie heeft.
Op basis van het bovenstaande zijn de volgende hypothesen opgesteld: De mastery-
oriëntatie van de aanvoerder voorspelt de mastery-oriëntatie van de overige teamleden
(hypothese 2a); De performance-oriëntatie van de aanvoerder voorspelt de performance-
oriëntatie van de overige teamleden (hypothese 2b; zie figuur 1).
In het voetbal is het voor een goede prestatie van belang dat er goed wordt
samengewerkt. Om een wedstrijd te winnen dient er echter ook een resultaat te worden
neergezet in de vorm van gemaakte doelpunten. Ook zijn voetbalteams voor hun prestatie
afhankelijk van de tegendoelpunten. Daarom werden in dit onderzoek drie uitkomstvariabelen
gebruikt. Er werd gekeken naar de samenwerking binnen het team, naar de gemaakte
doelpunten van het eigen team en naar de tegendoelpunten, ofwel de doelpunten die de
tegenstander tijdens de wedstrijd had gemaakt.
In dit onderzoek wordt verondersteld dat een mastery-oriëntatie van de aanvoerder een
mastery-oriëntatie van de teamleden voorspelt. Daarnaast wordt verwacht dat een mastery-
oriëntatie binnen het team de samenwerking en het wedstrijdresultaat voorspelt. Daarom
wordt er in dit onderzoek ook verwacht dat een mastery-oriëntatie van de aanvoerder de
11. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 11
samenwerking en het wedstrijdresultaat voorspelt, maar alleen via de mastery-oriëntatie van
de teamleden. Tevens wordt er in dit onderzoek verondersteld dat een performance-oriëntatie
van de aanvoerder een performance-oriëntatie van de teamleden voorspelt. Daarnaast wordt
verwacht dat een performance-oriëntatie het wedstrijdresultaat voorspelt, maar niet de
samenwerking binnen het team. Daarom wordt er in dit onderzoek verwacht dat een
performance-oriëntatie van de aanvoerder het wedstrijdresultaat voorspelt, maar alleen via de
performance-oriëntatie van de teamleden.
Op basis van de eerder beschreven bevindingen zijn de volgende hypothesen
opgesteld: De mastery-oriëntatie van de aanvoerder is een voorspeller van de samenwerking
en het wedstrijdresultaat, maar alleen via de mastery-oriëntatie van de teamleden (hypothese
3a); De performance-oriëntatie van de aanvoerder is een voorspeller van het
wedstrijdresultaat, maar alleen via de performance-oriëntatie van de teamleden (hypothese 3b;
zie figuur 1).
Competitie
De verschillende doeloriëntaties van de aanvoerder en de teamleden kunnen de
samenwerking en het wedstrijdresultaat mogelijk beïnvloeden. Omdat er in voetbal altijd een
tegenstander aanwezig is en er verschillende maten van competitie kunnen zijn, is het
interessant om te kijken wat de rol hiervan is in de relatie tussen doeloriëntaties en
teamprestaties. Extra competitief gedrag wanneer de tegenstander sterk is, zoals wanneer in
een Europees- of wereldkampioenschap Nederland tegen Duitsland moet voetballen, kan
verklaard worden aan de hand van de social identity approach. Wanneer mensen
samenwerken in een team maken zij deel uit van een bepaalde sociale groep. Een sociale
groep wordt gedefinieerd als “twee of meer individuen die met elkaar verbonden zijn door
sociale relaties” (Forsyth, 2010, p. 3). Volgens de social identity approach baseren individuen
12. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 12
een deel van hun identiteit op de sociale groep waartoe zij behoren (Tajfel & Turner, 1985).
Individuen hebben een voorkeur om de leden van de eigen sociale groep te bevoorrechten ten
opzichte van leden van een andere sociale groep (ingroup favoritism, Bernhard, Fischbacher
& Fehr, 2006). Deze groepsgevoelens worden sterker naarmate er een duidelijker onderscheid
wordt gemaakt tussen de eigen groep en een andere groep. Bovendien werken individuen
beter samen met leden van de eigen groep dan met leden van een andere groep, ook al is de
groep willekeurig samengesteld (Tajfel & Turner, 1979; Goette, Huffman & Meier, 2006).
Tijdens een conflict tussen groepen wordt niet alleen de attitude tegenover de andere groep
negatief (Riek, Mania & Gaertner, 2006), ook de cohesie binnen de eigen groep wordt sterker
(Benard & Doan, 2011). In het geval van competitie of conflict voelen individuen zich sterker
verbonden met de eigen groep. Hierdoor investeren ze meer in de eigen groep (Benard, 2012),
offeren ze zich sneller op ten behoeve van de groep (Benard & Doan, 2011) en werken ze
beter samen ten tijde van competitie (Tauer & Harackiewicz, 2004). Recent onderzoek heeft
aangetoond dat individuen gedurende een oorlog meer beloningen toekennen aan landgenoten
die samenwerking vertonen dan wanneer het vrede is. Daarnaast delen zij meer straffen uit
aan landgenoten die een gebrek aan samenwerking laten zien tijdens een oorlog dan tijdens
vrede (Gneezy & Fessler, 2012). Wanneer er een conflict bestaat met een andere groep lijkt
de samenwerking binnen de eigen groep dus gestimuleerd te worden. Een voetbalwedstrijd
kan gezien worden als een vorm van conflict, er wordt immers door twee teams gestreden om
de winst. Een voetbalwedstrijd waarin het ene team tegen het andere team speelt kan gezien
worden als een vorm van intergroepscompetitie, ofwel competitie tussen groepen. Competitie
binnen een groep wordt ook wel intragroepscompetitie genoemd. Wanneer er
intragroepscompetitie bestaat en er wordt een conflict met een andere groep geïntroduceerd,
gaat de groep onderling beter samenwerken (Gunnthorsdottir & Rapoport, 2006). Hoe groter
13. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 13
het conflict, ofwel de intergroepscompetitie, hoe meer er binnen de voetbalteams wordt
samengewerkt.
In het onderzoek van Erev, Bornstein & Galili (1993) is nagegaan wat de invloed van
competitie is op de prestatie van een groep. De prestatie van een groep is in dit onderzoek het
hoogst wanneer alle groepsleden met elkaar zouden samenwerken. Uit de resultaten is
gebleken dat wanneer er competitie tussen groepen bestaat, de samenwerking binnen de groep
beter wordt en de groepsprestatie dus ook beter is dan wanneer er geen competitie tussen de
groepen bestaat. Bovendien is het effect van competitie sterker naarmate de groepen meer
gelijkenissen met elkaar vertonen (Erev et al., 1993). Als twee voetbalteams qua niveau op
elkaar lijken, en zogenaamd aan elkaar gewaagd zijn, lijkt het aannemelijk dat er meer
competitie optreedt dan wanneer zij qua niveau ver uit elkaar liggen.
Voetbalteams spelen wedstrijden tegen andere voetbalteams binnen een bepaalde
poule. Daarbij spelen verschillende maten van competitie een rol. Het gevoel van competitie
binnen de poule kan worden gezien als een vorm van conflict. Als het goed is willen beide
teams namelijk de wedstrijd winnen. Competitie met een andere groep zorgt voor negatieve
attitudes tegenover die groep (Riek, Mania & Gaertner, 2006). Zoals hierboven beschreven
wordt het effect van competitie op de samenwerking en teamprestatie sterker naarmate teams
meer op elkaar lijken (Erev et al., 1993). Bovendien heeft eerder onderzoek aangetoond dat de
mate van competitie toeneemt naarmate teams dichterbij elkaar staan op een ranglijst (Garcia,
Tor & Gonzalez, 2006). Daarom stond in dit onderzoek een wedstrijd tegen een team uit
hetzelfde segment van de ranglijst voor hoge competitie, en een wedstrijd tegen een team uit
een ander segment van de ranglijst voor lage competitie.
Zoals eerder al beschreven zijn mensen met een mastery-oriëntatie gericht op hun
eigen ontwikkeling en zijn zij van zichzelf al gericht op samenwerking (Chi, 2004). Daarom
werd verwacht dat de aanwezigheid van competitie geen invloed zou hebben op teams met
14. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 14
een mastery-oriëntatie, omdat zij toch al samenwerken. Mensen met een performance-
oriëntatie meten hun prestatie echter aan de hand van de prestaties van anderen. Zij streven
ernaar om beter te zijn dan anderen. Een performance-oriëntatie binnen een voetbalteam kan
gezien worden als intragroepscompetitie. De spelers willen immers beter zijn dan andere
spelers, zo ook de spelers van het eigen team. Dit lijkt niet bevorderlijk te zijn voor de
samenwerking. Wanneer er echter een gemeenschappelijke vijand wordt geïntroduceerd,
namelijk de tegenstander, verschuift de bron van vergelijking waaraan de spelers met een
performance-oriëntatie hun succes meten kunnen van de medespelers naar de tegenspelers
(Mead & Maner, 2012). Dit zal resulteren in meer samenwerking en een betere teamprestatie.
De verschuiving van de bron van vergelijking vindt dus waarschijnlijk alleen plaats onder
hoge competitie.
Op basis van het bovenstaande werd in dit onderzoek verwacht dat de aanvoerder en
teams met een performance-oriëntatie beter zouden presteren onder een hoge mate van
competitie. Bij hoge competitie zou de vergelijking met anderen die mensen met een
performance-oriëntatie maken betrekking hebben op het andere team in plaats van op de
medespelers. Daarom zou de drang om de eigen competentie te tonen plaatsmaken voor meer
samenwerking binnen het eigen team. Daarnaast werd verwacht dat de aanvoerder en spelers
met een performance-oriëntatie slechter presteren onder een lage mate van competitie. Bij
lage competitie zou de vergelijking met anderen wel betrekking hebben op spelers binnen het
eigen team. De spelers met een performance-oriëntatie zouden dan de drang voelen om beter
te zijn dan de medespelers en zouden minder samenwerken. De hypothesen zijn daarom als
volgt: Bij een hoge mate van dreiging van de tegenstander leidt de performance-oriëntatie van
het team tot een betere samenwerking en beter wedstrijdresultaat dan bij een lage mate van
dreiging van de tegenstander (hypothese 4a); De mastery-oriëntatie van de teamleden is een
15. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 15
voorspeller van de samenwerking en het wedstrijdresultaat, ongeacht de mate van competitie
met de tegenstander (hypothese 4b; zie figuur 1).
Figuur1. Samenvatting van de hypothesen.
Sekse
De werking van intra- en intergroepsconflict en de effecten ervan op de samenwerking
binnen de groep zijn niet altijd even consistent; er zijn aanwijzingen dat hier een sekseverschil
bestaat. Vanuit evolutionair perspectief kan men zich voorstellen dat mannen en vrouwen op
verschillende manieren handelen tijdens een conflict. Dit uit zich onder andere in wat voor
soort leider er wordt aangesteld ten tijde van een conflict. Wanneer er een conflict bestaat
tussen groepen wordt er eerder een leider gekozen met mannelijke kenmerken, en wanneer er
tussen groepen moet worden samengewerkt wordt er eerder een leider gekozen met
vrouwelijke kenmerken (Spisak, Dekker, Krüger & Van Vugt, 2012). Uit het onderzoek van
Van Vugt & Spisak (2008) bleek dat een groep ook de voorkeur geeft aan een vrouwelijke
leider tijdens competitie binnen een groep. Bij competitie tussen groepen geeft de groep de
voorkeur aan een mannelijke leider. In het onderzoek speelden de deelnemers een spel
16. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 16
waarbij zij een geldbedrag kregen waarvan zij een deel konden investeren in de groepspot.
Het bedrag dat overbleef hielden zij in hun individuele pot. Als de investeringen van alle
groepsleden in de groepspot boven een bepaald bedrag uitkwam, kregen de deelnemers een
bonus op hun individuele pot en bleef de groepspot behouden. Als de investeringen in de
groepspot beneden dat bedrag uitkwam, kregen zij geen bonus en verloren zij de inhoud van
de groepspot. Hoe meer er in de groepspot wordt geïnvesteerd, hoe groter de kans dat de
individuele groepsleden een bonus krijgen en de groepspot behouden blijft. Uit de resultaten
bleek dat wanneer er werd verteld dat een vrouw de groep leidde, er door de groepsleden
meer geld in de groepspot geïnvesteerd werd dan wanneer er werd verteld dat een man leider
van de groep was. De bevinding dat groepsleden liever een vrouwelijke leider hebben tijdens
competitie binnen een groep (intragroepscompetitie) zou veroorzaakt kunnen worden doordat
er bij vrouwelijke leiders bij intragroepscompetitie meer door de groepsleden in de groep
wordt geïnvesteerd dan bij mannelijke leiders. Bij competitie tussen groepen
(intergroepscompetitie) wordt er juist meer in de groep geïnvesteerd wanneer er een
mannelijke leider is dan wanneer er een vrouwelijke leider is (Van Vugt & Spisak, 2008).
Bovendien is uit onderzoek gebleken dat wanneer er competitie met een andere groep wordt
gesuggereerd, mannen meer bronnen toekennen aan hun eigen groep dan aan de andere groep.
Vrouwen kennen gelijke bronnen toe aan hun eigen groep en aan de andere groep, of er nu
competitie met de andere groep is of niet (Yuki & Yokota, 2009). Mannen lijken gevoeliger
dan vrouwen voor de aanwezigheid van competitie. Vrouwen lijken vooral de vrede te willen
bewaren.
Zoals eerder al staat beschreven werd er in dit onderzoek verwacht dat de aanvoerder
en spelers met een performance-oriëntatie beter presteren onder een hoge mate van competitie
dan onder een lage mate van competitie. De verschillende invloeden van vrouwelijke en
mannelijke leiders suggereren dat het effect van ervaren competitie op de samenwerking
17. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 17
binnen het team ondanks performance-oriëntatie van de teamleden alleen voor mannen opgaat
en niet voor vrouwen. Mannen hebben immers een sterkere reactie op de aanwezigheid van
competitie dan vrouwen (Van Vugt, Cremer & Jansen, 2007). Op basis van bovenstaande
gegevens werd er exploratief gekeken naar sekseverschillen in de samenwerking en het
wedstrijdresultaat, afhankelijk van de mate van competitie.
Om na te gaan of bovenstaande verwachtingen klopten, werden er voor en na een
aantal wedstrijden vragenlijsten afgenomen bij aanvoerders en teamleden van senioren
amateurvoetbalteams. De wedstrijden representeerden verschillende maten van competitie,
afhankelijk van de tegenstander.
18. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 18
Methode
Deelnemers en design
11 damesvoetbalteams en 18 herenvoetbalteams (N = 29) hebben deelgenomen aan het
onderzoek. Het onderzoek bestond uit een fixed non-experimenteel cross-sectioneel design
met doeloriëntatie van de aanvoerder als onafhankelijke variabele en met de teamprestatie als
afhankelijke variabele. De teamprestatie werd beoordeeld aan de hand van de samenwerking
binnen het team en het wedstrijdresultaat: Aantal gemaakte doelpunten en aantal
tegendoelpunten. De mate van competitie met de tegenstander fungeerde als moderator van de
relatie tussen doeloriëntatie van de aanvoerder en doeloriëntatie van de teamleden. De
doeloriëntatie van de teamleden was een veronderstelde mediator in de relatie tussen de
doeloriëntatie van de aanvoerder en de teamprestatie.
Materialen en taak
Teamprestatie: Wedstrijdresultaat. Om het wedstrijdresultaat te meten zijn de
gemaakte doelpunten door het eigen team gebruikt. Ook is het aantal keer dat er gescoord
werd door de tegenstander gemeten. Deze gemaakte doelpunten en tegendoelpunten vulden de
deelnemers in na afloop van de wedstrijden. Ter controle kon de proefleider de score aflezen
uit de wedstrijdverslagen op internet.
Teamprestatie: Samenwerking. Om de mate van samenwerking binnen het team te
meten werd er door de teamleden een vragenlijst ingevuld. Deze vragenlijst bestond uit drie
items die beantwoord dienen te worden op een zevenpuntsschaal (1 = ‘helemaal niet mee
eens’ en 7 = ‘helemaal mee eens’). Een voorbeelditem van deze vragenlijst was: ‘In de
wedstrijd van vandaag hebben mijn medespelers en ik als team samengewerkt’ (zie Appendix
A). Ook werd er door de eventuele coach een vragenlijst ingevuld om de samenwerking
binnen het team te meten. Deze vragenlijst bestond uit drie items die beantwoord dienden te
worden op een zevenpuntsschaal (1 = ‘helemaal niet mee eens’ en 7 = ‘helemaal mee eens’).
19. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 19
Een voorbeelditem van deze vragenlijst was: ‘Het team heeft in de wedstrijd van vandaag
goed samengewerkt’ (zie Appendix B).
Competitie. Om de mate van ervaren competitie van de tegenstander te meten werd er
gebruik gemaakt twee maten. Ten eerste werd gebruik gemaakt van de stand van de teams op
de ranglijst van de bestaande competitie. De teams beantwoordden de eerder genoemde
vragenlijsten de avond voor een wedstrijd tegen een tegenstander uit het bovenste deel van de
ranglijst, de avond voor een wedstrijd tegen een tegenstander uit het middelste deel van de
ranglijst en de avond voor een wedstrijd tegen een tegenstander uit het onderste deel van de
ranglijst. De proefleider kon zelf nagaan waar elk team zelf staat op de ranglijst van de poule.
Om te controleren of dit gevoel van competitie daadwerkelijk werd ervaren vulden de
spelers na afloop van de drie wedstrijden een vragenlijst in om de mate van ervaren
competitie te meten. Deze vragenlijst vormde de tweede meting van ervaren competitie. Bij
deze vragenlijst werd nagegaan in hoeverre de spelers competitie de tegenstander hadden
ervaren. Deze vragenlijst bestond uit drie items die beantwoord dienden te worden op een
zevenpuntsschaal (1 = ‘helemaal niet op mij van toepassing’ en 7 = ‘helemaal op mij van
toepassing’). Een voorbeelditem van deze vragenlijst was: ‘De competitie tussen mijn team en
het andere team was sterk’ (zie Appendix C). Ook werd er bij de eventuele coach een
vragenlijst afgenomen om de competitie tussen de teams te meten. Deze vragenlijst bestond
uit drie items die beantwoord dienen te worden op een zevenpuntsschaal (1 = ‘helemaal niet
mee eens’ en 7 = ‘helemaal mee eens’). Een voorbeelditem van deze vragenlijst was: ‘Zowel
mijn team als het andere team wilde de wedstrijd graag winnen’ (zie Appendix D). Een
betrouwbaarheidsanalyse liet een voldoende betrouwbaarheid van de drie competitie-items
zien, Cronbach’s α = .76.
Doeloriëntatie aanvoerder. Om de doeloriëntatie van de aanvoerder te meten werd
een vragenlijst afgenomen, gebaseerd op het onderzoek van Elliot en Murayama (2008). Deze
20. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 20
vragenlijst bestond uit zes items die beantwoord dienen te worden op een zevenpuntsschaal (1
= ‘helemaal niet op mij van toepassing’ en 7 = ‘helemaal op mij van toepassing’). Een
voorbeelditem om een mastery-approach oriëntatie te meten was: ‘In voetbal streef ik ernaar
om de vaardigheden en technieken zo goed mogelijk onder de knie te hebben.’. Een
voorbeelditem om een performance-approach oriëntatie te meten was: ‘Mijn doel in het
voetballen is om het goed te doen in vergelijking met andere spelers.’ (zie Appendix E).
Doeloriëntatie teamleden. Om de doeloriëntatie van de overige teamleden te meten
werd tevens bovenstaande doeloriëntatie vragenlijst afgenomen (zie Appendix E). De
doeloriëntatie van de aanvoerder werd niet meegenomen in het berekenen van de gemiddelde
doeloriëntatie van het team omdat deze anders de relatie met doeloriëntatie van de aanvoerder
zou vertekenen. Om te kunnen nagaan of de deelnemer aanvoerder was of niet, was er aan het
begin van deze vragenlijst een item toegevoegd om dit aan te geven: ‘Bent u aanvoerder van
uw team?’. Dit item had twee antwoordmogelijkheden, ‘Ja’ of ‘Nee’, waarbij het antwoord
wat van toepassing was aangeklikt kon worden.
Tenslotte werden er een aantal controlevariabelen opgenomen. Ten eerste werd er een
item gebruikt: ‘Hoe belangrijk vindt u het om te winnen?’. Dit item diende beantwoord te
worden op een zevenpuntsschaal (1 = ‘helemaal niet belangrijk’ en 7 = ‘heel erg belangrijk’).
Ten tweede werd het volgende item gebruikt: ‘Hoe groot schat u de kans in dat uw team deze
wedstrijd gaat winnen?’. Dit item diende om na te gaan of het uitmaakte als de deelnemers
toch al dachten dat ze gingen verliezen, en diende beantwoord te worden op een
zevenpuntsschaal (1 = ‘heel klein’ en 7 = ‘heel groot’). Ten derde werd als covariaat gekeken
in hoeverre de spelers hadden meegedaan aan de wedstrijd. Daarom werd het volgende item
toegevoegd: ‘Hoe lang heeft u ongeveer gespeeld in de afgelopen wedstrijd? Kies het
antwoord dat het dichtst bij uw aantal speelminuten zit.’. Dit item kende drie
antwoordmogelijkheden, ‘een hele wedstrijd’, ‘een halve wedstrijd’ en ‘niet gespeeld’.
21. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 21
Exploratief. Exploratief werd er gekeken naar de invloed van sekse en leeftijd. Om de
sekse te meten werd één item gebruikt: ‘Bent u man of vrouw?’ Dit item had twee
antwoordmogelijkheden, ‘Man’ of ‘Vrouw’, waarbij het antwoord wat van toepassing was
aangeklikt kon worden. De leeftijd werd gemeten middels een item: ‘Wat is uw leeftijd?’.
Onder het item kon de deelnemer zijn of haar leeftijd aanklikken.
Procedure
Allereerst lazen en ondertekenden alle deelnemers het informed consent (zie Appendix
F). Aan het begin van de tweede seizoenshelft hadden de aanvoerders een vragenlijst ingevuld
via internet om de doeloriëntatie van de aanvoerders te meten. Om de gegevens van de
aanvoerder aan de gegevens van de rest van het team te kunnen koppelen, werd ook gevraagd
in welk team de aanvoerder voetbalde. Verspreid over de tweede seizoenshelft hadden de
aanvoerder en de overige teamleden de avond voor drie wedstrijden en de middag na dezelfde
drie wedstrijden een vragenlijst ingevuld. Deze drie wedstrijden werden door de proefleider
bepaald aan de hand van de plaats op de ranglijst van het eigen team en de tegenstander en
representeerden verschillende niveaus van competitie (zie ‘materialen en taak’). Aan het
begin van de als eerst in te vullen vragenlijst was de informatiebrochure aan de deelnemers
getoond (zie Appendix G).
De avond voor de wedstrijd hadden de aanvoerder en de teamleden een vragenlijst
ingevuld via internet om de doeloriëntatie van de spelers te meten. Omdat de aanvoerder deze
vragenlijst ook invulde kon deze worden uitgesloten in het berekenen van de gemiddelde
doeloriëntatie van het team. De avond voor de wedstrijd hadden de aanvoerder en teamleden
ook een vragenlijst via internet ingevuld om te meten of zij het belangrijk vonden om te
winnen, een vragenlijst om de controlevariabelen en sekse te meten (zie ‘materialen en taak’).
De dag voor de wedstrijd heeft de proefleider een herinnering gestuurd naar de betreffende
deelnemers voor het invullen van de vragenlijst. Op dat moment is de proefleider tevens
22. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 22
nagegaan wat de toenmalige plaats van het betreffende team was op de ranglijst van de
competitie. Na afloop van de wedstrijd hebben de aanvoerder en teamleden via internet een
vragenlijst ingevuld om de samenwerking te meten, een vragenlijst om te meten of de speler
een hele wedstrijd, halve wedstrijd of niet gespeeld had en een vragenlijst om te meten in
hoeverre de spelers dreiging hadden ervaren van de tegenstander (zie ‘materialen en taak’).
Na afloop van de wedstrijd heeft de eventuele coach een vragenlijst ingevuld over de
samenwerking van het team tijdens de wedstrijd.
23. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 23
Resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek besproken. Allereerst wordt de
beschrijvende statistiek gerapporteerd. Vervolgens worden de confirmatieve resultaten
besproken. Er wordt afgesloten met de exploratieve resultaten.
Beschrijvende statistiek
Om de data te analyseren is gebruik gemaakt van het programma SPSS. De
doeloriëntatie van de aanvoerder is gemeten op individueel niveau. De doeloriëntatie van de
teamleden, de competitie, de samenwerking, het wedstrijdresultaat en het geslacht zijn
gemeten op teamniveau. Aangezien er data is verzameld op zowel individueel niveau als op
groepsniveau en dit met elkaar vergeleken wordt, zijn er bij het testen van alle hypothesen
multilevel regressieanalyses uitgevoerd. Alvorens het analyseren van de data is voor de
doeloriëntatie van het team, de ervaren competitie en de samenwerking het gemiddelde
berekend. In de uiteindelijke dataset zat de doeloriëntatie van de aanvoerder van elk team, de
gemiddelde doeloriëntatie van de teamleden van elk team, de gemiddelde ervaren competitie
per wedstrijd, de relatieve plaats op de ranglijst ten opzichte van de tegenstander per
wedstrijd, de gemiddelde gerapporteerde samenwerking per wedstrijd, het aantal doelpunten
en tegendoelpunten per wedstrijd en de sekse per team.
Er hebben 29 voetbalteams deelgenomen aan het onderzoek, 18 mannenteams en 11
vrouwenteams (N = 29). Na het verwijderen van incomplete vragenlijsten waren de gegevens
van 25 teams bruikbaar voor analyse, waarvan 15 mannenteams en 10 vrouwenteams (N =
25). Voor de correlaties tussen alle predictoren en criteria, zie tabel 1.
24. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 24
Tabel 1.
Onderlinge correlatiestussen alle variabelen uit het onderzoek.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1. Mastery-
oriëntatie
aanvoerder
- ,152 ,301* ,324** ,128 -,052 ,214 ,094 -,255* ,665**
2. Performance-
oriëntatie
aanvoerder
,152 - ,046 ,129 ,108 ,003 ,066 ,128 -,053 -,243*
3. Mastery-
oriëntatie
team
,301* ,046 - ,328** ,098 -,171 ,143 -,049 -,091 ,309**
4. Performance-
oriëntatie
team
,324** ,129 ,328** - ,051 -,179 ,016 -,021 -,105 ,204
5. Ervaren
competitie
,128 ,108 ,098 ,051 - ,173 ,408** -,250* -,233 ,047
6. Rivaliteit -,052 ,003 -,171 -,179 ,173 - -,110 -,129 ,062 ,046
7. Samen-
werking
,214 ,066 ,143 ,066 ,408** -,110 - ,504** -
,507**
,192
8. Doelpunten ,094 ,128 -,049 -,021 -,250* -,129 ,504** - -
,389**
,070
9. Tegen-
doelpunten
-,255* -,053 -,091 -,105 -,233 ,062 -
,507**
-
,389**
- -,160
10. Sekse ,665** -,243* ,309** ,204 ,047 ,046 ,192 ,070 -,160 -
** = de correlatie is significant, p < .01
* = de correlatie is significant, p < .05
Sekse: laag = man; hoog = vrouw
Confirmatieve statistiek
In het huidige onderzoek zijn twee afhankelijke variabelen bekeken, samenwerking en
wedstrijdresultaat. Het wedstrijdresultaat is opgesplitst in twee meetvormen, de doelpunten
die door het eigen team zijn gemaakt en de doelpunten die door de tegenstander zijn gemaakt,
ofwel de tegendoelpunten. Bij het testen van de hypothesen zijn telkens multilevel
regressieanalyses uitgevoerd voor deze drie afhankelijke variabelen afzonderlijk.
Volgens hypothese 1a zou een mastery-oriëntatie van het team een voorspeller zijn
van de samenwerking binnen het team en van het wedstrijdresultaat. Volgens hypothese 1b
zou een performance-oriëntatie van het team een voorspeller zijn van het wedstrijdresultaat,
25. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 25
en niet van de samenwerking. Om dit te testen zijn drie multilevel regressies uitgevoerd. Ten
eerste is er een multilevel regressie uitgevoerd met mastery-oriëntatie van het team en
performance-oriëntatie van het team als predictoren en samenwerking als criterion. Daaruit
bleek dat een mastery-oriëntatie van het team geen significante voorspeller was van de
samenwerking binnen het team, coëfficiënt = .36, SE = .28, t = 1.29, p = .202; en een
performance-oriëntatie ook niet, coëfficiënt = .-.08, SE = .23, t = -.33, p = .745. Vervolgens is
er een multilevel regressie uitgevoerd met performance-oriëntatie van het team en mastery-
oriëntatie van het team als predictoren en eigen gemaakte doelpunten als criterion. Daaruit
bleek dat mastery-oriëntatie van het team geen significante voorspeller was van de gemaakte
doelpunten, coëfficiënt = -.18, SE = .42, t = -.42, p = .677. Ook de performance-oriëntatie van
het team was geen significante voorspeller van de gemaakte doelpunten, coëfficiënt = .05, SE
= .34, t = .14, p = .893. Tenslotte is er een multilevel regressie uitgevoerd met dezelfde
predictoren, en tegendoelpunten als criterion. Daaruit bleek dat een mastery-oriëntatie geen
significante (negatieve) voorspeller was van het aantal tegendoelpunten, coëfficiënt = -.13, SE
= .43, t = -.31, p = .760. Daarnaast bleek dat performance-oriëntatie ook geen significante
(negatieve) voorspeller was van het aantal tegendoelpunten, coëfficiënt = -.23, SE = .35, t = -
.66, p = .516. Hypothese 1a is niet ondersteund: mastery-oriëntatie voorspelt de
samenwerking en het wedstrijdresultaat (doelpunten “voor” en doelpunten “tegen”) niet. Ook
hypothese 1b is niet ondersteund: performance-oriëntatie voorspelt het wedstrijdresultaat niet.
Volgens hypothese 2a zou de mastery-oriëntatie van de aanvoerder de mastery-
oriëntatie bij de overige teamleden voorspellen. Er is een multilevel regressie uitgevoerd met
mastery-oriëntatie van de aanvoerder en performance-oriëntatie van de aanvoerder als
predictoren en mastery-oriëntatie van het team als criterion. Daaruit is gebleken dat een
mastery-oriëntatie van de aanvoerder een significante voorspeller is van een mastery-
oriëntatie van het team, coëfficiënt = .18, SE = .08, t = 2.31, p = .030. Performance-oriëntatie
26. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 26
van de aanvoerder is dit niet (t < 1, n.s.). Hypothese 2a wordt door de resultaten ondersteund:
een mastery-oriëntatie van de aanvoerder voorspelt een mastery-oriëntatie bij de overige
teamleden.
Volgens hypothese 2b zou een performance-oriëntatie van de aanvoerder een
performance-oriëntatie bij de overige teamleden voorspellen. Er is een multilevel regressie
uitgevoerd met performance-oriëntatie van de aanvoerder en mastery-oriëntatie van de
aanvoerder als predictoren en performance-oriëntatie van het team als criterion. Daaruit bleek
dat een performance-oriëntatie van de aanvoerder geen significante voorspeller was van een
performance-oriëntatie van het team, coëfficiënt = .06, SE = .09, t = .66, p = .511. Hypothese
2b is niet ondersteund: een performance-oriëntatie van de aanvoerder voorspelt een
performance-oriëntatie van de teamleden niet. Wel bleek uit de regressie dat een mastery-
oriëntatie van de aanvoerder een significante voorspeller is van een performance-oriëntatie
van het team, coëfficiënt = .22, SE = .09, t = 2.51, p = .015. Deze bevinding komt niet
overeen met de verwachtingen en zal in de discussie nader worden toegelicht.
Volgens hypothese 3a zou een mastery-oriëntatie van de aanvoerder een voorspeller
zijn van de samenwerking en het wedstrijdresultaat, maar alleen via een mastery-oriëntatie
van de teamleden. Hierbij is een mastery-oriëntatie van de aanvoerder de predictor, een
mastery-oriëntatie van het team de mediator en zijn de samenwerking en het
wedstrijdresultaat, eigen doelpunten en doelpunten tegen, de criteria. Om na te gaan of deze
mediatie optreedt wordt eerst gekeken of de predictor de mediator voorspelt. Vervolgens
wordt gekeken of de predictor en de mediator de drie criteria voorspellen. Tenslotte wordt
gekeken of de predictor de criteria voorspelt. Indien al deze relaties significant blijken, kan
een Sobel-test worden uitgevoerd.
Bij het testen van hypothese 2a is al gebleken dat een mastery-oriëntatie van de
aanvoerder een significante voorspeller is van een mastery-oriëntatie bij de teamleden,
27. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 27
coëfficiënt = .18, SE = .08, t = 2.31, p = .030. De predictor is dus een voorspeller van de
mediator: een mastery-oriëntatie van de aanvoerder voorspelt een mastery-oriëntatie bij de
overige teamleden.
Om na te gaan of de predictor en de mediator de criteria voorspellen, zijn drie
multilevel regressies uitgevoerd met de drie verschillende afhankelijke variabelen -
samenwerking, eigen doelpunten en tegendoelpunten - als criteria. Eerst is er een multilevel
regressie uitgevoerd met een mastery-oriëntatie van de aanvoerder, een performance-
oriëntatie van de aanvoerder en een mastery-oriëntatie van de teamleden als predictoren en
samenwerking als criterion. Hieruit bleek dat een mastery-oriëntatie van de aanvoerder en een
mastery-oriëntatie van de teamleden geen significante voorspellers zijn van de samenwerking
binnen het team, respectievelijk coëfficiënt = .19, SE = .17, t = 1.14, p = .266; coëfficiënt =
.23, SE = .25, t = .93, p = .357. Performance-oriëntatie van de aanvoerder voorspelde de
samenwerking ook niet (t < 1, n.s.). Zowel een mastery-oriëntatie van de aanvoerder als een
mastery-oriëntatie van de teamleden voorspelt de samenwerking niet.
Vervolgens is er een multilevel regressie uitgevoerd met mastery-oriëntatie van de
aanvoerder, performance-oriëntatie van de aanvoerder en mastery-oriëntatie van de teamleden
als predictoren en eigen gemaakte doelpunten als criterion. Daaruit bleek dat een mastery-
oriëntatie van de aanvoerder en een mastery-oriëntatie van de teamleden geen significante
voorspellers zijn van de gemaakte doelpunten, respectievelijk coëfficiënt = .18, SE = .26, t =
.68, p = .500; coëfficiënt = .25, SE = .41, t = -.61, p = .545. Ook de performance-oriëntatie
van de aanvoerder voorspelde de gemaakte doelpunten niet (t < 1, n.s.). Zowel een mastery-
oriëntatie van de aanvoerder als een mastery-oriëntatie van de teamleden voorspelt de
gemaakte doelpunten niet.
Tenslotte is er een multilevel regressie uitgevoerd met mastery-oriëntatie van de
aanvoerder, performance-oriëntatie van de aanvoerder en mastery-oriëntatie van de teamleden
28. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 28
als predictoren en tegendoelpunten als criterion. Daaruit bleek dat een mastery-oriëntatie van
de aanvoerder een marginaal significante negatieve voorspeller is van het aantal
tegendoelpunten, coëfficiënt = -.46, SE = .29, t = -1.60, p = .121. Een mastery-oriëntatie van
de teamleden bleek echter geen significante voorspeller van het aantal tegendoelpunten,
coëfficiënt = -.05, SE = .42, t = -.11, p = .910. Ook de performance-oriëntatie van de
aanvoerder voorspelde de gemaakte doelpunten niet (t < 1, n.s.). Een mastery-oriëntatie van
de aanvoerder voorspelt het aantal tegendoelpunten dus negatief. Een mastery-oriëntatie van
de teamleden voorspelt het aantal tegendoelpunten niet. De predictor en de mediator
voorspellen de criteria niet allebei: een mastery-oriëntatie van de aanvoerder voorspelt het
aantal tegendoelpunten negatief en voorspelt de samenwerking en de eigen gemaakte
doelpunten niet. Een mastery-oriëntatie voorspelt echter noch de samenwerking, noch het
wedstrijdresultaat.
Om na te gaan of de predictor de criteria voorspelt, zijn drie multilevel regressies
uitgevoerd. Eerst is er een multilevel regressie uitgevoerd met een mastery-oriëntatie van de
aanvoerder en een performance-oriëntatie van de aanvoerder als predictoren en de
samenwerking als criterion. Daaruit bleek dat een mastery-oriëntatie van de aanvoerder geen
significante voorspeller is van de samenwerking binnen het team, coëfficiënt = .23, SE = .16, t
= 1.42, p = .16, en een performance-oriëntatie van de aanvoerder ook niet (t < 1, n.s.). Een
mastery-oriëntatie van de aanvoerder voorspelt de samenwerking niet.
Vervolgens is er een multilevel regressie uitgevoerd met een mastery-oriëntatie van de
aanvoerder en een performance-oriëntatie van de aanvoerder als predictoren en de gemaakte
doelpunten als criterion. Daaruit bleek dat een mastery-oriëntatie van de aanvoerder geen
significante voorspeller is van het aantal gemaakte doelpunten, coëfficiënt = .13, SE = .25, t =
.53, p = .603, en een performance-oriëntatie van de aanvoerder ook niet (t < 1, n.s.). Een
mastery-oriëntatie van de aanvoerder voorspelt het aantal gemaakte doelpunten niet.
29. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 29
Tenslotte is er een multilevel regressie uitgevoerd met een mastery-oriëntatie van de
aanvoerder en een performance-oriëntatie van de aanvoerder als predictoren en het aantal
tegendoelpunten als criterion. Daaruit bleek dat een mastery-oriëntatie van de aanvoerder een
marginaal significante negatieve voorspeller is van het aantal tegendoelpunten, coëfficiënt = -
.46, SE = .27, t = -1.69, p = .103, en een performance-oriëntatie van de aanvoerder niet (t < 1,
n.s.). Een mastery-oriëntatie voorspelt het aantal tegendoelpunten negatief.
Een mediatie kan pas worden geconcludeerd als de hierboven beschreven relaties
allemaal significant zijn. Dit zou het geval zijn wanneer de predictor de mediator voorspelt,
de predictor en mediator de criteria voorspellen en de predictor de criteria voorspelt. Uit de
regressies blijkt echter alleen de relatie tussen de predictor en de mediator, en tussen de
predictor en een van de criteria (marginaal) significant te zijn. Er is dus geen sprake van
mediatie. Hypothese 3a is niet ondersteund: een mastery-oriëntatie voorspelt de
samenwerking en het wedstrijdresultaat niet via een mastery-oriëntatie van de teamleden.
Volgens hypothese 3b zou een performance-oriëntatie van de aanvoerder het
wedstrijdresultaat voorspellen, maar alleen via een performance-oriëntatie van de teamleden.
Hierbij is een performance-oriëntatie van de aanvoerder de predictor, een performance-
oriëntatie van het team de mediator en het wedstrijdresultaat, eigen doelpunten en doelpunten
tegen, het criterion. Om na te gaan of deze mediatie optreedt wordt eerst gekeken of de
predictor de mediator voorspelt. Vervolgens wordt gekeken of de predictor en de mediator de
drie criteria voorspellen. Tenslotte wordt gekeken of de predictor de criteria voorspelt. Indien
al deze relaties significant blijken, kan een Sobel-test worden uitgevoerd.
Bij het testen van hypothese 2b is al gebleken dat een performance-oriëntatie van de
aanvoerder geen significante voorspeller is van een performance-oriëntatie bij de teamleden,
coëfficiënt = .06, SE = .09, t = .66, p = .511. De predictor is dus geen voorspeller van de
30. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 30
mediator: een performance-oriëntatie van de aanvoerder voorspelt een performance-oriëntatie
bij de overige teamleden niet.
Om na te gaan of de predictor en de mediator de criteria voorspellen zijn twee
multilevel regressies uitgevoerd met de twee verschillende afhankelijke variabelen - eigen
doelpunten en tegendoelpunten - als criteria. Eerst is er een multilevel regressie uitgevoerd
met een performance-oriëntatie van de aanvoerder, een mastery-oriëntatie van de aanvoerder
en een performance-oriëntatie van de teamleden als predictoren en de gemaakte doelpunten
als criterion. Daaruit bleek dat een performance-oriëntatie van de aanvoerder en een
performance-oriëntatie van de teamleden geen significante voorspellers zijn van het aantal
gemaakte doelpunten, respectievelijk coëfficiënt = .22, SE = .26, t = .84, p = .410; coëfficiënt
= -.12, SE = .34, t = -.36, p = .719. Een mastery-oriëntatie van de aanvoerder voorspelde de
gemaakte doelpunten ook niet (t < 1, n.s.). Zowel de performance-oriëntatie van de
aanvoerder als een performance-oriëntatie van de teamleden voorspelt het aantal gemaakte
doelpunten niet.
Vervolgens is er een multilevel regressie uitgevoerd met een performance-oriëntatie
van de aanvoerder, een mastery-oriëntatie van de aanvoerder en een performance-oriëntatie
van de teamleden als predictoren en de tegendoelpunten als criterion. Hieruit bleek dat een
performance-oriëntatie van de aanvoerder en een performance-oriëntatie van de teamleden
geen significante voorspellers zijn van het aantal tegendoelpunten, respectievelijk coëfficiënt
= -.01, SE = .29, t = -.03, p = .976; coëfficiënt = -.10, SE = .34, t = -.30, p = .764. Ook een
mastery-oriëntatie van de aanvoerder voorspelde het aantal tegendoelpunten niet, coëfficiënt
= -.44, SE = .29, t = -1.53, p = .138. Zowel een performance-oriëntatie van de aanvoerder als
een performance-oriëntatie van de teamleden voorspelt het aantal tegendoelpunten niet. De
predictor en de mediator voorspellen de criteria dus niet.
31. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 31
Om na te gaan of de predictor de criteria voorspelt, zijn twee multilevel regressies
uitgevoerd. Eerst is er een multilevel regressie uitgevoerd met een performance-oriëntatie van
de aanvoerder en een mastery-oriëntatie van de aanvoerder als predictoren en de gemaakte
doelpunten als criterion. Daaruit bleek dat een performance-oriëntatie van de aanvoerder geen
significante voorspeller is van het aantal gemaakte doelpunten, coëfficiënt = .21, SE = .26, t =
.80, p = .433, en een mastery-oriëntatie ook niet (t < 1, n.s.). Een performance-oriëntatie van
de aanvoerder voorspelt de gemaakte doelpunten niet.
Vervolgens is er een multilevel regressie uitgevoerd met een performance-oriëntatie
van de aanvoerder en een mastery-oriëntatie van de aanvoerder als predictoren en de
tegendoelpunten als criterion. Daaruit bleek dat een performance-oriëntatie van de aanvoerder
geen significante voorspeller is van het aantal doelpunten tegen, coëfficiënt = -.02, SE = . 29, t
= -.06, p = .954. Zoals eerder beschreven bleek een mastery-oriëntatie van de aanvoerder wel
een marginaal significante voorspeller van het aantal tegendoelpunten, coefficient = -.46, SE
= .27, t = -1.69, p = .103.
Zoals hierboven beschreven kan een mediatie pas worden geconcludeerd als de
hierboven beschreven relaties allemaal significant zijn. Dit zou het geval zijn wanneer de
predictor de mediator voorspelt, de predictor en mediator de criteria voorspellen en de
predictor de criteria voorspelt. Uit de regressies blijkt echter geen van de relaties significant te
zijn. Er is dus geen sprake van mediatie. Hypothese 3b is niet ondersteund: een performance-
oriëntatie voorspelt het wedstrijdresultaat niet via een performance-oriëntatie van de
teamleden.
Bij de laatste hypothesen wordt de rol van competitie in de analyse betrokken. De
competitie is in dit onderzoek op twee manieren geoperationaliseerd. Er is op basis van de
overeenkomst in positie op de ranglijst handmatig een variabele ‘rivaliteit’ gemaakt, waarbij
hoge rivaliteit betekent dat het team zich in hetzelfde segment van de ranglijst bevindt als de
32. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 32
tegenstander, en een lage rivaliteit dat het team zich in een ander segment bevindt dan de
tegenstander. Ook is er een zelfrapportage maat van competitie gebruikt waarbij de
deelnemers drie items hebben beantwoord. In de analyses wordt het gecentreerde gemiddelde
van deze items gebruikt. Bij het testen van hypothesen 4a en 4b worden telkens twee
multilevel regressies uitgevoerd, zowel met ‘rivaliteit’ als ‘ervaren competitie’. Deze twee
regressies worden op hun beurt drie keer uitgevoerd voor de verschillende criteria, de
samenwerking, de gemaakte doelpunten en de tegendoelpunten. Eerst zullen de regressies met
‘rivaliteit’ worden besproken voor de drie verschillende criteria. Vervolgens zullen de
regressies met ‘ervaren competitie’ worden besproken voor de drie verschillende criteria.
Volgens hypothese 4a zou een performance-oriëntatie van het team tot een betere
samenwerking en beter wedstrijdresultaat leiden bij hoge competitie dan bij lage competitie
met de tegenstander. Volgens hypothese 4b zou een mastery-oriëntatie van het team de
samenwerking en het wedstrijdresultaat voorspellen, ongeacht de mate van competitie met de
tegenstander. Om dit te testen zijn zes multilevel regressies uitgevoerd.
Om te beginnen is er een multilevel regressie uitgevoerd met performance-oriëntatie
van het team, mastery-oriëntatie van het team en rivaliteit als predictoren, de interacties
tussen mastery-oriëntatie van het team en rivaliteit en tussen performance-oriëntatie van het
team en rivaliteit, en de samenwerking als criterion. Daaruit bleek dat er een interactie is,
coëfficiënt = -.85, SE = .43, t = -1.96, p = .056. De performance-oriëntatie van een team
voorspelt de samenwerking marginaal negatief bij een hoge mate van rivaliteit. Bij een lage
mate van rivaliteit is dit niet het geval (zie figuur 2). Rivaliteit heeft een modererende werking
op de relatie tussen performance-oriëntatie en de samenwerking. Bij hoge rivaliteit is een
performance-oriëntatie van het team dus een negatieve voorspeller van de samenwerking en
bij lage rivaliteit niet.
33. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 33
Figuur 2. Interactie tussen de performance-oriëntatie van het team en rivaliteit om de samenwerking te voorspellen.
Tevens bleek uit de regressie dat er een interactie is, coëfficiënt = 1.83, SE = .52, t = 3.56, p =
.001. Een mastery-oriëntatie van het team voorspelt de samenwerking binnen het team bij een
hoge mate van rivaliteit. Bij een lage mate van rivaliteit is dit niet het geval (zie figuur 3).
Rivaliteit heeft een modererende werking op de relatie tussen mastery-oriëntatie van het team
en de samenwerking. Een mastery-oriëntatie van het team voorspelt de samenwerking binnen
het team, maar alleen bij hoge rivaliteit en niet bij lage rivaliteit.
-5
-3
-1
1
3
5
7
9
Lage Performance-oriëntatie
Team
Hoge Performance-oriëntatie
Team
Samenwerking
Lage Rivaliteit
Hoge Rivaliteit
34. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 34
Figuur3. Interactie tussen mastery-oriëntatie van het team en rivaliteit om de samenwerking te voorspellen.
Vervolgens is er een multilevel regressie uitgevoerd met performance-oriëntatie van
het team, mastery-oriëntatie van het team en rivaliteit als predictoren, de interacties tussen
mastery-oriëntatie van het team en rivaliteit en tussen performance-oriëntatie van het team en
rivaliteit, en de gemaakte doelpunten als criterion. Daaruit bleek dat er geen significante
interactie is tussen performance-oriëntatie en rivaliteit, coëfficiënt = -.70, SE = .76, t = -.92, p
= .361. De performance-oriëntatie van het team is geen voorspeller van de gemaakte
doelpunten bij hoge rivaliteit, en ook niet bij lage rivaliteit. Rivaliteit heeft geen modererende
werking op de relatie tussen performance-oriëntatie van het team en de gemaakte doelpunten.
De performance-oriëntatie voorspelt de gemaakte doelpunten dus niet, of er nu hoge of lage
rivaliteit aanwezig is. Ook bleek uit de regressie dat er geen significante interactie is tussen
mastery-oriëntatie en rivaliteit, coëfficiënt = 1.21, SE = .97, t = 1.25, p = .217. Een mastery-
oriëntatie van het team is geen voorspeller van de gemaakte doelpunten bij een hoge mate van
rivaliteit, en ook niet bij een lage mate van rivaliteit. Rivaliteit heeft geen modererende
werking op de relatie tussen mastery-oriëntatie van het team en de gemaakte doelpunten. Een
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Lage Mastery-oriëntatie Team Hoge Mastery-oriëntatie Team
Samenwerking
Lage Rivaliteit
Hoge Rivaliteit
35. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 35
mastery-oriëntatie van het team voorspelt het aantal gemaakte doelpunten dus niet, of er nu
een hoge of lage mate van rivaliteit aanwezig is.
Daarna is er een multilevel regressie uitgevoerd met performance-oriëntatie van het
team, mastery-oriëntatie van het team en rivaliteit als predictoren, de interacties tussen
mastery-oriëntatie van het team en rivaliteit en tussen performance-oriëntatie van het team en
rivaliteit, en de tegendoelpunten als criterion. Daaruit bleek dat er geen significante interactie
was tussen performance-oriëntatie en rivaliteit, coëfficiënt = .92, SE = .76, t = 1.21, p = .230.
Een performance-oriëntatie was geen voorspeller van de gemaakte tegendoelpunten bij hoge
rivaliteit, en ook niet bij lage rivaliteit. Rivaliteit heeft geen modererende werking op de
relatie tussen performance-oriëntatie van het team en de tegendoelpunten. De performance-
oriëntatie van het team voorspelt het aantal tegendoelpunten dus niet, of er nu hoge of lage
rivaliteit aanwezig is. Uit deze regressie bleek dat er wel een interactie was tussen mastery-
oriëntatie en rivaliteit, coëfficiënt = -2.47, SE = .93, t = -2.65, p = .011. Een mastery-oriëntatie
van het team is een negatieve voorspeller van de tegendoelpunten bij hoge rivaliteit, en niet
bij lage rivaliteit (zie figuur 4). Rivaliteit heeft een modererende werking op de relatie tussen
mastery-oriëntatie van het team en de tegendoelpunten. Een mastery-oriëntatie voorspelt het
aantal tegendoelpunten dus negatief bij een hoge mate van rivaliteit, en niet bij een lage mate
van rivaliteit.
36. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 36
Figuur4. Interactie tussen de mastery-oriëntatie van het team en de rivaliteit om het aantal tegendoelpunten te
voorspellen.
Hierna is er een multilevel regressie uitgevoerd met performance-oriëntatie van het
team, mastery-oriëntatie van het team en ervaren competitie als predictoren, de interacties
tussen mastery-oriëntatie van het team en ervaren competitie en tussen performance-oriëntatie
van het team en ervaren competitie, en de samenwerking als criterion. Daaruit bleek dat er
geen significante interactie was tussen performance-oriëntatie en ervaren competitie,
coëfficiënt = -.10, SE = .52, t = -.19, p = .851. Een performance-oriëntatie van het team is
geen voorspeller van de samenwerking bij hoge ervaren competitie en ook niet bij lage
ervaren competitie. Ervaren competitie heeft geen modererende werking op de relatie tussen
performance-oriëntatie van het team en de samenwerking. De performance-oriëntatie van het
team voorspelt de samenwerking dus niet, of er nu een hoge of lage competitie wordt ervaren.
Ook bleek er geen significante interactie te zijn tussen mastery-oriëntatie en ervaren
competitie, coëfficiënt = -.45, SE = .82, t = -.55, p = .583. Een mastery-oriëntatie van het team
is geen voorspeller van de samenwerking bij hoge ervaren competitie, en ook niet bij lage
-2
-1
0
1
2
3
4
5
6
Lage Mastery-oriëntatie Team Hoge Mastery-oriëntatie Team
Tegendoelpunten
Lage Rivaliteit
Hoge Rivaliteit
37. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 37
ervaren competitie. Ervaren competitie heeft geen modererende werking op de relatie tussen
mastery-oriëntatie van het team en de samenwerking. Een mastery-oriëntatie van het team
voorspelt de samenwerking dus niet, of er nu hoge of lage competitie wordt ervaren.
Vervolgens is er een multilevel regressie uitgevoerd met performance-oriëntatie van
het team, mastery-oriëntatie van het team en ervaren competitie als predictoren, de interacties
tussen mastery-oriëntatie van het team en ervaren competitie en tussen performance-oriëntatie
van het team en ervaren competitie, en de gemaakte doelpunten als criterion. Daaruit bleek
dat er geen significante interactie was tussen performance-oriëntatie en ervaren competitie,
coëfficiënt = .17, SE = .96, t = .18, p = .862. De performance-oriëntatie is geen voorspeller
van de gemaakte doelpunten bij hoge ervaren competitie, en ook niet bij lage ervaren
competitie. Ervaren competitie heeft geen modererende werking op de relatie tussen
performance-oriëntatie van het team en de gemaakte doelpunten. De performance-oriëntatie
voorspelt het aantal gemaakte doelpunten dus niet, of er nu hoge of lage competitie wordt
ervaren. Uit deze regressie bleek ook dat er geen significante interactie was tussen mastery-
oriëntatie en ervaren competitie, coëfficiënt = -.84, SE = 1.50, t = -.56, p = .580. Een mastery-
oriëntatie van het team is geen voorspeller van de gemaakte doelpunten bij hoge ervaren
competitie, en ook niet bij lage ervaren competitie. Ervaren competitie heeft geen
modererende werking op de relatie tussen mastery-oriëntatie van het team en de gemaakte
doelpunten. Een mastery-oriëntatie van het team voorspelt het aantal gemaakte doelpunten
dus niet, of er nu hoge of lage competitie wordt ervaren.
Tenslotte is er een multilevel regressie uitgevoerd met performance-oriëntatie van het
team, mastery-oriëntatie van het team en ervaren competitie als predictoren, de interacties
tussen mastery-oriëntatie van het team en ervaren competitie en tussen performance-oriëntatie
van het team en ervaren competitie, en de tegendoelpunten als criterion. Daaruit bleek dat er
geen significante interactie was tussen de performance-oriëntatie en de ervaren competitie,
38. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 38
coëfficiënt = 1.07, SE = .95, t = 1.12, p = .267. De performance-oriëntatie is geen voorspeller
van de tegendoelpunten bij hoge ervaren competitie, en ook niet bij lage ervaren competitie.
Ervaren competitie heeft geen modererende werking op de relatie tussen performance-
oriëntatie van het team en de tegendoelpunten. De performance-oriëntatie van het team
voorspelt de tegendoelpunten dus niet, of er nu hoge of lage competitie wordt ervaren. Ook
bleek dat er geen significante interactie was tussen mastery-oriëntatie en ervaren competitie,
coëfficiënt = -2.16, SE = 1.49, t = -1.44, p = .155. Een mastery-oriëntatie van het team is geen
voorspeller van het aantal tegendoelpunten bij hoge ervaren competitie, en ook niet bij lage
ervaren competitie. Ervaren competitie heeft geen modererende werking op de relatie tussen
mastery-oriëntatie en de tegendoelpunten. Een mastery-oriëntatie van het team voorspelt het
aantal tegendoelpunten dus niet, of er nu hoge of lage competitie wordt ervaren.
Al met al blijkt hypothese 4a niet te zijn ondersteund: performance-oriëntatie van het
team voorspelt de samenwerking, gemaakte doelpunten en tegendoelpunten niet onder hoge
rivaliteit of lage ervaren competitie, en ook niet onder lage rivaliteit of lage ervaren
competitie. Bij hoge rivaliteit is een performance-oriëntatie van het team juist een negatieve
voorspeller van de samenwerking en bij lage rivaliteit niet. Hier zal in de discussie verder op
worden ingegaan.
Ook hypothese 4b blijkt niet te zijn ondersteund: een mastery-oriëntatie van het team
voorspelt de samenwerking, gemaakte doelpunten en tegendoelpunten niet ongeacht de mate
van rivaliteit en ervaren competitie. De mate van rivaliteit maakt juist wel uit, bij een hoge
mate van rivaliteit voorspelt een mastery-oriëntatie de samenwerking en het aantal
tegendoelpunten namelijk wel (respectievelijk positief en negatief). Bij een lage mate van
rivaliteit is dit niet het geval. Deze bevindingen zullen in de discussie nader worden belicht.
39. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 39
Exploratieve statistiek
Volgens de male warrior hypothese heeft de aanwezigheid van competitie meer
invloed op de samenwerking bij mannen dan bij vrouwen (Van Vugt, De Cremer & Janssen,
2007). Na het toetsen van de hypothesen is er daarom exploratief gekeken naar de rol van
sekse in de relatie tussen de doeloriëntatie en de uitkomstvariabelen. Hierbij dient wel
vermeld te worden dat de steekproefgrootte erg klein was. Eventuele bevindingen dienen dus
voorzichtig geïnterpreteerd te worden. Eerst wordt er gekeken of er sekseverschillen zijn in de
relatie tussen de performance- en mastery-oriëntatie van de teamleden en de samenwerking.
Vervolgens wordt er gekeken naar eventuele sekseverschillen in de relatie tussen de
doeloriëntaties en de gemaakte doelpunten. Tenslotte wordt er gekeken of er sekseverschillen
zijn in de relatie tussen de doeloriëntaties en de tegendoelpunten.
Er is een multilevel regressie uitgevoerd met mastery-oriëntatie van het team,
performance-oriëntatie van het team en ervaren competitie als predictoren, de interacties
tussen mastery-oriëntatie en sekse, tussen performance-oriëntatie en sekse, en tussen sekse en
competitie en de samenwerking als criterion. Hieruit bleek dat er een significante interactie
was tussen mastery-oriëntatie en sekse, coëfficiënt = .99, SE = .31, t = 3.19, p = .002. Een
mastery-oriëntatie voorspelt de samenwerking voor vrouwenteams, maar niet voor
mannenteams. Ook was er een significante interactie tussen performance-oriëntatie en sekse,
coëfficiënt = -.1,26, SE = .41, t = -3.06, p = .004. Een performance-oriëntatie voorspelt bij
vrouwenteams de samenwerking negatief, en bij mannenteams is dit niet het geval.
Vervolgens is er een multilevel regressie uitgevoerd met mastery-oriëntatie van het
team, performance-oriëntatie van het team en rivaliteit als predictoren, de interacties tussen
mastery-oriëntatie en sekse, tussen performance-oriëntatie en sekse, en tussen sekse en
rivaliteit en de samenwerking als criterion. Hieruit bleek opnieuw dat er een interactie was
tussen mastery-oriëntatie en sekse, coëfficiënt = 1.11, SE = .32, t = 3.42, p = .001. Een
40. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 40
mastery-oriëntatie voorspelt de samenwerking in vrouwenteams, maar niet in mannenteams
(zie figuur 5). Deze resultaten komen overeen met de resultaten uit de vorige alinea, alleen
zijn in de analyses respectievelijk de moderatoren ervaren competitie en rivaliteit
meegenomen. De interactie tussen sekse en doeloriëntatie ziet er hetzelfde uit (zie figuur 5).
Figuur5. Interactie tussen de mastery-oriëntatie van het team en het geslacht om de samenwerking te
voorspellen.
Ook was er een significante interactie tussen performance-oriëntatie en sekse, coëfficiënt = -
1.45, SE = .43, t = -3.39, p = .001. Een performance-oriëntatie is opnieuw een negatieve
voorspeller van de samenwerking bij vrouwenteams, en niet bij mannenteams (zie figuur 6).
Een performance-oriëntatie voorspelt dus minder samenwerking bij vrouwenteams. Bij
mannenteams is dit niet het geval.
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Lage Mastery-oriëntatie Team Hoge Mastery-oriëntatie Team
Samenwerking
Mannenteams
Vrouwenteams
41. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 41
Figuur 6. Interactie tussen de performance-oriëntatie van het team en het geslacht om de samenwerking te
voorspellen.
Daarna is er een multilevel regressie uitgevoerd met mastery-oriëntatie van het team,
performance-oriëntatie van het team en ervaren competitie als predictoren, de interacties
tussen mastery-oriëntatie en sekse, tussen performance-oriëntatie en sekse, en tussen sekse en
competitie en de tegendoelpunten als criterion. Hieruit bleek dat er een marginaal significante
interactie was tussen sekse en ervaren competitie, coëfficiënt = 2.12, SE = 1.31, t = 1.62, p =
.113. Bij mannenteams werden er marginaal significant minder tegendoelpunten gemaakt
onder hoge ervaren competitie dan onder lage ervaren competitie (zie figuur 7).
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
5
Lage Performance-oriëntatie
Team
Hoge Performance-oriëntatie
Team
Samenwerking
Mannenteams
Vrouwenteams
42. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 42
Figuur 7. Interactie tussen het geslacht en de ervaren competitie om het aantal tegendoelpunten te voorspellen.
Ook bleek uit deze regressie dat er een significante interactie was tussen mastery-oriëntatie en
sekse, coëfficiënt = -1.37, SE = .60, t = -2.30, p = .026. Een mastery-oriëntatie is een
negatieve voorspeller van het aantal tegendoelpunten bij vrouwenteams, maar niet bij
mannenteams (zie figuur 8).
2.5
3
3.5
4
4.5
5
5.5
Mannenteams Vrouwenteams
Tegendoelpunten
Lage Ervaren Competitie
Hoge Ervaren Competitie
43. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 43
Figuur 8. Interactie tussen de mastery-oriëntatie van het team en het geslacht om het aantal tegendoelpunten te
voorspellen.
Daarnaast bleek dat er een significante interactie was tussen performance-oriëntatie en sekse,
coëfficiënt = 1.69, SE = .79, t = 2.14, p = .038. Een performance-oriëntatie is een positieve
voorspeller van het aantal tegendoelpunten bij vrouwenteams, en niet bij mannenteams (zie
figuur 9).
-3
-1
1
3
5
7
9
Lage Mastery-oriëntatie Team Hoge Mastery-oriëntatie Team
Tegendoelpunten
Mannenteams
Vrouwenteams
44. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 44
Figuur 9. Interactie tussen de performance-oriëntatie van het team en het geslacht om het aantal tegendoelpunten
te voorspellen.
Tenslotte is er een multilevel regressie uitgevoerd met mastery-oriëntatie van het team,
performance-oriëntatie van het team en rivaliteit als predictoren, de interacties tussen
mastery-oriëntatie en geslacht, tussen performance-oriëntatie en geslacht, en tussen geslacht
en rivaliteit en de tegendoelpunten als criterion. Daaruit bleek opnieuw dat er een significante
interactie was tussen mastery-oriëntatie en sekse, coëfficiënt = -1.05, SE = .54, t = -1.95, p =
.056. Een mastery-oriëntatie is een negatieve voorspeller van het aantal tegendoelpunten bij
vrouwenteams, en niet bij mannenteams. Ook bleek opnieuw dat er een interactie was tussen
performance-oriëntatie en sekse, coëfficiënt = 1.31, SE = .71, t = 1.84, p = .072. Een
performance-oriëntatie is een positieve voorspeller van het aantal tegendoelpunten bij
vrouwenteams, maar niet bij mannenteams. Een mastery-oriëntatie voorspelt dus minder
tegendoelpunten bij vrouwenteams, en een performance-oriëntatie voorspelt meer
tegendoelpunten. Dit gaat niet op voor mannenteams.
-3
-1
1
3
5
7
9
Lage Performance-oriëntatie
Team
Hoge Performance-oriëntatie
Team
Tegendoelpunten
Mannenteams
Vrouwenteams
45. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 45
Na het toevoegen van de controlevariabelen ‘Belang om te winnen’ en ‘Kans op
winst’ (zie ‘Materialen en taak’) veranderden sommige van de hierboven beschreven
bevindingen. Voor de veranderde resultaten, zie Appendix H.
Alle bovenstaande bevindingen zullen worden besproken in de discussie.
46. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 46
Discussie
Het doel van dit onderzoek was om erachter te komen wat de invloed is van de doeloriëntaties
van de aanvoerder en de teamleden van een voetbalteam op de samenwerking en het
wedstrijdresultaat. Ook de invloed van de mate van competitie tussen het team en de
tegenstander werd hierbij bekeken. In de komende paragrafen worden de resultaten nader
toegelicht. Daarna zullen de beperkingen en implicaties van het onderzoek worden
uiteengezet en zullen er suggesties voor vervolgonderzoek worden gedaan.
Bij het verklaren van de bevindingen zullen eerst de resultaten omtrent de
doeloriëntatie van de aanvoerder worden besproken. Vervolgens zullen de bevindingen over
de rol van de doeloriëntaties van de teamleden in de relatie tussen de doeloriëntatie van de
aanvoerder en de uitkomstvariabelen worden toegelicht. Daarna wordt de rol van competitie
besproken en tenslotte de exploratieve bevindingen. Voor de verklaring van de veranderde
resultaten na het toevoegen van de controlevariabelen, zie Appendix H.
In dit onderzoek is gekeken naar de voorspellende waarde van een mastery- en een
performance-oriëntatie van de aanvoerder. Een mastery-oriëntatie van de aanvoerder
voorspelde een mastery-oriëntatie bij de overige teamleden. Dit komt overeen met het eerder
beschreven model van Dragoni (2005) waarin wordt verondersteld dat de individuele
doeloriëntatie van ondergeschikten onder andere bepaald wordt door de doeloriëntatie van de
leidinggevende. Een mastery-oriëntatie van de aanvoerder was echter ook een positieve
voorspeller van een performance-oriëntatie van de overige teamleden. Dit is een vreemde
bevinding die tegen de verwachting en literatuur ingaat. Een performance-oriëntatie van de
aanvoerder voorspelde in dit onderzoek juist geen performance-oriëntatie bij de overige
teamleden. Dit gebrek aan voorspellende waarde kan veroorzaakt worden door het feit dat er
aan dit onderzoek weinig deelnemers hebben meegedaan. Het zou kunnen zijn dat er onder de
deelnemers meer aanvoerders met een mastery-oriëntatie waren dan aanvoerders met een
47. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 47
performance-oriëntatie. Op deze manier zou het kunnen dat een mastery-oriëntatie van de
aanvoerder wel voorspellende werking heeft op de overige teamleden en een performance-
oriëntatie van de aanvoerder niet. Een andere mogelijke verklaring voor deze onverwachte
bevindingen zou kunnen zijn dat wanneer de aanvoerder gericht is op ontwikkeling, de rest
van de teamleden gesterkt worden in de doeloriëntatie die zij al hebben, ongeacht welke
doeloriëntatie dit is. Een van de kenmerken van een mastery-oriëntatie is immers de nadruk
die gelegd wordt op persoonlijke ontwikkeling. Wanneer de teamleden een mastery-oriëntatie
zouden hebben, zal een aanvoerder met mastery-oriëntatie deze oriëntatie voorspellen. Maar
ook wanneer de teamleden een performance-oriëntatie zouden hebben, zal een aanvoerder met
mastery-oriëntatie die oriëntatie voorspellen. De uitgebleven relatie tussen de performance-
oriëntatie van de aanvoerder en die van de teamleden zou verklaard kunnen worden door de
focus van de aanvoerder met performance-oriëntatie op het beter willen zijn dan de overige
teamleden. Deze vorm van intragroepscompetitie stimuleert de teamleden mogelijk niet om
dezelfde doeloriëntatie aan te nemen. Vervolgonderzoek zal meer inzicht in de gevonden
relatie tussen mastery-oriëntatie van de aanvoerder en performance-oriëntatie van de
teamleden kunnen geven. Ook zal vervolgonderzoek mogelijk meer inzicht kunnen bieden in
de reden achter de uitgebleven relatie tussen de performance-oriëntatie van de aanvoerder en
die van de teamleden. In dergelijk onderzoek kan gekeken worden of het uitmaakt hoeveel
ruimte de aanvoerder biedt voor persoonlijke ontwikkeling voor welke doeloriëntatie de
overige teamleden aannemen. Daarbij kan er ook gekeken worden of een aanvoerder met een
mastery-oriëntatie meer ruimte biedt aan de individualiteit van de teamleden dan een
aanvoerder met een performance-oriëntatie.
Daarnaast is in dit onderzoek gekeken naar de rol van de doeloriëntatie van de
teamleden in de relatie tussen de doeloriëntatie van de aanvoerder en de teamprestaties. Zowel
een mastery-oriëntatie als een performance-oriëntatie van de teamleden was geen directe
48. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 48
voorspeller van de samenwerking en het wedstrijdresultaat. De performance-oriëntatie van de
teamleden bleek de relatie tussen de performance-oriëntatie van de aanvoerder en de
samenwerking en het wedstrijdresultaat niet te kunnen verklaren. Er was immers ook al geen
direct effect van de performance-oriëntatie van de aanvoerder op de performance-oriëntatie
van de teamleden. Evenmin kon de mastery-oriëntatie van de teamleden de relatie tussen de
mastery-oriëntatie van de aanvoerder en de samenwerking en het wedstrijdresultaat verklaren;
ook hier was geen direct effect. Een oorzaak hiervan kan zijn dat er teveel variatie binnen de
spelers bestond en dat zij niet eenduidig een mastery- òf een performance-oriëntatie hadden.
Een mastery- en een performance-oriëntatie zijn immers twee verschillende constructen, en
niet twee uiteinden van een dimensie (Payne et al., 2007). Mensen kunnen gemakkelijk in
verschillende situaties overgaan van een mastery- naar een performance-oriëntatie en
andersom (Alexander & Van Knippenberg, 2014). Zo kan het zijn dat deelnemers in de tijd
tussen het invullen van de vragenlijst voor de wedstrijd en na de wedstrijd zijn gewisseld van
doeloriëntatie. Wellicht dat er onder bepaalde omstandigheden, zoals de aanwezigheid van
competitie, niet wordt geschoven met doeloriëntaties. Om dit te ondervangen kunnen er in
vervolgonderzoek meerdere meetmomenten kunnen worden ingezet.
Ook is de rol van rivaliteit en ervaren competitie in de relatie tussen de doeloriëntaties
en de teamprestaties onderzocht. Hierbij betekent hoge rivaliteit dat de tegenstander zich in
hetzelfde segment van de ranglijst bevindt als het eigen team, en lage rivaliteit dat de
tegenstander zich in een ander segment bevindt. Wanneer er hoge rivaliteit is voorspelde een
mastery-oriëntatie de samenwerking, wanneer er lage rivaliteit is niet. Bij een hoge rivaliteit
voorspelde een mastery-oriëntatie minder tegendoelpunten, bij een lage rivaliteit niet. Deze
bevindingen komen niet overeen met de verwachting dat competitie geen invloed zou hebben
op de samenwerking in een team met een mastery-oriëntatie. De eerder beschreven
groepsgevoelens die sterker worden naarmate er een duidelijk onderscheid tussen het eigen
49. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 49
team en het andere team wordt gemaakt (ingroup favoritism, Bernhard et al., 2006; Benard &
Doan, 2011) zouden ertoe geleid kunnen hebben dat het team beter samenwerkte. Uit eerder
onderzoek is ook al gebleken dat competitie tussen teams de coöperatie binnen teams
bevordert (Bornstein, 2003; Bornstein & Ben-Yossef, 1994). De vraag is nu waarom dit in het
huidige onderzoek alleen gebeurt in teams met een mastery-oriëntatie en niet in teams met een
performance-oriëntatie. Het gegeven dat mensen met een mastery-oriëntatie van zichzelf al
gericht zijn op samenwerking kan verklaren waarom dit alleen opgaat voor teams met een
mastery-oriëntatie en niet voor teams met een performance-oriëntatie. Wellicht treedt het
competitie-coöperatie effect pas op als er een basisniveau van samenwerking binnen een
groep bestaat. De spelers in teams met een performance-oriëntatie zijn het mogelijk niet
gewend om samen te werken, waardoor er in dergelijke teams geen basisniveau van
samenwerking bestaat. Wellicht zijn spelers met een performance-oriëntatie zodanig gericht
op het beter willen zijn dan anderen, dat ook de aanwezigheid van competitie hen niet aanzet
om te gaan samenwerken.
Een mastery-oriëntatie van het team voorspelde de gemaakte doelpunten niet, of er nu
hoge of lage rivaliteit was. Een mastery-oriëntatie van het team voorspelde de samenwerking,
gemaakte doelpunten en tegendoelpunten niet, ongeacht de mate van ervaren competitie.
Wanneer er hoge rivaliteit heerste voorspelde een performance-oriëntatie marginaal
minder samenwerking en wanneer er lage rivaliteit heerste niet. Een verklaring hiervoor zou
kunnen zijn dat spelers met een performance-oriëntatie ook onder hoge competitie zichzelf
willen bewijzen ten opzichte van anderen in het algemeen, en dus ook hun medespelers.
Hierdoor zullen zij bijvoorbeeld minder snel de bal afspelen omdat zij zelf een actie willen
maken. De verwachting dat bij spelers met een performance-oriëntatie bij hoge competitie de
verschuiving zou optreden van vergelijking met de medespelers naar vergelijking met de
tegenspelers gaat in dit geval niet op. Recent onderzoek heeft echter aangetoond dat een
50. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 50
performance-oriëntatie de teamprestatie voorspelt wanneer teamleden zich identificeren met
het team, en dat performance-oriëntatie de individuele prestatie voorspelt wanneer teamleden
zich minder identificeren met het team (Dietz, Van Knippenberg, Hirst & Restubog, 2015).
Onder teamidentificatie wordt verstaan dat de teamleden zich een deel van het team voelen,
en dat zij hun identiteit gedeeltelijk baseren op hun lidmaatschap van het team. In het
onderzoek wordt gesuggereerd dat de teamidentificatie de relatie tussen performance-
oriëntatie en prestatie beïnvloedt doordat mensen met een performance-oriëntatie en een hoge
teamidentificatie beter willen presteren dan het andere team. Mensen met een performance-
oriëntatie en een lage teamidentificatie daarentegen willen juist beter presteren dan hun
teamgenoten (Dietz et al., 2015). Als deze bevindingen vertaald worden naar een
voetbalcontext zou het betekenen dat voetballers met een performance-oriëntatie en een hoge
teamidentificatie beter presteren op teamniveau, en dat voetballers met een performance-
oriëntatie en een lage teamidentificatie beter presteren op individueel niveau. In hoeverre de
spelers zich identificeren met het team is in het huidige onderzoek niet gemeten. Het zou dus
kunnen dat een achterliggend construct als teamidentificatie de invloed van competitie
verstoort. In vervolgonderzoek zou de identificatie met het team meegenomen kunnen worden
als covariaat, om na te gaan of competitie dan wel een rol speelt in de relatie tussen
performance-oriëntatie en teamprestaties.
Een performance-oriëntatie voorspelde de gemaakte doelpunten en tegendoelpunten
niet, of er nu hoge of lage rivaliteit aanwezig was. Een performance-oriëntatie voorspelde de
samenwerking, gemaakte doelpunten en tegendoelpunten ook niet bij hoge of lage ervaren
competitie.
Het gegeven dat er geen effecten zijn gevonden voor de gemaakte doelpunten en
weinig effecten voor tegendoelpunten, kan te maken hebben met het niveau van de
deelnemende teams. Op amateurniveau is binnen een team het niveauverschil heel groot. Zo
51. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 51
kan het zijn dat het team voor het maken van doelpunten afhankelijk kan zijn van twee of drie
aanvallers met scorend vermogen. Ook kan het zijn dat het team afhankelijk is van twee of
drie verdedigers om tegendoelpunten te voorkomen. Omdat het voor velen niet de hoogste
prioriteit heeft, komt het binnen het amateurvoetbal regelmatig voor dat spelers niet aanwezig
kunnen zijn. De samenstelling van het team is daardoor erg wisselend. Als de beste aanvallers
of verdedigers bij een wedstrijd afwezig zijn, kan dat voor wisselende resultaten zorgen. Het
kan zijn dat er teveel variatie bestond in de gemaakte doelpunten en tegendoelpunten
waardoor er geen effect gevonden kon worden van doeloriëntatie. Het feit dat er wel een
negatieve relatie is gevonden tussen mastery-oriëntatie en het aantal tegendoelpunten, zou
verklaard kunnen worden doordat een mastery-oriëntatie een sterkere invloed heeft op de
groepsprocessen dan een performance-oriëntatie. Zoals eerder beschreven werd er immers
ook geen relatie gevonden tussen de performance-oriëntatie van de aanvoerder en die van de
teamleden.
Exploratief is er gekeken naar de rol van sekse in de relatie tussen doeloriëntatie,
competitie en samenwerking en het wedstrijdresultaat. In vrouwenteams met een mastery-
oriëntatie werd beter samengewerkt dan in mannenteams met een mastery-oriëntatie. In
vrouwenteams met een performance-oriëntatie werd slechter samengewerkt dan in
mannenteams met een performance-oriëntatie. De doeloriëntatie lijkt bij vrouwenteams een
sterkere voorspeller van de samenwerking te zijn dan bij mannenteams. Mogelijk zijn
vrouwen dus gevoeliger voor de invloed van doeloriëntaties in een groep. Dit zou veroorzaakt
kunnen worden doordat vrouwen sneller sociale tekenen oppikken uit hun omgeving.
Vrouwen zijn immers accurater dan mannen in het identificeren van emoties bij anderen
(Montagne, Kessels, Frigerio, de Haan & Perrett, 2005).
In mannenteams worden ongeacht de doeloriëntaties minder tegendoelpunten gemaakt
bij hoge competitie dan bij lage competitie. Bij vrouwen is dit niet het geval. Deze bevinding
52. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 52
bevestigt de male warrior hypothese (Van Vugt et al., 2007). Volgens deze hypothese gaan
mannen beter samenwerken als er competitie bestaat tussen groepen dan wanneer er geen
competitie aanwezig is. De samenwerking tussen vrouwen zal minder beïnvloed worden door
de aanwezigheid van competitie. De evolutionaire verklaring dat mannen een betere kans op
reproductie hebben als zij een hoger aanzien in de groep hebben, ligt hieraan ten grondslag.
Beperkingen en suggesties voor vervolgonderzoek
Een van de beperkingen van dit onderzoek is dat er geen random toewijzing aan
condities heeft plaatsgevonden. Hierdoor zijn eventuele gevonden effecten mogelijk ook
veroorzaakt door een andere, onderliggende variabele die een van de groepen gemeen heeft.
Aan de andere kant zijn de resultaten wel gemakkelijk te generaliseren naar een
voetbalcontext aangezien het indirect veldonderzoek betreft, wat juist een sterk punt van het
onderzoek is.
Daarnaast is de kleine steekproefgrootte een limitatie van het onderzoek. Vanwege de
lage power zorgt dit er voor dat de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd dienen te worden.
Dit geldt voor alle resultaten, en met name voor de resultaten uit de exploratieve analyses. De
gevonden relaties zijn bovendien niet heel sterk, dus is er replicatieonderzoek nodig om de
relaties te bevestigen.
Een andere beperking van het huidige onderzoek is dat de doeloriëntatie op slechts een
moment is gemeten. Hierdoor kan de verwachte verschuiving van referentiekader bij mensen
met een performance-oriëntatie niet worden gemeten. Er werd verwacht dat mensen met een
performance-oriëntatie, die over het algemeen beter willen zijn dan anderen en dus ook
medespelers, onder invloed van competitie beter zouden willen zijn dan het andere team. Nu
is de doeloriëntatie alleen op het eerste moment gemeten en is dat dus meer een algemene
doeloriëntatie. Een interessante opzet voor vervolgonderzoek is daarom een
53. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 53
laboratoriumexperiment waarbij de doeloriëntatie niet alleen twee keer gemeten wordt maar
ook wordt gemanipuleerd. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat een doeloriëntatie prima
gemanipuleerd kan worden (Elliot, Shell, Henry & Maier, 2005). In vervolgonderzoek zou de
doeloriëntatie voorafgaand aan het onderzoek worden gemanipuleerd in een performance-
doeloriëntatie of een mastery-doeloriëntatie. Vervolgens zullen de deelnemers een vragenlijst
invullen om te controleren of de manipulatie geslaagd is. Daarna werken de deelnemers in
groepen van drie aan een taak. De prestatie op deze taak dient in het kader van de
generalisatie afhankelijk te zijn van de samenwerking tussen de deelnemers. Tijdens de taak
kan tevens de mate van competitie worden gemanipuleerd. Na het afronden van de taak kan
nogmaals de doeloriëntatie worden gemeten. Met deze opzet zal er meer informatie kunnen
worden verkregen over de eventuele omvorming van de doeloriëntaties onder invloed van
competitie. Wellicht treedt omvorming van de doeloriëntatie alleen op wanneer teamleden
zich identificeren met het team.
Daarnaast kan toekomstig onderzoek naar andere vormen van doeloriëntaties kijken.
Zo kan er gekeken worden naar de rol van sociale doeloriëntaties en vriendschappen. Bij een
sociale doeloriëntatie wordt de eigen competentie beoordeeld aan de hand van sociale relaties
met anderen (Stuntz & Weiss, 2009). Omdat sport, ook op topniveau, voor een deel recreatief
is kunnen er binnen een sportteam ook sociale relaties bestaan waar veel belang aan wordt
gehecht. Het is interessant om na te gaan of er binnen een team met een hoge sociale
doeloriëntatie meer wordt samengewerkt. Ook kan er gekeken worden naar de overlap van
sociale doeloriëntatie en mastery-oriëntatie, die ook gericht is op samenwerking. Daarnaast
kan er gekeken worden of mensen met een hoge sociale doeloriëntatie bijvoorbeeld eerder
doeloriëntaties van anderen overnemen.
54. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 54
Implicaties
Het huidige onderzoek heeft aangetoond dat de doeloriëntatie van de aanvoerder in
voetbalteams de doeloriëntatie van de rest van de teamleden kan beïnvloeden. Ook heeft dit
onderzoek aangetoond dat competitie een rol kan spelen in de relatie tussen mastery-oriëntatie
en samenwerking. In professionele teamsporten draait het om presteren, terwijl in een
sportsetting nog weinig wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar de antecedenten van
teamprestatie. Aangezien doeloriëntaties in combinatie met leiderschap, competitie en
prestatie hiervoor nog niet in een sportsetting onderzocht waren, zijn deze resultaten van
toegevoegde waarde voor het onderzoeksveld.
Nu duidelijk is dat de doeloriëntatie van de aanvoerder de rest van het team kan
beïnvloeden, kunnen coaches en spelers hier rekening mee houden bij het aanwijzen van een
aanvoerder. Ook kunnen coaches en spelers zich bewust worden van de invloed die
competitie kan hebben op de samenwerking. De combinatie van een mastery-oriëntatie en
hoge competitie kan er namelijk voor zorgen dat er beter wordt samengewerkt binnen het
team en kan ook prestatieverhogend werken. Een performance-oriëntatie daarentegen kan bij
hoge competitie de samenwerking ondermijnen. Het lijkt dus bevorderlijk voor de
samenwerking om onder hoge competitie een mastery-oriëntatie aan te moedigen. Dit zouden
coaches kunnen doen door de nadruk te leggen op individuele ontwikkeling en beter worden
in het voetbal (Chi, 2004). Ook zouden zij complimenten kunnen geven over de inzet van de
spelers in plaats van over hun talent (Mueller & Dweck, 1998). Wanneer het team zelf in het
hoogste segment van de ranglijst staat en tegen een team uit het laagste segment van de
ranglijst speelt, zou dit gebrek aan competitie geen invloed hebben op een team met een
performance-oriëntatie. In een team met een mastery-oriëntatie zouden coaches dit gebrek aan
competitie kunnen compenseren door het onderscheid tussen het eigen team en het andere
team te benadrukken.
55. DOELORIËNTATIES, TEAMPRESTATIE EN COMPETITIE 55
Concluderend weten we van een aantal dingen dat ze niet lijken te werken, we weten
dat competitie wel een rol speelt bij mastery-oriëntatie maar niet bij performance-oriëntatie,
we kunnen voorzichtig zeggen dat vrouwen gevoeliger lijken te zijn voor doeloriëntaties
binnen het team dan mannen en we weten dat de mastery-doeloriëntatie van de aanvoerder
een mastery-oriëntatie bij de rest van het team kan aanwakkeren. Deze bevindingen zijn van
belang aangezien ze een rol kunnen spelen in de begeleiding van teams in de sport,
academische wereld en het bedrijfsleven zodat de prestatie geoptimaliseerd kan worden.