1. Goede voornemens
Bij de jaarwisseling horen oliebollen, vuurwerk en ja hoor…. goede voornemens! Wie staat er niet
even bij stil. Wat zijn je goede voornemens voor 2015? Stoppen met roken, afvallen, gezonder
leven, meer tijd besteden aan vrienden, meer tijd besteden aan je huiswerk, werken met een
planning, je niet meer voor andermans kar laten spannen, meer voor jezelf opkomen enzovoort
Vol goede moed start je om twaalf uur met de uitvoering van je goede voornemens maar direct
merk je al hoe lastig dat is. Irritante stemmetjes in je hoofd die zeggen dat het me toch niet lukt of
het maar allemaal flauwekul vinden (belemmeringen). De verleiding om toch nog een sigaret op te
steken, het sporten uit te stellen naar morgen of toch een patatje te nemen, toch maar weer “ja”
zeggen om de ander te pleasen…
Uit onderzoek blijkt dat de meeste mensen de eerste drie weken zich nog vrij aardig aan hun
voornemens kunnen houden, maar daarna houdt het voor de meesten op. Veel mensen bedenken
vooraf niet hoe ze hun voornemens gaan uitvoeren. Ze storten zich er in en beseffen niet dat ze
zich een nieuw gedrag moeten aanleren. De motivatie zakt en het realiseren van het voornemen
wordt eerder een gevecht dan een mooie uitdaging.
De absolute voorwaarden voor het slagen van je voornemens zijn wilskracht en een goede
voorbereiding. De wilskracht ontstaat vanuit je innerlijke wens om verandering of verbetering aan
te brengen in je leven, school of werk. Hoe sterker die wens, des te groter de wilskracht om dit te
realiseren. Vanuit die wilskracht kom je in een soort “flow” om je voornemen te realiseren.
Je komt in deze flow als je de onderstaande oefening uit voert. Het is het “ui” model van
Korthagen ook wel de “kernreflectie” genoemd.
Kernreflectie:
De boodschap van Korthagen is dan ook: ”Maak mensen bewust van hun diepere lagen”. Vaak zijn
in het verleden allerlei dammen (belemmeringen) opgeworpen, waardoor er incongruenties bestaan
tussen de lagen. De kunst is nu ervoor te zorgen dat de lagen weer op één lijn komen te liggen. Dit
kan door middel van kernreflectie. Kenmerkend voor kernreflectie is:
Aandacht voor de lagen van identiteit, betrokkenheid en samenhang tussen alle lagen
Toekomstgericht in plaats van probleemgericht
Nadruk op idealen, dromen, wensen (en zelfgecreëerde belemmeringen)
Op zoek naar kernkwaliteiten die ‘doorschemeren’ (om die te actualiseren)
Evenwichtige (en dynamisch wisselende) aandacht voor denken, voelen, willen en doen in
het hier-en-nu (in plaats van te focussen op het probleem).
Kernkwaliteiten: laat degene die meeschrijft ook echt de kwaliteiten opschrijven die
hij/zij bij de kandidaat ontdekt in het verhaal…
2. Het ui-model onderscheidt zes lagen:
- Omgeving: Wat kom je tegen? Waar heb je mee te maken?
- Gedrag: Wat doe je?
- Bekwaamheden: Wat kun je?
- Overtuigingen: Waar geloof je in? (wat belemmert je? Wat houd je tegen?)
- Identiteit: Wie ben je in je werk? Hoe zie jij je professionele rol?
- Betrokkenheid: Waar doe je het allemaal voor? Op welk groter geheel voel je je betrokken?
Gedrag is de zichtbare buitenkant, terwijl bekwaamheden, overtuigingen, identiteit en werkelijke
betrokkenheid de onzichtbare binnenkant betreffen en ook steeds dieper liggen. Al deze lagen
hebben hun invloed op het gedrag, maar ze werken niet altijd dezelfde kant uit. Vooral bepaalde
overtuigingen kunnen ontwikkeling belemmeren (“Dat kan ik nu wel willen, maar het is voor mij
toch totaal onbereikbaar”). Wanneer alle lagen met elkaar sporen, ontstaat een ervaring van flow.
In zo’n toestand gaat leren veel sneller en is de transfer van het geleerde ook breder; je bent
lekker bezig en betrokken bij de dingen die je doet!
In deze flow is het gemakkelijk om je goede voornemens vol te houden en ook écht te realiseren!
Noot: Een overtuiging kan ook negatief zijn, dan spreek je over een belemmering (dat kan ik toch
niet, dat kan ik wel willen maar is voor mij onbereikbaar). Dit is negatief. In deze oefening gaan wij
eerst naar het positief geformuleerde: “Waar geloof je in? En daarna kan eventueel de
belemmering worden besproken.
3. Uitleg oefening:
Omgeving:
Hoe ziet je ideale (werk) omgeving eruit? Visualiseer de details van de ruimte , wat kom je tegen,
waar heb je mee te maken?
Als het een gebouw is, hoe ziet het er dan uit? Wat voor meubilair staat erin (veel, w einig, sober,
trendy)? Waar is jouw ideale plek in dit geheel? Welke mensen zijn in je omgeving? Als je het beeld
van deze omgeving goed voor ogen hebt. “Stap je erin”
Gedrag:
Hoe gedraag je je in deze ideale omgeving? Wat doe je? Hoe reageren de mensen om je heen
hierop? Als je het beeld van je ideale gedrag goed voor ogen hebt. “Stap je erin”
Bekwaamheden:
Wat kun je? Welke kwaliteiten zet je van jezelf in? Zodra je deze kwaliteiten helder hebt. “Stap je
erin”
Overtuigingen,waarden:
Waar geloof je in, wat wil je laten zien ? Welke boodschap wil je de ander meegeven? Welke
waarden wil je tot uitdrukking brengen? Welke overtuigingen (belemmeringen) zitten daarachter?
Als je het beeld van je waarden en overtuigingen helder hebt, “Stap je erin”
Identiteit:
Wie ben je in deze ideale situatie? Hoe voelt dat? Wat straal je uit? Wie ben je in je werk? Hoe zie
jij je professionele rol? Als je het beeld van je identiteit goed voor ogen hebt, “Stap je erin”
Betrokkenheid:
Het hogere doel, waar doe je het allemaal voor, wat is jouw missie? Wat wil je bereiken?