8. Het bezittelijk voornaamwoord de (het) hunne hun, hen, ze hun zij (ze) Derde persoon de (het) uwe jullie uw Tweede persoon de (het) onze onze ons Eerste persoon Meervoud de (het) zijne de (het) hare zijn haar Derde persoon de (het) jouwe de (het) uwe jouw (je) uw Tweede persoon de (het) mijne mijn Eerste persoon Enkelvoud zelfstandig bijvoeglijk
9.
10.
11. Wederkerend voornaamwoord zij schamen zich zich Derde persoon jullie schamen je u schaamt u (zich) je u (zich) Tweede persoon we schamen ons ons Eerste persoon Meervoud hij/zij/ het schaamt zich zich Derde persoon je schaamt je u schaamt u (zich) je u (zich) Tweede persoon Ik schaam me me Eerste persoon Enkelvoud voorbeeld Wederkerend vnw