Ver van het Front? Friesland en de Friezen in de Eerste Wereldoorlog
Lezing linnenweversfamilies 2008
1. Linnenweversfamilies in Noordoost Friesland (1750-1850)
Lezing voor de Historische Vereniging Noordoost Friesland
te Ee (It Anker) op 8 november 2008
Guus Bary
Wat doet een oud-leraar geschiedenis uit Wijchen achter Nijmegen vandaag hier in Ee achter
Dokkum? Ik zou hier niet in uw midden geweest zijn als mijn -ietwat núvere - familienaam,
hier veelal als “Barrie” uitgesproken, bij de meer oude Dokkumers nog bekend is. Enkele jaren
gelden fietsten mijn vrouw en ik op een mooie zomerdag in Paesens; wij raakten aan de praat
met een echtpaar dat vijf à tien jaar ouder was dan wij en de vrouw vertelde dat zij vroeger als
jong meisje van haar ouders ‘in stofke helje moasten bij Bary op’e Diepswal’. Dat was de zaak
van mijn opa en oma, waar nu Visser is. Daar kwam ik als heel klein jongetje vanuit
Leeuwarden, later Sneek, op bezoek.
Vandaag mag ik enkele dingen zeggen, niet zozeer omdat ik zoveel van het linnenweven
afweet. Eigenlijk had in de aankondiging moeten staan: linnenweversfamilies. Als u gehoopt
had, dat ik het veel over het linnenweven zelf zou hebben, dan moet ik u teleurstellen: mijn
kennis is groter over families over het linnenweven en ik zal dus maar een klein gedeelte over
het linnenweven doen aan de hand van gegevens uit één familie.
Ik ben hier als lid van een enkele jaren geleden gevormde, maar sindsdien ook vaak slapende,
werkgroep ‘linnenwevers in Dokkum en omstreken’. Wij kregen van Reinder Tolsma de
uitnodiging om mee te werken aan de uitgave van een speciaal nummer van De Sneuper. Dat
was voor ons een stimulans om opnieuw aan de slag te gaan. Voor dit doel werd ik tot
‘voorzitter ad hoc’ gebombardeerd; ik werd wat je zou kunnen zeggen een soort procesmanager
– een opdracht voor een korte tijd, met een beperkt doel en een beperkte doelgroep - en ik zou
de redactie van alle bijdragen van onze groep op me nemen. Dat is ook de reden dat ik nu tot u
mag spreken.
Ik heb voor u een aantal kleine gerechten in de aanbieding:
a) het voorstellen van de vijf personen van de ‘linnenweverswerkgroep’;
b) een gerecht waarin ik u vertel wat u wel en wat u niet kunt verwachten in de bijdrage;
c) het zou niet aardig zijn om alleen te vertellen wat ook in het nummer staat; u bent u hier
gekomen om ook iets te horen;
daarom vertel ik iets uit een familiegeschiedenis: van weversknecht tot weverij; ik noem onder
andere enkele soorten stoffen, die gefabriceerd werden;
d) de periode, die volgt op datgene wat in het boekje staat: na 1850: het einde van thuiswerkers
in de weverij; maar ook de linnenhandel kreeg het in Dokkum in de loop van eind 19e eeuw en
begin 20ste eeuw moeilijk; ook hier een fragment uit een familiegeschiedenis;
e) daarna is er gelegenheid tot het stellen vragen;
f) het aangeven door Netty Beckers wat zij en anderen hebben meegenomen voor deze dag en
met name voor de genealogische uitwisseling.
1. De werkgroep ‘linnenwevers Dokkum e.o.’
a) ons oudste lid – niet alleen in leeftijd, maar ook wat je achteraf zou kunnen zeggen als
medeoprichter in 2000 van dewerkgroep - is Netty Beckers uit Leeuwarden; zij is bij een aantal
van u bekend om haar kennis van de genealogie van diverse families; zij heeft onder meer ook
gewerkt in de documentatie: ik denk aan het Fridoc in Leeuwarden. Zij stamt af van een
1
2. linnenweversfamilie uit Münsterland. Haar bijdrage is dus vooral de genealogie, maar doet dit
in het uit te komen nummer met enkele verhalen erom heen over een van de reisroutes.
b) als tweede noem ik Hetty Combs ofwel formeler Hetty Kloosterman – Combs uit Twijzel;
ook zij heeft aan de basis gestaan van onze werkgroep. Hoewel ook zij zich met genealogie
bezighoudt, heeft zij grote interesse in de sociale en economische omstandi heden van de
g
linnenwevers in Friesland; Hetty Combs serveert in het Sneupernummer voor ons die
omstandigheden en voert enkele teksten aan over wevers, die als getuigen optreden voor het
gerecht.
c) als derde noem ik Tineke Westerhof uit Eastermar, tot voor kort uit Dokkum; ook zij heeft
banden met de oude linnenweversfamilies en haar specialiteit is gelegen in de genealogie.
d) dan Paul Rouing uit Gouda, hier niet aanwezig; dringende familieomstandigheden zijn helaas
de reden van zijn afwezigheid. Hij is zelf afkomstig uit Twente, heeft nooit in Friesland
gewoond, maar mijn eerste ontmoeting met hem was op het Streekarchief in Dokkum, bij
toeval. Hij heeft jarenlang een schat aan genealogische gegevens verzameld, vooral ook van
families van over de grens, Münsterland. Tussen haakjes: de naam Rouing kwam ook in
Dokkum voor. Ik weet uit eigen familiekring van mijn moederszijde dat die familie
geparenteerd is met Kienstra’s in Dokkum.
e) om twee redenen ben ik [Guus Bary] destijds gevraagd om bij deze werkgroep te komen.
Ikzelf ben meer historicus dan genealoog; wat betreft genealogie beperk ik mij eigenlijk tot
mijn eigen familie, van katholieke Westfaalse komaf, en de aangetrouwde families. Bij mijn
onderzoek voor het schrijven van de geschiedenis van de katholieken in Dokkum na de
Reformatie in het bekende boek van Meindert Schroor “Geschiedenis van Dokkum” kwam ik
uit de doop- en vormselboeken diverse familienamen tegen in Dokkum en de omkriten. Uit dat
verhaal blijkt dat mij vooral de kerk- en de migratiegeschiedenis mijn aandacht heeft.
Met ons vijven hebben in een aantal bijeenkomsten geïnventariseerd wat ieder heeft, de
beschikbare ruimte voor het nummer verdeeld, elkaars tekstontwerpen doorgenomen,
bekritiseerd en aangevuld. Uiteindelijk ben ik als redacteur van het gedeelte over de
linnenweversfamilies opgetreden, in goede samenspraak met Reinder Tolsma.
2. Wat kunt u wel in de bijdrage verwachten en wat zult u niet tegenkomen?
Zonder tekort te willen doen aan de overige bijdragen denk ik dat het belangrijkste is gelegen in
de presentatie van vele familienamen van linnenwevers uit Münsterland die in de jaren 1750-
1850 naar Noordoost Friesland zijn getrokken en zichdaar op den duur metterwoon hebben
gevestigd. Die lijst beslaat niet zoveel pagina’ maar we hebben daaraan drie fragmenten van
s,
genealogieën gekoppeld.
Paul Rouing, Tineke Westerhof en Netty Beckers hebben ieder fragmenten uit enkele
genealogieën aangeleverd, waaruit wij gezamenlijk eenkeus hebben gemaakt voor opname in
het boekje. Het gaat om families die uit Münsterland heen en weer als wevers of
weverskenchten naar Noordoost Friesland heen en weer trokken en zich er uiteindelijk
gevestigd hebben. Zo zijn we uitgekomen bij de familie Holtewes uit Wettringen (bij Rheine) in
Rinsumageest, de familie Holman uit Freckenhorst (ten oosten van Münster) in De Valom en de
familie Beckers uit Alstätte (net over de grens bij Enschede) in Driesum.
Ik heb u gezegd dat u in onze bijdragen een aantal dingen wel en een aantal dingen niet zult
aantreffen. Ik licht dit toe.
Hoewel er al eerder trekarbeid was, plaatsen we in onze tekst het begin van de
linnenweversfamilies zo rond 1750.Dan zien we duidelijk linnenwevers in Noordoost Friesland
die van Duitse afkomst waren. Het waren vaak seizoensarbeiders. Ze wisten dat vlas daar,
vooral in de Wouden, voorhanden waren; in deHeimat waren vele wevers. Het einde plaatsen
2
3. we rond 1850. Op dat moment hebben de meeste linnenwevers uit Duitsland zich definitief in
Friesland gevestigd. Met de hiermee verbonden linnenhandel zien we eigenlijk nog rond 1880
banden met de Heimat; daarna is het definitief afgelopen wat betreft de migratiegeschiedenis.
Een eerste problematiek was het nagaan welke families we tot de linnenwevers zouden moeten
rekenen. Mijn opa deed in linnenhandel, maar was zelf geen linnenwever. Vaak waren
linnenwevers ook linnenhandelaars. Thuisverkoop was immers niet lonend; men trok jarenlang
de boer op. Wie zijn nu de échte linnenwevers? De families, waarin geen wevers zaten, vallen
dus in ons boekje af.
Een tweede problematiek is dat ervoor de meeste gevallen nog geen burgerli ke stand bestond;
j
in Duitsland nog later dan in onze omgeving; we waren aangewezen op kerkelijke boeken van
doop, trouw en begrafenis. En daar komt een volgend probleem: linnenwevers van die naar
Friesland kwamen waren voor een groot deel katholieken uit Münsterland. De boeken liggen in
het bisdomarchief van Münster. Omgekeerd - uit de boeken van de r.k. kerk in Friesland en
latere burgerlijke stand – is van de rooms-katholieke linnenweversfamilies in Friesland 89% uit
Münsterland afkomstig, 3% uit Friesland zelf. Het getal is berekend door Paul Rouing op grond
van de vele voor hem bekende genealogieën.
Er is nu in ieder geval een – ik moet wel zeggen voorlopige - lijst van namen, die ofwel zeker
ofwel met zeer grote waarschijnlijkheid in de categorie vallen van katholieke
linnenweversfamilies. Een aantal twijfelgevallen hebben we dus achterwege gelaten. Paul
Rouing heeft hier het meeste werk aan gehad; dus staat zijn naam daar als eerste vermeld.
Dan kom ik meteen tot een punt van wat u níét kunt verwachten: families van reformatorische,
lees evangelische herkomst. Zeker waren daar ook linnenwevers onder. We hebben wel
voorbeelden, geen inventaris, we denken aan namen als Roolvink, Sundag, Gerdner, Robroich,
Pilat en onzeker is of daar ook Luehoff bijhoort. Misschien hadden we achteraf enkele van die
namen even moeten noemen; hun familienamen staan niet in het boekje, maar ik noem ze nu
dus wel hier en we hopen dat we aanvulling krijgen van leden om ook dit lijstje betrouwbaar te
maken. We kunnen ook hun herkomst traceren.Deze linnenwevers komen uit het “protestantse”
graafschap Bentheim (dus ten noorden van Mün sterland) of uit de enige protestantse enclave in
Münsterland, waar de Fürstbischof niets over te vertellen had: de plaats Steinfurt of
Burgsteinfurt, dat tot aan de Napoleontische tijd een eigen graaf had. In het Duitsland van toen
gold immers zeer sterk: “cuius regio, illius et religio’: van wie het land is, is ook dereligie.
Hetty Combs heeft een aantal verhalen opgedist over de sociale en economische positie van de
linnenwevers in Friesland. Zij benadrukt onder meer dat een gezin van linnenwevers in de
dorpen vaak het enige katholieke gezin in het dorp was en ook het enige Duitse gezin in het
dorp. Wat mij betreft bevestigt ze het beeld dat ik eerder heb beschreven in de tekst in het boek
“Geschiedenis van Dokkum” uit de doop- en vormselboeken. In een ander hoofdstukje van het
nummer presenteert Hetty Combs hoe enkele wevers bij het gerecht als getuige optreden.
Al met al moet u van ons geen grote beschouwing of samenvatting verwachten. Wie echter
goed leest treft wel hier en daar een aantal uitspraken of hypotheses aan.
Vanuit de migratiegeschiedenis is interessant dat die linnenwevers uit Münsterland wel
regelmatig heen en weer gingen en dat ze eerst in de eigen omgeving en later in Friesland
trouwden met geloofsgenoten. Van sommige mensen hoor je wel, dat katholieken moesten
kopen bij de katholieke bakker enzovoorts. Maar voor Noordoost Friesland gold dat in de
handel de godsdienst niet telt en dit was wederzijds vele niet-katholieken letten meer op de
:
producten dan op de godsdienst van de maker of handelaar. Wat niet in het nummer staat, maar
wat ik nu nog wil aanvullen is een opmerking, dat de taal geen probleem was. Het
Westmünsterlands Plattduits stond zeer dicht bij het Saksische dialect in Oost-Nederland.
3
4. Wij nodigen u uit om na lezing kritiek te leveren waar we al dan niet vermoedelijk fout zitten,
aan te vullen waar u kunt. Een centraal mailadres staat in het nummer.
In een lezing wordt verwacht dat u iets voorgeschoteld krijgt dat niet in het boekje staat.
3. Uit een familiegeschiedenis: over weversknechten en blauwververs [familieDemes]
Ik begin dit gedeelte met een citaat.
Joost Hiddes Halbertsma schreef in 1872 in zijn Lexicon Frisicum over de linnenwevers het
volgende:
“De Friese wevers stonden als kundige vaklieden bekend, maar toch zullen zij nog veel geleerd
hebben van de Duitse wevers, die zich rondom 1800 in grote getale in Friesland vestgden en
i
die vooral in het linnenweven zeer bedreven waren”.
Waarschijnlijk is met enige trots deze tekst van Halbertsma aangebracht onderaan op de
titelpagina van een gedenkboek “Familie-Geschiedenis van het geslacht Demes”uit 1958, nu 50
jaar geleden. Dat gedenkboek verwijst naar de oprichting van een eigen weversbedrijf in
Dokkum door Hermanus Demes in 1833, toen 125, inmiddels 175 jaar geleden.
Het is u in deze omgeving allen wel bekend dat deze familie aan de wieg staat van de bekende
Dokkumer Vlaggencentrale. In 1958 heeft Chr. van Kammen een manuscript samengesteld
“Vulcanus in Dokkum”, dat aandacht besteedt aan de oude situatie bij het familiebedrijf.
Vandaag mag ik u hier – het wordt niet vermeld in het uit te brengen speciaalnummer, maar is
een surplus daarop – ingaan op de inhoud van het eerste stuk uit dit niet in de handel zijnde
gedenkboek over die familie en hun eerste linnenweverij.
In dat gedenkboek van de familie Demes - afkomstig uit Stadtlohn, even over de grens bij
Winterswijk – staat dat omstreeks 1798 een weversknecht Johannes Gerardus Demes(niet te
verwarren met de latere naamgenoot) zich in Dokkum vestigde. Paul Rouing komt in het straks
uit te brengen boekje op 1792 met de naam Johannes Theodorus Demes, maar die is bij de
familie onbekend.
Wel zijn al eerder zijn er sporen van seizoensarbeid van de familie, want de naam Demes staat
al in 1777 in een doopboek vermeld als peetoom van ene Jan Beerts Beentjes. We weten
immers, dat in seizoentijd velen de grens overtrokken om hier te werken of te handelen:
muzikanten, hannekemaaiers en ook textielhandelaren. Zo is het oudste spoor van de familie het
doopboek van Dokkum, waar een Demes als peetoom genoemd werd.
De zoon van weversknecht Johannes Gerardus Demes betrok een huis aan de Suupmarkt; op die
plek was van 1833-1909 linnenproductie en textielhandel.
Achter dat huis stond de weverij en “blauwververij”, aan het steegje dat Blauwververssteegje
(nu Blauwverversstraatje) heet. In de weverij stonden drie weefgetouwen. Als grondstoffen
werden – dus na 1833 – linnen garens gebruikt, afkomstig uit Delft en Groningen, en wol uit
eigen omgeving. Er worden drie oerdegelijke stoffen geproduceerd, onder de namen:
- fyfskaft of fiifschacht: een zware, mooie stof voor rokken en “jakken”, het is een weefsel met
een sterke linnen schering en wollen inslag. Het werd geweven op 5 “schachten”, vandaar de
naam van de stof. Prijs 1, 50 per el;
- voerlaken: een iets mindere soort. Prijs 1, 10 per el;
- boezelaar: de goedkoopste van deze stoffen. Prijs, 0,90 per el.
4
5. Ik ben niet bekend met het linnenweven. Toch kunnen sommigen van u zich wellicht wel er een
voorstelling van kunnen maken als ik uit het gedenkboek van de familie Demes het volgende
voorlees:
“De getouwen leveren de stoffen af: het fyfskaft wordt geweven aan stukken van ruim 50 el; het
wordt geverfd, gedroogd, en in een zware pers gezet met een belasting van 200 ponden en door
vier gespierde kerels tot het uiterste aangedraaid.
De vrouwen dragen drie onderrokken: een “beverske”, de “bokkebaai” en “donkerbont”.
Daarop wordt de “buse” (soort zakje aan linten) voorgebonden. Daarover de fyfskaft-rok, met
hierover een zwartwollen schort. En als mantel een ruime, zwart-wollen doek.
Na het verven in de ketels, die met lange turf gestookt worden, volgt het spoelen in het
Kleindiep. Daarna gaat alles om te drogen op latten, die aan lange palen worden opgehangen”.
De stoffen krijgen verschillende namen; ik tel er vijftien. In een klapper heb ik kopieën van
staaltjes meegenomen, al weet ik niet uit welke tijd die stoffen en namen stammen.
1) Rokstreept
2) Blauwe Bever (voor onderbroeken en onderrokken)
3) Rouwchelas (voor rouwschorten en lichte rouw)
4) Nassau (voor onderbroekenvan landarbeiders en voor hun vrouwen)
5) Visgraat-piqué (een dracht waarin de vrouwen zeer ingesnoerd zaten als een soort
bustehouder zonder enig model)
6) Het lijkt alsof er staat Hema-flanel, maar bedoeld is Hemdflanel (voor ambachtslieden, die de
kwaliteiten in rood-willen baai niet konden betalen; 100 % katoen weefsel,dat aan de
achterkant geruwd was, om er de schijn van wol aan te geven);
7) Hausmacher (voor werkhemden, speciaal Paesens en Moddergat)
8) Satijnstreep (voor werkhemden, speciaal in de Wouden)
9) Moleskin (voor werkbroeken, voor de Klei en de Wouden)
10) Fyfskaft (eigen fabrikaat Demes)
11) Mengel (voor onderbroeken)
12) Hemdenflanel
13) Thibet (uitspraak: tibé; zondagse bovenkleding voor vrouwen)
14) Morengo (overgangsrouwkleding voor blouses, jak met schoot)
15) Poolbont (voor werkschorten)
De wijzigingen die de uitvinding van de stoommachine met zich mee bracht betekent dat de
textielnijverheid in Twente op kwam, in het Noorden bleef de industriële ontwikkeling wat
achter, maar wel bloeit de textielhandel op. In 1882 is de concurrentie met het “stoomwezen”zo
groot, dat de blauwververij en de fabriek wordt gesloten. Tot zover ook gaat nu mijn verhaal
over de weverij van de familie Demes.
4. Na 1850: met en na de wevers: de linnenhandel alias de lapkepoepen [de familie Bary]
Alvorens ik gelegenheid geef tot het stellen van vragen wil ik tot slot van mijn verhaal u iets
vertellen over de periode “met en na de linnenwevers”. Het is de periode dat het thuisweven
voorbij is. Textielbedrijfjes zijn als paddenstoelen uit de grond gestampt, hier en elders. Van
overal werden de grondstoffen geïmporteerd. Het zou in Dokkum en elders leiden tot een
monocultuur van kleine handelsbedrijfjes en dus lag de nadruk na 1850 op de linnenhandel.
Hoe verging het in de linnenhandel in Dokkum? Mijn eigen familiegeschiedenis als voorbeeld.
Ruim 25 jaar lang deed mijn opa op de Diepswal “in manufacturen”.Hij was om zo te zeggen
zoals al die handelaren met een Duitse achtergrond een “lapkepoep”. Volgens een briefaanhef
uit 1925 verkocht hij: “Bedden, dekens, confectie, tapijten, gordijnstoffen”, en volgens mijn
5
6. vader niet alleen in Dokkum, maar in heel de regio tot in Grootegast in de provincie Groningen
aan toe.
De ouders [H. Hubert Bary] en C. Florentine Becker] van mijn opa hadden ook al een
textielzaak in de Hoogstraat waar nu Foto Modern van de familie Steggerda is. De zaak zou
overgenomen worden door vier van zijn vijf broers, maar mijn opa begon in Dokkum voor
zichzelf op de Diepswal, wel in dezelfde branche; een ander emigreerde naar de VS, twee
andere broers behielden de zaak in de Hoogstraat. Hun vader [H. Hubert] was in 1864 als 17-
jarige vanuit Mettingen met andere families uit die plaats - zijn ouders waren vroeg overleden -
in Dokkum gekomen. Zelf was mijn opa [Eugen] nog in Mettingen geboren. Pas in 1884
zouden moeder en kinderen – die allemaal rond september en oktober daar geboren werden, u
snapt het ! – overkomen om zich er metterwoon te vestigen. Vader was al twintig jaar in
Dokkum ingeschreven, hij was zelfs al genaturaliseerd voor zijn vrouw enkinderen er
woonden.
Een oom van mijn opa, een jongere broer van zijn vader, die ook als jongen in Dokkum was
gekomen [W. Alexander] zou de structuur van zíjn handel zo veranderen, dat hij veel in de
linnenhandel verkocht, maar vooral in Chinese matten ging en later in de crisisjaren zouden zijn
twee zonen die handel verplaatsen naarLeeuwarden en stuurden hun kinderen naar een hogere
textielschool.
In Dokkum trouwde onze Westfaalse familie met andere katholieke handelaren uit Duitsland in
Dokkum of nakomelingen ervan. Ik noem Becker, Demes, Wüst, Heeger. Toch waren er
uitzonderingen. Mijn opa trouwde met iemand uit Friesland: zijn katholieke schoonouders Jorna
dreven een logement ten zuiden van de Woudpoort – toen in Dantumadeel - wat nu Hotel van
der Meer is; zijn zus trouwde in Dokkum met een wat voor die tijd in de familie ongewoon was,
namelijk met een niet-katholieke jongeman, uit de familie Raadsma.
Mijn opa op de Diepswal had het in de crisisjaren, de jaren twintig van de vorige eeuw moeilijk;
hij bleef zelf in Dokkum tot in de begin jaren vijftig in zijn zaak werkzaam. Voor zijn twee
zoons was in de jaren twintig al geen plaats meer; zij gingen resp. naar Amsterdam en zoals
mijn vader naar Leeuwarden, waar zij bij Vroom en Dreesmann in de tapijten, textiel, gordijnen
en matten terecht kwamen. Ik ben die traditie ontrouw geworden, maar mocht u wel over die
traditie vertellen.
-----
Hierna is er gelegenheid tot het stellen van vragen alsmede een toelichting op meegebrachte
klappers (m.m.v. Netty Beckers)
-----
6