Belle époque en roaring twenties (prozatekst Renée Van Hekken)
1. Belle époque en roaring twenties
bij “De hoed van Hortense“
Wat waren ze toch elegant in de dagen van de belle époque,
de dames en heren van stand, in 1900.
Getooid met grote hoeden, rijkelijk bezaaid met rozen, zelfs met
keurfruit allerhande. De dames in een tailleurtje, met rokken tot op hun
kuise enkels, waar de heren al dansend een ondeugende blik op wierpen,
o la la, getooid in hun zijden maatpakken, compleet met lavallièredas en
sierspeld. De wandelstokken parmantig zwaaiend bij het zondagse tourtje
in het park van ’t Hofke van Roosendael.
Er werden daar bepaald wel wat wulpse blikken naar elkaar geworpen,
op die warme zomeravonden, daar bij de kiosk, waar, we schrijven 1920 al,
de oorlog een valse, kille herinnering, een klarinet hoog opklonk,
in schrille ijle toon van toen, nomad swing uit de negerwijken van New Orleans,
het kabaret van Joséphine Baker in plaats van de Folies Bergère in de
belle époque, en een chanson van Maurice Chevalier, met strohoed op.
De roaring twenties, met een korterrokkenspektakel, meer champagne en
veel canapés, losser zeden en een knipoog naar Couperus, Louis van
Deyssel, de Tachtigers lang voorbij. Aan zee, in Oostende, duurt het feest tot
vlak na de eerste wereldbrand, een subtiel decadentisme tot 1920,
voor de happy few, de hoeden op en champagne op het strand na het bal.
En kijk, Van Ostayen daar, roeiend op de Leie met zijn Emmeke, mét haar
pothoed op. Mister 1900 genaamd, de dandy van de Keyserlei toentertijd.
Glorievolle tijden waren dat, lichtjes en vrij herdenkend in de Hoed van
Hortense, want wie is zij, deze dame van stand, van vroeger & nu?
Met haar kopje thee, wie is zij ? De hoed van Hortense & haar rozen.