3. Lichamelijke ontwikkeling
• ‘babyvet’ wordt vervangen door spierweefsel
• ledematen groeien sneller dan het hoofd
= EERSTE STREKKING of GESTALTWANDEL
• tandwissel
• groei van ongeveer 45 cm (1m05->1m50)
• rond 12 jaar : TWEEDE STREKKING
!!! Lichamelijke ontwikkeling heeft vaak
invloed op sociaal emotionele ontwikkeling
4. een vraag
Denk terug aan je eigen lagere schoolperiode.
Hoe werden groepen in de turnles of
jeugdbeweging verdeeld?
5. motorische ontwikkeling heeft een
grote invloed op het sociaal-
emotionele
Nodig om geaccepteerd te worden.
Plaats in groep is gekoppeld aan behendigheid.
--> zelfde kinderen blijven staan bij uitkiesrituelen
6. Motorische ontwikkeling
• vanaf zes jaar is evenwicht goed ontwikkeld
-> balanceren op muurtjes, fietsen, …
• lichaamsbeheersing neemt toe
-> buigen, gymnastiek, sport,...
10 jaar = L’ enfant Parfait
• oog-handcoördinatie neemt toe
-> mikken, slaan, schoppen, gooien,…
8. Perceptuele ontwikkeling
Evolutie in het waarnemen
• het richten lukt beter
• gedetailleerder
• systematischer
-> minder opvallende elementen
worden waargenomen
Belangrijk bij : schrijven, lezen,
rekenen, mikken, puzzelen,
knutselen,…
->ontwikkelen van zoekstrategieën
Vb zoek de tien verschillen
10. perceptuele reorganisatie
• vermogen om visueel
materiaal in gedachte te
herschikken
• hoe ouder het kind, hoe
groter de mogelijkheid om
voorgrond en achtergrond
te wisselen
12. perceptuele schematisering
• vermogen om tergelijkertijd
het geheel en afzonderlijke
delen te kunnen
onderscheiden
• vanaf 7 jaar
(kleuters zien enkel delen)
14. perceptuele exploratie
• vermogen om schematisch te
werk te gaan bij het
exploreren van een
ongeordende hoeveelheid
prikkels
• vanaf 6 à 8 jaar : L->R, B->O
(kleuters gaan niet
systematisch te werk)
15.
16. en jij, toen je zo oud was ?
• Wat deed je?
• Wat las je?
• Naar wat keek je?
• Welke figuren boeiden je?
17. gericht op de werkelijkheid
• ontwikkelen van een analytische instelling
• oog voor details
• fantasie wordt vervangen door ‘veel
weten’
(fantasie leeft verder in science fiction)
• fascinatie voor onderwerpen die tot de
verbeelding spreken maar realistische
benadering
• Sterke identificatie met (strip)figuren die
herkenbaar zijn en op hen lijken
(ze willen ook zo zijn)
19. cognitieve ontwikkeling
na de kleutertijd is er een
grote evolutie merkbaar op
vlak van :
-geheugen
-magisch denken
-ontwikkelingsfase (Piaget)
20. geheugen
EIDETISCH GEHEUGEN
• ervaringen worden moeiteloos opgenomen
• herinneringen worden gemakkelijk terug opgeroepen
• het geheugen werkt mechanisch associatief
-> memoriseren gaat gemakkelijk
door herhaling
(= mechanisch van buiten leren. Indrammen)
vb maaltafels, liedjes in onbegrijpbare
talen, danspasjes
• einde lagere school (begin adolescentie) verandert deze
manier van opslaan : samenhang nodig om te KUNNEN
opslaan…
-> inzichtelijk structureren
-> geheugentruckjes
21. concreet operationeel denken
• operationeel =
gebeurtenissen vinden
plaats in een bepaalde
samenhang
• concreet =
het ontdekken van deze
samenhang heeft
ondersteuning van concrete
voorstelling nodig
22.
23. kleuters
• wordt geleid door wat het uiterlijk kan waarnemen
• kan classificeren op basis van enkelvoudige
kenmerken (vb kleur) en rekening houden met
meerdere ordeningsprincipes
• past seriatieprincipe niet consequent toe
• beperkte geestelijke voorstellingen, denken is niet
georganiseerd
• gecentreerd denken (slechts één perspectief)
• denken is onomkeerbaar
• egocentrische kijk naar de wereld
lagere schoolkind
• minder misleid door uiterlijk waarneembare
(houdt rekening met aspecten die hij niet kan
waarnemen, maar die wel bepalend zijn)
vb grootteconstantie,
kleurconstantie,…
• kan materiaal classificeren volgens
ordeningsprincipes EN krijgt besef van
klasseninclusie
• in staat tot seriatie
• in staat tot transitief denken (twee relaties
combineren en logisch concluderen)
• gedachtenhandelingen zijn mogelijk
-> probleemoplossend vermogen stijgt
• gedecentreerd denken (houdt met meerder
gegevens tegelijk rekening)
• denken is reversibel (omkeerbaar)
• blijk van conservatienotie (bij concrete
waarnemingen in proefsituaties)
• zakelijke kijk naar de werkelijkheid, in staat
tot rolnemingsgedrag (zich kunnen
verplaatsen in waarnemings-standpunt van
de andere)
24. magische denken
• kan onderscheid maken tussen fantasie en
werkelijkheid
• voorkeur voor wat echt is of echt zou
kunnen zijn
vb voorkeur voor verhalen met
realistische elementen
• maar : toch periode van MAGISCH DENKEN
om iets te bekomen dat je wenst
om iets te voorkomen dat je niet wil