1. College 2 (7 februari 2017)
Staat en publiek beleid in Latijns-Amerika:
Historische contextualisering
2. Praktische Zaken
Inschrijvingen referaat
Deadline kiezen beleid/programma
referaat per email: 28 Februari
Let op! Artikelen vanaf volgende week (zie
cursusinformatie)
Artiekelen te vinden via
universiteitsbibbliotheek online
3. College van vandaag
Publiek beleid de meest urgente behoeften en belangen van de staat
beantwoordt.
Behoeften en belangen veranderen in de loop der tijd.
Van groot belang: soort en aantal sociale en politiek actoren.
In de 19de eeuw: publiek beleid vooral gericht op Nation-Building.
Begin 20e eeuw: ‘Sociaal vraagstuk’ eist versterking van sociaal beleid.
Sinds de jaren 30: aandacht (en middelen) van staat ook gericht op
industrie en economische ontwikkeling
Neoliberalisme en afbouw sociaal beleid.
Neopopulisme → versterking sociale uitgaven (maar is dat sociaal
beleid?)
4. Sociaal beleid: Ook een kwestie van
principes/uitgangpunten?
Is de staat verplicht om de burgers te ondersteunen in hun
economische en sociale behoeften?
Met andere woorden: is sociale ondersteuning door de staat een
(sociaal) recht?
Óf moeten de burgers voor zichzelf zorgen? Zelf maatregelen
nemen (verzekeringen, familie, etc.) om alleen onder extreme
omstandigheden op hulp te kunnen rekenen?
Sociale ondersteuning als een universeel recht beschouwen (dus
alle burgers hebben recht om staatsondersteuning) of moet de
staat slechts de armste mensen ondersteunen (focalisering van de
steun)?
Moet er een verband zijn tussen beschikbare middelen ($) en
omvang van sociaal beleid?
Equidad vs. igualdad
5. Historische ontwikkeling van sociaal beleid
Constante spanning tussen universalisme en focalisering.
Keuzen vertegenwoordigen ook ideologisch-doctrinaire verschillen
tussen Liberalen (pro individualisme) en links-progressieve
groeperingen (voorstanders van sociaal ondersteuning gebaseerd op
het principe van solidariteit)
In grote lijnen: zig-zag beweging: universalisme, focalisering,
universalisme.
Stelling: de relatieve sterkte van de universalistische en de
gefocaliseerde optie afhankelijk van diverse factoren, waaronder:
- beschikbare financiële middelen;
- politieke signatuur machthebbers;
- druk graad vanuit de burgermaatschappij;
- electorale overwegingen
9. Staat en sociaal beleid in L.A.
Periode 1 (1930-1980): ‘universalismo nominal’
Periode 2 (1980-2000): ‘neoliberale focalisering’
Periode 3 (2000-2016): ‘universalismo limitado’?
10. Periode 1 (1930-1980): ‘universalismo
nominal’
Crisis jaren 30: kritiek op liberalisme
Versterking rol van de staat (ministeries,
ambtenaren, etc.)
Publiek beleid pro industrialisatie
Sociaal beleid pro georganiseerde arbeiders
11. Periode 2 (1980-2000): ‘neoliberale
focalisering’
Vaak autoritair neoliberalisme: bijv. Pinochet,
Videla
Afbouw sociaal beleid (economische maar ook
politieke doelen)
Staat wordt door markt vervangen
12. Periode 3 (2000-2016): ‘universalismo
limitado’?
Democratisering + neoliberale hervormingen
Kleinere maar ‘betere’ staat “ter versterking
civiele maatschappij”
Van ‘focalisering’ naar ‘universalisering’ ?
14. 19de eeuw: religiositeit, filantropie en zelf-hulp
Sociale steun in de 19de eeuw: taak vooral van de Kerk.
Van rijke burgers werden caritatieve daden verwacht
Sociale steun vooral taak van de familie en sociale
netwerken (compadrazgo).
Actieve lidmaatschap in de kerk gaf extra contacten.
Patrón-cliënt verhoudingen.
Begin van mutuales obreras (socorro) onder arme
werkers.
17. 19de eeuw: beperkt publiek beleid
Inrichten van de territoriale eenheden (provincias,
estados, etc.).
Inrichten van de nationale legers en politiekorpsen.
Inrichten van de rechtelijke macht.
Beperkte capaciteit (organisatorisch en financieel) om
openbare werken te organiseren
Vooral bezig om het centraal gezag te consolideren
18. Begin 20de eeuw:
steun voor werkende groepen
Beperkte toegang tot sociale hulp; op basis van verplichte of vrijwillige
contributies (afgetrokken van hun salaris).
Meer invloed van werkende bevolking georganiseerd in grote
vakbonden
Het ontstaan van de ‘sociale kwestie’, druk om sociale wetgeving uit te
breiden.
Politieke veranderingen onder nieuwe grondwetten met universele
rechten
Crisis van de jaren 30, kritiek van het liberalisme
Staat moest meet sociale verantwoordelijkheid dragen.
21. Periode post 1930: publiek beleid gericht op
industrialisering
Investeringen in infrastructuur
Het principe was: het beste sociaal beleid was
werkplaatsen genereren,
Begin ‘planning’ bij de overheid
Respons op sociale onrust: populistische regimes.
Coöptatie arbeidersbeweging (of delen daarvan)
Ontstaan van ‘programas de protección social’
Grote kloof tussen georganiseerde volkssectoren in urbane
centra en boeren.
22. Periode post 1930: ‘universalismo nominal’
Populistische regeringen beloven ‘universele rechten’
Praktijk: cliëntelistische relatie met georganiseerde werkers
Marginalen vielen buiten de schema’s van ‘protección social’ (1930-
1960)
De crisis van de populistische regimes jaren ’50 leidde ook tot een
(fiscale) crisis van de structuren van ‘protección social’: onbetaalbaar.
Jaren ‘60 (als gevolg van het Cuba-effect), regeringen proberen sociale
omstandigheden van werkers te verbeteren (soms gefinancierd door de
Verenigde Staten).
Politiek doel: radicalisering van de armen proberen tegen te gaan.
23. Neoliberisme: 1980s en verder
Kritiek op sociaal beleid populistische regimes.
Kritiek rol van de staat: ‘te’ veel sociale programma’s.
Publiek beleid onder populisme gezien als ‘politiek gebruik’
Kritiek: populisme schept passiviteit en afhankelijkheid
En ook Verwaarlozing sectoren in echte nood
Reductie rol van de staat en vrijlating markt:
Afschaffing vele sociale programma’s (om fiscale tekorten te
dichten).
Overgebleven programma’s reduceren en alleen toegankelijk voor
armste bevolking (focalisering).
Systeem van ‘fichas sociales’ in te voeren om vast te kunnen stellen
wie in extreme armoede leeft.
26. Democratisering en neoliberaal sociaal beleid:
jaren ’80s en ’90s
Nieuwe democratische regeringen beloofden sociaal gezicht van de
staat te versterken maar economische crisis laat weinig geld over voor
sociaal beleid
Discussie tussen ‘universalisme’ versus ‘focalisering’
Argument: financiële middelen alleen voldoende voor focalisering op
armste groepen
Internationale financiële instellingen (IMF, etc.) lieten geen uitbreiding
van de sociale uitgaven toe (conditionaliteit).
Uitbreken van rellen in de jaren ‘80 en toenemende sociale onrust liet
de internationale instellingen van mening veranderen.
28. Focalisering van social beleid
Vanaf 1990: internationale instellingen formuleren en
financieren programas de emergencia (als tijdelijk
gepresenteerd).
Decentralisering van de staat. ‘Small is Beatiful’?
Programma’s uitgevoerd op lokaal niveau
Al teken van democratisering gepresenteerd: burgers
krijgen een stem in de formulering (en soms zelfs in de
uitvoering) van diverse programma’s.
Goed voor transparantie in beleid: dichter bij de burgers,
meer mogelijkheden voor controle.
29. Sinds 2000: Focalisering wordt
geïnstitutionaliseerd
Wantrouwen van regeringen tegen dit soort sociale programma’s
nam af door: resultaten en politieke wist.
Gaan zelf programma’s uitbreiden en meefinancieren (als hun
economieën dat toelaten).
Sociale programma’s ‘genationaliseerd’; de overheid maakt ze zich
eigen.
Voorbeeld: ‘orçamento participativo’ in Brazilië.
Vele programma’s die nu 20 jaar of langer draaien
Lokale overheden hebben vaak verbeteringen aangebracht
(adaptaties lokale omstandigheden).
30. De opkomst van linkse regeringen en de stelling van
protección social als burgerrecht
Jaren 90’ linkse sociale en politieke organisaties bekritiseerden
programma’s gebaseerd op focalisering.
Werden gezien als een poging om aan het neoliberalisme een ‘human face’
te geven.
Voorstel: protección social door de staat als onderdeel van mensenrechten.
Discussie over burgerschap: bescherming als een recht
Recht op sociale voorzieningen gegarandeerd door de overheid
Vele nieuwe linkse regeringen zetten universele sociale rechten in nieuwe
grondwetten.
Expansie universalisme vergemakkelijkt door 3 factoren: crisis van het
neoliberalisme sinds 2008; de judicialización van het debat; en de
economische bonanza
31. Naar een Estado Benefactor of
Neoliberalisme?
Daniel Ortega Mauricio Macri