SlideShare a Scribd company logo
1 of 121
Download to read offline
1
DANSEN BOVEN DE
AFGROND
Dries Nieuwland
Had ik de liefde niet, ‘k had niets, ‘k was niets. Ik
zou niet méér zijn dan een schim,
vergaand in de duisternis van eigen onbegrip…
Copyright: © André Haegeman, 9820 Merelbeke, Kon. Elisabethlaan 78
Niets van dit manuscript mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door
middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de auteur.
2
EERSTE DEEL
1.
Geruisloos gleed de glimmend nieuwe Porsche door het Vlaamse platteland. Achter het
stuur zat een donkerharige vrouw, de zwart omrande ogen glinsterend in het diepbruine
gezicht. Hoewel ze pas vijfendertig was, hadden leed en een tropisch klimaat duidelijke
sporen achtergelaten die met geen make-up waren weg te werken. Toch was het alsof er
een loden last van haar schouders was afgevallen.
Eindelijk was het zover gekomen: het leven in het oerwoud had ze voorgoed de rug
toegekeerd. Toch had ze de indruk dat ze haar heimwee naar dat smaragdgroene paradijs
nooit meer uit haar ziel zou kunnen bannen. Een paradijs waar het diafane morgenlicht
door het bladergewelf van reuzenbomen en slingerplanten filtert als een zacht bewegend
gordijn… Waar een broeierige stilte heerst rondom het middaguur, een diepe, ademende
stilte die mens en dier benauwt en die slechts wordt verbroken door het geritsel van een
waterslang of het geplas van een alligator… Een paradijs waar onder de gele tropenzon
een ongelooflijke kleurenpracht van wilde orchideeën openbreekt, omgeven door
bontgekleurde vlinders, ara’s en het gegons van miljoenen insecten. Maar waar in de
regentijd grote, mistige sluiers laag over de grond hangen die mens en dier
terneerdrukken met een onnoembare melancholie…
Toen was de tragedie gekomen die de droeve droom doorbrak. De catastrofe die een
abrupt einde stelde aan vijftien jaar wroeten in de meedogenloze wildernis. En wanneer
ze tot het besef kwam dat het lot onomkeerbaar over haar leven had beslist, waren in
haar hart weer de dromen ontwaakt die ze als jong meisje had gekoesterd.
Op dat ogenblik was ze heel doordacht te werk gegaan. Onmiddellijk na het ongeval dat
Frank was overkomen had ze vanuit Zuid-Amerika een brief geschreven naar een Oost-
Vlaams verhuurkantoor. Daarin had ze de wens uitgedrukt een stijlvolle, comfortabele
villa te huren in een nette, stille buurt. Als alles meeviel, zou ze die villa later best willen
aankopen. En toen ze eenmaal aan het schrijven was, had ze eraan toegevoegd dat de
meubels zus en zo moesten zijn, de telefoon in gebroken wit, de badkamer in roze of
blauw. Vanzelfsprekend moest er ook een HD flat-screen zijn en stereo apparatuur. Ze
hoopte dat de krokussen haar uit een verzorgd gazon zouden tegenlachen bij haar
komst. En tot slot had ze er iets aan toegevoegd dat gewoonlijk alle bezwaren opruimt:
‘De prijs speelt geen enkele rol…’
Een tevreden glimlach kwam om haar mondhoeken spelen als ze aan die brief terugdacht.
Vastberaden omklemde ze het stuur en drukte het gaspedaal wat dieper in. Wat men
haar verteld had over deze wagen was niet overdreven: nerveus en toch heel wendbaar
en soepel, met sportstuur en voorzien van allerlei snufjes… Als ook de villa nog meeviel,
kon haar leven best een totaal nieuwe wending nemen.
Ze slaakte een zucht en staarde naar buiten. Zo, dit was dus Vlaanderen na al die jaren!...
Onder het bleke morgenlicht strekten akkers en weilanden zich uit tot een onafzienbare
3
vlakte. Bomen en struiken lieten reeds fijne, teer-groene topjes uitschieten waartussen
een zachte lentewind speelde. Bij het doorkruisen van een dorp zag ze hoe in een
voortuintje gele narcissen opschoten. De aanblik van deze lentebloemen deed een
tintelend gevoel in haar ontwaken. Ze herinnerde zich een gedicht uit lang vervlogen
dagen: ‘The Daffodils’. Wie had dat ook weer geschreven? Ach, het had feitelijk geen
belang… Het enige wat belang had was, dat de droom van haar jeugd weer fris en nieuw
voor haar stond. Heel even leek alles net als vroeger, maar toch… Hoeveel drukker was dit
Vlaanderen dan de herinnering die ze zolang in haar hart had meegedragen!
Aan de horizon gulpten zwarte rookwolken uit de schoorstenen van een of andere
fabriek. In de verte vermoedde ze de drukte van het stadsleven, het dolle geraas, de
zinloze chaos waarvoor men haar had gewaarschuwd. De chaos die aan de maatschappij
een heel ander uitzicht had gegeven dan toen ze er als twintigjarig naïef kindvrouwtje
was uit weggetrokken. Die stad, ja zelfs haar geboortestreek in West-Vlaanderen wilde ze
voorlopig vermijden. De oude wonden moesten eerst genezen. Ze moest weer tot rust
komen, de innerlijke harmonie trachten terug te vinden die zo talloze malen brutaal werd
geschonden. Alles op een nieuwe lei, in een gloednieuw nest… Ze dankte de hemel voor
de inval, zich in Brussel een hele garderobe kleren naar de laatste mode te hebben
aangeschaft. Zo kon ze meteen als een ‘dame van de wereld’ in haar nieuw milieu
terechtkomen…
Toen ze de plaats van bestemming naderde, verscheen een peinzende rimpel tussen haar
wenkbrauwen. Was dit de Platanendreef?... Smaakvolle villa’s, alle in eigen stijl
opgetrokken, verscholen zich achter ligusterheggen en sparrenbomen of lagen als
imponerende bolwerken in een zee van groen. Veel kinderen waren er niet te zien,
hoewel het zaterdag was. Een eenzame dreumes daar, met kleurrijk oranje tuinpakje aan.
Goudblonde haarlokken wuifden om een lief gezichtje met onwaarschijnlijk blauwe ogen.
Even bleef het beeld in haar geest vasthaken. Maar dan schudde ze het hoofd. Kinderen?
Die droom was lang voorbij…
Halfweg de Platanendreef minderde ze vaart. Een domein met donkere paaltjes afgezet
kwam in het verschiet. Daarachter doemde een droom van een landhuis op met klassieke
ingang en frisgroene luiken, tal van uitbouwen en grote, zonnige ramen…
‘Zomergenot!’ Het klonk bijna als een juichkreet in haar binnenste. Gespannen, als
vreesde ze dat een tropisch onweer de tere droom zou vernielen, klapte ze het portier
dicht en wandelde op de villa toe. Alleen de ingang was al overweldigend: een Grieks
fronton, ondersteund door marmeren zuilen met Ionisch kapiteel! Het geheel had iets
van een vorstenverblijf uit de renaissance, tot en met de voordeur, versierd met kunstig
snijwerk en een bronzen klopper.
Voor het landhuis bleef ze ademloos staan. Daar prijkte een vlekkeloos gazon met daarin,
in smaakvolle groepjes verdeeld, gele, witte en paarse krokussen die met hun kelken de
ochtenddauw opzogen.
‘Dan toch!’ prevelde ze, met moeite de mateloze vreugde onderdrukkend die in haar
opschoot. Ze had geleerd plots opkomende gevoelens en verwachtingen te temperen;
het had haar voor veel leed behoed.
4
Met afgemeten passen ging ze om de villa heen, angstvallig elk detail in zich opnemend.
Ook achteraan strekte zich een grasperk uit, omkranst door een variëteit van planten en
struiken waarvan ze ternauwernood de namen kende. Zelfs de treurwilg was er, met een
sneeuwwitte zitbank eronder. De aanblik van het geheel benauwde haar. Het was te zeer
het levend worden van een droom. Te lang was ze gewoon geweest aan de koortsdromen
die opleven tijdens de halfduistere periode van de regenval. Hoe dikwijls had ze met
grote ogen liggen staren naar de witte sluiers, die als een lijkwade over het vochtig-
dampend woud heen lagen of als bloedeloze gestalten om haar rustbed heenslopen, met
vreemde gebaren of driftig-fluisterende stemmen. Maar toen ze ontwaakte, was alles
vervluchtigd in de verte…
Haastig keerde ze op haar stappen terug en zocht in haar handtas de sleutel van de
voordeur. Ze stond op het punt het huis binnen te gaan, toen een frisse meisjesstem zei:
‘Goeiedag! U bent mevrouw Willems, neem ik aan?’
Een jongedame van zowat twintig lentes trad haar glimlachend tegemoet. ‘An Delbeke,’
stelde ze zich voor. ‘Van de sociale dienst…’
De aangesprokene bleef het meisje enkele ogenblikken aanstaren. Ze droeg een los
boerenhemd met jeansbroek en maakte een zeer spontane indruk. Haar gezicht, dat niet
het minste spoortje van make-up vertoonde, was omkranst door een kroezelige,
wijduitstaande haardos die op een reusachtige ragebol geleek. Doch de ronde metalen
bril waarachter twee levendige ogen flikkerden gaf haar iets van de wijsheid van een uil.
‘Ik ben inderdaad de nieuwe huurster,’ gaf Carla toe. ‘Maar ik meen mij niet te
herinneren dat ik de sociale dienst –‘
An glimlachte. Maar het was geen glimlach uit beleefdheid, merkte Carla op. Haar lach
had iets innigs, dat van dieper kwam.
‘Natuurlijk niet! De zaak is nogal eenvoudig, mevrouw. Op een dag waren er twee
mannen aan het werk in de voortuin toen ik hier met mijn vriend Leo voorbijkwam. Ze
konden het blijkbaar niet eens worden, want ze stonden elkaar uit te schelden. Wij
vroegen wat er aan de hand was en ze vertelden ons over een echtpaar uit de tropen. Er
was de echtgenoot een zwaar accident overkomen, zodat ze naar België moesten
weerkeren. In afwachting van hun komst diende de villa helemaal te worden ingericht
naar de smaak van de toekomstige bewoners.
Toen we dit hoorden, besloten Leo en ik meteen onze diensten aan te bieden, omdat we
gewoon zijn mensen in een noodsituatie te helpen, zonder enige bijbedoeling. Maar die
twee mannen zegden dat er voor elk onderdeel specialisten waren aangeworven en dat
we bedankt waren. En toen ik daarnet uw wagen zag voorstaan, dacht ik dat ik u toch
hartelijk welkom kon heten in onze buurt, nu u hier als vreemdelingen aankomen…’
‘Ach zo!’ De gastvrouw begreep meteen hoe onbaatzuchtig deze jongelui waren – een
houding die ze bij de hedendaagse jeugd nog amper voor mogelijk had gehouden.
Derhalve nodigde ze het meisje meteen uit naar binnen. Haar reactie was An niet geheel
ontgaan. Tegelijk kreeg ze een beeld van de status van deze dame: de Porsche voor de
deur, haar make-up en gloednieuw mantelpak, de luxe die gans dit domein uitstraalde…
5
Maar deze dame had iets gereserveerds over zich. Alsof diep in haar iets leefde wat ze
voor de buitenwereld wilde afschermen.
‘Wel, heb je me nou!’ kreet mevrouw Willems toen ze de woonkamer binnentrad. ‘Net
zoals ik het mij had voorgesteld… Zie eens hoe mooi de motieven van dit salontafeltje
samengaan met dat prachtig Deens tapijt… En hier een volledige stereo-installatie, een
HD flat-screen tv met digicorder… En een kast voor een kleine bibliotheek. Bekijk hier
eens die twee schommelstoelen bij de haard… Alleen de schouw boven het haardvuur zal
ik zelf moeten aankleden.’
En zich plots tot de bezoekster wendend: ‘Neem me niet kwalijk dat ik u even uit het oog
verloor, juffrouw Delbeke, maar ik ben werkelijk overdonderd. Kom toch binnen en vertel
me eens wat ik u te drinken mag aanbieden. À propos, waar bevindt zich de bar?’
Beiden schoten tegelijk in de lach. Het was ook een komische situatie: de gastvrouw die
aan de bezoekster moest vragen waar de bar was. Maar ze ontdekten die beiden tegelijk.
‘Nee toch! Een bar met ingebouwde draaitafel vol dranken… Zoals u ziet, keuze genoeg,
juffrouw – ‘
‘Op voorwaarde dat u mij in het vervolg met An aanspreekt, mevrouw –‘
‘Juist, en jij zegt gewoon Carla. Afgesproken?’
‘Wat mag ik je inschenken, Carla?’ vroeg An even later, gedienstig als altijd.
‘Een whisky met twee ijsjes en een scheutje cola graag,’ antwoordde de gastvrouw,
gewoon om te bevelen en op haar wenken bediend te worden. Maar dan besefte ze
plots het ongewone van de situatie. ‘Hela, wacht eens... Ik waande mij even terug op de
plantage. In de eerste plaats ben jij hier geen dienstmeisje; verder stel ik voor dat jij eerst
je eigen drankje klaarmaakt, terwijl ik de wagen in de garage zet… zodra ik die gevonden
heb. Tot zo.’
‘Als het jou om het even is, kan ik je misschien eerst helpen je bagage uit de auto te
halen…’
‘Altijd even behulpzaam,’ zei Carla vertederd. ‘Nou goed dan.’ Toen ze zich naar haar
wagen spoedde werd ze als haar schaduw gevolgd door An. Die maakte zich nuttig door
twee valiezen te dragen. De gastvrouw van haar kant droeg twee omvangrijke
boodschappentassen waar de koopwaar letterlijk uitpuilde.
‘Ben ook nog wat gaan winkelen in Brussel, maar heb uiteraard nog geen tijd gehad om
alles te ordenen,’ legde ze uit.
Binnen schakelde ze meteen de koelkast in en bracht de bederfelijke eetwaren daarin
onder. Wanneer ook de rest inderhaast was opgeborgen, schonk ze zich een Chivas Regal
uit met cola, bij gebrek aan ijs. An schonk zich enkel een cola in. Dan zonken beiden met
of zonder zucht in de bruinleren sofa neer.
2.
‘Hé, hé, zo’n vlucht uit Zuid-Amerika blijft in de kleren hangen,’ verklaarde Carla. ‘En dan
al die administratieve rompslomp, de boodschappen, de boordpapieren voor de wagen…
Maar gelukkig is dat nu allemaal achter de rug.’
6
An aarzelde. Ze was niet het type voor theekransjes en roddelpraatjes. ‘Ik ben blij te
horen dat je reis goed verlopen is,’ begon ze. ‘Maar ik heb zo een en ander lopen
bedenken. Als je als vrouw alleen zo’n groot landhuis moet onderhouden, dan zal dat
beslist niet meevallen! Ik denk niet zozeer aan al die kamers en vertrekken, maar aan de
grasperken, de planten en bloemen, de boodschappen… Heb jij daarvoor al bevoegd
personeel aangeworven? Of – ‘
Carla gaf haar een vriendschappelijk tikje tegen de schouder. ‘Waar jij je toch zorgen over
maakt! Uiteraard zal ik eerstdaags een tuinman, een poetsvrouw en een dienstmeisje
aanwerven. Is je vriend Leo soms een tuinman?’
Voor het eerst klaterde Ans lach fris en helder door de woonkamer. ‘Als hij dat hoorde,
zou hij zo eens griezelig met zijn ogen draaien, iets waar ik kippenvel van krijg. Nee, nee,
hij is gewoon derdejaars student in de diergeneeskunde.’
Een fijn lachje was om Carla’s mond verschenen. ‘Ach zo, student… Hij zal dus wat extra
zakgeld best kunnen gebruiken?’
An ging plots rechtop zitten en haar ogen blonken vinnig. ‘Bedoel je soms dat Leo er wil
voor betààld worden? Nee, dank je vriendelijk. Welk is dan de zin van sociaal
dienstbetoon?’
‘O zo!’ deed Carla, steeds meer geboeid. ‘En is hij alleen maar een goede vriend van je?
Of – ‘
An aarzelde. ‘We kennen elkaar al vrij lang. Maar het eerste jaar hebben we het voor
onze ouders verborgen gehouden omdat we nog zo jong waren. Geleidelijk kregen we
een grote waardering voor elkaar en toen gingen we ook al eens bij elkaar aan huis. Maar
daar kwamen nogal wat bezwaren los. Religieuze en andere…’
Carla brandde van nieuwsgierigheid om nader op dat onderwerp door te gaan, maar dit
zou An misschien kunnen afstoten en dat wilde ze niet. Haar omgang met het
ongekunsteld buitenmeisje schonk haar een gevoel van rust en tevredenheid. ‘Ik houd je
toch niet te lang op?’ polste ze. ‘Misschien heb je wel dringend werk te verrichten?’
‘Nee, niet zo dringend… De eindexamens zijn nog veraf en aan mijn thesis kan ik straks
rustig verder werken.’
‘Je studeert dus nog. Mag ik vragen in welke richting?’
‘Maatschappelijk assistente.’
‘O, juist. Dat ligt helemaal in jouw lijn, me dunkt.’
Carla liet opzettelijk een stilte vallen; ze wilde het meisje zelf aan het woord laten, want
dit was een nieuwe, onbekende wereld voor haar. Tot haar ontgoocheling vroeg An:
‘Jouw man verblijft in het hospitaal, naar ik gehoord heb?’
Carla rommelde in haar pakje Marlborough en bood An een sigaret aan. ‘Roken doe je
ook al niet? Wel, wel… Waar waren we gebleven? O ja, Frank… Het was een stom ongeval
dat een eind heeft gemaakt aan ons verblijf op de plantage. Dat zou hem nog enkele
weken aan zijn ziekbed kunnen kluisteren. Het is zijn ruggengraat, begrijp je. Het centrale
zenuwstelsel werd getroffen. Hij is gedeeltelijk verlamd.’
‘Hoe bedoel je?’ polste An met dezelfde klare, geïnteresseerde ogen. ‘Heeft hij soms een
accident gehad met zijn wagen?’
7
Er kwam een zekere terughoudendheid over Carla. Haar blik die zopas nog straalde
omwille van het nieuwe leven dat haar opwachtte, werd plots ingekeerd. ‘Het heeft niets
met een auto-ongeluk te maken,’ legde ze uit. ‘We waren samen op de zolder van een
der voorraadsschuren waar we de oogst opbergen om te drogen. Ook Tembo, de
werkleider van de negers, was bij ons. De anderen waren reeds naar hun hutten, want de
duisternis viel plots in. Negers zijn daar zeer gevoelig voor. Eenmaal de zon onder, krijg je
ze met geen stokken nog aan het werk. Volgens hun overleveringen dwalen dan de
geesten der afgestorvenen rond die geen rust kunnen vinden. Zulke geesten kunnen
alleen maar kwade bedoelingen hebben…
Op zeker ogenblik daalde ook Tembo de ladder af om zich bij zijn rasgenoten te voegen.
Ik vroeg aan Frank of we niet beter zouden stoppen, vermits we ternauwernood zagen
waar we liepen. Hij was slecht gehumeurd en weigerde. Ik stond vlakbij de ladder en
wachtte. Eensklaps hoorde ik enig gerommel, dan een vloek, gevolgd door een kreet… En
vooraleer ik besefte wat er gebeurde, was Frank door de vermolmde plankenvloer heen
geschoten en belandde op zijn ruggengraat op de rotsachtige bodem beneden…’
Tijdens het vertellen waren Carla’s ogen groot en onrustig geworden. An voelde hoe het
hele gebeuren haar opwond. Ze stond op het punt over te gaan op een ander item toen
de gastvrouw met vlugge stem hernam, als wilde ze de herinnering van zich afduwen:
‘Het eerste ogenblik dacht ik dat hij dood was. Hij lag er onbeweeglijk, in een vreemd
schuine houding… Ik probeerde hem naar ons blokhuis te slepen, maar slaagde daar niet
in. Mijn man is zwaar gebouwd, moet je weten. Op dat ogenblik woog hij zowat
vijfennegentig kilo. Ik schreeuwde in de nacht om hulp, maar niemand kwam. Daar stond
ik dan als vrouw alleen, midden in de duisternis, omgeven door de dreiging van het
oerwoud…’
Ze bette met een zakdoekje de zweetdruppels die op haar voorhoofd verschenen waren
en vervolgde: ‘Hoe ik uiteindelijk toch in ons blokhuis geraakt ben met Frank, weet ik niet
meer… Misschien is Tembo teruggekomen om te kijken waar ik bleef. Het enige wat ik mij
klaar herinner is dat Frank de hele volgende dag buiten bewustzijn bleef. Ik verleende
hem de beste zorgen, maar wat kan je in de wildernis aanvangen, urenver van de
bewoonde wereld? Het werd me spoedig duidelijk dat ik een dokter moest ontbieden.
Het was pas vijf dagen later dat die bij ons aankwam.’
‘Was Frank de hele tijd in coma?’
‘Toch niet. De tweede dag ontwaakte hij. Hij moet verschrikkelijk geleden hebben, want
hij schreeuwde en huilde. We hadden alleen wat morfine. Toen de dokter kwam en hem
de eerste zorgen had toegediend, deelde hij mij mee dat Frank dringend naar het
hospitaal moest, daar ter plaatse… of in België. Van een hervatten van zijn werk op de
plantage kon in lange tijd geen sprake zijn…’
Ze pauzeerde even en hernam dan gelaten: ‘Jij kan je wellicht inbeelden hoe hard die slag
voor mij aankwam. Wat kon ik als vrouw alleen in die negorij blijven uitrichten? We
hebben dan gezamenlijk besloten dat de dokter hem zou meenemen tot aan de kust,
vanwaar Frank per vliegtuig naar België zou worden overgebracht. Ikzelf ben nog enkele
8
weken ter plaatse gebleven om de meest dringende zaken af te handelen. Want heel de
plantage moest worden geschat en verkocht…’
‘Die plantage moet wel in een zeer onherbergzaam gebied gelegen hebben, met zo’n
primitieve negers?’ liet An zich ontvallen.
‘Ach lieve hemel, wat een broeinest! Je denkt toch niet dat het ene land in Zuid-Amerika
een greintje beter is dan het ander?’ ontweek Carla haar vraag. ‘Om een lang verhaal kort
te maken: acht dagen na zijn val was Frank in het UZ in Gent. Ikzelf verkocht de plantage
en laatste oogst aan de hoogste bieder. Toen heb ik onze persoonlijke spullen in kisten
laten verschepen en ben gisteren in Zaventem geland. En nu ben ik hier in mijn nieuw
tehuis…’
‘Ben je Frank nog niet gaan opzoeken in het UZ?’ deed An verwonderd.
‘Hoe kon dat, kind? Ik moest toch eerst de nodige kledingstukken kopen en de nieuwe
Porsche ophalen die ik vanuit Amerika besteld had? En ik mag toch ook eens dit prachtig
landhuis bekijken waar ik waarschijnlijk de rest van mijn dagen zal doorbrengen? Maar
maak je geen zorgen: morgen heb ik een afspraak met een zekere dokter Joren,
neuroloog in de psychiatrische afdeling waar Frank momenteel verblijft.’
‘Wat een sombere belevenis!’ huiverde het jonge meisje. ‘Toen wij het nieuws vernamen
over mensen uit de tropen die dringend een woonplaats zochten, vermoedde ik wel dat
er een drama achter schuilging. En ik sta erop dat je in geval van nood onze diensten zou
aanvaarden. Maar nu moet ik toch werkelijk gaan. Ik ben al te lang gebleven…’
‘Bedankt voor het aanbod, An. En vergeet ook Leo niet te bedanken, maar misschien
neem ik toch een tuinman,’ gniffelde ze. ‘Vooral je vriendelijk onthaal heeft mij ontroerd.
Je weet niet wat zoiets voor mij betekent, na een lang verblijf in een ontembare wereld…
Maar één ding moet je mij beloven: dat je mij binnenkort een bezoek brengt met je
vriend, voor een gezellig etentje. Afgesproken?’
An knikte en kwam met een sprongetje overeind.
3.
Nadat ze er eindelijk in geslaagd was haar Porsche te parkeren, nam Carla het
gebouwencomplex rondom de psychiatrische afdeling van het UZ in zich op. Grote
grutjes! Ze had zich wel een en ander voorgesteld van een gerenommeerde instelling als
het UZ, maar het leek wel een doolhof! Uiterst moderne gebouwen met zijvleugels,
onafzienbaar… Alles in beton en glas, helder, efficiënt, comfortabel… Het befaamde K 12-
blok leek wel een mastodont lijk de Boekentoren.
Arm land dat zo’n uitgestrekte lokalen nodig heeft om zijn zenuwpatiënten op te vangen,
overwoog Carla. Maar meteen schrok ze van haar eigen gedachte. Ze meldde zich aan bij
de receptie van het aangrenzend gebouw en werd verwezen naar een helder verlichte,
knusse wachtzaal met TV-schermen aan de wanden. Kleurrijke tijdschriften in
verschillende talen prijkten op glazen tafeltjes. Tijd om de omgeving in zich op te nemen
kreeg ze niet, want even later kwam een hoge gestalte in witte overjas aanwandelen.
‘Mevrouw Willems? Dokter Joren. Wilt u zo goed zijn mij te volgen?’
9
De neuroloog was rijzig van gestalte. Carla schatte hem rond de dertig. Ze merkte dadelijk
dat hij geen trouwring droeg. Hij had een vrij knap gezicht en ietwat weerbarstig
donkerblond haar. Maar wat haar van meet af aan trof was de uitdrukking van begrip, van
mededogen en empathie op zijn gelaat. Ze had in haar leven een reeks dokters zien
defileren met uitgestreken gezichten waarop geen enkel gevoel te lezen lag, tenzij een
soort lome vermoeidheid. Maar deze man straalde iets zeer persoonlijks uit. In zijn ogen
lag een uitdrukking die betekende: Jij bent geen nummer voor mij, maar iemand. Vertel
me nu eens wat je op het hart hebt.
Hij leidde haar het lokaal binnen waar een naamplaatje op de deur vermeldde: “S. Joren,
zenuwarts.” Nadat hij haar mantel van haar had overgenomen ging hij zitten achter een
enorm bureau met groen-lederen bovenvlak. Een tamelijk omvangrijk dossier lag voor
hem open. Carla verwachtte elk ogenblik een spervuur van vragen. Maar tot haar
verbazing vroeg hij: ‘Hoe voelt u zich, mevrouw? Was de reis niet te vermoeiend?’
‘O nee, dank u dokter. Ik ben feitelijk gisteren in Zaventem aangekomen, zodat ik al even
op adem ben kunnen komen.’
‘Zo, des te beter,’ knikte hij vriendelijk. ‘U heeft er natuurlijk goed aan gedaan de patiënt
vooruit te sturen. Hoewel dat ook zekere nadelen biedt.’
Hij wachtte even om het effect van zijn woorden na te gaan. Doch Carla had iets anders
op het hart. ‘Ik zag dat uw naamplaatje op de deur vermeldt dat u zenuwarts bent. Ik
dacht dat u neuroloog was?’
Hij glimlachte. ‘Een neuroloog is iemand die zich bezighoudt met ziekten van het
zenuwstelsel, van stoffelijke, zichtbare organen zoals hersenen, ruggenmerg en
zenuwen,’ legde hij geduldig uit. ‘De zenuwarts is èn neuroloog èn psychiater en
behandelt dus zowel de aandoeningen van het stoffelijke zenuwstelsel als… laten we
maar zeggen, de afwijkingen van de geest.’
Plots merkte Carla de eigenaardige glans op die in de ogen van de zenuwarts verschenen
was. ‘Dokter! U maakt me aan het schrikken. Ik dacht dat mijn man voornamelijk een
fysiotherapeut en een neuroloog nodig had?’
Weer was er die milde, taxerende blik van een begrijpend mens. ‘In eerste instantie
natuurlijk. Door zijn val zijn bepaalde ruggenwervels maar tevens het centrale
zenuwstelsel beschadigd. Dat heeft een nefaste invloed gehad op zijn hele mentaliteit.
Kan u mij zeggen of u na zijn val veel last met hem heeft gehad? Ik bedoel – vanwege zijn
gedrag of zijn humeur?’
Carla kon niet beletten dat het schaamrood haar naar de wangen steeg. ‘Wel… toen we
hem naar de boot van de dokter brachten, begon hij plots te razen en te vloeken als een
ketter…’
‘U hoeft zich daarover niet te schamen, mevrouw. Het is vrij normaal dat dergelijke
patiënten reageren op transport. Als ik vragen mag: wie brachten hem naar die boot?’
‘Een viertal negers, onder leiding van Tembo, de opzichter.’
‘Zo. En tevoren was hij eerder kalm geweest?’
‘Bij zijn ontwaken uit coma schreeuwde hij van de pijn. Ik diende hem toen een dosis
morfine toe. Later scheen hij te ijlen en in een koortstoestand te verkeren. Ook de
10
plaatselijke dokter gaf hem een pijnverdovend middel. Het was dus uitsluitend toen ze
hem wegbrachten dat hij buiten zichzelf raakte.’
‘Hum. Dan moet ik u toch op de hoogte stellen van een nieuwe situatie. Naar men mij
verteld heeft, zou Frank aan boord van het vliegtuig nogal wat herrie hebben geschopt en
meer dan eens – vergeef me de uitdrukking – obscene taal hebben uitgeslagen… Nee,
geen excuses, we proberen alleen de zaak te stellen zoals ze is. Aanvankelijk meende de
verpleegster die hem vergezelde dat het te wijten was aan zijn eerder oncomfortabele
toestand in het vliegtuig. Hij had niet zo heel veel ruimte ter beschikking. Maar dat is nog
geen reden om te keer te gaan als een bezetene…’
‘En hoe is zijn toestand hier geëvolueerd?’ vroeg Carla gespannen terwijl ze bleek werd
om de neus.
‘Ik vrees dat ik niet zo best nieuws heb,’ hernam de zenuwarts, behoedzaam zijn woorden
afwegend. ‘Laten we beginnen bij enkele krasse feiten. Nadat we hem hier aan een eerste
onderzoek onderworpen hadden, begonnen we met een reeks behandelingen voor zijn
ruggengraat. Na iedere behandeling werd hij telkens naar de gemeenschappelijke zaal
gevoerd, waar een tiental spoedgevallen bij elkaar liggen. Spoedig begon hij ook daar
liederlijke praat te verkopen. Na een paar dagen hebben we hem betrapt terwijl hij een
paar pornografische boekjes aan het rondgeven was die hij God-weet-waar vandaan had
gehaald.’
Carla was geschrokken overeind gekomen. ‘Nee maar!’ riep ze uit terwijl een ijskoude
verontwaardiging zich van haar meester maakte. ‘Dat kan niet waar zijn, dokter! Zo
gemeen is Frank nooit geweest!’ De lijkbleke kleur op haar gezicht verraadde dat de
emotie diepe wortels had.
Doch ook dokter Joren was overeind gekomen en sprak haar minzaam toe. ‘Mevrouw
Willems, laten we eens en voorgoed afspreken: we zeggen elkaar op een rustige toon en
zonder enige kwetsende bedoeling de volle waarheid. Waarschijnlijk zullen wij nog vrij
lang moeten samenwerken aan de genezing van Frank. Kan ik op uw medewerking
rekenen?’
Ontdaan was Carla op haar stoel neergezonken en knikte. De eerstvolgende ogenblikken
hoorde ze de stem van de zenuwarts slechts uit de verte. ‘Veertien dagen geleden zijn we
met de tweede fase begonnen,’ vervolgde hij. ‘Wij vermoedden toen reeds dat we bij uw
echtgenoot te maken hadden met een gestoorde harmonie in zijn psychisch
denkvermogen, ten gevolge van zijn val. Of van andere meer complexe oorzaken. Mijn
behandeling is dan ook hoofdzakelijk gericht op het herstel van die harmonie, van zijn
innerlijk evenwicht. Begrijpt u waar ik heen wil?’
Er viel een korte stilte. ‘Die tweede fase… bedoelt u dat u hem in een dwangbuis gestopt
hebt? Of hem elektroshocks hebt toegediend?’
Weer die begrijpende glimlach. ‘Die tijden liggen ver achter ons. We hebben onder meer
een slaapkuur toegepast. Maar daardoor sliep hij 23 uur op een etmaal en moest hij
tijdens zijn ontwaken kunstmatig gevoed worden. Ten slotte dachten we aan een psycho-
therapeutische behandeling, de zogenaamde ‘bezigheidstherapie’. Het kwam erop neer
dat we hem naar een gemeenschappelijke zaal brachten waar hij een zekere
11
verantwoordelijkheid kreeg. Hij werd in een rolstoel geplaatst en mocht in de zaal
rondrijden om tekenpapier en dergelijke rond te delen. Zo leert hij samenwerken met
anderen, raad geven en raad vragen… Het bevordert ook Franks zin voor eigenwaarde,
voor gezonde beweging…’
‘Maar?’
‘Helaas, “maar”! Het duurde tot eergisteren. Toen kwam plots een duidelijk
pornografische tekening opduiken. Ik wist meteen wie er de ontwerper van was. Ik heb
namelijk een viertal andere tekeningen van Frank in mijn bezit en vergeleek de stijl… Ik
riep hem bij mij in mijn kantoor en heb een half uur met hem gesproken. O, we hebben
helemaal geen discussie gehad, hoor! Frank was het roerend met mij eens: die prent
kwam wel degelijk van hem en hij gaf toe dat ze pornografisch was. Waarom hij dat
gedaan had? Omdat hij er genoegen aan beleefde, noch min noch meer. Ik had meteen
de indruk dat hij mij met die onafgebroken ‘smile’ op zijn gezicht de hele tijd fijntjes zat
uit te lachen…’
‘Hoe is dat in godsnaam mogelijk!’ stamelde Carla. De mooie droom lag in scherven: een
nieuw leven na hun krankzinnig bestaan in de brousse… dat kon gewoon niet meer. Zou
ze de bittere kelk tot op de bodem moeten ledigen?
‘Rookt u?’ polste dokter Joren aan wie Carla’s teleurstelling niet ontgaan was.
‘Graag, dank u.’ De bezoekster ontstak meteen de sigaret die de arts haar als
kalmeermiddel aanbood en inhaleerde nerveus de rook. De psychiater zat haar
ongemerkt te observeren. Dus toch een nerveus type, overwoog hij een tikje
verwonderd. Aanvankelijk had ze hem het type toegeschenen van de evenwichtige,
sociale vrouw. Maar haar ogen wezen op een grote gevoelsgeladenheid. Daarin meende
hij een doffe melancholie te lezen, alsof de droom die ze zolang in zich had omgedragen
plots brutaal werd vernield. Een droom die misschien van in haar prille jeugd haar
meisjeshart in verrukking had gebracht. En die haar de hele tijd van haar verblijf op de
plantage was blijven achtervolgen, ondanks hardnekkige tegenslagen. Ook de harde
trekken om haar ogen en de scherpe lijnen van neus naar mond wezen in de richting van
een leven vol beproeving dat ze achter de rug had. In dat duistere verleden moest hij de
oplossing zoeken voor het probleem dat hem nu bezighield.
‘Wat gaan we nu aanvangen, dokter?’ vroeg Carla. Haar stem had het donker floers van
weemoed verloren. Ze klonk weer zelfzeker, bijna vastberaden.
‘Nu de pijn van zijn beschadigde ruggenwervel bijna volkomen is weggewerkt maar onze
psychische therapieën hebben gefaald, zou ik geneigd zijn te besluiten: we staan
machteloos. Maar ik geef het nog niet op. Freud en zijn leerlingen hebben ons geleerd dat
niet iedere stoornis van het geestesleven door aandoening van de hersenen of
zenuwbanen kan worden verklaard…’
Hij wachtte enkele betekenisvolle seconden en wierp haar een onderzoekende blik toe.
‘Hoe bedoelt u, dokter?’ vroeg Carla tenslotte met benepen stem.
‘Wel… men is het er thans over eens dat een neurose vaak haar oorsprong vindt in een
conflictsituatie die in het verleden niet werd verwerkt en naar het onderbewustzijn
verdrongen. Maar laten we de zaken eenvoudig houden. De dieptepsychologie heeft
12
ontdekt dat aan zo’n ingewikkelde computer als het menselijk brein geheime drijfveren
ten grondslag liggen. Als we het motief vinden waarom uw man zo handelt, dan staan we
heel ver. Maar u moet ons daarbij helpen, mevrouw!’
Dit laatste had zo nadrukkelijk geklonken, dat de bezoekster zich in het nauw gedrongen
voelde. ‘Hoe dan?’
De zenuwarts bracht zijn bandopnemer in gereedheid. ‘Ik zou u vriendelijk willen
verzoeken in het kort te vertellen hoe u uw man heeft leren kennen. Alle
omstandigheden die een licht zouden kunnen werpen op zijn huidige gemoedstoestand
zou u dienen te vermelden. Bent u daartoe bereid?... Goed zo. Heeft u er iets op tegen
dat ik een en ander op band opneem?’
Carla knikte ontkennend, stak een nieuwe sigaret op, kruiste zedig de benen en stak
eindelijk van wal.
‘Ik bracht mijn kinderjaren door in een heel gewone burgerfamilie op het West-Vlaamse
platteland. Ikzelf voltooide mijn humaniorastudies maar mijn zus Nadine, drie jaar
ouder, is een heel ander type: fijn, teer, kwetsbaar, slank… Tijdens haar middelbare
studies werd ze plots ziek en stopte –‘
‘Wilt u wat meer ter zake komen, mevrouw?’
‘Goed. Het kwam hierop neer dat ze op haar achttiende in het klooster trad, waar ze nog
steeds verblijft vermoed ik. Inmiddels was er in de streek een jongeman – Frank Willems
– die af en toe in de groentewinkel van mijn ouders kwam. Een onopvallend iemand, in
zichzelf gekeerd… ‘Willem de Zwijger,’ werd hij in de streek genoemd. Ongelooflijk,
nietwaar? Ik had nooit veel aandacht aan hem besteed, maar tijdens het weekend hielp ik
mijn ouders weleens in de winkel en zo leerde ik hem kennen. Stel u mijn verbazing voor
toen hij plotseling avances begon te maken! Ik bleef echter totaal onverschillig en hij
droop dan ook spoedig af.
Maar de zaak kreeg een onverwacht staartje: mijn ouders wisten maar al te goed dat
Frank de zoon was van boer Willems, de rijkste ‘pachter’ van de ganse streek. Zonder
omwegen lieten ze mij aanvoelen dat ik Frank, waar het paste, wat moest aanmoedigen,
eens met hem uitgaan…
Ik deed aanvankelijk wat mij gevraagd werd, meer uit verleidingslust en zin voor avontuur
dan omdat de jongeman mij aantrok. Doch deze aanmoediging bracht Frank helemaal op
het kookpunt. In een paar weken tijd had hij in de stad een betrekking gevonden als
klerk… en kwam uiteindelijk bijna elke avond bij ons op bezoek. Van het een kwam het
ander en wij trouwden. Ik was nog geen volle twintig jaar oud. Kort nadien kwam in ons
dorp een man terecht die fortuin had gemaakt in de tropen. Vertellen dat die man kon!
Over zijn negerslaven, fantastische onweders in het oerwoud, de strijd tegen
sprinkhanen… Maar één zaak stak Frank de ogen uit: die man was erin geslaagd op
twintig jaar tijd schatrijk te worden met zijn plantage…
Meteen stond zijn plan vast: hij wou naar Zuid-Amerika trekken om daar een plantage
voor tabaksteelt aan te leggen. Dat zijn ouders het daar niet mee eens waren kon hem
geen barst schelen. Alleen mij smeekte hij met hem mee te gaan, om zijn leven als planter
te delen. Ik zag er aanvankelijk wel tegen op, maar het avontuur lokte mij tevens aan. Zo
13
midden in het oerwoud verblijven, omringd door vele negers die springen op een wenk
van je hand… Ik was zo naïef te denken dat ik dat plantersleven wel aankon, vermits we al
zolang groenten kweekten en verkochten…
Al die romantiek viel echter weg toen we ginder aankwamen. We hadden de grootste
moeite om een gunstig stuk grond te kopen, vermits we niet veel geld konden investeren.
Het land langs de rivier was wel vruchtbaar maar zeer afgelegen. Daarenboven kregen we
geregeld af te rekenen met ongedierte of ziekten. Negers werden opstandig of liepen
weg, er werd vaak gestolen. Eens werd gans de plantage in de as gelegd. Het is maar
gebeterd toen Tembo, een boom van een kerel met natuurlijk gezag, als opzichter werd
aangesteld.’
Carla hield even op. De psychiater voelde dat de kern van de zaak op komst was. Als ze nu
loog of de zaken uit hun verband rukte was Frank verloren. Speelde ze eerlijk spel, dan
waren de brokstukken van zijn ontwrichte ziel wellicht nog te lijmen. Hij zweeg dan ook
wijselijk, in de overtuiging dat stilte bezinning brengt, rust – en de waarheid zachtjes laat
bovendrijven.
‘Wat onze verhouding betreft: het is eigenlijk nooit goed geweest tussen ons beiden,’
hernam Carla moedig. ‘Vooreerst eiste hij mijn totale inzet bij de dagtaak: keihard en
onverpoosd. Daarenboven liet hij zijn rechten op mijn lichaam gelden op de meest
ongelegen ogenblikken van de dag. Ik herinner mij zeer goed die zwoele middaguren
waarop niemand werkte. Geen bijlslag, geen vogelkreet was te horen in de broeierige
hitte… Zelfs de negers trokken zich terug in hun hutten om bescherming te zoeken tegen
de zon die alles verschroeide en mens en dier willoos maakte. Maar al te dikwijls had
Frank dat uur uitgekozen om te voldoen aan zijn seksuele behoeften. Hij had het al
spoedig verleerd ons samenzijn nog een schijn te geven van echtheid, een teder
minnespel van nemen en geven, waarbij elk gebaar spreekt van liefde… Na enkele weken
al werd het een brutaal ‘in beslag nemen’, zonder zich om mijn gevoelens te
bekommeren…’
Er viel een beklemmende stilte waarin een gedempte snik opklonk. Weer liet de
psychiater haar begaan. Hier raakte ze de diepe ondergrond die broeit onder uiterlijke
schijn en formaliteiten… Het is wel wonderlijk, bedacht de zenuwarts, dat zij het zolang
heeft volgehouden in die woestenij. Telkens opnieuw had ze haar evenwicht moeten
heroveren, hetgeen er haar voor had behoed te gaan zwalpen als een lekke schuit . Of
erger nog, zich aan een of andere neger te gaan vastklampen, bedelend om een beetje
menselijkheid, om wat genegenheid, zoals een slingerplant doet met een boom waar ze
langzaam de sappen uit wegzuigt.
Frank was heel anders geweest, overwoog hij. Haar vrouwelijke behoefte aan tederheid
had hij niet begrepen. Een wonder mocht het heten dat zij daaraan niet ten onder was
gegaan. De psychiater begreep het niet zo best. Was zij dan toch de sterke
persoonlijkheid die bij de eerste aanblik van haar afstraalde? Met meer dan
beroepsmatige belangstelling luisterde hij naar het vervolg van haar relaas.
‘Nog ruim een jaar ging ons ‘seksueel leven’ op die manier verder. Af en toe trachtte ik
Frank aan het verstand te brengen dat het zo niet verder kon, dat ik geen lustobject was.
14
En toen hij tenslotte bemerkte dat ik nagenoeg nooit de climax bereikte, beloofde hij zich
te beteren, liet mij af en toe eens ongemoeid. Maar dan, overmand door het vele werk,
de tegenslagen, het mislukken van een oogst veranderde hij in een halve bezetene.’
Carla stak een nieuwe sigaret op. De opneemspoel van de bandopnemer was het enige
wat bewoog in het kraaknette lokaal.
‘Toen kwam de derde periode,’ vervolgde ze kalm. ‘De eerste weken merkte ik het niet.
Wel vond ik het vreemd dat hij nog zo zelden met mij naar bed ging. Ik schreef het toe
aan weerzin, uitputting… Hoe naïef was ik toch! Tenslotte voelde ik dat er geroddeld werd
in de negerloodsen. Opstandige geruchten bereikten ons oor… Ik was gelukkig goed
vertrouwd met Masja, ons keukenhulpje van zeventien. Op een dag legde ik haar eens
grondig op de rooster. In gebroken zinnen kwam het eruit… Zodra de nacht was
ingevallen, trok Frank geregeld naar de loodsen van de negerinnen en koos zich daar een
meisje uit. Meestal een van die mooi gebouwde met vooruitstekende borsten. Het
gebeurde ook wel, als hij dronken was, dat hij de vrouw van één van onze werknegers tot
zich nam. Vandaar het opstandig gemor. De toestand was explosief geworden…
Ik schaamde mij diep, niet alleen omdat het mijn man was die zulke zedeloze dingen
deed, maar omdat ik de enige scheen die al wekenlang niet op de hoogte was. Hoe kon
het ook? We sliepen al acht maanden in een afzonderlijke kamer.’
Dokter Joren knikte begrijpend. ‘Dan is het tot een open breuk gekomen tussen jullie?’
veronderstelde hij.
‘Niet precies. Toen ik het nieuws vernomen had, verloor ik even mijn zelfbeheersing. Een
kwartier lang heb ik hem de mantel uitgeveegd. Met gebogen hoofd stond hij toe te
luisteren, en dus meende ik dat ik hem getroffen had in zijn zwakke plek: een restant aan
religieuze gevoelens, aan respect voor de medemens. Maar ook die illusie stierf spoedig
tijdens de lange, zwoele regenavonden… Ik dacht dat ik een zenuwinstorting zou krijgen
en bedreigde hem ermee terug te keren naar België. Eenmaal ben ik met pak en zak
vertrokken, hem in de waan latend dat ik nooit meer zou terugkeren. Naar verluidt
vloekte hij wat luider, sloeg nog wat meer op negerruggen die glommen van het zweet…
Maar toen ik een paar dagen later terugkeerde – ik had die tijd in de stad doorgebracht
bij de dochter van een ingenieur met wie we bevriend waren – grijnsde hij even en bleef
verder onverschillig voor onze verhouding.
Zover was het met ons gekomen. We zaten op ‘a point of no return’… Er gebeurden
echter zoveel bevreemdende of angstwekkende dingen om ons heen, dat we af en toe
onze onderlinge tweedracht vergaten. Zo troffen we op een dag onze hulpopzichter
Colicho dood aan langs de rivier. Hij had er altijd van gedroomd hoofdopzichter te
worden, maar Tembo versperde hem vanzelfsprekend de weg. Hij vertoonde een
gapende wonde aan de schedel, als die welke toegebracht wordt met een bijl. Frank
vermoedde ten zeerste dat het Tembo was die deze slag had toegebracht en wilde hem
op staande voet ontslaan. Maar ik weigerde. Tembo was toen al tien jaar lang onze
hoofdopzichter en duldde geen tegenstand. Ik bracht Frank aan het verstand dat Tembo
de hoofdpijler was waarop heel het wankele gebouw van onze nederzetting rustte.
15
Het duurde lang eer Frank zich bij mijn beslissing neerlegde. Tembo voelde aan dat wij
wisten dat hij het gedaan had. Hij kende ook de wet van de blanken die eiste dat hij
daarvoor gestraft zou worden, wat in het gunstigste geval twintig jaar gevangenis
betekende. Men wilde geregeld een voorbeeld stellen, anders kwam er opstand. Dat
Tembo dat wist zag ik aan het schichtige dat in zijn grote, witte oogballen verscheen als ik
plots, midden in het werk, naar hem opkeek.
Ik sla de laatste jaren over. Op een dag kwam dan het ongeluk op de droogzolder van het
pakhuis, dat ik uitvoerig in de brief heb beschreven die ik aan de verpleegster heb
meegegeven. Die heeft u inmiddels wel in handen gekregen?...’
Dokter Joren schrok op uit de diepte van zijn overwegingen. ‘O, die brief… ja, natuurlijk.
Maar wat ik zeggen wou: toen uw man werd weggedragen naar de boot van de dokter…
zei u niet dat dit gebeurde onder de leiding van Tembo?’
‘Eh… ik geloof van wel, ja. Is dat belangrijk?’
‘Misschien. Maar er is nog iets belangrijker wat ik weten wilde. U bent niet verplicht te
antwoorden. Maar als u dat wel verkiest, zou ik willen dat u de volle waarheid zegt.’
‘Laat horen, dokter!’ klonk het vastberaden.
‘Welnu: heeft u… uw man nooit bedrogen, daar in het oerwoud? En zo ja, is Frank dat
ooit te weten gekomen?’
Carla knipperde even met de ogen. ‘Ik begrijp volkomen wat u bedoelt, dokter.
Veronderstel even dat ik Frank, als meester en eigenaar van de plantage, daar had
bedrogen. Het zou niet lang geduurd hebben of het was uitgelekt. Er bestaat geen twijfel
over dat Frank voor de rest van zijn bestaan voor schut had gestaan: men zou op de zaak
gezinspeeld hebben in zijn aanwezigheid en de andere planters zouden hem overal
belachelijk hebben gemaakt. Dat was niet om uit te houden. Er was nu al niet veel
overschot...’
‘U heeft mijn vraag wel zeer onrechtstreeks beantwoord, mevrouw Willems,’ glimlachte
de psychiater met een zweem van ongeduld in de stem. ’Ik vraag u dus zonder omwegen:
heeft u uw man ooit bedrogen op de plantage?’
‘Nooit.’ Het klonk vlak. Egaal. Zonder een greintje emotie of spijt. Als een koele
vaststelling.
‘Goed, goed, laten we dit dus als afgehandeld beschouwen. Uzelf heeft aan het verslag
niets meer toe te voegen? Ik bedoel… bepaalde vermoedens waarom Frank plots zo
agressief geworden is?’
‘Plots zo agressief? U stelt de zaken wel in een eigenaardig daglicht, dokter! U heeft toch
duidelijk gehoord dat zijn drang naar agressie en geweld als een rijpe zweer is
opengebarsten en steeds erger werd naarmate het leven in die negorij afmattender
werd? Ach, zo onbegrijpelijk is dat niet. Je moet al heel sterk zijn om niet te kraken onder
de onafgebroken hitte en de slagen van het noodlot… Je ziet bijna nooit kans even tot
jezelf te komen, even mens te worden. Maar daarmee wil ik zijn seksuele buitenbeentjes
niet goedpraten!’
‘Juist. Maar vindt u het niet vreemd dat die agressiviteit erger dan ooit is losgebroken nu
hij in de beschaafde wereld is teruggekeerd? Vindt u dat normaal? Hij is zwaar gekwetst,
16
akkoord, gedeeltelijk verlamd. Maar naar ik gehoord heb, heeft hij zijn schaapjes op het
droge. Zo goed zelfs, dat u en hij geen verdere zorgen meer hoeven te hebben voor uw
verdere leven…’
Bij deze laatste woorden sloeg Carla plots de ogen naar de psychiater op. Deze schrok van
haar blik en staarde onzeker terug. Was het ongepast geweest te zinspelen op hun
financiële situatie, nu Frank wellicht voor de rest van zijn bestaan aan een rolstoel was
gekluisterd? Of lag er iets anders in haar blik? Getemperde trots misschien?
‘Luister, mevrouw,’ hernam hij terwijl hij de taperecorder tot stilstand bracht. ‘Nu ik uit
uw eigen mond vernomen heb dat Frank geen enkele reden heeft om zich met seksuele
wandaden op u te wreken, blijft er maar één conclusie meer over: Frank is een simulant!’’
‘Een simulant?’ schrok ze. ‘Hoe bedoelt u dat?’
‘Wel ja… Behalve het feit dat hij gedeeltelijk verlamd is, ondervindt hij geen nadelige
gevolgen meer van zijn val: geen storing, geen pijn, niets… Dat vermoeden kwam bij mij
op de dag dat hij mij in mijn gezicht zat uit te lachen.’
‘Maar wat is dan zijn bedoeling?’
‘Ik ben geen telepaat, mevrouw, maar ik wil wel een gok wagen. Frank is mislukt in enkele
van zijn idealen. Hij wilde zoals die andere planter, rijk, gelukkig en gezond terugkeren
naar zijn geboortedorp. Nu een en ander is mislukt, wil hij zich wreken. Op u, op mij, op
de hele maatschappij… Daarom ben ik van mening dat het geen enkele zin meer heeft
hem nog langer in deze afdeling te verzorgen, waar alleen échte zenuwpatiënten worden
behandeld.’
‘U… u zendt hem dus meteen naar huis?’ stotterde Carla.
‘Dat lijkt mij de meest aangewezen oplossing, mevrouw…’
Voor het eerst kwam het echte temperament in haar boven. In haar ogen vonkte iets van
de oude vechtlust die haar zolang overeind had gehouden in de wildernis. ‘Maar dokter,
dat kan toch niet! Voor bezigheidstherapie kan ik echt niet zorgen. Daarenboven hebben
we elkaar de laatste vijf jaar bijna niet meer gesproken…’
Er viel een korte stilte. De psychiater pijnigde zich de hersenen, op zoek naar een andere
therapie. Het was waar: hun verhouding van de laatste vijf jaar in aanmerking genomen,
moest dat op de kortst mogelijke tijd naar de hel leiden.
‘Goed. Als u het zo opvat, kunnen we natuurlijk altijd proberen hem hier een af andere
zinnige taak op te dragen, tot hij wat tot bezinning komt,’ antwoordde hij zonder veel
overtuiging.
‘Dat zou ongetwijfeld het beste zijn, dokter. Tegen de tijd dat u klaar bent, zou ik de
vroegere banden met vrienden en kennissen weer kunnen aanhalen. Misschien zal dit
weerzien van oude vrienden Frank een schok geven. Het ophalen van vele herinneringen
kan hem wellicht genezen?...’
‘Daar zit wel wat in, ja.’
‘En dan is er nog zuster Esmeralda – ik bedoel mijn zus Nadine. Ze is zo’n goeie, bezorgde
engel die er niet tegen opziet om enkele vuile karweitjes op te knappen, als ze daar
iemand een plezier mee kan doen. Uit de brieven die ons af en toe vanuit het klooster
werden toegezonden, heb ik begrepen dat ze ons beiden maar al te graag eens zou
17
terugzien. Hoewel… haar laatste brief dateert van enkele jaren geleden… Als ik haar nu
eens op Franks gedragsstoring voorbereidde… Denkt u niet dat zij, als religieuze, zijn
geschokte gevoelens weer in evenwicht zou kunnen brengen?’
Daar keek de psychiater van op. Godsdienstige motieven bleken vaak sterker dan de
meest moderne psychiatrische therapieën … Hoewel, zo’n liederlijk, ergerlijk man,
verbitterd en afgestompt door een vijftienjarig bestaan in de brousse: zou dat niet van
meet af aan kortsluiting geven met dat tere, gevoelige wezentje dat zuster Esmeralda
heette, zoals die door Carla werd beschreven?
‘Enkele van uw ideeën lijken me wel interessant, mevrouw,’ poneerde de zenuwarts
terwijl hij achter zijn lessenaar overeind rees. ‘Maar zoals u zegt, moet een en ander
worden voorbereid. In afwachting zal ik Frank een bezigheid geven in het bijkantoor van
de directeur-generaal. Daar is altijd wel wat eenvoudig administratief werk te verrichten.’
‘Zal hij daar alleen zijn?’
‘Ik hoop van wel. Tot nog toe werkte daar een gehandicapt meisje, maar daar valt wel een
mouw aan te passen. Wat dacht u van een periode van tien dagen?’
‘Dat lijkt me voorlopig wel voldoende,’ antwoordde de bezoekster met gedempte
vreugde in haar stem. ‘Ten minste, als Frank in die tijd evolueert in de richting van een
beschaafd mens…’
Dat laatste klonk de psychiater een tikje ironisch in de oren, alsof ze heimelijk
leedvermaak had in de zaak. Hij leidde de bezoekster naar de deur, waar hij hartelijk van
haar afscheid nam. Ze spraken af dat Carla de volgende morgen op het gewone
bezoekuur haar man voor het eerst zou terugzien.
‘Wat een eigenaardige vrouw,’ mompelde Stefan Joren terwijl hij haar in de gang bleef
nastaren. ‘Het zal me nog heel wat psychologische kneepjes vergen vooraleer ik haar
diepste gevoelens zal kunnen ontraadselen…’
4.
Wat was er intussen met Nadine de Winter, alias zuster Esmeralda gebeurd? Die was
inderdaad drie jaar voor haar zus Carla met haar man naar Zuid-Amerika vertrok, in het
klooster der franciscanessen ingetreden als novice. O, hoe brandde het verlangen in haar
om ooit de bruid van Christus te worden! Ze herinnerde zich nog levendig haar
enthousiasme, haar charisma, haar ontembaar verlangen naar stilte, gebed, bezinning…
In de kapel gans leeg te worden van aardse beslommeringen, de ziel als het ware
ontledigd van elke wereldse last… Om dan opeens, gans zuiver, vervuld te worden van
Zijn Geest… Wat een onnoemelijke vreugde was dat geweest! Eerst als een vonk, die
geleidelijk uitsloeg tot een vuur dat heel haar innerlijk doorstraalde en dat nooit meer te
blussen leek…
Maar helaas, die vuurgloed was geleidelijk uitgedoofd, als een kaarsvlammetje dat nog
even flakkert op een ademtocht van de wind… Toen was geleidelijk de duisternis
gekomen, als een donkere sluier die over haar ziel neerdaalde. Misschien werd het
allemaal in de hand gewerkt door de omstandigheden? Zodra men in het klooster
18
ontdekt had dat ze op zestienjarige leeftijd haar humaniorastudies had stopgezet wegens
een longontsteking, had men haar na enige tijd tewerk gesteld als…poetsvrouw. Ze bezat
immers geen enkel diploma! Niet te verwonderen dus dat aan collega’s heel andere taken
werden toebedeeld: enkele onder hen bezaten immers diploma’s van lerares,
verpleegster, secretaresse… en werden als dusdanig tewerk gesteld. Wat Esmeralda het
meest ergerde was, dat die ‘collega’s’ met een zekere minachting op haar neerkeken als
ze de gangen aan het poetsen was. Als er ergens een vuil karweitje viel op te knappen,
schaamden ze zich niet luidop in haar nabijheid te verklaren: “Maak je geen zorgen…daar
zal zuster Assepoester wel voor zorgen”…
“Zuster Assepoester” was ze geworden, zuster Assepoester was ze gebleven, ontelbare
jaren lang… Ze schaamden er zich zelfs niet voor openhartige gesprekken met elkaar te
voeren waar zij bij was, alsof zij slechts een voorwerp was dat men ternauwernood
opmerkt…
Moeizaam stapte zuster Esmeralda met haar rubberlaarzen door de lange, stille
kloostergang. In haar linkerhand droeg ze een dampende emmer zeepsop, in haar rechter
een dweil en poetsgerief. Enkele weerbarstige haren waren vanonder haar nonnenkapje
losgekomen en zwiepten bij elke pas mee op en neer. Halfweg de gang gekomen zuchtte
ze van vermoeidheid en zette de emmer en het poetsgerei op de grond.
Het diffuse licht dat door de ramen naar binnen viel gaf aan haar wasbleek, bijna
doorschijnend gezicht een onaardse schijn. Dat gezicht was ovaal en uiterst fijn van trek
en omlijn als van een porseleinen beeld, met een tere zachtmoedigheid die zich
weerspiegelde in haar weemoedige droomogen. Voor wie haar vroeger had gekend
nochtans was er een verandering opgetreden in Nadine de Winter, zoals ze vroeger had
geheten. De stille, verterende gloed die in haar ogen had geblonken toen ze ruim vijftien
jaar geleden de kloosterpoort achter zich had laten dichtvallen – die gloed welke de
weerspiegeling was van haar innigste liefde en verlangen om Jezus van Nazareth te eren,
te dienen en te volgen in deemoedige gehoorzaamheid en onderwerping – die gloed was
stilaan uitgeblust. In de plaats daarvan was het schroeien van een diepe pijn gekomen.
Een pijn die het gevolg was van zo veel jaren van vernedering en onbegrip.
Vernedering? Ze schrok zelf van het woord. Was ze niet naar het klooster gekomen om in
de schemerige stilte de nabijheid te zoeken van de Heer? Om te worden zoals Hij, die
eenmaal de voeten van de apostelen had gewassen?
Weer zuchtte ze en wreef met de rug van haar hand de haarlok uit haar ogen. Jezus,
Maria… het was niet zo eenvoudig om het allemaal uit te leggen. Na haar ziekte stonden
haar ouders erop dat ze haar studies zou stopzetten en meehelpen in hun groentewinkel.
Het had haar feitelijk niet zo’n onoverkomelijk probleem toegeschenen: ze had immers al
een tijd besloten naar het klooster te gaan. Gelukkig hadden haar ouders, ‘nog van de
oude, Vlaamse stempel’ zoals nonkel Arthur zei, geen bezwaar gemaakt tegen haar
roeping. Het was in het klooster zelf dat het allemaal was begonnen.
De eerste jaren waren in een blijde roes verlopen. De vele geestelijke oefeningen, de
bezinningsuren, de afwisselende taken… Maar toen de tijdelijke beloften waren afgelegd,
kwamen de verschillen boven. Er waren een paar meisjes geweest van geringe afkomst,
19
die enkel lager onderwijs hadden genoten. Die werden vrij vlug in een
schoolgemeenschap ondergebracht, waar ze voor de rest van hun leven de keuken
moesten doen…
Wat zuster Esmeralda betreft: ze mocht aanvankelijk eenvoudige brieven typen,
postzegels kleven, stencils drukken. Maar toen was zuster Francesca gekomen, die een
diploma van handelshumaniora op zak had. Met het gevolg dat Esmeralda voortaan
moest zorgen voor het proper houden van de kloostergangen en de kamers van haar
congregatiegenoten. “Want is niet elke taak die wij op aarde verrichten, even
waardevol?” had moeder overste haar toegevoegd. “En zou niet diegene die de eerste wil
zijn in het Koninkrijk Gods, de laatste moeten zijn op aarde en de dienaar van alle
anderen?”
Esmeralda had het hoofd gebogen toen mère Marie haar die welbekende woorden van
Jezus voorhield. Ze was beschaamd geweest over haar mistevredenheid, had die zelfs
gebiecht…
Maar naarmate de ‘voorlopige poetskarwei’ een blijvend karakter kreeg, besefte ze dat ze
graag verder zou gestudeerd hebben. Ze was van nature zeer weetgierig en had een
spitse geest. Voornamelijk alles wat met ziekenverpleging verband had fascineerde haar.
Hoe innig wenste ze verpleegster te worden, die op een goede dag met een missionaris
zou vertrekken naar een ver land, om daar de zieken en de ongelukkigen te verzorgen…
Met brandende letters stonden de woorden van de Heer in haar ziel gegrift: “Wat gij
gedaan hebt voor een der geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan”.
Maar nu was ze zelf “een der geringsten van zijn broeders” geworden. Dat voelde ze
duidelijk aan de meewarige blikken van haar congregatiegenoten… Tot ze op een dag ziek
was geworden: dezelfde oude kwaal. De dokter had toen een lang gesprek met moeder
overste. Uit wat Esmeralda nadien te horen kreeg, kon ze raden wat de dokter gezegd
had.
‘Die geneesheer heeft wel rare ideeën over een kloostergemeenschap! Alsof we onze
eigen congregatiegenoten zouden laten verkommeren door overmatig werk en
ondervoeding! Vasten is natuurlijk het voorschrift van onze heilige regel. Maar iemand
die de nodige calorieën en vitamines ontbeert, is niet gehard tegen de machten van de
duisternis.’
Van die dag af kreeg zuster Esmeralda elke morgen één boterham meer, samen met een
potje yoghurt. Wel werd ze grotendeels ontslagen van het zware poetswerk in gangen en
op trappen. Ze mocht zich vooral bekommeren om het netjes houden van de kamers van
haar medezuster: stof afnemen, bedden opmaken, zilverwerk poetsen… Want met de
sobere cel van vroegere kloosterzusters hadden deze ‘werkkamers’ nog weinig gemeen:
koperwerk, tinnen potjes en schoteltjes, etsen en gravures versierden rijkelijk de
wanden…
Spoedig namen haar medezuster geen notitie meer van haar. Op een keer was ze in de
badkamer aan het werk toen zuster Felicia de kamer binnenkwam. Ze was lerares in de
Germaanse talen, gekend om haar vrolijke en losse aard. Haar collega’s vonden haar een
20
bron van pret en levensvreugde, wat door de heilige regel niet werd verboden. Kort
nadien werd er op de deur geklopt en trad zuster Benedictine binnen.
Na een inleidend gesprek over een lastige leerlinge en de inspecteur Engels, ging het
gesprek plots op een heel ander onderwerp over. ‘Wel Bene, al plannen voor het volgend
weekend?’
‘Niet bepaald. Jij wel?’
‘Goeie genade! Een massa. Vroeger ging ik altijd bij mijn ouders. Maar sinds we een
gedeelte van onze wedde mogen houden, heb ik wat beters ontdekt…’
‘Sinds jij zoveel geld op zak hebt, ben je wel veranderd, Fé!’
‘Wie niet?’ klonk het luchtig. ‘Vind jij soms dat een moderne non zich nog moet begraven
binnen de zilte muren van een middeleeuws klooster? Het leven kan echt heerlijk zijn,
voor iedereen. Waarom zouden wij dan niet mogen genieten van de frisse buitenlucht, de
zon, de lente…?’
Esmeralda was ver klaar met het toilet, maar luisterde ademloos toe. Zakgeld? Uitgaan?
Lieve hemel…
‘Als ik het goed begrijp, ga je soms alleen wandelen in het stadspark?’
‘Soms wel, ja… Af en toe pluk ik ook eens een avondje-uit. Een pasje hier, een pasje
daar…’ Terwijl ze dit zegde, maakte Felicia gebaren alsof ze danste. Zuster Benedictine
haar mond viel open van verbazing.
‘Ga je soms ook naar dancings?’
‘Pssst… niet zo luid! Maar wie kan daar, behalve mère Marie, iets op tegen hebben, my
dear? Life is beautiful! ‘A sleep full of sweet dreams, and health, and quiet breathing’, zo
leert de romantische dichter John Keats ons. Heb je geen lust om eens een avondje-uit
mee te pikken? Morgenavond bijvoorbeeld, in Tivoli… een heel deftige bedoening…’
‘Ik weet het nog zo niet…’
‘Never mind. Ik vertel je maandag wel wat er gebeurd is.’
‘Ben je er vorige week ook naartoe geweest?’
‘Tuurlijk. Zo heb ik het leren kennen. Hé, hé, dat was me het weekendje nogal! Ik vind het
echt fijn dat moeder overste ons eindelijk wat meer vrijheid geeft.’
‘Ach ja, wat wil je? Wij brengen nu eenmaal zaad in het bakje… Maar zeg eens… je had
me toch verteld dat je bij vrienden op bezoek ging?’
‘Nietwaar?’ glunderde Felicia terwijl ondeugende lichtjes in haar ogen dansten. ‘Ik ben
ook vertrokken met de bedoeling Marie-Jeanne en Lut even goedendag te zeggen, twee
vriendinnen die nog met mij gestudeerd hebben. Maar zo hups en up-to-date die
jongedames geworden zijn! Toen we een hele tijd gebabbeld hadden, maakte ik mij klaar
om op te stappen. Maar die vlieger ging niet op! Naar het scheen hadden ze plannen
gemaakt om met z’n allen naar een thé dansant te gaan… en ik moest mee!’
‘Je hebt vanzelfsprekend eerst geweigerd?’
‘Ben je mal? Ik zou mijn vriendinnen diep gekrenkt hebben!’
‘Ben je dan in je nonnenkleren naar die thé dansant geweest?’
Zuster Felicia barstte in een schaterlach los. ‘Maar Bene toch! Denk je dat ik mij daar zó
wou laten zien, zodat iedereen vanop een afstand kon merken dat ik mij uit de wereld
21
had teruggetrokken in een geur van heiligheid?… Ik zal je vertellen hoe het allemaal
gebeurd is. Op zeker ogenblik nam Lut me mee naar haar slaapkamer en toonde me daar
haar laatste nieuwe toiletten. Om van te duizelen! Het kwam zover dat ze mij voorstelde
één van die japonnen die me bijzonder beviel aan te trekken. Na een korte aarzeling deed
ik wat ze verlangde. Die japon was een droom… Wel wat diep gedecolleteerd, maar met
mijn onderjurk kon ik nog een en ander wegstoppen…
Toen we eenmaal zover waren, kreeg Lut plots een inval. ‘Als je die nu eens aanhield
wanneer onze boy-friends ons komen ophalen?’ suggereerde ze. ‘We doen allemaal alsof
jij een gewoon meisje uit de wereld bent… Wat zullen die grote ogen opzetten als ze je
nadien in nonnenkleren zien verschijnen!’
Wij vonden het plan allemaal zo denderend, dat we besloten het meteen uit te voeren.
Hebben wij achteraf gelachen…’
‘Ach Fé, ik weet niet wat ik daar allemaal moet van denken… En dat terwijl jij je
klaarmaakt om je eeuwige geloften af te leggen!’
‘Tut, tut, geen sermoen, Bene. Laat dat aan mère Marie over.’
‘En heb je die avond ook gedanst?’
‘Dat spreekt vanzelf. Ik kon toch niet opzettelijk muurbloempje gaan spelen. Ik ben
trouwens toch niet bekend in de streek…’
En ze grinnikte ondeugend.
‘Wel, wel, wel, moet je eens horen… Je hebt toch geen charmante jongeman leren
kennen, veronderstel ik?’
‘O, eerlijk gezegd: er waren nogal wat boerenkaffers in het gezelschap die meer afwisten
van militaire drill dan van een trage wals. En dan, de moppen die ze vertelden! Je kent
me, Bene, ik schrik van geen kleintje. Maar ik ben soms zo rood geworden als een pioen…’
Even werd het stil. Op dat ogenblik keek Esmeralda tersluiks om en merkte dat Felicia op
de wandkast toekwam. Daar ontsloot ze het deurtje dat meestal op slot was en haalde
een bekend aperitief te voorschijn. ‘Wat dacht je van een opkikkertje, voor de
gezelligheid?’
Ze schonk beiden een half glas in. En toen Felicia daarbij ook een sigaret had opgestoken,
vertelde ze de rest van haar avondje-uit. ‘Het moet zowat half twaalf geweest zijn toen ik
hem voor het eerst opmerkte,’ hernam ze dromerig terwijl ze de rook voor zich uitblies.
‘Hij had niets te maken met die druktemakers die voortdurend de aandacht willen
trekken. Het leek me een stille jongen. Ik had hem geen enkele maal op de dansvloer
gezien… Op zeker ogenblik merkte ik dat hij onderzoekende blikken in mijn richting wierp.
Ik dacht: Fé, hier gaat iemand een hengeltje naar je uitgooien…’
‘Een engeltje? Hoe bedoel je?’
‘No, silly… een ‘hengeltje’, met een h. Ik dacht: zou ik er werkelijk in geslaagd zijn de
aandacht van die jongeman gaande te maken? Of is dit pure ijdelheid?
Plots wilde ik het beslist zeker weten. Met Peter, de boy-friend van Lut, danste ik tot
vlakbij zijn tafel en wierp hem een blik toe. Een blik die hem scheen te verzengen…’
‘Toe maar!’ giechelde Bene, rood wordend van opwinding. ‘Wat gebeurde er toen?’
22
‘Kan je dat niet raden? De nieuwe dans was nog maar pas ingezet, of de bleke jongeman
stond eensklaps achter me. Hoewel ik het enigszins verwacht had, toch schrok ik toen
een weke stem in mijn hals vroeg: ‘Danst u, juffrouw?’
We hebben gedanst. Eerst een enkele, dan een dubbeldans… Ik probeerde me telkens
van hem los te maken, maar hij drong aan. Hij leek wel dronken – ik bedoel niet van de
drank. Maar beneveld… betoverd…’
‘Door jou!’ kreet Bene uitbundig. ‘Ga voort… ik brand van nieuwsgierigheid…’
‘Moet ik de brandweer niet verwittigen?’
‘Jij grapjas… Vertel toch verder!’
‘Wel… de rest vertel ik niet graag,’ klonk het weinig overtuigend. ‘Hij beweerde dat ik als
de bliksem was die de duisternis van zijn bestaan uiteenscheurde en dergelijke
romantische kletskoek. Maar ik merkte toch spoedig aan de gloed in zijn ogen dat hij
méénde wat hij zei. Ook liet hij zich terloops ontvallen dat hij Johan heette en de zoon
was van de bekende architect Barzele… die ik natuurlijk niet ken.’
‘Wat, Barzele? Ken je die niet? Dat is een van de rijkste mannen uit de streek!’
‘Werkelijk? O hemel, wat ben ik begonnen… Never mind. Het eindigde ermee dat hij mij
absoluut wilde meetronen naar het flatje dat hij als student betrekt in de stad…’
Bij die woorden keek zuster Benedictine haar collega geschrokken aan. Haar meelevende
glimlach was plots als door een ruwe hand met een spons weggeveegd. ‘Fé!’ zei ze
nadrukkelijk. ‘Dàt heb je toch geweigerd?’
Zuster Felicia voelde dat ze te ver was gegaan en haalde haastig bakzeil. ‘Natuurlijk,
natuurlijk, wat dacht je wel? Maar dat belet niet dat ik nog af en toe aan hem lig te
denken als ik niet kan inslapen…’
De rest van het gesprek verdween in de nevelen der vergetelheid. Dit was de tweede
grote schok geweest voor Esmeralda. Een openbaring. Een medezuster die zonder de
verplichte kledij van de orde naar een bal ging… en daar met ordinaire jongens danste.
Maar er waren nog andere angeltjes die als weerhaken in haar gemoed bleven vastzitten.
Deze zusters mochten er bijna elk weekend op uit mèt zakgeld, waarbij ze zich allerlei
dingen permitteerden, terwijl zijzelf al jarenlang dag in dag uit van dienst was… En
tenslotte was er de manier waarop ze in haar tegenwoordigheid over alles praatten,
vrijmoedig, zonder enige terughoudendheid, als was Esmeralda een dood meubelstuk.
Niet dat ze er ooit met één woord zou over reppen bij moeder overste, dat lag niet in
haar aard. Maar het woog haar zwaar te weten dat haar geestelijke leidster zo’n scherp
onderscheid maakte tussen ‘wie zaad in het bakje brachten’ en wie niet…
Terwijl ze dit stond te overwegen, gleden haar ogen over de verschillende staties van de
kruisweg. Het waren halfverheven beeldhouwwerken in diepgrijze kleur van zowat een
meter hoog, als het ware uit de muur oprijzend, die uitliepen op het monumentale
houten kruisbeeld bij de dwarsgang. Hoeveel uren had ze hier reeds in diepe bezinning en
gebed doorgebracht? Tijdens de vrije uren mocht elke zuster die daar behoefte aan
voelde, op eigen initiatief in stilte het lijden van Jezus overwegen.
Hoe dikwijls hadden ze daar in hun jonge vroomheid geestdriftig gebruik van gemaakt! Zij,
zowel als haar medezusters… Maar hoe was deze zeer mooie gewoonte, samen met vele
23
andere, stilaan in onbruik geraakt, naarmate de wind van vernieuwing en ‘vooruitgang’ –
wat dat ook mocht betekenen – in het klooster was komen aanwaaien. Was het wel zo
zeker dat de angstwekkende technologische vlucht die de wereld op dit ogenblik kende,
ook verbetering op elk niveau meebracht?
Ze zuchtte, greep haar emmer en poetsgerei en ging de volgende werkkamer binnen.
5.
De volgende morgen voelde Carla zich gespannen als een springveer toen ze de wachtzaal
binnentrad. Ze hadden Frank van haar komst op de hoogte gebracht. Over enkele
minuten zou hij hier zijn. Ze dankte de hemel dat er niemand behalve zijzelf in het lokaal
aanwezig was.
Hoe zou hij reageren als hij haar plots terugzag?... Zou hij zich opgelucht voelen?
Nieuwsgierig om te weten hoe ze alles op de plantage had afgehandeld? Of zouden de
geheime gistingsprocessen hun vernielend werk hebben voortgezet in het duister
woekergewas van zijn gemoed ? Wat moest ze aanvangen als hij haar aanblafte en begon
te overstelpen met verwijten? Die sombere mogelijkheid bleef als een dreigende sluier
om haar heen hangen.
Hoewel ze zich heilig had voorgenomen zich volkomen te beheersen in alle
omstandigheden, toch kon Carla niet beletten dat ze met een ruk overeind kwam toen de
dubbele deur openzwaaide…
‘Ziezo, meneer Willems. Praat gij nu maar een uurtje rustig met uw vrouw!’ maande de
verpleegster die er als een manwijf uitzag met luide stem. Ze knikte ostentatief in de
richting van de bezoekster, nam haar met één blik van het hoofd tot de voeten op en
verliet toen bruusk het vertrek.
Daar zat Frank Willems dan, zijn volle honderd kilogram over een stevige rolstoel
uitgesmeerd. Hij had borstelige wenkbrauwen en een bolrond gezicht dat iets van zijn
tropische kleur verloren had. Ze vond dat hij er pafferig uitzag en dat zijn huid losser zat
dan vroeger. Wat haar echter het meest trof, waren zijn ogen. Die stonden koud, hard en
blauwwit als het binnenste van een diamant.
‘Hallo Frank,’ groette Carla rustig. ‘Hoe maak je het?’
Enkele pijnlijke seconden bleef hij haar taxerend aanstaren zonder één spier op zijn
gezicht te vertrekken. Als dit nog even duurde, vreesde de bezoekster dat ze het zou
uitgillen. Maar zover kwam het gelukkig niet.
‘Wat heb je met de laatste oogst gedaan?’ vroeg hij effen. ‘Ik hoop dat je alle sporen
definitief hebt opgeruimd?’
Geen begroeting, geen vreugde om het weerzien, niets over alles wat ze intussen had
klaargespeeld. Enkel een zakelijke vraag, gevolgd door iets wat op een grijns geleek.
‘Ik was eerst van plan alles plat te branden, gelijk met de grond,’ antwoordde ze met
egale stem terwijl ze langzaam op hem toewandelde. ‘Maar dan bedacht ik dat we er toch
nooit zullen terugkeren. Misschien was het beter er tot het laatste toe alles uit te halen
en de hele zaak te verkopen. Dat ze achter onze rug roddelen wat ze willen…’
24
Er kwam een gespannen uitdrukking op zijn gezicht. ‘Heb je een goede prijs bedongen?
Wie heeft gekocht?’
‘Pedro Martinez. Ik vroeg een miljoen dollar. Hij heeft uiteindelijk negenhonderdvijftig
duizend betaald.’
Voor het eerst meende ze enige waardering te lezen in zijn blik. Ze was inmiddels vlakbij
hem gekomen. Maar hij wielde aanstonds van haar weg tot bij het raam dat op de tuin
uitzag.
‘Martinez, hé!’ herhaalde hij spottend. ‘Ik heb altijd gedacht dat die schoft een zaak als de
onze zou willen overnemen… Hij maakte al lange tijd grote sier in de stad. En waar haalt
een man als hij het geld vandaan?’ Het was alsof hij tot zichzelf sprak.
Dan opeens, zijn rolstoel met een ruk omdraaiend: ‘Wat heb je met het kapitaal gedaan?’
Zijn norse toon deed haar opschrikken. Nog steeds geen woord over haar zoektocht naar
een villa, haar wedervaren met de makelaar, de aankoop van haar Porsche… Zelfs geen
toespeling op zijn eigen miserabele lichamelijke toestand. Alleen maar een kraaknuchter
informeren naar ‘ons geld’, alsof dat het enige is wat telt op deze wereld.
Ze slaakte een zucht en streek met trillende hand enkele weerbarstige haren achter haar
oor. Toch slaagde ze erin haar stem volkomen te beheersen toen ze antwoordde: ‘Het
gros van ons vermogen heb ik vanuit de plantage overgemaakt naar een geheime
rekening op de Kaaimaneilanden…’
‘Maar dat weet ik toch!’ barstte hij los. ‘Dat hebben wij ginder samen zo geregeld. Met
mijn geheugen is er niets aan de hand. Ik bedoel de rest: de verkoop van de plantage en
zo… Kortom, het officieel bekende geld. Toch niet op die rotbank ginder laten staan?’ De
blik die hij naar haar opsloeg leek op de vlam van de gasbrander van een loodgieter.
‘Natuurlijk niet. Ik heb zo’n half miljoen dollar gestort op onze gezamenlijke zichtrekening
die ik geopend heb bij de KBC, om de schijn te redden. Anders denken ze nog dat we
proberen de belastingen te ontduiken…’
Hij grijnsde. Dat was een taal naar zijn hart. ‘Een goed afleidingsmanoeuvre. Zo kan de
fiscus niet met zijn tentakels de fameuze ”tax shift” innen, of “vermogenswinstbelasting”,
wat dat ook moge betekenen. Als ze eens wisten…’
Voor het eerst wisselden ze een blik van verstandhouding. Maar meteen daarna herpakte
hij zich. ‘Wat die gezamenlijke zichtrekening betreft… die moet ik toch nog tekenen?’
‘Vanzelfsprekend. Dat gaan we ook meteen doen zodra je thuis bent. Ik heb gisteren een
grondig gesprek gehad met dokter Joren. Als psychiater vond hij het best je nog een paar
weken in observatie te houden – ‘ loog Carla.
‘Een paar weken? Is hij krankjorum geworden?’
‘Schreeuw zo toch niet! Luister. Ik heb meteen geprotesteerd en aangedrongen op een
verlengd verblijf van amper tien dagen. Hij heeft zich met tegenzin akkoord verklaard.’
Er viel een veelbetekenende stilte. Hij zat wat voor zich uit te brommen. Tenslotte keerde
hij haar de rug toe en keek naar wat de tuinman aan het verrichten was in de
bloemperken. Het was alsof hij zeggen wilde: “Ziezo, dat weten we alweer. De rest heeft
niet het minste belang…”
25
‘Frank,’ hernam ze, zich inspannend om het trillen van haar stem te onderdrukken, ‘de
psychiater heeft besloten je nog een laatste kans te geven om je… je leven op een
nieuwe leest te schoeien. Maar dan moet je hem natuurlijk je medewerking verlenen.
Met een beetje goede wil is nog niet alles verloren…’
Ze wachtte. Wachtte in opperste spanning op wat komen zou. Want daar zou heel veel
van afhangen. Grote God, waarom zei hij niets? Waarom dééd hij niets? Waarom zat hij
daar stompzinnig naar buiten te staren als een wassen beeld?
Carla voelde een breidelloze woede in zich opkomen. Ze balde krampachtig haar
zakdoekje in haar gesloten vuist. Ze was zijn grofheid plots beu. ‘Goed dan. Als je te allen
prijze je leven in bitterheid en smeerlapperij wil eindigen, reken dan in geen geval op mij!’
Daarop draaide ze zich op haar hielen om en ging weg zonder om te zien. Haar
naaldhakken tikten nijdig door de koele stilte van de gang. Hij dacht toch niet dat ze hem
nog één keer in het ziekenhuis zou komen opzoeken?!
Terwijl ze de weg naar huis insloeg, overwoog Carla de situatie. Hoewel ze zich had
voorgenomen haar gevoelens er buiten te laten, toch had zijn cynisme haar een laatste
maal diep getroffen. Een stem in haar binnenste fluisterde: ‘Met Frank zal het nooit meer
lukken.’ Weldra echter zou hij naar hun nieuwe tehuis worden gebracht. Hoe moest ze
hem opvangen? Het was zo ongebruikelijk in haar familie meteen aan echtscheiding te
denken. Anderzijds: een levenspad dat geplaveid is met gouden muntstukken is meestal
omgeven door vele vrienden of mensen die met ontzag naar je opkijken.
Wie kwamen als oude vrienden in aanmerking? Vooreerst Daniël Simoens, de zoon van
een rijke schoenfabrikant. Hoe ze daar niet eerder aan gedacht had! Met hem waren ze
verscheidene keren uit geweest, onder meer naar voetbalclub Brugge. De vraag was: zou
hij nog contact met hen willen opnemen nadat hij zolang geen teken van leven van hen
had gekregen?
Indien niet, waarom dan niet met nieuwe kennissen op de proppen komen zoals An en
Leo? Ze waren wel een generatie jonger, maar nieuwe bezems keren goed. Ze glimlachte
om haar geheim plannetje dat ze lang niet slecht vond. Maar plots schoot haar iets te
binnen dat ze met dokter Joren besproken had. Nadine! Hoe kon ze eerwaarde zuster
Esmeralda vergeten? Die moest ze zo spoedig mogelijk te spreken krijgen… Wat zou er
intussen met haar gebeurd zijn? Ze kon altijd proberen haar telefonisch te bereiken, met
het verzoek of Esmeralda haar eens in de Platanendreef mocht komen opzoeken. Daar
konden ze dan vrijuit praten. Of misschien was het meer diplomatisch eerst een brief te
schrijven om haar zus voorzichtig op de hoogte te stellen van de situatie? Want stel dat
ze zo ineens abrupt met Frank werd geconfronteerd? Wie kon voorspellen hoe die zou
reageren? En er was nog een tweede reden voor voorzichtigheid. Ze was er bijna zeker
van dat alle brieven die aan het klooster werden gericht, eerst door moeder overste
grondig werden ‘gecontroleerd’, ook al kwamen ze van een familielid. Dat zou wel de
beste oplossing zijn…
Het was met een enigszins opgelucht gemoed dat Carla de oprijlaan naar Zomergenot
insloeg.
26
6.
De tijdwijzer schuift weer vele jaren naar het verleden…
‘Zuster Esmeralda, ik wens je te spreken. Nu onmiddellijk!’
Met een vermoeid gebaar legde de aangesprokene haar poetslap neer, sloot de doos
met boenwas af en spoedde zich naar het kantoor. Als moeder overste op zo’n besliste
toon iets vroeg, mocht er niet lang getalmd worden.
Toen ze na een beleefd klopje op de deur werd uitgenodigd om binnen te komen, zat de
zeereerwaarde moeder in lectuur verdiept. Na enige tijd keek ze haar onderhorige
onderzoekend aan. ‘Wees gezeten, zuster,’ sprak ze. In haar verzoek lag een milde
ondertoon, die Esmeralda van haar niet meer gewoon was. Was er soms goed nieuws op
komst?
‘Luister, dierbare medezuster, ik wil een en ander eens onder vier ogen met jou
bespreken,’ begon ze behoedzaam. ‘Het is mij opgevallen dat jij er de laatste tijd nogal
bleek en afwezig bijloopt, alsof je niet langer gelukkig bent in onze
kloostergemeenschap…’
Esmeralda schrok. Zo, dat had mère Marie dan toch eindelijk gemerkt. Doch ze wilde zich
niet te vroeg bloot geven en klemde de lippen op elkaar.
‘Ik kan natuurlijk geen goede raad geven zolang ik niet weet wat er in je binnenste
omgaat,’ hernam haar overste. ‘Misschien heeft de dokter die je destijds voor pneumonie
behandelde, gedeeltelijk gelijk. Maar wat ik graag van jou zou vernemen is, je diepere
motieven van mistevredenheid. Begrijp je?’
Haar toon was zo zalvend, dat Esmeralda plots moed vatte. ‘Soms vang ik weleens
gesprekken op van collega’s die tijdens het weekend vrij zijn en over nogal wat zakgeld
beschikken,’ begon ze behoedzaam. Ze aarzelde, maar besloot dan door de zure appel te
bijten.‘Maar ik ben hier de hele tijd binnen deze kloostermuren in beslag genomen door
karweien die nooit eindigen. Ze worden ‘mijn collega’s’ genoemd, alsof we gelijken
waren. Maar wat is gelijkheid? Zij nodigen elkaar uit om hun wederzijdse belevenissen uit
te wisselen of een gezellig babbeltje te slaan over hun plannen en uitstapjes. Maar nooit,
eerwaarde moeder, heeft één onder hen eraan gedacht mij eens uit te nodigen tot een
babbeltje of om mij een complimentje te geven omdat ik hun werkkamers zo netjes
onderhoud. Ik zeg dit niet uit ijdelheid, ver vandaar! Maar het laat je toch toe je af en toe
weer eens mens te voelen en geen automatische stofzuiger…’
‘Dat zullen je medezusters toch zeker niet doen!’ weerde de overste af. ‘Want we zijn
toch allemaal kinderen van dezelfde Vader, nietwaar? Maar diegenen die je daarnet
terecht je collega’s noemde, hebben allemaal, van de eerste tot de laatste, een diploma
verworven van regentes of licentiate, of een getuigschrift van een handelshogeschool…
Het is maar billijk dat ze daarvoor van staatswege de gebruikelijke wedde ontvangen. Het
spreekt vanzelf dat ze dan ook enkele eisen mogen stellen, nietwaar? Vergeet ook niet
dat een deel van onze jonge leraressen nog geen eeuwige geloften hebben afgelegd.
Daarenboven zijn de tijden veranderd. Als we nu zouden terugkeren naar volledige
27
armoede zoals onze regel dat voorschrijft, zouden we bijzonder weinig postulanten
hebben, zodat onze orde spoedig zou ophouden te bestaan.’
Esmeralda onderdrukte haar gevoelens van opstandigheid en zei, zich inspannend om
haar toon minzaam te doen klinken: ‘Ik zal mijn best doen om mijn hart voor u open te
leggen, zoals u mij vroeg. Wel, ik zou onze gemeenschap willen vergelijken met een gezin,
vermits we allen kinderen zijn van dezelfde Vader, zoals u daarnet zei. Welnu: de vader
zorgt voor de nodige financiën; maar is het werk van de huismoeder, die dag in dag uit de
vuile karweitjes opknapt, soms minderwaardig? Is haar werk niet even noodzakelijk als
dat van haar echtgenoot? En is er één echtgenoot die zijn vrouw zou durven verwijten
‘dat ze niets verdient’ en dus geen recht heeft op een avondje-uit of een bezoek aan de
familie? Onze Heer zelf heeft toch gezegd: “Wat gij aan een van de geringsten onder mijn
broeders hebt gedaan, hebt gij aan mij gedaan”? ‘
‘Je hoeft mij het evangelie niet voor te lezen, zuster, dat heb ik voor mezelf al gedaan,’
antwoordde moeder overste met een uitgestreken gezicht. ‘Dat heeft trouwens weinig
met de zaak te maken. Niemand zegt dat het werk dat jij verricht, minderwaardig is – ‘
‘Nee, maar hun hele houding straalt het toch uit. En eigenlijk is er nog dit, moeder. Mijn
hele leven heb ik ervan gedroomd verpleegster te worden. Een ziekte in mijn jeugd heeft
die droom vroegtijdig afgebroken. Maar waarom heeft niemand in het klooster mij ooit
gevraagd of ik niet verder wilde studeren?’
‘Maar zuster Esmeralda! Waarom heb je mij nooit openlijk gesproken over je hartenwens,
verpleegster te worden ?’ wierp haar overste geërgerd op. ‘Nu is het vanzelfsprekend wat
laat om daar nog bij stil te staan. Wat jij soms in je uren van vereenzaming overweegt, zijn
influisteringen van de duivel, om je van je roeping af te brengen.’
Esmeralda zat enkele ogenblikken perplex voor zich uit te staren. Dan antwoordde ze
onzeker: ‘Ik laat het aan u over om daarover te oordelen.‘ Toen haar overste bleef
zwijgen, rees ze overeind en na een laatste groet spoedde ze zich naar haar cel.
*
Enkele weken waren verlopen… Zuster Esmeralda had de slaapkamer van mère Marie een
grondige beurt gegeven. Was het om op een goed blaadje te staan bij moeder overste?
Of gewoon uit plichtsbesef? Ze wilde er niet langer bij stilstaan. Nog het kruisbeeld aan de
muur diende opgepoetst en dat was het laatste.
Terwijl ze daarmee bezig was, begon ze weer te piekeren. Alles in haar leven werd
immers door anderen geregeld, tot in de kleinste details: wanneer ze moest bidden en
werken, zelfs wanneer ze blij moest zijn bij een of ander feest. Ze was een ledenpop
geworden, een marionet waarbij anderen aan de touwtjes trokken om haar in beweging
te brengen.
Ze schrok op uit haar mijmeringen toen ze plots iemand het aangrenzend vertrek hoorde
binnentreden. Het was ongetwijfeld mère Marie die in haar bureau was aangekomen.
Veel maakte dat niet uit. Esmeralda wist dat ze mocht doorgaan met poetsen zolang ze
de eerwaarde moeder niet stoorde in haar werkzaamheden.
28
Ze hoorde hoe haar overste nogal nerveus in haar laden rommelde, wat haar enigszins
verwonderde. Gewoonlijk was ze de kalmte zelf, een zelfbewuste persoonlijkheid, wat
uitstraalde in elk van haar handelingen. Aan het gerucht te oordelen leek ze duidelijk
opgewonden. Even later hield het gerommel toch op.
Esmeralda stond op het punt het poetslokaal te verlaten toen ze mère Marie met besliste
stem hoorde roepen: ‘Binnen!’
“Zuster Assepoester” aarzelde. Kon ze nu met al dat poetsgerei door moeder overste haar
bureau laveren, terwijl er een bezoeker werd ontvangen? Veronderstel dat het iemand
was van goeden huize… Ze besloot nog even te wachten. Door deze omstandigheid
echter kreeg ze onwillekeurig te horen wat daarbinnen besproken werd.
‘Zo, ben je daar eindelijk?’ begon de zeereerwaarde moeder op norse toon. ‘Wees
gezeten.’
‘Dank u, moeder,’ klonk het bedeesd.
Esmeralda trachtte niet te luisteren. Desondanks spitste ze plots de oren. Was dit niet de
stem van zuster Felicia?...
Wat er ook gebeurd mocht zijn, mère Marie liet er geen gras over groeien. Met de
autoritaire stem waarvoor Esmeralda beducht was, zei ze: ‘Het is mij ter ore gekomen dat
je tijdens de weekends nogal graag de bloemetjes buitenzet. Je weet zeer goed dat ik er
niets op tegen heb dat jij en je collega’s geregeld op bezoek gaan bij familie of vrienden.
Maar we blijven altijd en overal kloosterzusters en dienen ons te gedragen volgens de
regels van onze Heilige Mère Julie! Het is mij dan ook al geruime tijd een doorn in het oog
te moeten vaststellen dat jij er nogal vreemde gewoonten op nahoudt om je weekends
door te brengen… En met wat soort vrienden! Weet jij dat de twee jongemannen in wier
gezelschap jij en je vriendinnen herhaaldelijk werden opgemerkt, regelrecht afkomstig
zijn uit een tehuis voor ex-gedetineerden? Dit betekent dat ze niet zo lang geleden nog in
de gevangenis zaten wegens een of ander misdrijf…’
‘Hoe kunnen ex-gedetineerden het rechte pad terugvinden als iedereen in de
maatschappij hen uitstoot om een vroeger misdrijf, moeder?’ repliceerde Felicia. ‘Wij,
christenmensen, hebben toch als taak – ‘
‘Zeg mij met wie je omgaat en ik zal je zeggen wie je bent!’ onderbrak haar overste haar
messcherp. ‘Trouwens, wat voor reputatie zal onze congregatie krijgen als onze zusters in
zulk gezelschap worden gezien, en dan nog in burgerkleren?!’
Die zat! Want de eerstvolgende ogenblikken hoorde Esmeralda alleen het tikken van de
oude wandklok in het vertrek.
‘Ik zie wel in dat ik op dat punt verkeerd gehandeld heb,’ klonk het tenslotte rouwmoedig.
‘Maar mijn vriendinnen hadden mij ertoe overgehaald. En later werd het een gewoonte…’
‘Zoals het een gewoonte werd dat je met Johan Barzele, de zoon van de bekende
architect, op stap ging?’ opende de overste het grof geschut. Het feit dat Felicia de euvele
moed bezat voor haar ‘vrienden’ op te komen, zat haar blijkbaar hoog. ‘We zijn grondig
over de stand van zaken ingelicht en je zou er best aan doen eerlijk op mijn vragen te
antwoorden. Dat je tijdens het weekend wat stoom afblaast kan ik begrijpen. Maar
waarom dat niet gedaan te midden van de vertrouwde familiekring? Waarom moet dat
29
per se met een paar… hippies of ex-gevangenen gebeuren?’ vervolgde ze met dezelfde
dreigende ondertoon in de stem. ‘Ja, ja, ik weet het wel: die meisjes zijn oude
studievriendinnen van je en ze hebben je meegelokt… Maar waarom dan een gewoonte
gemaakt van die mondaine bals? En ook het feit dat jij je schaamt over je kloosterkledij,
die toch zeer modern te noemen is, verraadt het onzuivere van je bedoelingen.’
Waarom toch steeds hetzelfde herhalen? dacht Esmeralda geërgerd. Doch dit leek slechts
de aanloop naar de apotheose…
‘En waarom een welgestelde jongeman aanmoedigen, nu je over afzienbare tijd je
eeuwige geloften zult afleggen? Je bent nog jong en onervaren, akkoord. Maar er moet
toch een grens zijn?... Is het waar dat je drie, vier weekends na elkaar alleen met hèm
bent gaan dansen, telkens naar diverse dancings?’
Er volgde een stilte, waaruit de luistervink besloot dat Felicia ‘ja’ knikte. Maar toen kwam
een nieuwe vraag, waarbij de verborgen toehoorster de schrik om het hart sloeg.
‘En is het waar’ – de stem van de eerwaarde moeder klonk nu traag en nadrukkelijk – ‘dat
jij hem een paar keren gevolgd bent naar zijn appartement?’
Esmeralda kon vanuit de belendende kamer horen hoe Felicia opsprong. ‘Hoe is het
mogelijk, moeder, dat u mij elk weekend laat bespieden alsof ik een… straathoer was!’
gooide ze eruit.
‘Ga zitten, Felicia!’ gebood haar overste. ‘Er is nog geen enkele reden om het hoofd te
verliezen… Of vergis ik mij? Nu ter zake: ben je, of ben je niet – Johan Barzele naar zijn
appartement gevolgd?’
Er klonk iets als een gedempte snik, gevolgd door geruis van kleren. Droogde ze haar
tranen af?
‘Dus toch!... Zover is het met jou gekomen, zuster!’ klonk het met onverholen
verontwaardiging. ‘Je gaat me zo dadelijk toch niet vertellen dat je daar met je tweeën
ondoordachte dingen hebt gedaan?...’
De luistervink verwachtte een vurig protest. Maar er kwam niets… Tot haar verbazing
bleef het snikken aanhouden, ja, het werd zelfs erger…
‘Allons, allons, tracht je te vermannen, Felicia. Zo erg zal het nu ook weer niet geweest
zijn. Ik ben ervan overtuigd dat je reeds spijt hebt over het hele avontuur…’
Het snikken werd plots hartverscheurend. Esmeralda hield de adem in. Zelfs mère Marie
leek van de hand Gods geslagen, want ze sprak geruime tijd geen woord. Een
toenemende beklemming maakte zich van de twee toehoorsters meester.
‘Kom, kom, je bent toch geen teenager meer? Wat zouden je eigen leerlingen van je
denken als ze je hier zo onbeheerst zagen huilen? Vertel me wat je op het hart hebt,
kind… Misschien kan ik je helpen.’
Het gesnik nam af. Er volgde een lange zucht, een laatste ophalen van de neus. Dan zei
Felicia op een merkwaardig ernstige toon: ‘Misschien ben ik wel de slechte kloosterzuster
voor wie u mij houdt, moeder… Zelfs kortweg een slechte vrouw… Toen mijn
maandstonden wegbleven, ben ik bij een gynaecoloog geweest. En – ‘
30
Er volgde een verpletterende stilte. Esmeralda beet van pure opwinding in haar hand, om
een kreet te onderdrukken. Ze beeldde zich in dat het gelaat van hun overste lijkbleek
was geworden, met grote, ongelovige ogen.
‘En vorige week ben ik om de uitslag van het onderzoek gegaan. Ik ben in mijn tweede
maand…’
Het was alsof de wereld om Esmeralda heen verzonk. Ze moest zich haastig vastgrijpen
aan de deurpost om niet te vallen. Grote God! Had ze wel juist gehoord?...
‘WAT?’ dreunde eensklaps de stem van moeder overste met volle kracht. ‘Jij onkuise
vrouw, jij… lichtekooi! Hoe durf jij je lichaam dat de tempel is van de Heilige Geest,
vergooien aan de eerste de beste baljonker? Want een gentleman zoekt niet onmiddellijk
met zijn meisje alleen te zijn op zijn slaapkamer! O zuster Felicia, wat een onnoemelijke
schande is dit!’
Het snikken hernam, met dezelfde heftigheid als tevoren. Men hoorde een stem
kreunend fluisteren: ‘Vergiffenis, moeder, vergiffenis!’
De stem kwam van vlakbij de grond, alsof Felicia op haar knieën was neergezonken en het
hoofd diep had gebogen. Hoog boven haar uit troonde mère Marie, pal en onverbiddelijk.
Ze stond er enkele seconden ademloos, als was ze in steen veranderd. Dan begon ze
moeizaam te hijgen.
‘Ditmaal ben te ver gegaan! Je hebt de regels van onze heilige orde met de voeten
getreden, zelfs de elementaire voorschriften van zedelijkheid en voorzichtigheid
achteloos naast je neergelegd… Je bent niet langer waardig dit kloosterhabijt te dragen!
Ik zal onmiddellijk het bisdom op de hoogte stellen, met de aanbeveling je op staande
voet aan de deur te zetten!’
Een intense pijn schoot Esmeralda door de hartstreek. Nog vaag hoorde ze Felicia om
genade smeken: ‘Tot wie moet ik mij wenden? O, als mijn vader verneemt dat ik op straat
werd gezet, slaat hij mij dood…’
Doch moeder overste was onvermurwbaar. ‘Weg, uit mijn ogen!’ riep ze met overslaande
stem.
Op dat ogenblik slaakte Esmeralda een bijna dierlijke kreet…
7.
Eindelijk vond Carla de tijd om eens rustig met zichzelf overleg te plegen. Er moesten
dringend contacten worden opgenomen met vroegere bekenden en vrienden. Op de
eerste plaats was er natuurlijk haar zus Nadine. Dat was al een eerste probleem. De brief
die ze geschreven had, was teruggekomen met de melding: “Terug naar afzender!” Wat
had dat te betekenen? Nadine leek wel van de aardbodem verdwenen… Ze moest zo
spoedig mogelijk contact opnemen met de kloostergemeenschap van de Franciscanessen
– voor zover die nog bestond?
Wacht even, in haar agenda had ze het adres van het klooster. Maar geen
telefoonnummer, helaas… Ze tikte het nummer 1207 in en vroeg om inlichtingen.
31
‘Het telefoonnummer van het klooster van de Franciscanessen?’ vroeg de dame van de
inlichtingendienst verbaasd. ‘Maar mevrouw, dat is toch al enkele jaren gesloten…’
‘Wat zegt u? Ge- gesloten?’ stotterde ze. ‘Maar wat is er dan met de zusters gebeurd?
Mijn zus was één van hen – ‘
Even een stilte. ‘Dan kan u misschien beter terecht bij het bisdom van Gent?’
‘Oh, natuurlijk… Kent u soms het nummer?’
‘Een ogenblik.’ Carla noteerde het nauwkeurig. ‘ Dank u vriendelijk!’
Even later beantwoordde een rustige mannenstem haar oproep. ‘Goedemorgen, met de
secretaris van het bisdom Gent. Wat kan ik voor u doen?’
‘U spreekt met mevrouw Carla Willems. Al jarenlang ontvangen wij geen brieven meer
van mijn zus Nadine de Winter die in het klooster van de Franciscanessen verbleef. Weet
u soms wat er aan de hand is?’
‘Het klooster van… in welk dorp is dat? Juist. Ik moet u helaas melden dat het door u
genoemde klooster al enkele jaren gesloten is -’
‘Dat vermoedde ik al. Maar mijn vraag is: wat is er van mijn zus geworden?’
‘Hoe was haar echte naam ook weer?... En haar kloosternaam? Esmeralda, precies. Ik
zoek het even voor u op in het dossier, mevrouw. Een ogenblikje, alstublieft.’
Zich verwijderende voetstappen… geritsel van papier…
‘Ha, hier heb ik het: Nadine de Winter, enz., enz… Oh – ‘ Er volgde een korte,
benauwende stilte. Dan: ‘Dit is een bijzonder geval, vrees ik. Het ligt niet in mijn
bevoegdheid daar inlichtingen over te geven. Trouwens u kan om het even wie zijn. Een
journalist, belust op sensatie bijvoorbeeld…’
Carla hapte naar adem. Een vreemd gevoel maakte zich van haar meester. ‘Is er iets met
haar gebeurd?’
‘Kijk mevrouw. Ik stel voor dat u in verband daarmee persoonlijk contact opneemt met
monseigneur zelf. Die zal u alle inlichtingen verschaffen. Laat ik even kijken in zijn agenda.
Deze week ligt alles vol… Wat dacht u van volgende week? Ik zal u later op de dag laten
weten op welke dag en uur monseigneur u kan ontvangen. Gaat u daarmee akkoord?’
Carla stemde meteen toe, gaf hem haar naam, adres en gsm-nummer op, dankte hem en
sloot verbouwereerd haar gsm af. Ze kon de gedachte niet van zich afzetten dat er iets
ongewoons aan de gang was. Maar vooral: waar verbleef Nadine nu?
Met hààr zou ik veel herinneringen kunnen ophalen en de zaken eens grondig uitpraten,
overwoog ze ontgoocheld. Maar wat moest ze intussen aanvangen? De nabije stad, die ze
nu al twee dagen na elkaar had uitgekamd voor koopjes allerhande, leek haar een
bijennest waar een roofzieke horzel is binnengedrongen: druk en lawaaierig… Maar
verder zo leeg en koud, met weinig menselijk contact… De winkeljuffrouwen waren
beleefd, maar heel zakelijk. Elk woord, elke glimlach was stereotiep, als bij een robot
waarbij alles vooraf werd geprogrammeerd.
Ze zette zich in de schommelstoel bij het haardvuur neer en zuchtte. Ze liet haar
gedachten de vrije loop en kwam bij psychiater Joren terecht. Wat voor een man was hij
eigenlijk? Het eerste wat ze gemerkt had was, dat hij geen trouwring droeg. En toch, zo’n
knappe kerel als hij… Vooraan in de dertig, goed gebouwd en zelfs knap van gezicht. En
32
wat een overweldigende kennis van de menselijke ziel! Als hij haar vanachter zijn bureau
zat aan te staren, voelde ze zich soms psychologisch ‘geröntgenstraald’.
Heel wat aan zijn persoonlijkheid was fascinerend genoeg om gelijk welk vrouwenhart
sneller te doen kloppen. Waarom bleef hij zolang ongehuwd? Lieten vrouwen hem dan
onverschillig? Ze moest het zich toegeven: geen ogenblik hadden zijn ogen op haar gerust
met de onderzoekende of begerige blik van de gezonde man die naar een… nu ja,
goedgevormde vrouw kijkt. Ze besefte dat ze niet meer zo jong was. Haar gelaat had
onder het schroeien van de tropenzon wel wat van zijn frisse tint verloren, maar haar
taille, die nooit de weelde van het moederschap had gekend, was nog bijna even slank als
die van een jong meisje. Haar borsten waren intussen wel iets voller geworden, maar
vertoonden nog steeds de strakke welving die een beeldhouwer tot wanhoop kon
brengen. Kon het zijn dat hij dit alles niet merkte, niet wilde merken omdat zij een
gehuwde vrouw was? Ze scheelden anders niet zoveel in leeftijd. Of zaten er diepere
impulsen aan vast? God, als een gewoon mens al zo’n ingewikkeld kruitvat was vol
complexen, wat moest het dan zijn bij een psychiater en neuroloog?
Langzaam kwam ze overeind, schonk zich een cognac in en warmde het glas in haar hand
even op. Dan nam ze een stevige slok die haar binnenste doortrok als een zware roes.
Ach, bedacht ze terwijl ze een nieuwe sigaret opstak, wat zou alles veranderen als Frank
dood was! Er kon van alles met hem gebeuren: een verpleegster die zich vergiste bij de
dosis geneesmiddelen… Of bepaalde complicaties in zijn centraal zenuwstelsel die de
hersenwerking volledig zouden stopzetten… Pas dan zou ze volledig vrij zijn, kunnen doen
wat ze wilde. In afwachting bleef Frank haar in de huid zitten als een mes dat af en toe
langzaam in de wonde wordt rondgedraaid…
Plots drong het met een schok tot haar door: God in de hemel, waar ben ik mee bezig? Ze
keek schichtig rond, als vreesde ze dat iemand haar gedachten kon ‘gelezen’ hebben. Ze
huiverde en schudde de nare ideeën van zich af. Wat stond haar momenteel te doen?
Ineens schoot het haar weer te binnen: ze zou An en Leo uitnodigen op een etentje.
Waarom niet vandaag of morgen? O, het mocht niet al te feestelijk zijn, anders zou An
wel eens kunnen weigeren… Ze dacht aan iets vriendschappelijks en gezelligs, om hen bij
voorbaat te bedanken voor wat ze voor haar wilden doen. Maar intussen zou ze de sfeer
zo intiem trachten te maken, dat ze allerlei bijzonderheden over henzelf en hun familie te
weten kwam. En verder zou ze hen al min of meer voorbereiden op een later contact met
Frank. Ze zou de zaak zo voorstellen, dat er een idealistisch tintje omheen was. Zoiets als:
bezoek aan een gehandicapte, die dringend behoefte heeft aan morele steun en
opkikkering. Als ze het zo stelde, zouden ze wellicht niet weigeren op haar voorstel in te
gaan…
Meteen begon ze bij zichzelf te overleggen welk menu ze zou samenstellen.
33
8.
Carla had al haar diplomatie moeten aanwenden. Maar uiteindelijk waren ze toch
gekomen: An, het haar onveranderlijk als een zwarte ragebol, droeg ditmaal een keurig
modern broekpak. En Leo… was zeker geen adonis, dat zag ze met één oogopslag. Hij had
een onregelmatig gezicht vol lichte sproeten en zijn haar hield het midden tussen strogeel
en ros. Doch hij leek een sportieve kerel van ruimschoots een meter tachtig en droeg een
beige sportkostuum met geruit hemd, waarvan de bovenste knoop nonchalant
openstond.
De gastvrouw voelde van meet af aan het ongekunstelde dat deze twee jongelui met
elkaar verbond. Beiden waren zeer beleefd, zelfs voorkomend. Alles wat ze zegden klonk
rustig en weldoordacht, vooral bij Leo. Er was geen schijntje van geveinsdheid of
onoprechtheid in hun hele houding. Dit had het voordeel dat de sfeer spoedig open en
spontaan aandeed.
Na het etentje – Carla had de tafel met allerlei snufjes opgesmukt maar dat bleek een
overbodige luxe – gingen allen voldaan in de zetels zitten. Vermits het een koele
voorjaarsavond was, had Carla het haardvuur aangestoken. Aanvankelijk was er heel wat
rookontwikkeling, daar de schoorsteen in lange tijd niet was gebruikt. Maar Leo had snel
twee deuren zo geopend, dat er een behoorlijke tocht ontstond. Enkele minuten later
was het onheil afgewend.
‘Wil ik eerst de vaat wassen?’ stelde An voor. ‘Het duurt maar even. Intussen kan je Leo
wat beter leren kennen.’
Maar Carla weigerde beslist. ‘Morgenvroeg komen ze met de vaatwasmachine,’ deelde ze
mee. ‘En die wil ik zo spoedig mogelijk eens proberen.’
An begreep niet zo best waarom een alleenstaande dame dringend een vaatwasmachine
nodig had, maar ze hield die overweging wijselijk voor zich. Er dienden eerst nog een paar
‘nakomertjes’ afgewerkt. Daar de bezoekers niet rookten en ook geen prijs stelden op
een Irish coffee, bestelden beiden op aandringen van de gastvrouw een glas pompelmoes
met een scheutje gin.
Pas daarna werd het rustig en gezellig. Waren de vlammen en het haardvuur er voor iets
tussen? Of was het de nawerking van de coq-au-vin? Terwijl het gesprek spoedig dreef op
losse invallen, stapelde Leo vakkundig de houtblokken op rondom het roze vuurhart.
Nieuwe vlamtongen likten gretig omhoog…
Toen Leo zich oprichtte, vroeg hij eensklaps: ‘Zuid-Amerika is een continent dat mij altijd
heeft geboeid. U had daar een plantage, geloof ik? In welk land was dat precies,
mevrouw?’
‘Als jullie willen dat ik me op mijn gemak voel, dan moet je niet voortdurend ‘mevrouw’
zeggen, maar gewoon Carla. Afgesproken? Nu, ik weet niet welk aspect van Zuid-Amerika
je speciaal boeit, jongeman,’ antwoordde de gastvrouw omzichtig. ‘Ik vind het hele
continent een conglomeraat van onlusten, machtsgrepen, tropische ziekten en insecten…
Een broeinest van hartstochten en ongedierte, als je het mij vraagt… Wij hadden in het
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland
Andre haegeman dansen  boven de  afgrond dries nieuwland

More Related Content

Viewers also liked (6)

Pechacucha
PechacuchaPechacucha
Pechacucha
 
Trabajo de ingles
Trabajo de inglesTrabajo de ingles
Trabajo de ingles
 
cv-rojan-bajracharya1
cv-rojan-bajracharya1cv-rojan-bajracharya1
cv-rojan-bajracharya1
 
prof: Elisea Q.Y.
prof: Elisea Q.Y.prof: Elisea Q.Y.
prof: Elisea Q.Y.
 
practica 1
practica 1practica 1
practica 1
 
Aneesh cv (2) (1)
Aneesh cv (2) (1)Aneesh cv (2) (1)
Aneesh cv (2) (1)
 

Similar to Andre haegeman dansen boven de afgrond dries nieuwland

Similar to Andre haegeman dansen boven de afgrond dries nieuwland (9)

Totaal slideshow
Totaal slideshowTotaal slideshow
Totaal slideshow
 
Black Cross 1
Black Cross 1Black Cross 1
Black Cross 1
 
kingdom of nirvoas 3.6
kingdom of nirvoas 3.6kingdom of nirvoas 3.6
kingdom of nirvoas 3.6
 
Donkere wolken #36
Donkere wolken #36Donkere wolken #36
Donkere wolken #36
 
9.6
9.69.6
9.6
 
10.10
10.1010.10
10.10
 
Doden in het maanlicht - Hoofdstuk 4: Herinneringen
Doden in het maanlicht - Hoofdstuk 4: HerinneringenDoden in het maanlicht - Hoofdstuk 4: Herinneringen
Doden in het maanlicht - Hoofdstuk 4: Herinneringen
 
9.5
9.59.5
9.5
 
9.5
9.59.5
9.5
 

Andre haegeman dansen boven de afgrond dries nieuwland

  • 1. 1 DANSEN BOVEN DE AFGROND Dries Nieuwland Had ik de liefde niet, ‘k had niets, ‘k was niets. Ik zou niet méér zijn dan een schim, vergaand in de duisternis van eigen onbegrip… Copyright: © André Haegeman, 9820 Merelbeke, Kon. Elisabethlaan 78 Niets van dit manuscript mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
  • 2. 2 EERSTE DEEL 1. Geruisloos gleed de glimmend nieuwe Porsche door het Vlaamse platteland. Achter het stuur zat een donkerharige vrouw, de zwart omrande ogen glinsterend in het diepbruine gezicht. Hoewel ze pas vijfendertig was, hadden leed en een tropisch klimaat duidelijke sporen achtergelaten die met geen make-up waren weg te werken. Toch was het alsof er een loden last van haar schouders was afgevallen. Eindelijk was het zover gekomen: het leven in het oerwoud had ze voorgoed de rug toegekeerd. Toch had ze de indruk dat ze haar heimwee naar dat smaragdgroene paradijs nooit meer uit haar ziel zou kunnen bannen. Een paradijs waar het diafane morgenlicht door het bladergewelf van reuzenbomen en slingerplanten filtert als een zacht bewegend gordijn… Waar een broeierige stilte heerst rondom het middaguur, een diepe, ademende stilte die mens en dier benauwt en die slechts wordt verbroken door het geritsel van een waterslang of het geplas van een alligator… Een paradijs waar onder de gele tropenzon een ongelooflijke kleurenpracht van wilde orchideeën openbreekt, omgeven door bontgekleurde vlinders, ara’s en het gegons van miljoenen insecten. Maar waar in de regentijd grote, mistige sluiers laag over de grond hangen die mens en dier terneerdrukken met een onnoembare melancholie… Toen was de tragedie gekomen die de droeve droom doorbrak. De catastrofe die een abrupt einde stelde aan vijftien jaar wroeten in de meedogenloze wildernis. En wanneer ze tot het besef kwam dat het lot onomkeerbaar over haar leven had beslist, waren in haar hart weer de dromen ontwaakt die ze als jong meisje had gekoesterd. Op dat ogenblik was ze heel doordacht te werk gegaan. Onmiddellijk na het ongeval dat Frank was overkomen had ze vanuit Zuid-Amerika een brief geschreven naar een Oost- Vlaams verhuurkantoor. Daarin had ze de wens uitgedrukt een stijlvolle, comfortabele villa te huren in een nette, stille buurt. Als alles meeviel, zou ze die villa later best willen aankopen. En toen ze eenmaal aan het schrijven was, had ze eraan toegevoegd dat de meubels zus en zo moesten zijn, de telefoon in gebroken wit, de badkamer in roze of blauw. Vanzelfsprekend moest er ook een HD flat-screen zijn en stereo apparatuur. Ze hoopte dat de krokussen haar uit een verzorgd gazon zouden tegenlachen bij haar komst. En tot slot had ze er iets aan toegevoegd dat gewoonlijk alle bezwaren opruimt: ‘De prijs speelt geen enkele rol…’ Een tevreden glimlach kwam om haar mondhoeken spelen als ze aan die brief terugdacht. Vastberaden omklemde ze het stuur en drukte het gaspedaal wat dieper in. Wat men haar verteld had over deze wagen was niet overdreven: nerveus en toch heel wendbaar en soepel, met sportstuur en voorzien van allerlei snufjes… Als ook de villa nog meeviel, kon haar leven best een totaal nieuwe wending nemen. Ze slaakte een zucht en staarde naar buiten. Zo, dit was dus Vlaanderen na al die jaren!... Onder het bleke morgenlicht strekten akkers en weilanden zich uit tot een onafzienbare
  • 3. 3 vlakte. Bomen en struiken lieten reeds fijne, teer-groene topjes uitschieten waartussen een zachte lentewind speelde. Bij het doorkruisen van een dorp zag ze hoe in een voortuintje gele narcissen opschoten. De aanblik van deze lentebloemen deed een tintelend gevoel in haar ontwaken. Ze herinnerde zich een gedicht uit lang vervlogen dagen: ‘The Daffodils’. Wie had dat ook weer geschreven? Ach, het had feitelijk geen belang… Het enige wat belang had was, dat de droom van haar jeugd weer fris en nieuw voor haar stond. Heel even leek alles net als vroeger, maar toch… Hoeveel drukker was dit Vlaanderen dan de herinnering die ze zolang in haar hart had meegedragen! Aan de horizon gulpten zwarte rookwolken uit de schoorstenen van een of andere fabriek. In de verte vermoedde ze de drukte van het stadsleven, het dolle geraas, de zinloze chaos waarvoor men haar had gewaarschuwd. De chaos die aan de maatschappij een heel ander uitzicht had gegeven dan toen ze er als twintigjarig naïef kindvrouwtje was uit weggetrokken. Die stad, ja zelfs haar geboortestreek in West-Vlaanderen wilde ze voorlopig vermijden. De oude wonden moesten eerst genezen. Ze moest weer tot rust komen, de innerlijke harmonie trachten terug te vinden die zo talloze malen brutaal werd geschonden. Alles op een nieuwe lei, in een gloednieuw nest… Ze dankte de hemel voor de inval, zich in Brussel een hele garderobe kleren naar de laatste mode te hebben aangeschaft. Zo kon ze meteen als een ‘dame van de wereld’ in haar nieuw milieu terechtkomen… Toen ze de plaats van bestemming naderde, verscheen een peinzende rimpel tussen haar wenkbrauwen. Was dit de Platanendreef?... Smaakvolle villa’s, alle in eigen stijl opgetrokken, verscholen zich achter ligusterheggen en sparrenbomen of lagen als imponerende bolwerken in een zee van groen. Veel kinderen waren er niet te zien, hoewel het zaterdag was. Een eenzame dreumes daar, met kleurrijk oranje tuinpakje aan. Goudblonde haarlokken wuifden om een lief gezichtje met onwaarschijnlijk blauwe ogen. Even bleef het beeld in haar geest vasthaken. Maar dan schudde ze het hoofd. Kinderen? Die droom was lang voorbij… Halfweg de Platanendreef minderde ze vaart. Een domein met donkere paaltjes afgezet kwam in het verschiet. Daarachter doemde een droom van een landhuis op met klassieke ingang en frisgroene luiken, tal van uitbouwen en grote, zonnige ramen… ‘Zomergenot!’ Het klonk bijna als een juichkreet in haar binnenste. Gespannen, als vreesde ze dat een tropisch onweer de tere droom zou vernielen, klapte ze het portier dicht en wandelde op de villa toe. Alleen de ingang was al overweldigend: een Grieks fronton, ondersteund door marmeren zuilen met Ionisch kapiteel! Het geheel had iets van een vorstenverblijf uit de renaissance, tot en met de voordeur, versierd met kunstig snijwerk en een bronzen klopper. Voor het landhuis bleef ze ademloos staan. Daar prijkte een vlekkeloos gazon met daarin, in smaakvolle groepjes verdeeld, gele, witte en paarse krokussen die met hun kelken de ochtenddauw opzogen. ‘Dan toch!’ prevelde ze, met moeite de mateloze vreugde onderdrukkend die in haar opschoot. Ze had geleerd plots opkomende gevoelens en verwachtingen te temperen; het had haar voor veel leed behoed.
  • 4. 4 Met afgemeten passen ging ze om de villa heen, angstvallig elk detail in zich opnemend. Ook achteraan strekte zich een grasperk uit, omkranst door een variëteit van planten en struiken waarvan ze ternauwernood de namen kende. Zelfs de treurwilg was er, met een sneeuwwitte zitbank eronder. De aanblik van het geheel benauwde haar. Het was te zeer het levend worden van een droom. Te lang was ze gewoon geweest aan de koortsdromen die opleven tijdens de halfduistere periode van de regenval. Hoe dikwijls had ze met grote ogen liggen staren naar de witte sluiers, die als een lijkwade over het vochtig- dampend woud heen lagen of als bloedeloze gestalten om haar rustbed heenslopen, met vreemde gebaren of driftig-fluisterende stemmen. Maar toen ze ontwaakte, was alles vervluchtigd in de verte… Haastig keerde ze op haar stappen terug en zocht in haar handtas de sleutel van de voordeur. Ze stond op het punt het huis binnen te gaan, toen een frisse meisjesstem zei: ‘Goeiedag! U bent mevrouw Willems, neem ik aan?’ Een jongedame van zowat twintig lentes trad haar glimlachend tegemoet. ‘An Delbeke,’ stelde ze zich voor. ‘Van de sociale dienst…’ De aangesprokene bleef het meisje enkele ogenblikken aanstaren. Ze droeg een los boerenhemd met jeansbroek en maakte een zeer spontane indruk. Haar gezicht, dat niet het minste spoortje van make-up vertoonde, was omkranst door een kroezelige, wijduitstaande haardos die op een reusachtige ragebol geleek. Doch de ronde metalen bril waarachter twee levendige ogen flikkerden gaf haar iets van de wijsheid van een uil. ‘Ik ben inderdaad de nieuwe huurster,’ gaf Carla toe. ‘Maar ik meen mij niet te herinneren dat ik de sociale dienst –‘ An glimlachte. Maar het was geen glimlach uit beleefdheid, merkte Carla op. Haar lach had iets innigs, dat van dieper kwam. ‘Natuurlijk niet! De zaak is nogal eenvoudig, mevrouw. Op een dag waren er twee mannen aan het werk in de voortuin toen ik hier met mijn vriend Leo voorbijkwam. Ze konden het blijkbaar niet eens worden, want ze stonden elkaar uit te schelden. Wij vroegen wat er aan de hand was en ze vertelden ons over een echtpaar uit de tropen. Er was de echtgenoot een zwaar accident overkomen, zodat ze naar België moesten weerkeren. In afwachting van hun komst diende de villa helemaal te worden ingericht naar de smaak van de toekomstige bewoners. Toen we dit hoorden, besloten Leo en ik meteen onze diensten aan te bieden, omdat we gewoon zijn mensen in een noodsituatie te helpen, zonder enige bijbedoeling. Maar die twee mannen zegden dat er voor elk onderdeel specialisten waren aangeworven en dat we bedankt waren. En toen ik daarnet uw wagen zag voorstaan, dacht ik dat ik u toch hartelijk welkom kon heten in onze buurt, nu u hier als vreemdelingen aankomen…’ ‘Ach zo!’ De gastvrouw begreep meteen hoe onbaatzuchtig deze jongelui waren – een houding die ze bij de hedendaagse jeugd nog amper voor mogelijk had gehouden. Derhalve nodigde ze het meisje meteen uit naar binnen. Haar reactie was An niet geheel ontgaan. Tegelijk kreeg ze een beeld van de status van deze dame: de Porsche voor de deur, haar make-up en gloednieuw mantelpak, de luxe die gans dit domein uitstraalde…
  • 5. 5 Maar deze dame had iets gereserveerds over zich. Alsof diep in haar iets leefde wat ze voor de buitenwereld wilde afschermen. ‘Wel, heb je me nou!’ kreet mevrouw Willems toen ze de woonkamer binnentrad. ‘Net zoals ik het mij had voorgesteld… Zie eens hoe mooi de motieven van dit salontafeltje samengaan met dat prachtig Deens tapijt… En hier een volledige stereo-installatie, een HD flat-screen tv met digicorder… En een kast voor een kleine bibliotheek. Bekijk hier eens die twee schommelstoelen bij de haard… Alleen de schouw boven het haardvuur zal ik zelf moeten aankleden.’ En zich plots tot de bezoekster wendend: ‘Neem me niet kwalijk dat ik u even uit het oog verloor, juffrouw Delbeke, maar ik ben werkelijk overdonderd. Kom toch binnen en vertel me eens wat ik u te drinken mag aanbieden. À propos, waar bevindt zich de bar?’ Beiden schoten tegelijk in de lach. Het was ook een komische situatie: de gastvrouw die aan de bezoekster moest vragen waar de bar was. Maar ze ontdekten die beiden tegelijk. ‘Nee toch! Een bar met ingebouwde draaitafel vol dranken… Zoals u ziet, keuze genoeg, juffrouw – ‘ ‘Op voorwaarde dat u mij in het vervolg met An aanspreekt, mevrouw –‘ ‘Juist, en jij zegt gewoon Carla. Afgesproken?’ ‘Wat mag ik je inschenken, Carla?’ vroeg An even later, gedienstig als altijd. ‘Een whisky met twee ijsjes en een scheutje cola graag,’ antwoordde de gastvrouw, gewoon om te bevelen en op haar wenken bediend te worden. Maar dan besefte ze plots het ongewone van de situatie. ‘Hela, wacht eens... Ik waande mij even terug op de plantage. In de eerste plaats ben jij hier geen dienstmeisje; verder stel ik voor dat jij eerst je eigen drankje klaarmaakt, terwijl ik de wagen in de garage zet… zodra ik die gevonden heb. Tot zo.’ ‘Als het jou om het even is, kan ik je misschien eerst helpen je bagage uit de auto te halen…’ ‘Altijd even behulpzaam,’ zei Carla vertederd. ‘Nou goed dan.’ Toen ze zich naar haar wagen spoedde werd ze als haar schaduw gevolgd door An. Die maakte zich nuttig door twee valiezen te dragen. De gastvrouw van haar kant droeg twee omvangrijke boodschappentassen waar de koopwaar letterlijk uitpuilde. ‘Ben ook nog wat gaan winkelen in Brussel, maar heb uiteraard nog geen tijd gehad om alles te ordenen,’ legde ze uit. Binnen schakelde ze meteen de koelkast in en bracht de bederfelijke eetwaren daarin onder. Wanneer ook de rest inderhaast was opgeborgen, schonk ze zich een Chivas Regal uit met cola, bij gebrek aan ijs. An schonk zich enkel een cola in. Dan zonken beiden met of zonder zucht in de bruinleren sofa neer. 2. ‘Hé, hé, zo’n vlucht uit Zuid-Amerika blijft in de kleren hangen,’ verklaarde Carla. ‘En dan al die administratieve rompslomp, de boodschappen, de boordpapieren voor de wagen… Maar gelukkig is dat nu allemaal achter de rug.’
  • 6. 6 An aarzelde. Ze was niet het type voor theekransjes en roddelpraatjes. ‘Ik ben blij te horen dat je reis goed verlopen is,’ begon ze. ‘Maar ik heb zo een en ander lopen bedenken. Als je als vrouw alleen zo’n groot landhuis moet onderhouden, dan zal dat beslist niet meevallen! Ik denk niet zozeer aan al die kamers en vertrekken, maar aan de grasperken, de planten en bloemen, de boodschappen… Heb jij daarvoor al bevoegd personeel aangeworven? Of – ‘ Carla gaf haar een vriendschappelijk tikje tegen de schouder. ‘Waar jij je toch zorgen over maakt! Uiteraard zal ik eerstdaags een tuinman, een poetsvrouw en een dienstmeisje aanwerven. Is je vriend Leo soms een tuinman?’ Voor het eerst klaterde Ans lach fris en helder door de woonkamer. ‘Als hij dat hoorde, zou hij zo eens griezelig met zijn ogen draaien, iets waar ik kippenvel van krijg. Nee, nee, hij is gewoon derdejaars student in de diergeneeskunde.’ Een fijn lachje was om Carla’s mond verschenen. ‘Ach zo, student… Hij zal dus wat extra zakgeld best kunnen gebruiken?’ An ging plots rechtop zitten en haar ogen blonken vinnig. ‘Bedoel je soms dat Leo er wil voor betààld worden? Nee, dank je vriendelijk. Welk is dan de zin van sociaal dienstbetoon?’ ‘O zo!’ deed Carla, steeds meer geboeid. ‘En is hij alleen maar een goede vriend van je? Of – ‘ An aarzelde. ‘We kennen elkaar al vrij lang. Maar het eerste jaar hebben we het voor onze ouders verborgen gehouden omdat we nog zo jong waren. Geleidelijk kregen we een grote waardering voor elkaar en toen gingen we ook al eens bij elkaar aan huis. Maar daar kwamen nogal wat bezwaren los. Religieuze en andere…’ Carla brandde van nieuwsgierigheid om nader op dat onderwerp door te gaan, maar dit zou An misschien kunnen afstoten en dat wilde ze niet. Haar omgang met het ongekunsteld buitenmeisje schonk haar een gevoel van rust en tevredenheid. ‘Ik houd je toch niet te lang op?’ polste ze. ‘Misschien heb je wel dringend werk te verrichten?’ ‘Nee, niet zo dringend… De eindexamens zijn nog veraf en aan mijn thesis kan ik straks rustig verder werken.’ ‘Je studeert dus nog. Mag ik vragen in welke richting?’ ‘Maatschappelijk assistente.’ ‘O, juist. Dat ligt helemaal in jouw lijn, me dunkt.’ Carla liet opzettelijk een stilte vallen; ze wilde het meisje zelf aan het woord laten, want dit was een nieuwe, onbekende wereld voor haar. Tot haar ontgoocheling vroeg An: ‘Jouw man verblijft in het hospitaal, naar ik gehoord heb?’ Carla rommelde in haar pakje Marlborough en bood An een sigaret aan. ‘Roken doe je ook al niet? Wel, wel… Waar waren we gebleven? O ja, Frank… Het was een stom ongeval dat een eind heeft gemaakt aan ons verblijf op de plantage. Dat zou hem nog enkele weken aan zijn ziekbed kunnen kluisteren. Het is zijn ruggengraat, begrijp je. Het centrale zenuwstelsel werd getroffen. Hij is gedeeltelijk verlamd.’ ‘Hoe bedoel je?’ polste An met dezelfde klare, geïnteresseerde ogen. ‘Heeft hij soms een accident gehad met zijn wagen?’
  • 7. 7 Er kwam een zekere terughoudendheid over Carla. Haar blik die zopas nog straalde omwille van het nieuwe leven dat haar opwachtte, werd plots ingekeerd. ‘Het heeft niets met een auto-ongeluk te maken,’ legde ze uit. ‘We waren samen op de zolder van een der voorraadsschuren waar we de oogst opbergen om te drogen. Ook Tembo, de werkleider van de negers, was bij ons. De anderen waren reeds naar hun hutten, want de duisternis viel plots in. Negers zijn daar zeer gevoelig voor. Eenmaal de zon onder, krijg je ze met geen stokken nog aan het werk. Volgens hun overleveringen dwalen dan de geesten der afgestorvenen rond die geen rust kunnen vinden. Zulke geesten kunnen alleen maar kwade bedoelingen hebben… Op zeker ogenblik daalde ook Tembo de ladder af om zich bij zijn rasgenoten te voegen. Ik vroeg aan Frank of we niet beter zouden stoppen, vermits we ternauwernood zagen waar we liepen. Hij was slecht gehumeurd en weigerde. Ik stond vlakbij de ladder en wachtte. Eensklaps hoorde ik enig gerommel, dan een vloek, gevolgd door een kreet… En vooraleer ik besefte wat er gebeurde, was Frank door de vermolmde plankenvloer heen geschoten en belandde op zijn ruggengraat op de rotsachtige bodem beneden…’ Tijdens het vertellen waren Carla’s ogen groot en onrustig geworden. An voelde hoe het hele gebeuren haar opwond. Ze stond op het punt over te gaan op een ander item toen de gastvrouw met vlugge stem hernam, als wilde ze de herinnering van zich afduwen: ‘Het eerste ogenblik dacht ik dat hij dood was. Hij lag er onbeweeglijk, in een vreemd schuine houding… Ik probeerde hem naar ons blokhuis te slepen, maar slaagde daar niet in. Mijn man is zwaar gebouwd, moet je weten. Op dat ogenblik woog hij zowat vijfennegentig kilo. Ik schreeuwde in de nacht om hulp, maar niemand kwam. Daar stond ik dan als vrouw alleen, midden in de duisternis, omgeven door de dreiging van het oerwoud…’ Ze bette met een zakdoekje de zweetdruppels die op haar voorhoofd verschenen waren en vervolgde: ‘Hoe ik uiteindelijk toch in ons blokhuis geraakt ben met Frank, weet ik niet meer… Misschien is Tembo teruggekomen om te kijken waar ik bleef. Het enige wat ik mij klaar herinner is dat Frank de hele volgende dag buiten bewustzijn bleef. Ik verleende hem de beste zorgen, maar wat kan je in de wildernis aanvangen, urenver van de bewoonde wereld? Het werd me spoedig duidelijk dat ik een dokter moest ontbieden. Het was pas vijf dagen later dat die bij ons aankwam.’ ‘Was Frank de hele tijd in coma?’ ‘Toch niet. De tweede dag ontwaakte hij. Hij moet verschrikkelijk geleden hebben, want hij schreeuwde en huilde. We hadden alleen wat morfine. Toen de dokter kwam en hem de eerste zorgen had toegediend, deelde hij mij mee dat Frank dringend naar het hospitaal moest, daar ter plaatse… of in België. Van een hervatten van zijn werk op de plantage kon in lange tijd geen sprake zijn…’ Ze pauzeerde even en hernam dan gelaten: ‘Jij kan je wellicht inbeelden hoe hard die slag voor mij aankwam. Wat kon ik als vrouw alleen in die negorij blijven uitrichten? We hebben dan gezamenlijk besloten dat de dokter hem zou meenemen tot aan de kust, vanwaar Frank per vliegtuig naar België zou worden overgebracht. Ikzelf ben nog enkele
  • 8. 8 weken ter plaatse gebleven om de meest dringende zaken af te handelen. Want heel de plantage moest worden geschat en verkocht…’ ‘Die plantage moet wel in een zeer onherbergzaam gebied gelegen hebben, met zo’n primitieve negers?’ liet An zich ontvallen. ‘Ach lieve hemel, wat een broeinest! Je denkt toch niet dat het ene land in Zuid-Amerika een greintje beter is dan het ander?’ ontweek Carla haar vraag. ‘Om een lang verhaal kort te maken: acht dagen na zijn val was Frank in het UZ in Gent. Ikzelf verkocht de plantage en laatste oogst aan de hoogste bieder. Toen heb ik onze persoonlijke spullen in kisten laten verschepen en ben gisteren in Zaventem geland. En nu ben ik hier in mijn nieuw tehuis…’ ‘Ben je Frank nog niet gaan opzoeken in het UZ?’ deed An verwonderd. ‘Hoe kon dat, kind? Ik moest toch eerst de nodige kledingstukken kopen en de nieuwe Porsche ophalen die ik vanuit Amerika besteld had? En ik mag toch ook eens dit prachtig landhuis bekijken waar ik waarschijnlijk de rest van mijn dagen zal doorbrengen? Maar maak je geen zorgen: morgen heb ik een afspraak met een zekere dokter Joren, neuroloog in de psychiatrische afdeling waar Frank momenteel verblijft.’ ‘Wat een sombere belevenis!’ huiverde het jonge meisje. ‘Toen wij het nieuws vernamen over mensen uit de tropen die dringend een woonplaats zochten, vermoedde ik wel dat er een drama achter schuilging. En ik sta erop dat je in geval van nood onze diensten zou aanvaarden. Maar nu moet ik toch werkelijk gaan. Ik ben al te lang gebleven…’ ‘Bedankt voor het aanbod, An. En vergeet ook Leo niet te bedanken, maar misschien neem ik toch een tuinman,’ gniffelde ze. ‘Vooral je vriendelijk onthaal heeft mij ontroerd. Je weet niet wat zoiets voor mij betekent, na een lang verblijf in een ontembare wereld… Maar één ding moet je mij beloven: dat je mij binnenkort een bezoek brengt met je vriend, voor een gezellig etentje. Afgesproken?’ An knikte en kwam met een sprongetje overeind. 3. Nadat ze er eindelijk in geslaagd was haar Porsche te parkeren, nam Carla het gebouwencomplex rondom de psychiatrische afdeling van het UZ in zich op. Grote grutjes! Ze had zich wel een en ander voorgesteld van een gerenommeerde instelling als het UZ, maar het leek wel een doolhof! Uiterst moderne gebouwen met zijvleugels, onafzienbaar… Alles in beton en glas, helder, efficiënt, comfortabel… Het befaamde K 12- blok leek wel een mastodont lijk de Boekentoren. Arm land dat zo’n uitgestrekte lokalen nodig heeft om zijn zenuwpatiënten op te vangen, overwoog Carla. Maar meteen schrok ze van haar eigen gedachte. Ze meldde zich aan bij de receptie van het aangrenzend gebouw en werd verwezen naar een helder verlichte, knusse wachtzaal met TV-schermen aan de wanden. Kleurrijke tijdschriften in verschillende talen prijkten op glazen tafeltjes. Tijd om de omgeving in zich op te nemen kreeg ze niet, want even later kwam een hoge gestalte in witte overjas aanwandelen. ‘Mevrouw Willems? Dokter Joren. Wilt u zo goed zijn mij te volgen?’
  • 9. 9 De neuroloog was rijzig van gestalte. Carla schatte hem rond de dertig. Ze merkte dadelijk dat hij geen trouwring droeg. Hij had een vrij knap gezicht en ietwat weerbarstig donkerblond haar. Maar wat haar van meet af aan trof was de uitdrukking van begrip, van mededogen en empathie op zijn gelaat. Ze had in haar leven een reeks dokters zien defileren met uitgestreken gezichten waarop geen enkel gevoel te lezen lag, tenzij een soort lome vermoeidheid. Maar deze man straalde iets zeer persoonlijks uit. In zijn ogen lag een uitdrukking die betekende: Jij bent geen nummer voor mij, maar iemand. Vertel me nu eens wat je op het hart hebt. Hij leidde haar het lokaal binnen waar een naamplaatje op de deur vermeldde: “S. Joren, zenuwarts.” Nadat hij haar mantel van haar had overgenomen ging hij zitten achter een enorm bureau met groen-lederen bovenvlak. Een tamelijk omvangrijk dossier lag voor hem open. Carla verwachtte elk ogenblik een spervuur van vragen. Maar tot haar verbazing vroeg hij: ‘Hoe voelt u zich, mevrouw? Was de reis niet te vermoeiend?’ ‘O nee, dank u dokter. Ik ben feitelijk gisteren in Zaventem aangekomen, zodat ik al even op adem ben kunnen komen.’ ‘Zo, des te beter,’ knikte hij vriendelijk. ‘U heeft er natuurlijk goed aan gedaan de patiënt vooruit te sturen. Hoewel dat ook zekere nadelen biedt.’ Hij wachtte even om het effect van zijn woorden na te gaan. Doch Carla had iets anders op het hart. ‘Ik zag dat uw naamplaatje op de deur vermeldt dat u zenuwarts bent. Ik dacht dat u neuroloog was?’ Hij glimlachte. ‘Een neuroloog is iemand die zich bezighoudt met ziekten van het zenuwstelsel, van stoffelijke, zichtbare organen zoals hersenen, ruggenmerg en zenuwen,’ legde hij geduldig uit. ‘De zenuwarts is èn neuroloog èn psychiater en behandelt dus zowel de aandoeningen van het stoffelijke zenuwstelsel als… laten we maar zeggen, de afwijkingen van de geest.’ Plots merkte Carla de eigenaardige glans op die in de ogen van de zenuwarts verschenen was. ‘Dokter! U maakt me aan het schrikken. Ik dacht dat mijn man voornamelijk een fysiotherapeut en een neuroloog nodig had?’ Weer was er die milde, taxerende blik van een begrijpend mens. ‘In eerste instantie natuurlijk. Door zijn val zijn bepaalde ruggenwervels maar tevens het centrale zenuwstelsel beschadigd. Dat heeft een nefaste invloed gehad op zijn hele mentaliteit. Kan u mij zeggen of u na zijn val veel last met hem heeft gehad? Ik bedoel – vanwege zijn gedrag of zijn humeur?’ Carla kon niet beletten dat het schaamrood haar naar de wangen steeg. ‘Wel… toen we hem naar de boot van de dokter brachten, begon hij plots te razen en te vloeken als een ketter…’ ‘U hoeft zich daarover niet te schamen, mevrouw. Het is vrij normaal dat dergelijke patiënten reageren op transport. Als ik vragen mag: wie brachten hem naar die boot?’ ‘Een viertal negers, onder leiding van Tembo, de opzichter.’ ‘Zo. En tevoren was hij eerder kalm geweest?’ ‘Bij zijn ontwaken uit coma schreeuwde hij van de pijn. Ik diende hem toen een dosis morfine toe. Later scheen hij te ijlen en in een koortstoestand te verkeren. Ook de
  • 10. 10 plaatselijke dokter gaf hem een pijnverdovend middel. Het was dus uitsluitend toen ze hem wegbrachten dat hij buiten zichzelf raakte.’ ‘Hum. Dan moet ik u toch op de hoogte stellen van een nieuwe situatie. Naar men mij verteld heeft, zou Frank aan boord van het vliegtuig nogal wat herrie hebben geschopt en meer dan eens – vergeef me de uitdrukking – obscene taal hebben uitgeslagen… Nee, geen excuses, we proberen alleen de zaak te stellen zoals ze is. Aanvankelijk meende de verpleegster die hem vergezelde dat het te wijten was aan zijn eerder oncomfortabele toestand in het vliegtuig. Hij had niet zo heel veel ruimte ter beschikking. Maar dat is nog geen reden om te keer te gaan als een bezetene…’ ‘En hoe is zijn toestand hier geëvolueerd?’ vroeg Carla gespannen terwijl ze bleek werd om de neus. ‘Ik vrees dat ik niet zo best nieuws heb,’ hernam de zenuwarts, behoedzaam zijn woorden afwegend. ‘Laten we beginnen bij enkele krasse feiten. Nadat we hem hier aan een eerste onderzoek onderworpen hadden, begonnen we met een reeks behandelingen voor zijn ruggengraat. Na iedere behandeling werd hij telkens naar de gemeenschappelijke zaal gevoerd, waar een tiental spoedgevallen bij elkaar liggen. Spoedig begon hij ook daar liederlijke praat te verkopen. Na een paar dagen hebben we hem betrapt terwijl hij een paar pornografische boekjes aan het rondgeven was die hij God-weet-waar vandaan had gehaald.’ Carla was geschrokken overeind gekomen. ‘Nee maar!’ riep ze uit terwijl een ijskoude verontwaardiging zich van haar meester maakte. ‘Dat kan niet waar zijn, dokter! Zo gemeen is Frank nooit geweest!’ De lijkbleke kleur op haar gezicht verraadde dat de emotie diepe wortels had. Doch ook dokter Joren was overeind gekomen en sprak haar minzaam toe. ‘Mevrouw Willems, laten we eens en voorgoed afspreken: we zeggen elkaar op een rustige toon en zonder enige kwetsende bedoeling de volle waarheid. Waarschijnlijk zullen wij nog vrij lang moeten samenwerken aan de genezing van Frank. Kan ik op uw medewerking rekenen?’ Ontdaan was Carla op haar stoel neergezonken en knikte. De eerstvolgende ogenblikken hoorde ze de stem van de zenuwarts slechts uit de verte. ‘Veertien dagen geleden zijn we met de tweede fase begonnen,’ vervolgde hij. ‘Wij vermoedden toen reeds dat we bij uw echtgenoot te maken hadden met een gestoorde harmonie in zijn psychisch denkvermogen, ten gevolge van zijn val. Of van andere meer complexe oorzaken. Mijn behandeling is dan ook hoofdzakelijk gericht op het herstel van die harmonie, van zijn innerlijk evenwicht. Begrijpt u waar ik heen wil?’ Er viel een korte stilte. ‘Die tweede fase… bedoelt u dat u hem in een dwangbuis gestopt hebt? Of hem elektroshocks hebt toegediend?’ Weer die begrijpende glimlach. ‘Die tijden liggen ver achter ons. We hebben onder meer een slaapkuur toegepast. Maar daardoor sliep hij 23 uur op een etmaal en moest hij tijdens zijn ontwaken kunstmatig gevoed worden. Ten slotte dachten we aan een psycho- therapeutische behandeling, de zogenaamde ‘bezigheidstherapie’. Het kwam erop neer dat we hem naar een gemeenschappelijke zaal brachten waar hij een zekere
  • 11. 11 verantwoordelijkheid kreeg. Hij werd in een rolstoel geplaatst en mocht in de zaal rondrijden om tekenpapier en dergelijke rond te delen. Zo leert hij samenwerken met anderen, raad geven en raad vragen… Het bevordert ook Franks zin voor eigenwaarde, voor gezonde beweging…’ ‘Maar?’ ‘Helaas, “maar”! Het duurde tot eergisteren. Toen kwam plots een duidelijk pornografische tekening opduiken. Ik wist meteen wie er de ontwerper van was. Ik heb namelijk een viertal andere tekeningen van Frank in mijn bezit en vergeleek de stijl… Ik riep hem bij mij in mijn kantoor en heb een half uur met hem gesproken. O, we hebben helemaal geen discussie gehad, hoor! Frank was het roerend met mij eens: die prent kwam wel degelijk van hem en hij gaf toe dat ze pornografisch was. Waarom hij dat gedaan had? Omdat hij er genoegen aan beleefde, noch min noch meer. Ik had meteen de indruk dat hij mij met die onafgebroken ‘smile’ op zijn gezicht de hele tijd fijntjes zat uit te lachen…’ ‘Hoe is dat in godsnaam mogelijk!’ stamelde Carla. De mooie droom lag in scherven: een nieuw leven na hun krankzinnig bestaan in de brousse… dat kon gewoon niet meer. Zou ze de bittere kelk tot op de bodem moeten ledigen? ‘Rookt u?’ polste dokter Joren aan wie Carla’s teleurstelling niet ontgaan was. ‘Graag, dank u.’ De bezoekster ontstak meteen de sigaret die de arts haar als kalmeermiddel aanbood en inhaleerde nerveus de rook. De psychiater zat haar ongemerkt te observeren. Dus toch een nerveus type, overwoog hij een tikje verwonderd. Aanvankelijk had ze hem het type toegeschenen van de evenwichtige, sociale vrouw. Maar haar ogen wezen op een grote gevoelsgeladenheid. Daarin meende hij een doffe melancholie te lezen, alsof de droom die ze zolang in zich had omgedragen plots brutaal werd vernield. Een droom die misschien van in haar prille jeugd haar meisjeshart in verrukking had gebracht. En die haar de hele tijd van haar verblijf op de plantage was blijven achtervolgen, ondanks hardnekkige tegenslagen. Ook de harde trekken om haar ogen en de scherpe lijnen van neus naar mond wezen in de richting van een leven vol beproeving dat ze achter de rug had. In dat duistere verleden moest hij de oplossing zoeken voor het probleem dat hem nu bezighield. ‘Wat gaan we nu aanvangen, dokter?’ vroeg Carla. Haar stem had het donker floers van weemoed verloren. Ze klonk weer zelfzeker, bijna vastberaden. ‘Nu de pijn van zijn beschadigde ruggenwervel bijna volkomen is weggewerkt maar onze psychische therapieën hebben gefaald, zou ik geneigd zijn te besluiten: we staan machteloos. Maar ik geef het nog niet op. Freud en zijn leerlingen hebben ons geleerd dat niet iedere stoornis van het geestesleven door aandoening van de hersenen of zenuwbanen kan worden verklaard…’ Hij wachtte enkele betekenisvolle seconden en wierp haar een onderzoekende blik toe. ‘Hoe bedoelt u, dokter?’ vroeg Carla tenslotte met benepen stem. ‘Wel… men is het er thans over eens dat een neurose vaak haar oorsprong vindt in een conflictsituatie die in het verleden niet werd verwerkt en naar het onderbewustzijn verdrongen. Maar laten we de zaken eenvoudig houden. De dieptepsychologie heeft
  • 12. 12 ontdekt dat aan zo’n ingewikkelde computer als het menselijk brein geheime drijfveren ten grondslag liggen. Als we het motief vinden waarom uw man zo handelt, dan staan we heel ver. Maar u moet ons daarbij helpen, mevrouw!’ Dit laatste had zo nadrukkelijk geklonken, dat de bezoekster zich in het nauw gedrongen voelde. ‘Hoe dan?’ De zenuwarts bracht zijn bandopnemer in gereedheid. ‘Ik zou u vriendelijk willen verzoeken in het kort te vertellen hoe u uw man heeft leren kennen. Alle omstandigheden die een licht zouden kunnen werpen op zijn huidige gemoedstoestand zou u dienen te vermelden. Bent u daartoe bereid?... Goed zo. Heeft u er iets op tegen dat ik een en ander op band opneem?’ Carla knikte ontkennend, stak een nieuwe sigaret op, kruiste zedig de benen en stak eindelijk van wal. ‘Ik bracht mijn kinderjaren door in een heel gewone burgerfamilie op het West-Vlaamse platteland. Ikzelf voltooide mijn humaniorastudies maar mijn zus Nadine, drie jaar ouder, is een heel ander type: fijn, teer, kwetsbaar, slank… Tijdens haar middelbare studies werd ze plots ziek en stopte –‘ ‘Wilt u wat meer ter zake komen, mevrouw?’ ‘Goed. Het kwam hierop neer dat ze op haar achttiende in het klooster trad, waar ze nog steeds verblijft vermoed ik. Inmiddels was er in de streek een jongeman – Frank Willems – die af en toe in de groentewinkel van mijn ouders kwam. Een onopvallend iemand, in zichzelf gekeerd… ‘Willem de Zwijger,’ werd hij in de streek genoemd. Ongelooflijk, nietwaar? Ik had nooit veel aandacht aan hem besteed, maar tijdens het weekend hielp ik mijn ouders weleens in de winkel en zo leerde ik hem kennen. Stel u mijn verbazing voor toen hij plotseling avances begon te maken! Ik bleef echter totaal onverschillig en hij droop dan ook spoedig af. Maar de zaak kreeg een onverwacht staartje: mijn ouders wisten maar al te goed dat Frank de zoon was van boer Willems, de rijkste ‘pachter’ van de ganse streek. Zonder omwegen lieten ze mij aanvoelen dat ik Frank, waar het paste, wat moest aanmoedigen, eens met hem uitgaan… Ik deed aanvankelijk wat mij gevraagd werd, meer uit verleidingslust en zin voor avontuur dan omdat de jongeman mij aantrok. Doch deze aanmoediging bracht Frank helemaal op het kookpunt. In een paar weken tijd had hij in de stad een betrekking gevonden als klerk… en kwam uiteindelijk bijna elke avond bij ons op bezoek. Van het een kwam het ander en wij trouwden. Ik was nog geen volle twintig jaar oud. Kort nadien kwam in ons dorp een man terecht die fortuin had gemaakt in de tropen. Vertellen dat die man kon! Over zijn negerslaven, fantastische onweders in het oerwoud, de strijd tegen sprinkhanen… Maar één zaak stak Frank de ogen uit: die man was erin geslaagd op twintig jaar tijd schatrijk te worden met zijn plantage… Meteen stond zijn plan vast: hij wou naar Zuid-Amerika trekken om daar een plantage voor tabaksteelt aan te leggen. Dat zijn ouders het daar niet mee eens waren kon hem geen barst schelen. Alleen mij smeekte hij met hem mee te gaan, om zijn leven als planter te delen. Ik zag er aanvankelijk wel tegen op, maar het avontuur lokte mij tevens aan. Zo
  • 13. 13 midden in het oerwoud verblijven, omringd door vele negers die springen op een wenk van je hand… Ik was zo naïef te denken dat ik dat plantersleven wel aankon, vermits we al zolang groenten kweekten en verkochten… Al die romantiek viel echter weg toen we ginder aankwamen. We hadden de grootste moeite om een gunstig stuk grond te kopen, vermits we niet veel geld konden investeren. Het land langs de rivier was wel vruchtbaar maar zeer afgelegen. Daarenboven kregen we geregeld af te rekenen met ongedierte of ziekten. Negers werden opstandig of liepen weg, er werd vaak gestolen. Eens werd gans de plantage in de as gelegd. Het is maar gebeterd toen Tembo, een boom van een kerel met natuurlijk gezag, als opzichter werd aangesteld.’ Carla hield even op. De psychiater voelde dat de kern van de zaak op komst was. Als ze nu loog of de zaken uit hun verband rukte was Frank verloren. Speelde ze eerlijk spel, dan waren de brokstukken van zijn ontwrichte ziel wellicht nog te lijmen. Hij zweeg dan ook wijselijk, in de overtuiging dat stilte bezinning brengt, rust – en de waarheid zachtjes laat bovendrijven. ‘Wat onze verhouding betreft: het is eigenlijk nooit goed geweest tussen ons beiden,’ hernam Carla moedig. ‘Vooreerst eiste hij mijn totale inzet bij de dagtaak: keihard en onverpoosd. Daarenboven liet hij zijn rechten op mijn lichaam gelden op de meest ongelegen ogenblikken van de dag. Ik herinner mij zeer goed die zwoele middaguren waarop niemand werkte. Geen bijlslag, geen vogelkreet was te horen in de broeierige hitte… Zelfs de negers trokken zich terug in hun hutten om bescherming te zoeken tegen de zon die alles verschroeide en mens en dier willoos maakte. Maar al te dikwijls had Frank dat uur uitgekozen om te voldoen aan zijn seksuele behoeften. Hij had het al spoedig verleerd ons samenzijn nog een schijn te geven van echtheid, een teder minnespel van nemen en geven, waarbij elk gebaar spreekt van liefde… Na enkele weken al werd het een brutaal ‘in beslag nemen’, zonder zich om mijn gevoelens te bekommeren…’ Er viel een beklemmende stilte waarin een gedempte snik opklonk. Weer liet de psychiater haar begaan. Hier raakte ze de diepe ondergrond die broeit onder uiterlijke schijn en formaliteiten… Het is wel wonderlijk, bedacht de zenuwarts, dat zij het zolang heeft volgehouden in die woestenij. Telkens opnieuw had ze haar evenwicht moeten heroveren, hetgeen er haar voor had behoed te gaan zwalpen als een lekke schuit . Of erger nog, zich aan een of andere neger te gaan vastklampen, bedelend om een beetje menselijkheid, om wat genegenheid, zoals een slingerplant doet met een boom waar ze langzaam de sappen uit wegzuigt. Frank was heel anders geweest, overwoog hij. Haar vrouwelijke behoefte aan tederheid had hij niet begrepen. Een wonder mocht het heten dat zij daaraan niet ten onder was gegaan. De psychiater begreep het niet zo best. Was zij dan toch de sterke persoonlijkheid die bij de eerste aanblik van haar afstraalde? Met meer dan beroepsmatige belangstelling luisterde hij naar het vervolg van haar relaas. ‘Nog ruim een jaar ging ons ‘seksueel leven’ op die manier verder. Af en toe trachtte ik Frank aan het verstand te brengen dat het zo niet verder kon, dat ik geen lustobject was.
  • 14. 14 En toen hij tenslotte bemerkte dat ik nagenoeg nooit de climax bereikte, beloofde hij zich te beteren, liet mij af en toe eens ongemoeid. Maar dan, overmand door het vele werk, de tegenslagen, het mislukken van een oogst veranderde hij in een halve bezetene.’ Carla stak een nieuwe sigaret op. De opneemspoel van de bandopnemer was het enige wat bewoog in het kraaknette lokaal. ‘Toen kwam de derde periode,’ vervolgde ze kalm. ‘De eerste weken merkte ik het niet. Wel vond ik het vreemd dat hij nog zo zelden met mij naar bed ging. Ik schreef het toe aan weerzin, uitputting… Hoe naïef was ik toch! Tenslotte voelde ik dat er geroddeld werd in de negerloodsen. Opstandige geruchten bereikten ons oor… Ik was gelukkig goed vertrouwd met Masja, ons keukenhulpje van zeventien. Op een dag legde ik haar eens grondig op de rooster. In gebroken zinnen kwam het eruit… Zodra de nacht was ingevallen, trok Frank geregeld naar de loodsen van de negerinnen en koos zich daar een meisje uit. Meestal een van die mooi gebouwde met vooruitstekende borsten. Het gebeurde ook wel, als hij dronken was, dat hij de vrouw van één van onze werknegers tot zich nam. Vandaar het opstandig gemor. De toestand was explosief geworden… Ik schaamde mij diep, niet alleen omdat het mijn man was die zulke zedeloze dingen deed, maar omdat ik de enige scheen die al wekenlang niet op de hoogte was. Hoe kon het ook? We sliepen al acht maanden in een afzonderlijke kamer.’ Dokter Joren knikte begrijpend. ‘Dan is het tot een open breuk gekomen tussen jullie?’ veronderstelde hij. ‘Niet precies. Toen ik het nieuws vernomen had, verloor ik even mijn zelfbeheersing. Een kwartier lang heb ik hem de mantel uitgeveegd. Met gebogen hoofd stond hij toe te luisteren, en dus meende ik dat ik hem getroffen had in zijn zwakke plek: een restant aan religieuze gevoelens, aan respect voor de medemens. Maar ook die illusie stierf spoedig tijdens de lange, zwoele regenavonden… Ik dacht dat ik een zenuwinstorting zou krijgen en bedreigde hem ermee terug te keren naar België. Eenmaal ben ik met pak en zak vertrokken, hem in de waan latend dat ik nooit meer zou terugkeren. Naar verluidt vloekte hij wat luider, sloeg nog wat meer op negerruggen die glommen van het zweet… Maar toen ik een paar dagen later terugkeerde – ik had die tijd in de stad doorgebracht bij de dochter van een ingenieur met wie we bevriend waren – grijnsde hij even en bleef verder onverschillig voor onze verhouding. Zover was het met ons gekomen. We zaten op ‘a point of no return’… Er gebeurden echter zoveel bevreemdende of angstwekkende dingen om ons heen, dat we af en toe onze onderlinge tweedracht vergaten. Zo troffen we op een dag onze hulpopzichter Colicho dood aan langs de rivier. Hij had er altijd van gedroomd hoofdopzichter te worden, maar Tembo versperde hem vanzelfsprekend de weg. Hij vertoonde een gapende wonde aan de schedel, als die welke toegebracht wordt met een bijl. Frank vermoedde ten zeerste dat het Tembo was die deze slag had toegebracht en wilde hem op staande voet ontslaan. Maar ik weigerde. Tembo was toen al tien jaar lang onze hoofdopzichter en duldde geen tegenstand. Ik bracht Frank aan het verstand dat Tembo de hoofdpijler was waarop heel het wankele gebouw van onze nederzetting rustte.
  • 15. 15 Het duurde lang eer Frank zich bij mijn beslissing neerlegde. Tembo voelde aan dat wij wisten dat hij het gedaan had. Hij kende ook de wet van de blanken die eiste dat hij daarvoor gestraft zou worden, wat in het gunstigste geval twintig jaar gevangenis betekende. Men wilde geregeld een voorbeeld stellen, anders kwam er opstand. Dat Tembo dat wist zag ik aan het schichtige dat in zijn grote, witte oogballen verscheen als ik plots, midden in het werk, naar hem opkeek. Ik sla de laatste jaren over. Op een dag kwam dan het ongeluk op de droogzolder van het pakhuis, dat ik uitvoerig in de brief heb beschreven die ik aan de verpleegster heb meegegeven. Die heeft u inmiddels wel in handen gekregen?...’ Dokter Joren schrok op uit de diepte van zijn overwegingen. ‘O, die brief… ja, natuurlijk. Maar wat ik zeggen wou: toen uw man werd weggedragen naar de boot van de dokter… zei u niet dat dit gebeurde onder de leiding van Tembo?’ ‘Eh… ik geloof van wel, ja. Is dat belangrijk?’ ‘Misschien. Maar er is nog iets belangrijker wat ik weten wilde. U bent niet verplicht te antwoorden. Maar als u dat wel verkiest, zou ik willen dat u de volle waarheid zegt.’ ‘Laat horen, dokter!’ klonk het vastberaden. ‘Welnu: heeft u… uw man nooit bedrogen, daar in het oerwoud? En zo ja, is Frank dat ooit te weten gekomen?’ Carla knipperde even met de ogen. ‘Ik begrijp volkomen wat u bedoelt, dokter. Veronderstel even dat ik Frank, als meester en eigenaar van de plantage, daar had bedrogen. Het zou niet lang geduurd hebben of het was uitgelekt. Er bestaat geen twijfel over dat Frank voor de rest van zijn bestaan voor schut had gestaan: men zou op de zaak gezinspeeld hebben in zijn aanwezigheid en de andere planters zouden hem overal belachelijk hebben gemaakt. Dat was niet om uit te houden. Er was nu al niet veel overschot...’ ‘U heeft mijn vraag wel zeer onrechtstreeks beantwoord, mevrouw Willems,’ glimlachte de psychiater met een zweem van ongeduld in de stem. ’Ik vraag u dus zonder omwegen: heeft u uw man ooit bedrogen op de plantage?’ ‘Nooit.’ Het klonk vlak. Egaal. Zonder een greintje emotie of spijt. Als een koele vaststelling. ‘Goed, goed, laten we dit dus als afgehandeld beschouwen. Uzelf heeft aan het verslag niets meer toe te voegen? Ik bedoel… bepaalde vermoedens waarom Frank plots zo agressief geworden is?’ ‘Plots zo agressief? U stelt de zaken wel in een eigenaardig daglicht, dokter! U heeft toch duidelijk gehoord dat zijn drang naar agressie en geweld als een rijpe zweer is opengebarsten en steeds erger werd naarmate het leven in die negorij afmattender werd? Ach, zo onbegrijpelijk is dat niet. Je moet al heel sterk zijn om niet te kraken onder de onafgebroken hitte en de slagen van het noodlot… Je ziet bijna nooit kans even tot jezelf te komen, even mens te worden. Maar daarmee wil ik zijn seksuele buitenbeentjes niet goedpraten!’ ‘Juist. Maar vindt u het niet vreemd dat die agressiviteit erger dan ooit is losgebroken nu hij in de beschaafde wereld is teruggekeerd? Vindt u dat normaal? Hij is zwaar gekwetst,
  • 16. 16 akkoord, gedeeltelijk verlamd. Maar naar ik gehoord heb, heeft hij zijn schaapjes op het droge. Zo goed zelfs, dat u en hij geen verdere zorgen meer hoeven te hebben voor uw verdere leven…’ Bij deze laatste woorden sloeg Carla plots de ogen naar de psychiater op. Deze schrok van haar blik en staarde onzeker terug. Was het ongepast geweest te zinspelen op hun financiële situatie, nu Frank wellicht voor de rest van zijn bestaan aan een rolstoel was gekluisterd? Of lag er iets anders in haar blik? Getemperde trots misschien? ‘Luister, mevrouw,’ hernam hij terwijl hij de taperecorder tot stilstand bracht. ‘Nu ik uit uw eigen mond vernomen heb dat Frank geen enkele reden heeft om zich met seksuele wandaden op u te wreken, blijft er maar één conclusie meer over: Frank is een simulant!’’ ‘Een simulant?’ schrok ze. ‘Hoe bedoelt u dat?’ ‘Wel ja… Behalve het feit dat hij gedeeltelijk verlamd is, ondervindt hij geen nadelige gevolgen meer van zijn val: geen storing, geen pijn, niets… Dat vermoeden kwam bij mij op de dag dat hij mij in mijn gezicht zat uit te lachen.’ ‘Maar wat is dan zijn bedoeling?’ ‘Ik ben geen telepaat, mevrouw, maar ik wil wel een gok wagen. Frank is mislukt in enkele van zijn idealen. Hij wilde zoals die andere planter, rijk, gelukkig en gezond terugkeren naar zijn geboortedorp. Nu een en ander is mislukt, wil hij zich wreken. Op u, op mij, op de hele maatschappij… Daarom ben ik van mening dat het geen enkele zin meer heeft hem nog langer in deze afdeling te verzorgen, waar alleen échte zenuwpatiënten worden behandeld.’ ‘U… u zendt hem dus meteen naar huis?’ stotterde Carla. ‘Dat lijkt mij de meest aangewezen oplossing, mevrouw…’ Voor het eerst kwam het echte temperament in haar boven. In haar ogen vonkte iets van de oude vechtlust die haar zolang overeind had gehouden in de wildernis. ‘Maar dokter, dat kan toch niet! Voor bezigheidstherapie kan ik echt niet zorgen. Daarenboven hebben we elkaar de laatste vijf jaar bijna niet meer gesproken…’ Er viel een korte stilte. De psychiater pijnigde zich de hersenen, op zoek naar een andere therapie. Het was waar: hun verhouding van de laatste vijf jaar in aanmerking genomen, moest dat op de kortst mogelijke tijd naar de hel leiden. ‘Goed. Als u het zo opvat, kunnen we natuurlijk altijd proberen hem hier een af andere zinnige taak op te dragen, tot hij wat tot bezinning komt,’ antwoordde hij zonder veel overtuiging. ‘Dat zou ongetwijfeld het beste zijn, dokter. Tegen de tijd dat u klaar bent, zou ik de vroegere banden met vrienden en kennissen weer kunnen aanhalen. Misschien zal dit weerzien van oude vrienden Frank een schok geven. Het ophalen van vele herinneringen kan hem wellicht genezen?...’ ‘Daar zit wel wat in, ja.’ ‘En dan is er nog zuster Esmeralda – ik bedoel mijn zus Nadine. Ze is zo’n goeie, bezorgde engel die er niet tegen opziet om enkele vuile karweitjes op te knappen, als ze daar iemand een plezier mee kan doen. Uit de brieven die ons af en toe vanuit het klooster werden toegezonden, heb ik begrepen dat ze ons beiden maar al te graag eens zou
  • 17. 17 terugzien. Hoewel… haar laatste brief dateert van enkele jaren geleden… Als ik haar nu eens op Franks gedragsstoring voorbereidde… Denkt u niet dat zij, als religieuze, zijn geschokte gevoelens weer in evenwicht zou kunnen brengen?’ Daar keek de psychiater van op. Godsdienstige motieven bleken vaak sterker dan de meest moderne psychiatrische therapieën … Hoewel, zo’n liederlijk, ergerlijk man, verbitterd en afgestompt door een vijftienjarig bestaan in de brousse: zou dat niet van meet af aan kortsluiting geven met dat tere, gevoelige wezentje dat zuster Esmeralda heette, zoals die door Carla werd beschreven? ‘Enkele van uw ideeën lijken me wel interessant, mevrouw,’ poneerde de zenuwarts terwijl hij achter zijn lessenaar overeind rees. ‘Maar zoals u zegt, moet een en ander worden voorbereid. In afwachting zal ik Frank een bezigheid geven in het bijkantoor van de directeur-generaal. Daar is altijd wel wat eenvoudig administratief werk te verrichten.’ ‘Zal hij daar alleen zijn?’ ‘Ik hoop van wel. Tot nog toe werkte daar een gehandicapt meisje, maar daar valt wel een mouw aan te passen. Wat dacht u van een periode van tien dagen?’ ‘Dat lijkt me voorlopig wel voldoende,’ antwoordde de bezoekster met gedempte vreugde in haar stem. ‘Ten minste, als Frank in die tijd evolueert in de richting van een beschaafd mens…’ Dat laatste klonk de psychiater een tikje ironisch in de oren, alsof ze heimelijk leedvermaak had in de zaak. Hij leidde de bezoekster naar de deur, waar hij hartelijk van haar afscheid nam. Ze spraken af dat Carla de volgende morgen op het gewone bezoekuur haar man voor het eerst zou terugzien. ‘Wat een eigenaardige vrouw,’ mompelde Stefan Joren terwijl hij haar in de gang bleef nastaren. ‘Het zal me nog heel wat psychologische kneepjes vergen vooraleer ik haar diepste gevoelens zal kunnen ontraadselen…’ 4. Wat was er intussen met Nadine de Winter, alias zuster Esmeralda gebeurd? Die was inderdaad drie jaar voor haar zus Carla met haar man naar Zuid-Amerika vertrok, in het klooster der franciscanessen ingetreden als novice. O, hoe brandde het verlangen in haar om ooit de bruid van Christus te worden! Ze herinnerde zich nog levendig haar enthousiasme, haar charisma, haar ontembaar verlangen naar stilte, gebed, bezinning… In de kapel gans leeg te worden van aardse beslommeringen, de ziel als het ware ontledigd van elke wereldse last… Om dan opeens, gans zuiver, vervuld te worden van Zijn Geest… Wat een onnoemelijke vreugde was dat geweest! Eerst als een vonk, die geleidelijk uitsloeg tot een vuur dat heel haar innerlijk doorstraalde en dat nooit meer te blussen leek… Maar helaas, die vuurgloed was geleidelijk uitgedoofd, als een kaarsvlammetje dat nog even flakkert op een ademtocht van de wind… Toen was geleidelijk de duisternis gekomen, als een donkere sluier die over haar ziel neerdaalde. Misschien werd het allemaal in de hand gewerkt door de omstandigheden? Zodra men in het klooster
  • 18. 18 ontdekt had dat ze op zestienjarige leeftijd haar humaniorastudies had stopgezet wegens een longontsteking, had men haar na enige tijd tewerk gesteld als…poetsvrouw. Ze bezat immers geen enkel diploma! Niet te verwonderen dus dat aan collega’s heel andere taken werden toebedeeld: enkele onder hen bezaten immers diploma’s van lerares, verpleegster, secretaresse… en werden als dusdanig tewerk gesteld. Wat Esmeralda het meest ergerde was, dat die ‘collega’s’ met een zekere minachting op haar neerkeken als ze de gangen aan het poetsen was. Als er ergens een vuil karweitje viel op te knappen, schaamden ze zich niet luidop in haar nabijheid te verklaren: “Maak je geen zorgen…daar zal zuster Assepoester wel voor zorgen”… “Zuster Assepoester” was ze geworden, zuster Assepoester was ze gebleven, ontelbare jaren lang… Ze schaamden er zich zelfs niet voor openhartige gesprekken met elkaar te voeren waar zij bij was, alsof zij slechts een voorwerp was dat men ternauwernood opmerkt… Moeizaam stapte zuster Esmeralda met haar rubberlaarzen door de lange, stille kloostergang. In haar linkerhand droeg ze een dampende emmer zeepsop, in haar rechter een dweil en poetsgerief. Enkele weerbarstige haren waren vanonder haar nonnenkapje losgekomen en zwiepten bij elke pas mee op en neer. Halfweg de gang gekomen zuchtte ze van vermoeidheid en zette de emmer en het poetsgerei op de grond. Het diffuse licht dat door de ramen naar binnen viel gaf aan haar wasbleek, bijna doorschijnend gezicht een onaardse schijn. Dat gezicht was ovaal en uiterst fijn van trek en omlijn als van een porseleinen beeld, met een tere zachtmoedigheid die zich weerspiegelde in haar weemoedige droomogen. Voor wie haar vroeger had gekend nochtans was er een verandering opgetreden in Nadine de Winter, zoals ze vroeger had geheten. De stille, verterende gloed die in haar ogen had geblonken toen ze ruim vijftien jaar geleden de kloosterpoort achter zich had laten dichtvallen – die gloed welke de weerspiegeling was van haar innigste liefde en verlangen om Jezus van Nazareth te eren, te dienen en te volgen in deemoedige gehoorzaamheid en onderwerping – die gloed was stilaan uitgeblust. In de plaats daarvan was het schroeien van een diepe pijn gekomen. Een pijn die het gevolg was van zo veel jaren van vernedering en onbegrip. Vernedering? Ze schrok zelf van het woord. Was ze niet naar het klooster gekomen om in de schemerige stilte de nabijheid te zoeken van de Heer? Om te worden zoals Hij, die eenmaal de voeten van de apostelen had gewassen? Weer zuchtte ze en wreef met de rug van haar hand de haarlok uit haar ogen. Jezus, Maria… het was niet zo eenvoudig om het allemaal uit te leggen. Na haar ziekte stonden haar ouders erop dat ze haar studies zou stopzetten en meehelpen in hun groentewinkel. Het had haar feitelijk niet zo’n onoverkomelijk probleem toegeschenen: ze had immers al een tijd besloten naar het klooster te gaan. Gelukkig hadden haar ouders, ‘nog van de oude, Vlaamse stempel’ zoals nonkel Arthur zei, geen bezwaar gemaakt tegen haar roeping. Het was in het klooster zelf dat het allemaal was begonnen. De eerste jaren waren in een blijde roes verlopen. De vele geestelijke oefeningen, de bezinningsuren, de afwisselende taken… Maar toen de tijdelijke beloften waren afgelegd, kwamen de verschillen boven. Er waren een paar meisjes geweest van geringe afkomst,
  • 19. 19 die enkel lager onderwijs hadden genoten. Die werden vrij vlug in een schoolgemeenschap ondergebracht, waar ze voor de rest van hun leven de keuken moesten doen… Wat zuster Esmeralda betreft: ze mocht aanvankelijk eenvoudige brieven typen, postzegels kleven, stencils drukken. Maar toen was zuster Francesca gekomen, die een diploma van handelshumaniora op zak had. Met het gevolg dat Esmeralda voortaan moest zorgen voor het proper houden van de kloostergangen en de kamers van haar congregatiegenoten. “Want is niet elke taak die wij op aarde verrichten, even waardevol?” had moeder overste haar toegevoegd. “En zou niet diegene die de eerste wil zijn in het Koninkrijk Gods, de laatste moeten zijn op aarde en de dienaar van alle anderen?” Esmeralda had het hoofd gebogen toen mère Marie haar die welbekende woorden van Jezus voorhield. Ze was beschaamd geweest over haar mistevredenheid, had die zelfs gebiecht… Maar naarmate de ‘voorlopige poetskarwei’ een blijvend karakter kreeg, besefte ze dat ze graag verder zou gestudeerd hebben. Ze was van nature zeer weetgierig en had een spitse geest. Voornamelijk alles wat met ziekenverpleging verband had fascineerde haar. Hoe innig wenste ze verpleegster te worden, die op een goede dag met een missionaris zou vertrekken naar een ver land, om daar de zieken en de ongelukkigen te verzorgen… Met brandende letters stonden de woorden van de Heer in haar ziel gegrift: “Wat gij gedaan hebt voor een der geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan”. Maar nu was ze zelf “een der geringsten van zijn broeders” geworden. Dat voelde ze duidelijk aan de meewarige blikken van haar congregatiegenoten… Tot ze op een dag ziek was geworden: dezelfde oude kwaal. De dokter had toen een lang gesprek met moeder overste. Uit wat Esmeralda nadien te horen kreeg, kon ze raden wat de dokter gezegd had. ‘Die geneesheer heeft wel rare ideeën over een kloostergemeenschap! Alsof we onze eigen congregatiegenoten zouden laten verkommeren door overmatig werk en ondervoeding! Vasten is natuurlijk het voorschrift van onze heilige regel. Maar iemand die de nodige calorieën en vitamines ontbeert, is niet gehard tegen de machten van de duisternis.’ Van die dag af kreeg zuster Esmeralda elke morgen één boterham meer, samen met een potje yoghurt. Wel werd ze grotendeels ontslagen van het zware poetswerk in gangen en op trappen. Ze mocht zich vooral bekommeren om het netjes houden van de kamers van haar medezuster: stof afnemen, bedden opmaken, zilverwerk poetsen… Want met de sobere cel van vroegere kloosterzusters hadden deze ‘werkkamers’ nog weinig gemeen: koperwerk, tinnen potjes en schoteltjes, etsen en gravures versierden rijkelijk de wanden… Spoedig namen haar medezuster geen notitie meer van haar. Op een keer was ze in de badkamer aan het werk toen zuster Felicia de kamer binnenkwam. Ze was lerares in de Germaanse talen, gekend om haar vrolijke en losse aard. Haar collega’s vonden haar een
  • 20. 20 bron van pret en levensvreugde, wat door de heilige regel niet werd verboden. Kort nadien werd er op de deur geklopt en trad zuster Benedictine binnen. Na een inleidend gesprek over een lastige leerlinge en de inspecteur Engels, ging het gesprek plots op een heel ander onderwerp over. ‘Wel Bene, al plannen voor het volgend weekend?’ ‘Niet bepaald. Jij wel?’ ‘Goeie genade! Een massa. Vroeger ging ik altijd bij mijn ouders. Maar sinds we een gedeelte van onze wedde mogen houden, heb ik wat beters ontdekt…’ ‘Sinds jij zoveel geld op zak hebt, ben je wel veranderd, Fé!’ ‘Wie niet?’ klonk het luchtig. ‘Vind jij soms dat een moderne non zich nog moet begraven binnen de zilte muren van een middeleeuws klooster? Het leven kan echt heerlijk zijn, voor iedereen. Waarom zouden wij dan niet mogen genieten van de frisse buitenlucht, de zon, de lente…?’ Esmeralda was ver klaar met het toilet, maar luisterde ademloos toe. Zakgeld? Uitgaan? Lieve hemel… ‘Als ik het goed begrijp, ga je soms alleen wandelen in het stadspark?’ ‘Soms wel, ja… Af en toe pluk ik ook eens een avondje-uit. Een pasje hier, een pasje daar…’ Terwijl ze dit zegde, maakte Felicia gebaren alsof ze danste. Zuster Benedictine haar mond viel open van verbazing. ‘Ga je soms ook naar dancings?’ ‘Pssst… niet zo luid! Maar wie kan daar, behalve mère Marie, iets op tegen hebben, my dear? Life is beautiful! ‘A sleep full of sweet dreams, and health, and quiet breathing’, zo leert de romantische dichter John Keats ons. Heb je geen lust om eens een avondje-uit mee te pikken? Morgenavond bijvoorbeeld, in Tivoli… een heel deftige bedoening…’ ‘Ik weet het nog zo niet…’ ‘Never mind. Ik vertel je maandag wel wat er gebeurd is.’ ‘Ben je er vorige week ook naartoe geweest?’ ‘Tuurlijk. Zo heb ik het leren kennen. Hé, hé, dat was me het weekendje nogal! Ik vind het echt fijn dat moeder overste ons eindelijk wat meer vrijheid geeft.’ ‘Ach ja, wat wil je? Wij brengen nu eenmaal zaad in het bakje… Maar zeg eens… je had me toch verteld dat je bij vrienden op bezoek ging?’ ‘Nietwaar?’ glunderde Felicia terwijl ondeugende lichtjes in haar ogen dansten. ‘Ik ben ook vertrokken met de bedoeling Marie-Jeanne en Lut even goedendag te zeggen, twee vriendinnen die nog met mij gestudeerd hebben. Maar zo hups en up-to-date die jongedames geworden zijn! Toen we een hele tijd gebabbeld hadden, maakte ik mij klaar om op te stappen. Maar die vlieger ging niet op! Naar het scheen hadden ze plannen gemaakt om met z’n allen naar een thé dansant te gaan… en ik moest mee!’ ‘Je hebt vanzelfsprekend eerst geweigerd?’ ‘Ben je mal? Ik zou mijn vriendinnen diep gekrenkt hebben!’ ‘Ben je dan in je nonnenkleren naar die thé dansant geweest?’ Zuster Felicia barstte in een schaterlach los. ‘Maar Bene toch! Denk je dat ik mij daar zó wou laten zien, zodat iedereen vanop een afstand kon merken dat ik mij uit de wereld
  • 21. 21 had teruggetrokken in een geur van heiligheid?… Ik zal je vertellen hoe het allemaal gebeurd is. Op zeker ogenblik nam Lut me mee naar haar slaapkamer en toonde me daar haar laatste nieuwe toiletten. Om van te duizelen! Het kwam zover dat ze mij voorstelde één van die japonnen die me bijzonder beviel aan te trekken. Na een korte aarzeling deed ik wat ze verlangde. Die japon was een droom… Wel wat diep gedecolleteerd, maar met mijn onderjurk kon ik nog een en ander wegstoppen… Toen we eenmaal zover waren, kreeg Lut plots een inval. ‘Als je die nu eens aanhield wanneer onze boy-friends ons komen ophalen?’ suggereerde ze. ‘We doen allemaal alsof jij een gewoon meisje uit de wereld bent… Wat zullen die grote ogen opzetten als ze je nadien in nonnenkleren zien verschijnen!’ Wij vonden het plan allemaal zo denderend, dat we besloten het meteen uit te voeren. Hebben wij achteraf gelachen…’ ‘Ach Fé, ik weet niet wat ik daar allemaal moet van denken… En dat terwijl jij je klaarmaakt om je eeuwige geloften af te leggen!’ ‘Tut, tut, geen sermoen, Bene. Laat dat aan mère Marie over.’ ‘En heb je die avond ook gedanst?’ ‘Dat spreekt vanzelf. Ik kon toch niet opzettelijk muurbloempje gaan spelen. Ik ben trouwens toch niet bekend in de streek…’ En ze grinnikte ondeugend. ‘Wel, wel, wel, moet je eens horen… Je hebt toch geen charmante jongeman leren kennen, veronderstel ik?’ ‘O, eerlijk gezegd: er waren nogal wat boerenkaffers in het gezelschap die meer afwisten van militaire drill dan van een trage wals. En dan, de moppen die ze vertelden! Je kent me, Bene, ik schrik van geen kleintje. Maar ik ben soms zo rood geworden als een pioen…’ Even werd het stil. Op dat ogenblik keek Esmeralda tersluiks om en merkte dat Felicia op de wandkast toekwam. Daar ontsloot ze het deurtje dat meestal op slot was en haalde een bekend aperitief te voorschijn. ‘Wat dacht je van een opkikkertje, voor de gezelligheid?’ Ze schonk beiden een half glas in. En toen Felicia daarbij ook een sigaret had opgestoken, vertelde ze de rest van haar avondje-uit. ‘Het moet zowat half twaalf geweest zijn toen ik hem voor het eerst opmerkte,’ hernam ze dromerig terwijl ze de rook voor zich uitblies. ‘Hij had niets te maken met die druktemakers die voortdurend de aandacht willen trekken. Het leek me een stille jongen. Ik had hem geen enkele maal op de dansvloer gezien… Op zeker ogenblik merkte ik dat hij onderzoekende blikken in mijn richting wierp. Ik dacht: Fé, hier gaat iemand een hengeltje naar je uitgooien…’ ‘Een engeltje? Hoe bedoel je?’ ‘No, silly… een ‘hengeltje’, met een h. Ik dacht: zou ik er werkelijk in geslaagd zijn de aandacht van die jongeman gaande te maken? Of is dit pure ijdelheid? Plots wilde ik het beslist zeker weten. Met Peter, de boy-friend van Lut, danste ik tot vlakbij zijn tafel en wierp hem een blik toe. Een blik die hem scheen te verzengen…’ ‘Toe maar!’ giechelde Bene, rood wordend van opwinding. ‘Wat gebeurde er toen?’
  • 22. 22 ‘Kan je dat niet raden? De nieuwe dans was nog maar pas ingezet, of de bleke jongeman stond eensklaps achter me. Hoewel ik het enigszins verwacht had, toch schrok ik toen een weke stem in mijn hals vroeg: ‘Danst u, juffrouw?’ We hebben gedanst. Eerst een enkele, dan een dubbeldans… Ik probeerde me telkens van hem los te maken, maar hij drong aan. Hij leek wel dronken – ik bedoel niet van de drank. Maar beneveld… betoverd…’ ‘Door jou!’ kreet Bene uitbundig. ‘Ga voort… ik brand van nieuwsgierigheid…’ ‘Moet ik de brandweer niet verwittigen?’ ‘Jij grapjas… Vertel toch verder!’ ‘Wel… de rest vertel ik niet graag,’ klonk het weinig overtuigend. ‘Hij beweerde dat ik als de bliksem was die de duisternis van zijn bestaan uiteenscheurde en dergelijke romantische kletskoek. Maar ik merkte toch spoedig aan de gloed in zijn ogen dat hij méénde wat hij zei. Ook liet hij zich terloops ontvallen dat hij Johan heette en de zoon was van de bekende architect Barzele… die ik natuurlijk niet ken.’ ‘Wat, Barzele? Ken je die niet? Dat is een van de rijkste mannen uit de streek!’ ‘Werkelijk? O hemel, wat ben ik begonnen… Never mind. Het eindigde ermee dat hij mij absoluut wilde meetronen naar het flatje dat hij als student betrekt in de stad…’ Bij die woorden keek zuster Benedictine haar collega geschrokken aan. Haar meelevende glimlach was plots als door een ruwe hand met een spons weggeveegd. ‘Fé!’ zei ze nadrukkelijk. ‘Dàt heb je toch geweigerd?’ Zuster Felicia voelde dat ze te ver was gegaan en haalde haastig bakzeil. ‘Natuurlijk, natuurlijk, wat dacht je wel? Maar dat belet niet dat ik nog af en toe aan hem lig te denken als ik niet kan inslapen…’ De rest van het gesprek verdween in de nevelen der vergetelheid. Dit was de tweede grote schok geweest voor Esmeralda. Een openbaring. Een medezuster die zonder de verplichte kledij van de orde naar een bal ging… en daar met ordinaire jongens danste. Maar er waren nog andere angeltjes die als weerhaken in haar gemoed bleven vastzitten. Deze zusters mochten er bijna elk weekend op uit mèt zakgeld, waarbij ze zich allerlei dingen permitteerden, terwijl zijzelf al jarenlang dag in dag uit van dienst was… En tenslotte was er de manier waarop ze in haar tegenwoordigheid over alles praatten, vrijmoedig, zonder enige terughoudendheid, als was Esmeralda een dood meubelstuk. Niet dat ze er ooit met één woord zou over reppen bij moeder overste, dat lag niet in haar aard. Maar het woog haar zwaar te weten dat haar geestelijke leidster zo’n scherp onderscheid maakte tussen ‘wie zaad in het bakje brachten’ en wie niet… Terwijl ze dit stond te overwegen, gleden haar ogen over de verschillende staties van de kruisweg. Het waren halfverheven beeldhouwwerken in diepgrijze kleur van zowat een meter hoog, als het ware uit de muur oprijzend, die uitliepen op het monumentale houten kruisbeeld bij de dwarsgang. Hoeveel uren had ze hier reeds in diepe bezinning en gebed doorgebracht? Tijdens de vrije uren mocht elke zuster die daar behoefte aan voelde, op eigen initiatief in stilte het lijden van Jezus overwegen. Hoe dikwijls hadden ze daar in hun jonge vroomheid geestdriftig gebruik van gemaakt! Zij, zowel als haar medezusters… Maar hoe was deze zeer mooie gewoonte, samen met vele
  • 23. 23 andere, stilaan in onbruik geraakt, naarmate de wind van vernieuwing en ‘vooruitgang’ – wat dat ook mocht betekenen – in het klooster was komen aanwaaien. Was het wel zo zeker dat de angstwekkende technologische vlucht die de wereld op dit ogenblik kende, ook verbetering op elk niveau meebracht? Ze zuchtte, greep haar emmer en poetsgerei en ging de volgende werkkamer binnen. 5. De volgende morgen voelde Carla zich gespannen als een springveer toen ze de wachtzaal binnentrad. Ze hadden Frank van haar komst op de hoogte gebracht. Over enkele minuten zou hij hier zijn. Ze dankte de hemel dat er niemand behalve zijzelf in het lokaal aanwezig was. Hoe zou hij reageren als hij haar plots terugzag?... Zou hij zich opgelucht voelen? Nieuwsgierig om te weten hoe ze alles op de plantage had afgehandeld? Of zouden de geheime gistingsprocessen hun vernielend werk hebben voortgezet in het duister woekergewas van zijn gemoed ? Wat moest ze aanvangen als hij haar aanblafte en begon te overstelpen met verwijten? Die sombere mogelijkheid bleef als een dreigende sluier om haar heen hangen. Hoewel ze zich heilig had voorgenomen zich volkomen te beheersen in alle omstandigheden, toch kon Carla niet beletten dat ze met een ruk overeind kwam toen de dubbele deur openzwaaide… ‘Ziezo, meneer Willems. Praat gij nu maar een uurtje rustig met uw vrouw!’ maande de verpleegster die er als een manwijf uitzag met luide stem. Ze knikte ostentatief in de richting van de bezoekster, nam haar met één blik van het hoofd tot de voeten op en verliet toen bruusk het vertrek. Daar zat Frank Willems dan, zijn volle honderd kilogram over een stevige rolstoel uitgesmeerd. Hij had borstelige wenkbrauwen en een bolrond gezicht dat iets van zijn tropische kleur verloren had. Ze vond dat hij er pafferig uitzag en dat zijn huid losser zat dan vroeger. Wat haar echter het meest trof, waren zijn ogen. Die stonden koud, hard en blauwwit als het binnenste van een diamant. ‘Hallo Frank,’ groette Carla rustig. ‘Hoe maak je het?’ Enkele pijnlijke seconden bleef hij haar taxerend aanstaren zonder één spier op zijn gezicht te vertrekken. Als dit nog even duurde, vreesde de bezoekster dat ze het zou uitgillen. Maar zover kwam het gelukkig niet. ‘Wat heb je met de laatste oogst gedaan?’ vroeg hij effen. ‘Ik hoop dat je alle sporen definitief hebt opgeruimd?’ Geen begroeting, geen vreugde om het weerzien, niets over alles wat ze intussen had klaargespeeld. Enkel een zakelijke vraag, gevolgd door iets wat op een grijns geleek. ‘Ik was eerst van plan alles plat te branden, gelijk met de grond,’ antwoordde ze met egale stem terwijl ze langzaam op hem toewandelde. ‘Maar dan bedacht ik dat we er toch nooit zullen terugkeren. Misschien was het beter er tot het laatste toe alles uit te halen en de hele zaak te verkopen. Dat ze achter onze rug roddelen wat ze willen…’
  • 24. 24 Er kwam een gespannen uitdrukking op zijn gezicht. ‘Heb je een goede prijs bedongen? Wie heeft gekocht?’ ‘Pedro Martinez. Ik vroeg een miljoen dollar. Hij heeft uiteindelijk negenhonderdvijftig duizend betaald.’ Voor het eerst meende ze enige waardering te lezen in zijn blik. Ze was inmiddels vlakbij hem gekomen. Maar hij wielde aanstonds van haar weg tot bij het raam dat op de tuin uitzag. ‘Martinez, hé!’ herhaalde hij spottend. ‘Ik heb altijd gedacht dat die schoft een zaak als de onze zou willen overnemen… Hij maakte al lange tijd grote sier in de stad. En waar haalt een man als hij het geld vandaan?’ Het was alsof hij tot zichzelf sprak. Dan opeens, zijn rolstoel met een ruk omdraaiend: ‘Wat heb je met het kapitaal gedaan?’ Zijn norse toon deed haar opschrikken. Nog steeds geen woord over haar zoektocht naar een villa, haar wedervaren met de makelaar, de aankoop van haar Porsche… Zelfs geen toespeling op zijn eigen miserabele lichamelijke toestand. Alleen maar een kraaknuchter informeren naar ‘ons geld’, alsof dat het enige is wat telt op deze wereld. Ze slaakte een zucht en streek met trillende hand enkele weerbarstige haren achter haar oor. Toch slaagde ze erin haar stem volkomen te beheersen toen ze antwoordde: ‘Het gros van ons vermogen heb ik vanuit de plantage overgemaakt naar een geheime rekening op de Kaaimaneilanden…’ ‘Maar dat weet ik toch!’ barstte hij los. ‘Dat hebben wij ginder samen zo geregeld. Met mijn geheugen is er niets aan de hand. Ik bedoel de rest: de verkoop van de plantage en zo… Kortom, het officieel bekende geld. Toch niet op die rotbank ginder laten staan?’ De blik die hij naar haar opsloeg leek op de vlam van de gasbrander van een loodgieter. ‘Natuurlijk niet. Ik heb zo’n half miljoen dollar gestort op onze gezamenlijke zichtrekening die ik geopend heb bij de KBC, om de schijn te redden. Anders denken ze nog dat we proberen de belastingen te ontduiken…’ Hij grijnsde. Dat was een taal naar zijn hart. ‘Een goed afleidingsmanoeuvre. Zo kan de fiscus niet met zijn tentakels de fameuze ”tax shift” innen, of “vermogenswinstbelasting”, wat dat ook moge betekenen. Als ze eens wisten…’ Voor het eerst wisselden ze een blik van verstandhouding. Maar meteen daarna herpakte hij zich. ‘Wat die gezamenlijke zichtrekening betreft… die moet ik toch nog tekenen?’ ‘Vanzelfsprekend. Dat gaan we ook meteen doen zodra je thuis bent. Ik heb gisteren een grondig gesprek gehad met dokter Joren. Als psychiater vond hij het best je nog een paar weken in observatie te houden – ‘ loog Carla. ‘Een paar weken? Is hij krankjorum geworden?’ ‘Schreeuw zo toch niet! Luister. Ik heb meteen geprotesteerd en aangedrongen op een verlengd verblijf van amper tien dagen. Hij heeft zich met tegenzin akkoord verklaard.’ Er viel een veelbetekenende stilte. Hij zat wat voor zich uit te brommen. Tenslotte keerde hij haar de rug toe en keek naar wat de tuinman aan het verrichten was in de bloemperken. Het was alsof hij zeggen wilde: “Ziezo, dat weten we alweer. De rest heeft niet het minste belang…”
  • 25. 25 ‘Frank,’ hernam ze, zich inspannend om het trillen van haar stem te onderdrukken, ‘de psychiater heeft besloten je nog een laatste kans te geven om je… je leven op een nieuwe leest te schoeien. Maar dan moet je hem natuurlijk je medewerking verlenen. Met een beetje goede wil is nog niet alles verloren…’ Ze wachtte. Wachtte in opperste spanning op wat komen zou. Want daar zou heel veel van afhangen. Grote God, waarom zei hij niets? Waarom dééd hij niets? Waarom zat hij daar stompzinnig naar buiten te staren als een wassen beeld? Carla voelde een breidelloze woede in zich opkomen. Ze balde krampachtig haar zakdoekje in haar gesloten vuist. Ze was zijn grofheid plots beu. ‘Goed dan. Als je te allen prijze je leven in bitterheid en smeerlapperij wil eindigen, reken dan in geen geval op mij!’ Daarop draaide ze zich op haar hielen om en ging weg zonder om te zien. Haar naaldhakken tikten nijdig door de koele stilte van de gang. Hij dacht toch niet dat ze hem nog één keer in het ziekenhuis zou komen opzoeken?! Terwijl ze de weg naar huis insloeg, overwoog Carla de situatie. Hoewel ze zich had voorgenomen haar gevoelens er buiten te laten, toch had zijn cynisme haar een laatste maal diep getroffen. Een stem in haar binnenste fluisterde: ‘Met Frank zal het nooit meer lukken.’ Weldra echter zou hij naar hun nieuwe tehuis worden gebracht. Hoe moest ze hem opvangen? Het was zo ongebruikelijk in haar familie meteen aan echtscheiding te denken. Anderzijds: een levenspad dat geplaveid is met gouden muntstukken is meestal omgeven door vele vrienden of mensen die met ontzag naar je opkijken. Wie kwamen als oude vrienden in aanmerking? Vooreerst Daniël Simoens, de zoon van een rijke schoenfabrikant. Hoe ze daar niet eerder aan gedacht had! Met hem waren ze verscheidene keren uit geweest, onder meer naar voetbalclub Brugge. De vraag was: zou hij nog contact met hen willen opnemen nadat hij zolang geen teken van leven van hen had gekregen? Indien niet, waarom dan niet met nieuwe kennissen op de proppen komen zoals An en Leo? Ze waren wel een generatie jonger, maar nieuwe bezems keren goed. Ze glimlachte om haar geheim plannetje dat ze lang niet slecht vond. Maar plots schoot haar iets te binnen dat ze met dokter Joren besproken had. Nadine! Hoe kon ze eerwaarde zuster Esmeralda vergeten? Die moest ze zo spoedig mogelijk te spreken krijgen… Wat zou er intussen met haar gebeurd zijn? Ze kon altijd proberen haar telefonisch te bereiken, met het verzoek of Esmeralda haar eens in de Platanendreef mocht komen opzoeken. Daar konden ze dan vrijuit praten. Of misschien was het meer diplomatisch eerst een brief te schrijven om haar zus voorzichtig op de hoogte te stellen van de situatie? Want stel dat ze zo ineens abrupt met Frank werd geconfronteerd? Wie kon voorspellen hoe die zou reageren? En er was nog een tweede reden voor voorzichtigheid. Ze was er bijna zeker van dat alle brieven die aan het klooster werden gericht, eerst door moeder overste grondig werden ‘gecontroleerd’, ook al kwamen ze van een familielid. Dat zou wel de beste oplossing zijn… Het was met een enigszins opgelucht gemoed dat Carla de oprijlaan naar Zomergenot insloeg.
  • 26. 26 6. De tijdwijzer schuift weer vele jaren naar het verleden… ‘Zuster Esmeralda, ik wens je te spreken. Nu onmiddellijk!’ Met een vermoeid gebaar legde de aangesprokene haar poetslap neer, sloot de doos met boenwas af en spoedde zich naar het kantoor. Als moeder overste op zo’n besliste toon iets vroeg, mocht er niet lang getalmd worden. Toen ze na een beleefd klopje op de deur werd uitgenodigd om binnen te komen, zat de zeereerwaarde moeder in lectuur verdiept. Na enige tijd keek ze haar onderhorige onderzoekend aan. ‘Wees gezeten, zuster,’ sprak ze. In haar verzoek lag een milde ondertoon, die Esmeralda van haar niet meer gewoon was. Was er soms goed nieuws op komst? ‘Luister, dierbare medezuster, ik wil een en ander eens onder vier ogen met jou bespreken,’ begon ze behoedzaam. ‘Het is mij opgevallen dat jij er de laatste tijd nogal bleek en afwezig bijloopt, alsof je niet langer gelukkig bent in onze kloostergemeenschap…’ Esmeralda schrok. Zo, dat had mère Marie dan toch eindelijk gemerkt. Doch ze wilde zich niet te vroeg bloot geven en klemde de lippen op elkaar. ‘Ik kan natuurlijk geen goede raad geven zolang ik niet weet wat er in je binnenste omgaat,’ hernam haar overste. ‘Misschien heeft de dokter die je destijds voor pneumonie behandelde, gedeeltelijk gelijk. Maar wat ik graag van jou zou vernemen is, je diepere motieven van mistevredenheid. Begrijp je?’ Haar toon was zo zalvend, dat Esmeralda plots moed vatte. ‘Soms vang ik weleens gesprekken op van collega’s die tijdens het weekend vrij zijn en over nogal wat zakgeld beschikken,’ begon ze behoedzaam. Ze aarzelde, maar besloot dan door de zure appel te bijten.‘Maar ik ben hier de hele tijd binnen deze kloostermuren in beslag genomen door karweien die nooit eindigen. Ze worden ‘mijn collega’s’ genoemd, alsof we gelijken waren. Maar wat is gelijkheid? Zij nodigen elkaar uit om hun wederzijdse belevenissen uit te wisselen of een gezellig babbeltje te slaan over hun plannen en uitstapjes. Maar nooit, eerwaarde moeder, heeft één onder hen eraan gedacht mij eens uit te nodigen tot een babbeltje of om mij een complimentje te geven omdat ik hun werkkamers zo netjes onderhoud. Ik zeg dit niet uit ijdelheid, ver vandaar! Maar het laat je toch toe je af en toe weer eens mens te voelen en geen automatische stofzuiger…’ ‘Dat zullen je medezusters toch zeker niet doen!’ weerde de overste af. ‘Want we zijn toch allemaal kinderen van dezelfde Vader, nietwaar? Maar diegenen die je daarnet terecht je collega’s noemde, hebben allemaal, van de eerste tot de laatste, een diploma verworven van regentes of licentiate, of een getuigschrift van een handelshogeschool… Het is maar billijk dat ze daarvoor van staatswege de gebruikelijke wedde ontvangen. Het spreekt vanzelf dat ze dan ook enkele eisen mogen stellen, nietwaar? Vergeet ook niet dat een deel van onze jonge leraressen nog geen eeuwige geloften hebben afgelegd. Daarenboven zijn de tijden veranderd. Als we nu zouden terugkeren naar volledige
  • 27. 27 armoede zoals onze regel dat voorschrijft, zouden we bijzonder weinig postulanten hebben, zodat onze orde spoedig zou ophouden te bestaan.’ Esmeralda onderdrukte haar gevoelens van opstandigheid en zei, zich inspannend om haar toon minzaam te doen klinken: ‘Ik zal mijn best doen om mijn hart voor u open te leggen, zoals u mij vroeg. Wel, ik zou onze gemeenschap willen vergelijken met een gezin, vermits we allen kinderen zijn van dezelfde Vader, zoals u daarnet zei. Welnu: de vader zorgt voor de nodige financiën; maar is het werk van de huismoeder, die dag in dag uit de vuile karweitjes opknapt, soms minderwaardig? Is haar werk niet even noodzakelijk als dat van haar echtgenoot? En is er één echtgenoot die zijn vrouw zou durven verwijten ‘dat ze niets verdient’ en dus geen recht heeft op een avondje-uit of een bezoek aan de familie? Onze Heer zelf heeft toch gezegd: “Wat gij aan een van de geringsten onder mijn broeders hebt gedaan, hebt gij aan mij gedaan”? ‘ ‘Je hoeft mij het evangelie niet voor te lezen, zuster, dat heb ik voor mezelf al gedaan,’ antwoordde moeder overste met een uitgestreken gezicht. ‘Dat heeft trouwens weinig met de zaak te maken. Niemand zegt dat het werk dat jij verricht, minderwaardig is – ‘ ‘Nee, maar hun hele houding straalt het toch uit. En eigenlijk is er nog dit, moeder. Mijn hele leven heb ik ervan gedroomd verpleegster te worden. Een ziekte in mijn jeugd heeft die droom vroegtijdig afgebroken. Maar waarom heeft niemand in het klooster mij ooit gevraagd of ik niet verder wilde studeren?’ ‘Maar zuster Esmeralda! Waarom heb je mij nooit openlijk gesproken over je hartenwens, verpleegster te worden ?’ wierp haar overste geërgerd op. ‘Nu is het vanzelfsprekend wat laat om daar nog bij stil te staan. Wat jij soms in je uren van vereenzaming overweegt, zijn influisteringen van de duivel, om je van je roeping af te brengen.’ Esmeralda zat enkele ogenblikken perplex voor zich uit te staren. Dan antwoordde ze onzeker: ‘Ik laat het aan u over om daarover te oordelen.‘ Toen haar overste bleef zwijgen, rees ze overeind en na een laatste groet spoedde ze zich naar haar cel. * Enkele weken waren verlopen… Zuster Esmeralda had de slaapkamer van mère Marie een grondige beurt gegeven. Was het om op een goed blaadje te staan bij moeder overste? Of gewoon uit plichtsbesef? Ze wilde er niet langer bij stilstaan. Nog het kruisbeeld aan de muur diende opgepoetst en dat was het laatste. Terwijl ze daarmee bezig was, begon ze weer te piekeren. Alles in haar leven werd immers door anderen geregeld, tot in de kleinste details: wanneer ze moest bidden en werken, zelfs wanneer ze blij moest zijn bij een of ander feest. Ze was een ledenpop geworden, een marionet waarbij anderen aan de touwtjes trokken om haar in beweging te brengen. Ze schrok op uit haar mijmeringen toen ze plots iemand het aangrenzend vertrek hoorde binnentreden. Het was ongetwijfeld mère Marie die in haar bureau was aangekomen. Veel maakte dat niet uit. Esmeralda wist dat ze mocht doorgaan met poetsen zolang ze de eerwaarde moeder niet stoorde in haar werkzaamheden.
  • 28. 28 Ze hoorde hoe haar overste nogal nerveus in haar laden rommelde, wat haar enigszins verwonderde. Gewoonlijk was ze de kalmte zelf, een zelfbewuste persoonlijkheid, wat uitstraalde in elk van haar handelingen. Aan het gerucht te oordelen leek ze duidelijk opgewonden. Even later hield het gerommel toch op. Esmeralda stond op het punt het poetslokaal te verlaten toen ze mère Marie met besliste stem hoorde roepen: ‘Binnen!’ “Zuster Assepoester” aarzelde. Kon ze nu met al dat poetsgerei door moeder overste haar bureau laveren, terwijl er een bezoeker werd ontvangen? Veronderstel dat het iemand was van goeden huize… Ze besloot nog even te wachten. Door deze omstandigheid echter kreeg ze onwillekeurig te horen wat daarbinnen besproken werd. ‘Zo, ben je daar eindelijk?’ begon de zeereerwaarde moeder op norse toon. ‘Wees gezeten.’ ‘Dank u, moeder,’ klonk het bedeesd. Esmeralda trachtte niet te luisteren. Desondanks spitste ze plots de oren. Was dit niet de stem van zuster Felicia?... Wat er ook gebeurd mocht zijn, mère Marie liet er geen gras over groeien. Met de autoritaire stem waarvoor Esmeralda beducht was, zei ze: ‘Het is mij ter ore gekomen dat je tijdens de weekends nogal graag de bloemetjes buitenzet. Je weet zeer goed dat ik er niets op tegen heb dat jij en je collega’s geregeld op bezoek gaan bij familie of vrienden. Maar we blijven altijd en overal kloosterzusters en dienen ons te gedragen volgens de regels van onze Heilige Mère Julie! Het is mij dan ook al geruime tijd een doorn in het oog te moeten vaststellen dat jij er nogal vreemde gewoonten op nahoudt om je weekends door te brengen… En met wat soort vrienden! Weet jij dat de twee jongemannen in wier gezelschap jij en je vriendinnen herhaaldelijk werden opgemerkt, regelrecht afkomstig zijn uit een tehuis voor ex-gedetineerden? Dit betekent dat ze niet zo lang geleden nog in de gevangenis zaten wegens een of ander misdrijf…’ ‘Hoe kunnen ex-gedetineerden het rechte pad terugvinden als iedereen in de maatschappij hen uitstoot om een vroeger misdrijf, moeder?’ repliceerde Felicia. ‘Wij, christenmensen, hebben toch als taak – ‘ ‘Zeg mij met wie je omgaat en ik zal je zeggen wie je bent!’ onderbrak haar overste haar messcherp. ‘Trouwens, wat voor reputatie zal onze congregatie krijgen als onze zusters in zulk gezelschap worden gezien, en dan nog in burgerkleren?!’ Die zat! Want de eerstvolgende ogenblikken hoorde Esmeralda alleen het tikken van de oude wandklok in het vertrek. ‘Ik zie wel in dat ik op dat punt verkeerd gehandeld heb,’ klonk het tenslotte rouwmoedig. ‘Maar mijn vriendinnen hadden mij ertoe overgehaald. En later werd het een gewoonte…’ ‘Zoals het een gewoonte werd dat je met Johan Barzele, de zoon van de bekende architect, op stap ging?’ opende de overste het grof geschut. Het feit dat Felicia de euvele moed bezat voor haar ‘vrienden’ op te komen, zat haar blijkbaar hoog. ‘We zijn grondig over de stand van zaken ingelicht en je zou er best aan doen eerlijk op mijn vragen te antwoorden. Dat je tijdens het weekend wat stoom afblaast kan ik begrijpen. Maar waarom dat niet gedaan te midden van de vertrouwde familiekring? Waarom moet dat
  • 29. 29 per se met een paar… hippies of ex-gevangenen gebeuren?’ vervolgde ze met dezelfde dreigende ondertoon in de stem. ‘Ja, ja, ik weet het wel: die meisjes zijn oude studievriendinnen van je en ze hebben je meegelokt… Maar waarom dan een gewoonte gemaakt van die mondaine bals? En ook het feit dat jij je schaamt over je kloosterkledij, die toch zeer modern te noemen is, verraadt het onzuivere van je bedoelingen.’ Waarom toch steeds hetzelfde herhalen? dacht Esmeralda geërgerd. Doch dit leek slechts de aanloop naar de apotheose… ‘En waarom een welgestelde jongeman aanmoedigen, nu je over afzienbare tijd je eeuwige geloften zult afleggen? Je bent nog jong en onervaren, akkoord. Maar er moet toch een grens zijn?... Is het waar dat je drie, vier weekends na elkaar alleen met hèm bent gaan dansen, telkens naar diverse dancings?’ Er volgde een stilte, waaruit de luistervink besloot dat Felicia ‘ja’ knikte. Maar toen kwam een nieuwe vraag, waarbij de verborgen toehoorster de schrik om het hart sloeg. ‘En is het waar’ – de stem van de eerwaarde moeder klonk nu traag en nadrukkelijk – ‘dat jij hem een paar keren gevolgd bent naar zijn appartement?’ Esmeralda kon vanuit de belendende kamer horen hoe Felicia opsprong. ‘Hoe is het mogelijk, moeder, dat u mij elk weekend laat bespieden alsof ik een… straathoer was!’ gooide ze eruit. ‘Ga zitten, Felicia!’ gebood haar overste. ‘Er is nog geen enkele reden om het hoofd te verliezen… Of vergis ik mij? Nu ter zake: ben je, of ben je niet – Johan Barzele naar zijn appartement gevolgd?’ Er klonk iets als een gedempte snik, gevolgd door geruis van kleren. Droogde ze haar tranen af? ‘Dus toch!... Zover is het met jou gekomen, zuster!’ klonk het met onverholen verontwaardiging. ‘Je gaat me zo dadelijk toch niet vertellen dat je daar met je tweeën ondoordachte dingen hebt gedaan?...’ De luistervink verwachtte een vurig protest. Maar er kwam niets… Tot haar verbazing bleef het snikken aanhouden, ja, het werd zelfs erger… ‘Allons, allons, tracht je te vermannen, Felicia. Zo erg zal het nu ook weer niet geweest zijn. Ik ben ervan overtuigd dat je reeds spijt hebt over het hele avontuur…’ Het snikken werd plots hartverscheurend. Esmeralda hield de adem in. Zelfs mère Marie leek van de hand Gods geslagen, want ze sprak geruime tijd geen woord. Een toenemende beklemming maakte zich van de twee toehoorsters meester. ‘Kom, kom, je bent toch geen teenager meer? Wat zouden je eigen leerlingen van je denken als ze je hier zo onbeheerst zagen huilen? Vertel me wat je op het hart hebt, kind… Misschien kan ik je helpen.’ Het gesnik nam af. Er volgde een lange zucht, een laatste ophalen van de neus. Dan zei Felicia op een merkwaardig ernstige toon: ‘Misschien ben ik wel de slechte kloosterzuster voor wie u mij houdt, moeder… Zelfs kortweg een slechte vrouw… Toen mijn maandstonden wegbleven, ben ik bij een gynaecoloog geweest. En – ‘
  • 30. 30 Er volgde een verpletterende stilte. Esmeralda beet van pure opwinding in haar hand, om een kreet te onderdrukken. Ze beeldde zich in dat het gelaat van hun overste lijkbleek was geworden, met grote, ongelovige ogen. ‘En vorige week ben ik om de uitslag van het onderzoek gegaan. Ik ben in mijn tweede maand…’ Het was alsof de wereld om Esmeralda heen verzonk. Ze moest zich haastig vastgrijpen aan de deurpost om niet te vallen. Grote God! Had ze wel juist gehoord?... ‘WAT?’ dreunde eensklaps de stem van moeder overste met volle kracht. ‘Jij onkuise vrouw, jij… lichtekooi! Hoe durf jij je lichaam dat de tempel is van de Heilige Geest, vergooien aan de eerste de beste baljonker? Want een gentleman zoekt niet onmiddellijk met zijn meisje alleen te zijn op zijn slaapkamer! O zuster Felicia, wat een onnoemelijke schande is dit!’ Het snikken hernam, met dezelfde heftigheid als tevoren. Men hoorde een stem kreunend fluisteren: ‘Vergiffenis, moeder, vergiffenis!’ De stem kwam van vlakbij de grond, alsof Felicia op haar knieën was neergezonken en het hoofd diep had gebogen. Hoog boven haar uit troonde mère Marie, pal en onverbiddelijk. Ze stond er enkele seconden ademloos, als was ze in steen veranderd. Dan begon ze moeizaam te hijgen. ‘Ditmaal ben te ver gegaan! Je hebt de regels van onze heilige orde met de voeten getreden, zelfs de elementaire voorschriften van zedelijkheid en voorzichtigheid achteloos naast je neergelegd… Je bent niet langer waardig dit kloosterhabijt te dragen! Ik zal onmiddellijk het bisdom op de hoogte stellen, met de aanbeveling je op staande voet aan de deur te zetten!’ Een intense pijn schoot Esmeralda door de hartstreek. Nog vaag hoorde ze Felicia om genade smeken: ‘Tot wie moet ik mij wenden? O, als mijn vader verneemt dat ik op straat werd gezet, slaat hij mij dood…’ Doch moeder overste was onvermurwbaar. ‘Weg, uit mijn ogen!’ riep ze met overslaande stem. Op dat ogenblik slaakte Esmeralda een bijna dierlijke kreet… 7. Eindelijk vond Carla de tijd om eens rustig met zichzelf overleg te plegen. Er moesten dringend contacten worden opgenomen met vroegere bekenden en vrienden. Op de eerste plaats was er natuurlijk haar zus Nadine. Dat was al een eerste probleem. De brief die ze geschreven had, was teruggekomen met de melding: “Terug naar afzender!” Wat had dat te betekenen? Nadine leek wel van de aardbodem verdwenen… Ze moest zo spoedig mogelijk contact opnemen met de kloostergemeenschap van de Franciscanessen – voor zover die nog bestond? Wacht even, in haar agenda had ze het adres van het klooster. Maar geen telefoonnummer, helaas… Ze tikte het nummer 1207 in en vroeg om inlichtingen.
  • 31. 31 ‘Het telefoonnummer van het klooster van de Franciscanessen?’ vroeg de dame van de inlichtingendienst verbaasd. ‘Maar mevrouw, dat is toch al enkele jaren gesloten…’ ‘Wat zegt u? Ge- gesloten?’ stotterde ze. ‘Maar wat is er dan met de zusters gebeurd? Mijn zus was één van hen – ‘ Even een stilte. ‘Dan kan u misschien beter terecht bij het bisdom van Gent?’ ‘Oh, natuurlijk… Kent u soms het nummer?’ ‘Een ogenblik.’ Carla noteerde het nauwkeurig. ‘ Dank u vriendelijk!’ Even later beantwoordde een rustige mannenstem haar oproep. ‘Goedemorgen, met de secretaris van het bisdom Gent. Wat kan ik voor u doen?’ ‘U spreekt met mevrouw Carla Willems. Al jarenlang ontvangen wij geen brieven meer van mijn zus Nadine de Winter die in het klooster van de Franciscanessen verbleef. Weet u soms wat er aan de hand is?’ ‘Het klooster van… in welk dorp is dat? Juist. Ik moet u helaas melden dat het door u genoemde klooster al enkele jaren gesloten is -’ ‘Dat vermoedde ik al. Maar mijn vraag is: wat is er van mijn zus geworden?’ ‘Hoe was haar echte naam ook weer?... En haar kloosternaam? Esmeralda, precies. Ik zoek het even voor u op in het dossier, mevrouw. Een ogenblikje, alstublieft.’ Zich verwijderende voetstappen… geritsel van papier… ‘Ha, hier heb ik het: Nadine de Winter, enz., enz… Oh – ‘ Er volgde een korte, benauwende stilte. Dan: ‘Dit is een bijzonder geval, vrees ik. Het ligt niet in mijn bevoegdheid daar inlichtingen over te geven. Trouwens u kan om het even wie zijn. Een journalist, belust op sensatie bijvoorbeeld…’ Carla hapte naar adem. Een vreemd gevoel maakte zich van haar meester. ‘Is er iets met haar gebeurd?’ ‘Kijk mevrouw. Ik stel voor dat u in verband daarmee persoonlijk contact opneemt met monseigneur zelf. Die zal u alle inlichtingen verschaffen. Laat ik even kijken in zijn agenda. Deze week ligt alles vol… Wat dacht u van volgende week? Ik zal u later op de dag laten weten op welke dag en uur monseigneur u kan ontvangen. Gaat u daarmee akkoord?’ Carla stemde meteen toe, gaf hem haar naam, adres en gsm-nummer op, dankte hem en sloot verbouwereerd haar gsm af. Ze kon de gedachte niet van zich afzetten dat er iets ongewoons aan de gang was. Maar vooral: waar verbleef Nadine nu? Met hààr zou ik veel herinneringen kunnen ophalen en de zaken eens grondig uitpraten, overwoog ze ontgoocheld. Maar wat moest ze intussen aanvangen? De nabije stad, die ze nu al twee dagen na elkaar had uitgekamd voor koopjes allerhande, leek haar een bijennest waar een roofzieke horzel is binnengedrongen: druk en lawaaierig… Maar verder zo leeg en koud, met weinig menselijk contact… De winkeljuffrouwen waren beleefd, maar heel zakelijk. Elk woord, elke glimlach was stereotiep, als bij een robot waarbij alles vooraf werd geprogrammeerd. Ze zette zich in de schommelstoel bij het haardvuur neer en zuchtte. Ze liet haar gedachten de vrije loop en kwam bij psychiater Joren terecht. Wat voor een man was hij eigenlijk? Het eerste wat ze gemerkt had was, dat hij geen trouwring droeg. En toch, zo’n knappe kerel als hij… Vooraan in de dertig, goed gebouwd en zelfs knap van gezicht. En
  • 32. 32 wat een overweldigende kennis van de menselijke ziel! Als hij haar vanachter zijn bureau zat aan te staren, voelde ze zich soms psychologisch ‘geröntgenstraald’. Heel wat aan zijn persoonlijkheid was fascinerend genoeg om gelijk welk vrouwenhart sneller te doen kloppen. Waarom bleef hij zolang ongehuwd? Lieten vrouwen hem dan onverschillig? Ze moest het zich toegeven: geen ogenblik hadden zijn ogen op haar gerust met de onderzoekende of begerige blik van de gezonde man die naar een… nu ja, goedgevormde vrouw kijkt. Ze besefte dat ze niet meer zo jong was. Haar gelaat had onder het schroeien van de tropenzon wel wat van zijn frisse tint verloren, maar haar taille, die nooit de weelde van het moederschap had gekend, was nog bijna even slank als die van een jong meisje. Haar borsten waren intussen wel iets voller geworden, maar vertoonden nog steeds de strakke welving die een beeldhouwer tot wanhoop kon brengen. Kon het zijn dat hij dit alles niet merkte, niet wilde merken omdat zij een gehuwde vrouw was? Ze scheelden anders niet zoveel in leeftijd. Of zaten er diepere impulsen aan vast? God, als een gewoon mens al zo’n ingewikkeld kruitvat was vol complexen, wat moest het dan zijn bij een psychiater en neuroloog? Langzaam kwam ze overeind, schonk zich een cognac in en warmde het glas in haar hand even op. Dan nam ze een stevige slok die haar binnenste doortrok als een zware roes. Ach, bedacht ze terwijl ze een nieuwe sigaret opstak, wat zou alles veranderen als Frank dood was! Er kon van alles met hem gebeuren: een verpleegster die zich vergiste bij de dosis geneesmiddelen… Of bepaalde complicaties in zijn centraal zenuwstelsel die de hersenwerking volledig zouden stopzetten… Pas dan zou ze volledig vrij zijn, kunnen doen wat ze wilde. In afwachting bleef Frank haar in de huid zitten als een mes dat af en toe langzaam in de wonde wordt rondgedraaid… Plots drong het met een schok tot haar door: God in de hemel, waar ben ik mee bezig? Ze keek schichtig rond, als vreesde ze dat iemand haar gedachten kon ‘gelezen’ hebben. Ze huiverde en schudde de nare ideeën van zich af. Wat stond haar momenteel te doen? Ineens schoot het haar weer te binnen: ze zou An en Leo uitnodigen op een etentje. Waarom niet vandaag of morgen? O, het mocht niet al te feestelijk zijn, anders zou An wel eens kunnen weigeren… Ze dacht aan iets vriendschappelijks en gezelligs, om hen bij voorbaat te bedanken voor wat ze voor haar wilden doen. Maar intussen zou ze de sfeer zo intiem trachten te maken, dat ze allerlei bijzonderheden over henzelf en hun familie te weten kwam. En verder zou ze hen al min of meer voorbereiden op een later contact met Frank. Ze zou de zaak zo voorstellen, dat er een idealistisch tintje omheen was. Zoiets als: bezoek aan een gehandicapte, die dringend behoefte heeft aan morele steun en opkikkering. Als ze het zo stelde, zouden ze wellicht niet weigeren op haar voorstel in te gaan… Meteen begon ze bij zichzelf te overleggen welk menu ze zou samenstellen.
  • 33. 33 8. Carla had al haar diplomatie moeten aanwenden. Maar uiteindelijk waren ze toch gekomen: An, het haar onveranderlijk als een zwarte ragebol, droeg ditmaal een keurig modern broekpak. En Leo… was zeker geen adonis, dat zag ze met één oogopslag. Hij had een onregelmatig gezicht vol lichte sproeten en zijn haar hield het midden tussen strogeel en ros. Doch hij leek een sportieve kerel van ruimschoots een meter tachtig en droeg een beige sportkostuum met geruit hemd, waarvan de bovenste knoop nonchalant openstond. De gastvrouw voelde van meet af aan het ongekunstelde dat deze twee jongelui met elkaar verbond. Beiden waren zeer beleefd, zelfs voorkomend. Alles wat ze zegden klonk rustig en weldoordacht, vooral bij Leo. Er was geen schijntje van geveinsdheid of onoprechtheid in hun hele houding. Dit had het voordeel dat de sfeer spoedig open en spontaan aandeed. Na het etentje – Carla had de tafel met allerlei snufjes opgesmukt maar dat bleek een overbodige luxe – gingen allen voldaan in de zetels zitten. Vermits het een koele voorjaarsavond was, had Carla het haardvuur aangestoken. Aanvankelijk was er heel wat rookontwikkeling, daar de schoorsteen in lange tijd niet was gebruikt. Maar Leo had snel twee deuren zo geopend, dat er een behoorlijke tocht ontstond. Enkele minuten later was het onheil afgewend. ‘Wil ik eerst de vaat wassen?’ stelde An voor. ‘Het duurt maar even. Intussen kan je Leo wat beter leren kennen.’ Maar Carla weigerde beslist. ‘Morgenvroeg komen ze met de vaatwasmachine,’ deelde ze mee. ‘En die wil ik zo spoedig mogelijk eens proberen.’ An begreep niet zo best waarom een alleenstaande dame dringend een vaatwasmachine nodig had, maar ze hield die overweging wijselijk voor zich. Er dienden eerst nog een paar ‘nakomertjes’ afgewerkt. Daar de bezoekers niet rookten en ook geen prijs stelden op een Irish coffee, bestelden beiden op aandringen van de gastvrouw een glas pompelmoes met een scheutje gin. Pas daarna werd het rustig en gezellig. Waren de vlammen en het haardvuur er voor iets tussen? Of was het de nawerking van de coq-au-vin? Terwijl het gesprek spoedig dreef op losse invallen, stapelde Leo vakkundig de houtblokken op rondom het roze vuurhart. Nieuwe vlamtongen likten gretig omhoog… Toen Leo zich oprichtte, vroeg hij eensklaps: ‘Zuid-Amerika is een continent dat mij altijd heeft geboeid. U had daar een plantage, geloof ik? In welk land was dat precies, mevrouw?’ ‘Als jullie willen dat ik me op mijn gemak voel, dan moet je niet voortdurend ‘mevrouw’ zeggen, maar gewoon Carla. Afgesproken? Nu, ik weet niet welk aspect van Zuid-Amerika je speciaal boeit, jongeman,’ antwoordde de gastvrouw omzichtig. ‘Ik vind het hele continent een conglomeraat van onlusten, machtsgrepen, tropische ziekten en insecten… Een broeinest van hartstochten en ongedierte, als je het mij vraagt… Wij hadden in het