SlideShare a Scribd company logo
1 of 110
Download to read offline
Voortijdig schoolverlaten
en de overgang naar
arbeidsmarkt en vervolgopleidingen
G. Driessen & H. Dekkers
m.m.v. W. de Wit
tesj INSTITUUT VOORTOEGEPASTE SOCIALE WETENSCHAPPEN
VOORTIJDIG SCHOOL VERLATEN EN DE OVERGANG NAAR ARBEIDS-
MARKT EN VERVOLGOPLEIDINGEN
© 1997 Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen (ITS) van de Stichting Katholieke Uni-
versiteit te Nijmegen
Behoudens de in ofkrachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze
uitgave warden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, micro-
film of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem warden opgeslagen,
zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het Instituut voor Toegepaste Sociale weten-
schappen te Nijmegen (ITS) van de Stichting Katholieke Universiteit te Nijmegen.
No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or
any other means without written permission from the publisher.
Voorwoord
In 1994 verscheen de rapportage van een eerste onderzoek naar het zeer voortijdig
schoolveriaten in het voortgezet onderwijs (De Wit & Dekkers, 1994). Het betrof de
groep jongeren die binnen vier jaar nadat ze in het voortgezet onderwijs waren ge-
start het onderwijs verlieten. Deels werd voor dat onderzoek gebruik gemaakt van
een databestand uit de Landelijke Evaluatie van het Onderwijsvoorrangsbeleid
(OVB), deels van nieuw verzamelde, kwalitatieve gegevens. Als vervolg daarop
verscheen in 1995 een verslag van een tweede schoolverlatersonderzoek (De Wit,
Harkink, Oyen & Dekkers, 1995) en in 1996 een gepopulariseerde versie van deze
rapportages (De Wit & Dekkers, 1996). Het ging nog steeds om voortijdig school-
verlaten, zij het een jaar later, namelijk binnen vijfjaar voortgezet onderwijs. Gege-
vens uit de OVB-evaluatie en nieuwe kwalitatieve dataverzameling vormden ook
toen de basis voor de bevindingen. Het onderhavige rapport betreft de stand van
zaken binnen zes jaar nadat de leerlingen in het voortgezet ondenvijs zijn gestart.
Het onderzoek werd ditmaal uitgevoerd in opdracht van de projectgroep-OVB via -
de inmiddels opgeheven - SVO. Naast dit onderzoek zijn als vervolg op het eerste
schoolverlatersonderzoek nog twee projecten uitgevoerd, bestaande uit het verder
volgen van de zeer voortijdig schoolverlaters uit de eerste ronde (in opdracht van de
Interdepartementale Commissie Minderheden) en aparte analyses en diepte-inter-
views bij allochtone meisjes (in opdracht van de Nederlandse Protestants Christelijke
Schoolraad). De betreffende rapportages zijn inmiddels verschenen (Harkink, Oyen
& Dekkers, 1995; De Vries, Oyen & Dekkers, 1995).
In het voorliggende onderzoek is aanvullend op de beschikbare kwantitatieve gege-
vens met behulp van schriftelijke vragenlijsten informatie verzameld bij de school-
verlaters zelf. In dit onderzoek waren dat er 135 die daarop hebben gereageerd. Wij
danken hen hierbij voor hun bereidwillige medewerking, waardoor wij een beter
inzicht konden krijgen in de problematiek van het voortijdig schoolverlaten.
drs. A.J. Mens
directeur
Inhoud
1 Inleiding
1.1 De evaluatie van het Onderwijsvoorrangsbeleid
1.1.1 Het Onderwijsvoorrangsbeleid
1.1.2 De Landelijke Evaluatie van het OVB
1.1.3 Het OVB-schooIloopbanenonderzoek
1.1.4 De voortijdig schoolverlaters
1.2 Het eerste en tweede schoolverlatersonderzoek
1.2.1 Schoolverlaten binnen vier jaar
1.2.2 Schoolverlaten binnen vijfjaar
1.3 Het overheidsbeleid
1.4 Definiering van voortijdig schoolverlaten
1.5 De onderzoeksvragen
1.6 De opbouw van het rapport
10
10
11
11
12
13
13
14
19
20
21
23
2 Onderzoeksopzet
2.1 Het OVB-schoolloopbanenonderzoek
2.2 De eerste twee schoolverlatersonderzoeken
2.3 Het derde schoolverlatersonderzoek
2.3.1 Opzet
2.3.2 Respons en representativiteit
2.4 Samenvatting
25
25
27
28
28
31
35
3 Achtergronden van de voortijdig schoolverlaters
3.1 Ongediplomeerd schoolverlaten
3.2 Schoolverlaten zonder startkwalificatie
3.3 Schoolverlaters en niet-schoolverlaters
3.4 Samenvatting
37
37
43
48
54
4 De overgang van school naar baan en vervolgopleiding 57
4.1.1 Inleiding
4.1.2 Oorzaken en achtergronden van voortijdig schoolverlaten
4.1.3 Verder carriereverloop
4.1.4 Operationalisatie
4.2 Empirische bevindingen
4.2.1 Redenen voor schoolverlaten
4.2.2 Betaaldwerk
4.2.3 Opleidingen en cursussen
4.2.4 Zonder betaald werk en zonder opleiding
4.3 Samenvatting
73
76
5 Samenvatting en conclusies
5.1 Achtergrond en probleemstelling
5.2 Onderzoeksopzet
5.3 Achtergron(ien van voortijdig schoolverlaters
5.4 De overgang van school naar werk en vervolgopleiding
5.5 Conclusies
79
79
80
81
83
85
Literatuur 87
Bijlage 91
1 Inleiding
Schoolloopbanen van kinderen en jongeren warden bei'nvloed door een combinatie
van factoren. Vanuit het perspectief van de gelijke kansen-ideologie wordt door-
gaans gewezen op het belang van het geslacht van de leerling, het sociaal-economi-
sche herkomstmilieu en de etnische herkomst (Driessen & Jungbluth, 1994). Op deze
drie punten is er in meerdere of mindere mate sprake van ongelijkheid. Uit onder-
zoek blijkt steeds opnieuw dat met name de positie van allochtone kinderen van
ouders met een laag opleidings- en beroepsniveau vaak problematisch is (Mulder,
1996). Aan schoolloopbanen vallen diverse elementen te onderscheiden, gekoppeld
aan de fase van de loopbaan. Gedacht kan daarbij warden aan de voorschoolse perio-
de, het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs, en de overgang van onderwijs naar
arbeidsmarkt. Wat dit laatste betreft, wordt recentelijk een belangrijk aandachtspunt
gevormd door het voortijdig schoolverlaten, ofwel drop-out.
In dit rapport doen we verslag van een studie die deel uitmaakt van een reeks van
onderzoeken op het gebied van voortijdig schoolverlaten. De basis hiervoor wordt
gevormd door gegevens die zijn verzameld in het kader van de Landelijke Evaluatie
van het Onderwijsvoorrangsbeleid (OVB). Als onderdeel van deze evaluatie is een
groep van ruim 5000 leerlingen die in het schooljaar 1988/89 in groep 8 van het
basisonderwijs zaten jaarlijks gevolgd in het gang door het voortgezet onderwijs; dit
wordt het school/oopAanen-onderzoek genoemd. Daamaast warden verschillende
schoolver/atersonderzoeken onderscheiden. Het eerste uit een reeks heeft betrekking
op het vierde jaar dat de betreffende leerlingen in het voortgezet onderwijs zaten.
Daarover is uitvoerig gerapporteerd in De Wit & Dekkers (1994). In dat rapport staat
de omvang en de achtergronden van het voortijdig schoolverlaten van met name
autochtone en allochtone leerlingen centraal. Vanwege het vroege stadium van drop-
out wordt de betreffende groep ook wel aangeduid als 'zeer voortijdige schoolverla-
ters'. In het daarop volgende, vijfde jaar was niet alleen de leerplicht niet meer van
toepassing, ook vervielen formele obstakels met betrekking tot de overstap naar
vervolgbpleidingen en de arbeidsmarkt. Mede daarom werd verwacht dat het voortij-
dig schoolverlaten in het vijfde jaar fors zou toenemen. Bovendien lag het voor de
hand dat tegelijkertijd ook de redenen en achtergronden zich zouden wijzigen. Om
die redenen is een tweede schoolverlatersonderzoek uitgevoerd, dat dus betrekking
heeft op het vijfde jaar na de start in het voortgezet onderwijs. Een neerslag van de
bevindingen is te vinden in De Wit, Harkink, Oyen & Dekkers (1995). Binnen die
studie kunnen overigens twee deelstudies worden onderscheiden, namelijk een kwan-
titatieve en een kwalitatieve. In het eerste deel wordt vooral ingegaan op de omvang
van het voortijdig schoolverlaten, terwijl in het tweede deel via diepte-interviews de
achtergronden en beweegredenen daarvoor zijn achterhaald. De onderhavige studie
is in feite het derde in de reeks van schoolverlatersonderzoeken en heeft betrekking
op de situatie in het zesde jaar na de start in het voortgezet onderwijs.
Het laatste decennium is beleidsmatig de aandacht voor voortijdig schoolverlaters
enigszins verschoven van het probleem van de sociale ongelijkheid naar het pro-
bleem van de arbeidsmarkt- en kwalificatiebehoeften. Dit leidde tot een geheel nieu-
we definitie van voortijdig schoolverlaten gebaseerd op het begrip 'startkwalificatie ,
dat wil zeggen het minimum-kwalificatieniveau waaraan alle leerlingen (werkzoe-
kenden en werkenden) zouden moeten voldoen. Parallel aan deze beleidsontwikke-
ling is in de loop van de drie schoolverlatersonderzoeken steeds meer de nadruk op
deze nieuwe defmitie komen te liggen.
In dit inleidende hoofdstuk schetsen we het kader van het schoolverlatersonderzoek.
(We maken hierbij overigens gebruik van eerdere rapportages: De Wit & Dekkers,
1994; De Wit, Harkink, Oyen & Dekkers, 1995; De Wit & Dekkers, 1996; Suhre,
De Wit & Mulder, 1996.) We beginnen met een beschrijving van het beleidsmatige
en het onderzoekskader: het Onderwijsvoorrangsbeleid, de evaluatie ervan, en het
OVB-schoolloopbanenonderzoek (§1.1). Vervolgens vatten we de opbrengsten van
het eerste en het tweede schoolverlatersonderzoek samen (§1.2). Daama komt het
overheidsbeleid ten aanzien van voortijdig schoolveriaten kort aan de orde (§1.3).
We staan vervolgens stil bij de defmiering van het voortijdig schoolverlaten (§1.4).
Op basis van deze achtergronden formuleren we de concrete onderzoeksvragen
(§1.5). We sluiten het hoofdstuk af met een overzicht van de opbouw van het rapport
(§1.6).
1.1 De evaluatie van bet Onderwijsvoorrangsbeleid
1.1.1 Het Onderwijsvoorrangsbeleid
Het Onderwijsvoorrangsbeleid is in het schooljaar 1985/86 in werking getreden. Het
heeft tot doel de leerachterstanden van autochtone en allochtone leerlingen van wie
de ouders een laag opleidings- en/of beroepsniveau hebben te verminderen of op te
heffen. Het OYB bestaat uit twee componenten, te weten het gebiedenbeleid en het
formatiebeleid. Het gebiedenbeleid houdt in dat scholen en welzijnsinstellingen in
gebieden waarin sprake is van een sterke concentratie van leeriingen met onderwijs-
achterstanden, extra faciliteiten krijgen om deze achterstanden aan te pakken. Deze
10
gebieden, de 'onderwijsvoorrangsgebieden', krijgen jaarlijks geld voor de coordi-
natie van voorrangsactiviteiten en voor het uitvoeren van educatieve projecten. De
formatiecomponent houdt in dat de omvang van de personeelsformatie die de rijks-
overheid aan basisscholen toekent, niet alleen afhankelijk gesteld wordt van het aan-
tal leerlingen, maar ook van de sociaal-etnische samenstelling van die leerlingenpo-
pulatie. Om te bepalen op hoeveel formatie een school recht heeft, warden leerlingen
'gewogen'. De belangrijkste doelgroepen zijn de autochtone arbeiderskinderen, zij
hebben wegingsfactor 1.25, en de allochtone arbeiderskinderen, met wegingsfactor
1.90. Ook leerlingen die in intematen ofpleeggezinnen wonen en leerlingen van wie
de ouders een trekkend bestaan leiden krijgen een gewicht (respectievelijk 1.40 en
1.70). Leerlingen die niet tot de doelgroepen warden gerekend tellen gewoon voor
1.00 mee. Met ingang van december 1993 zijn de criteria voor de wegingsfactoren
gewijzigd, c.q. aangescherpt voor nieuw aangemelde leerlingen. Vanaf schooljaar
1996 gaat die wijziging ook in voor de zittende leerlingen.
7.7.2 De Landelijke Evaluatie van hetOVB
In hoeverre de OVB-doelstellingen warden gerealiseerd, wordt onderzocht in de
Landelijke Evaluatie van het Onderwijsvoorrangsbeleid (LEO). In de OVB-evaluatie
wordt de ontwikkeling van de schoolprestaties van de leerlingen uit de OVB-doel-
groepen vastgesteld. In het schooljaar 1988/89 heeft de eerste meting plaatsgevonden
van deze longitudinale onderzoeken. Er is gestart met drie cohorten tegelijk, name-
lijk in de groepen 4, 6 en 8 van het basisonderwijs. De cohorten zijn zo samengesteld
dat de leerlingen die behoren tot de twee belangrijkste doelgroepen van het OVB, de
allochtone en autochtone leerlingen uit de lagere sociaal-economische milieus, in
mime mate vertegenwoordigd zijn. Bij de leerlingen zijn toetsgegevens verzameld,
bij hun ouders gegevens over sociaal-etnische achtergrondkenmerken en bij de scho-
len gegevens over werkwijze en aanpak van onderwijsachterstanden. De bestrijding
van onderwijsachterstanden is een kwestie van langere adem. Het is niet reeel te
verwachten dat ze binnen enkele jaren zijn verdwenen; het zal daarom enige tijd
duren voordat eventuele effecten van het beleid zichtbaar warden. Om die reden
warden om de twee jaar de metingen herhaald, opnieuw in de groepen 4, 6 en 8.
1.1.3 Het OVB-schoolloopbanenonderzoek
Van ongeveer de helft van de leerlingen die in 1988/89 in groep 8 van het basison-
denvijs aan de eerste meting meededen, is de verdere schoolloopbaan in het voortge-
zet onderwijs gevolgd. Het gaat in totaal om ruim 5000 leeriingen, waaronder onge-
11
veer 1500 allochtone leerlingen. Jaarlijks warden aan scholen voor voortgezet onder-
wijs gegevens opgevraagd over het schooltype en het leerjaar waarin de leerlingen
onderwys volgen, over hun rapportcijfers voor de vakken Nederlands en wiskunde
en, indien van toepassing, over de samenstelling van het vakkenpakket. Dit longitu-
dinale onderzoek wordt het OVB-schoolloopbanenonderzoek genoemd. Inmiddels is
gerapporteerd over de eerste zes jaren in het voortgezet onderwijs (Mylder, 1991;
Mulder & Pijl, 1992; De Wit, Suhre & Mulder, 1993; Suhre, 1994; Suhre, De Wit &
Mulder, 1995; Suhre, De Wit & Mulder, 1996). De dataverzamelingen hebben een
omvangrijk bestand opgeleverd met per leerling ondermeer gegevens over de OVB-
wegingsfactor, sekse, herkomstland ouders en leerling zelf, opleiding en beroep
ouders, intelligentie, taal- en rekenprestaties groep 8 basisonderwijs, advies voortge-
zet onderwijs, schoolkeuze en het verloop van de schoolloopbaan in de eerste zes ja-
ren van het voortgezet onderwijs. Over een tweede cohort, dat vanaf 1992 wordt
gevolgd, zijn inmiddels twee rapporten verschenen (Mulder & Suhre, 1995; De Wit,
Suhre & Mulder, 1996).
1.1.4 De voortijdig schoolverlaters
In het OVB-schoqlloopbanenonderzoek wordt veel aandacht besteed aan het opspo-
ren van leerlingen die door de school als 'spoorloos' zijn opgegeven. De indruk is
daarbij ontstaan dat veel leerlingen, en met name allochtone leerlingen, van school
wisselen zonder dit door te geven aan de oude school. De oude school meent dan
regelmatig dat de leerling de school voortijdig heeft verlaten. Pas na intensief speur-
werk door de onderzoekers blijkt dat de leerling gewoon op een andere school zit.
Voor het vaststellen van de omvang van de groep schoolverlaters kan daarom niet
alleen warden afgegaan op de opgave van de school. Van iedere leerling die van
school verdwijnt moet worden nagegaan of hij/zij daadwerkelijk het volledig dagon-
derwijs heeft verlaten. Dat wordt in het OVB-schoolloopbanenonderzoek nauwkeu-
rig gedaan. In de schoolverlatersonderzoeken warden deze gegevens nogmaals ge-
controleerd, waardoor het mogelijk wordt om een zuiverder beeld te geven van de
omvang van de groep schoolverlaters. In het eerste en tweede schoolverlatersonder-
zoek is aandacht besteed aan de leerlingen die binnen de eerste vier, respectievelijk
vijfjaar het voortgezet onderwijs verlieten. Het onderhavige schoolverlatersonder-
zoek heeft betrekking op de situatie een jaar later, dus binnen zes jaar voortgezet
onderwijs.
12
1.2 Het eerste en tweede schoolverlatersonderzoek
Middels analyses op de OVB-schoolloopbanenbestanden is de omvang van het aantal
schoolverlaters vastgesteld binnen vier, respectievelijk vijfjaar voortgezet onderwijs,
is de samenstelling van de groep op leerling-, gezins-, en (school)loopbaankenmer-
ken onderzocht en is gezocht naar verklarende factoren voor verschillen tussen au-
tochtone en allochtone leerlingen (in het kwantitatieve deelonderzoek). Daamaast
zijn in een 'breedte'-onderzoek zoveel mogelijk schoolverlaters telefonisch en/of
schriftelijk benaderd met een gestructureerde vragenlijst. Bij diegenen die daartoe
bereid waren, zijn vervolgens diepte-interviews afgenomen waarin verder is inge-
gaan op de onderwerpen die in de vragenlijst aan de orde waren: de redenen van het
schoolverlaten volgens de jongeren zelf; factoren in de persoonlijk sfeer, in de thuis-
en schoolsituatie die een verklaring zouden kunnen bieden voor het voortijdig
schoolverlaten; het verdere carriere-verloop van de schoolverlaters; hun toekomst-
plannen en verwachtingen.
7.2.7 Schoolverlaten binnen vierjaar
De belangrijkste bevindingen uit het eerste onderzoek zijn de volgende. Binnen vier
jaar blijkt dat 2.1% van de leerlingen is uitgevallen (overigens blijkt ongeveer een
kwart van deze groep in het vijfde jaar in het kort-mbo of leerlingwezen te zijn be-
land, meestal de schakelcursussen). Jongens hebben vaker dan meisjes het onderwijs
voortijdig verlaten (2.8 versus 1.6%). De 1.90-leerlingen (6.4%) hebben beduidend
vaker dan de 1.25- (2.5%) en de 1.00-leerlingen (1.0%) het onderwijs verlaten. Van
de allochtone leerlingen valt een groter deel uit dan van de autochtonen (5 versus
2%), maar het zijn met name de Marokkaanse jongeren die vaak uitvallen (12%).
Het zijn vooral de jongens die de hogere drop-out onder allochtonen verklaren (hoe-
wel vanwege de kleinere aantallen hier het nodige voorbehoud bij dient te warden
gemaakt); 15% van de Marokkaanse, 10% van de Surinaamse, en 6% van de Turkse
jongens. De drop-out onder allochtone meisjes ligt beduidend lager: 5% van de Ma-
rokkaanse, 4% van de Turkse, en 1% van de Surinaamse meisjes.
Allochtone leerlingen (m.n Marokkaanse jongens) zijn onmiskenbaar oververtegen-
woordigd in de groep zeer voortijdig schoolverlaters. Allochtone meisjes ook, maar
minder dan verwacht. De grootste risico-groepen voor zeer voortijdig schoolverlaten
onder de allochtone leerlingen zijnjongens, Marokkanen, oudere leeriingen, ivbo- en
vbo-leerlingen en leerlingen met slechte rapportcijfers. Vergeleken met Nederlandse
schoolveriaters zijn allochtone schoolverlaters vakerjongens en vaker oudere leerlin-
gen.
13
In deze eerste fase van het voortgezet onderwijs zijn het nog nauwelijks pull-facto-
ren (aantrekking van buiten het onderwijs) die als reden voor het schoolverlaten
warden opgegeven. Jongens verlaten de school relatiefvaak vanwege gedragsproble-
men, meisjes worstelen vaker met hun motivatie. De schoolverlaters waren in het
algemeen niet geisoleerd staande of gediscrimineerde leerlingen, wel spijbelden ze
vaak al en waren ze weinig betrokken bij het les- en huiswerkgebeuren. Van hun
(veelal laag op de sociale ladder gepositioneerde) ouders kregen zij vaak niet erg
veel daadwerkelijke tegenwerking bij hun beslissing van school te gaan. Van de
invloed van een vriendengroep was volgens de drop-outs zelden sprake. Jongens
hebben later vaker spijt van het schoolverlaten dan meisjes, met name allochtone
jongens.
De periode voor het schoolverlaten wordt veelal als zeer moeilijk ervaren. Veel jon-
geren geven aan teleurgesteld te zijn in de reacties en betrokkenheid van de school
voor voortgezet onderwijs. Ondanks de zeer gebrekkige opvang na het schoolverla-
ten zijn de meeste jongeren redelijk tevreden met hun huidige situatie; zeker de grote
meerderheid die werk heeft (meer Nederlanders) ofeen andere vorm van scholing is
gaan volgen (meer allochtonen). De kleine groep die in ongunstige omstandigheden
verkeert, had veelal ook al voorafgaand aan het schoolverlaten grote problemen.
7.2.2 Schoolverlaten binnen vijfjaar
In de eerste vijfjaar voortgezet onderwijs heeft 4.7% van de leerlingen het onderwijs
verlaten, waarvan 2.9% zonder diploma en 1.8% met een vbo- of mavo-diploma.
Het drop-out-percentage van jongens ligt iets hoger dan dat van meisjes (5.3 versus
4.0%). Het is vooral de ongediplomeerde drop-out die hoger ligt bij jongens, het
gediplomeerd voortijdig schoolverlaten ligt bij beide groepen gelijk. De drop-out van
met name de OVB-doelgroepen blijkt in het vijfde jaar toegenomen. Slechts 2.1%
van de 1.00-leerlingen bevindt zich niet meer in een traject dat kan leiden tot een
startkwalificatie; bij de 1.25-leerlingen betreft dit 7.3%, en bij de 1.90-leerlingen
9.2%. De drop-out onder 1.90-leerlingen bestaat uit relatiefveel ongediplomeerden,
terwijl die onder 1.25-leerlingen ook relatiefveel gediplomeerden telt. Ook leerlin-
gen uit gezinnen met lager opgeleide puders vallen aanzienlijk vaker uit; voor de
categorie ouders met maximaal lager onderwijs gaat het om 12%. De positie van
allochtone leerlingen is steeds veel slechter dan die van de autochtone leerlingen.
Uitschieters in negatieve zin zijn de Marokkaanse leerlingen; 16% van hen heeft het
onderwijs voortijdig verlaten. Vanwege de kleine aantallen is overigens ook hier
enig voorbehoud nodig bij de interpretatie van de getallen. Verder kan warden ge-
concludeerd dat hoe lager het schooltype is, des te hoger de drop-out-percentages
14
liggen. Het vbo en met name het ivbo zijn de schooltypen met verreweg de hoogste
drop-out-percentages.
Aanvullend op de percentages voortijdig schoolverlaters (startkwalificatie-definitie)
zijn ook de totaal-percentages ongediplomeerde vbo/avo-verlaters (traditionele defi-
nitie) berekend, dus inclusief de doorstromers naar vervolgonderwijs. De verschillen
naar sekse, OVB-wegingsfactor, milieu en etniciteit zijn beduidend groter dan bij de
percentages voortijdig schoolverlaters het geval is: geslacht: 6% van de jongens, 3%
van de meisjes; OVB-wegingsfactor: 2% van de 1.00-leerlingen, 6% van de 1.25- en
maar liefst 13% van de 1.90-leerlingen; etnische herkomst: 23% van de Marokkaan-
se leerlingen, tegenover 4% van de autochtonen, 6% van de 'overigen' en 10% van
de Surinamers en Turken.
In het bovenstaande is gekeken naar het percentage drop-outs per categorie leerlin-
gen. Daamaast is ook de samenstelling per kenmerk van de groep voortijdig school-
verlaters in kaart gebracht, en met name de samenstelling in vergelijking met de
niet-schoolverlatersgroep. De drie belangrijkste categorieen vbo/avo-verlaters zijn:
ongediplomeerden zonder vervolgonderwijs; ongediplomeerden met vervolgonder-
wijs; gediplomeerden zonder vervolgonderwijs. De twee categorieen van ongediplo-
meerden komen qua samenstelling sterk overeen: een oververtegenwoordiging van
jongens, een sterke oververtegenwoordiging van 1.90- en sterke ondervertegenwoor-
digingvan 1.00-Ieerlingen, relatiefveel allochtone jongens en Marokkaanse leerlin-
gen. Uit de analyses blijkt dat de leeriing- en schoolloopbaankenmerken geen voor-
spellingskracht hebben wat betreft welke leerlingen wel, en welke geen kwalifice-
rend vervolgonderwijs gaan volgen. De derde categorie, de gediplomeerde school-
verlaters, wijkt sterk af van beide andere categorieSn. Qua verdeling naar sekse en
etniciteit komt deze categorie overeen met een representatieve groep leerlingen.
Daamaast zijn 1.25-leerlingen sterk oververtegenwoordigd en 1.90-leerlingen sterk
ondervertegenwoordigd, en binnen de groep allochtonen zijn juist de meisjes over-
vertegenwoordigd. Het is een categorie leerlingen die op school weinig problemen
ondervond, maar desondanks na het behalen van het diploma uit het onderwijs stap-
te.
De groep voortijdig schoolverlaters (bijna 400jongeren) omvat 61% ongediplomeer-
de en 39% gediplomeerde leerlingen zonder vervolgonderwijs. De groep blijkt voor
60% uit jongens te bestaan en kent een oververtegenwoordiging van OVB-doel-
groepleeriingen (77% 1.90- en 1.25-leerlingen tegenover 45% bij de niet-schoolver-
laters). Er zitten ook relatief veel kinderen van laag opgeleide ouders in de school-
verlatersgroep. De meeste voortijdig schoolveriaters zijn autochtonen (76%). Dat
neemt niet weg dat de allochtone jongeren relatief sterk oververtegenwoordigd zijn
15
bij de schoolverlaters: bijna een kwart is van allochtone afkomst, terwijl in de niet
schoolverlatersgroep 14% allochtoon is. Vooral Marokkaanse jongens zijn sterk
oververtegenwoordigd; zij vormen 4% van de schoolverlaters en slechts 1% van de
niet-schoolverlatersgroep. Van de drop-outs is 13% een allochtone jongen, 11% een
allochtoon meisje. Binnen de groep ongediplomeerde drop-outs zijn allochtone jon-
gens sterk oververtegenwoordigd (22 versus 11%), binnen de groep gediplomeerden
juist ondervertegenwoordigd (4 versus 8%).
De drop-out van allochtone jongeren is dus beduidend hoger dan die van autochtone
jongeren. Toch varieert dit sterk per etnische groep, duidelijke uitschieter zijn de
Marokkaanse leerlingen. De relevante 'verklarende' factoren voor de hogere drop-
out van allochtonen verschillen dan ook per etnische groep. Voor de Marokkanen
zijn hun hogere leeftijd, het lage sociaal milieu en het feit dat ze vaker te vinden zijn
op de lagere schooltypen van belang. De veel lagere drop-out van Turkse leerlingen
kan vrijwel volledig warden verklaard uit het lagere sociale milieu en uit hun partici-
patie aan de lagere schooltypen. Opvallend van de Surinaamse drop-outs is dat zij
sterker dan Nederlandse leerlingen afkomstig zijn uit de middel- en hogere sociale
milieus en uit de hogere schooltypen. Deze twee factoren spelen bij deze groep dan
ook een minder relevante rol. Naast sociaal milieu en schooltype is een derde be-
langrijke factor de verblijfsduur in Nederland. Bij niet in Nederland geboren alloch-
tonen liggen de percentages voortijdig schoolverlaten veel hoger dan onder in Neder-
land geboren allochtone jongeren. Voor alle etnische groepen geldt dat de relatief
hoge schoolkeuzen na het basisonderwijs en een problematische schoolloopbaan
nauwelijks of niet verklarend zijn voor de hogere drop-out.
Behalve kwantitatieve gegevens zijn ook kwalitatieve gegevens beschikbaar. Deze
zijn verkregen via gesprekken die zijn gevoerd met in totaal 173 jongeren. Welke
redenen geven de drop-outs zelf voor hun voortijdig schoolverlaten? Net als in het
vierde jaar is er meestal sprake van een complex van aantrekkende (pull) en afstoten-
de (push)factoren. De gediplomeerden noemen meestal de aantrekkingskracht door
de arbeidsmarkt als hoofdoorzaak. Bij ongediplomeerden hebben push-factoren de
overhand. Waarschijnlijk onder invloed van de leeftijd, zijn motivatieproblemen
belangrijker geworden, en spelen gedragsredenen minder vaak een rol.
Doubleren in het basisonderwijs geeft bij de gemterviewden een indicatie voor voor-
tijdige uitval. Verder kwamen, vooral bij ongediplomeerde voortijdig schoolverla-
ters, vaker slechte prestaties en ongeoorloofd verzuim voor. Desondanks vinden
vrijwel alle schoolverlaters onderwijs belangrijk. Daarbij ligt de nadruk sterk op de
relatie tussen school en een toekomstig werkend leven. Men wil geen theoretische,
maar praktijkgerichte scholing. Een opleiding resulteert in een diploma, waarmee
16
een aantrekkelijke baan eerder binnen het bereik komt. Het belang van een diploma
wordt ook benadrukt door (veelal werkloze) drop-outs, die spijt hebben gekregen
van hun beslissing om de school voortijdig te verlaten. Zij hebben zelf ervaren hoe
lastighet is om zonder diploma een betaalde baan te bemachtigen. Ook ouders wen-
sen een diploma voor hun kind. Dat blijkt uit het feit, dat de ouders van gediplo-
meerde schoolverlaters het overwegend eens zijn met de keuze van hun kind. Blijk-
baar dringt het niet tot hen door, dat daarmee lang niet altijd een startkwalificatie-
niveau is bereikt. Een grote groep ouders staat vrij onverschillig tegenover het voor-
tijdig schoolverlaten van hun kind. Zelf zijn zij ook vaak op 12-, 13-jarige leeftijd
gaan werken. Zij hebben het ook gered, dus waarom hun kind niet? In een gezin
waarin men weinig belang hecht aan onderwijs krijgen jongeren die nonchalante
houding met de paplepel ingegoten. Vrienden die negatief tegenover school staan
oefenen veel minder vaak invloed uit. Schoolkenmerken hebben in het onderzoek
geen zichtbaar effect op voortijdige uitval.
De meeste schoolverlaters maken het goed. Na hun uitval hebben ze, niet echt ont-
moedigd of gedemotiveerd, de draad weer opgepakt en zijn begonnen aan betaalde
arbeid en/of een vorm van scholing. Meestal is men tevreden met deze activiteiten.
Het geeft ook weer toekomstperspectief. Werkloze drop-outs, meestal ongediplo-
meerd, zijn doorgaans ontevreden en hebben spijt van hun voortijdig schoolverlaten.
Ze ervaren hoe moeilijk het is om in de huidige tijd zonder diploma een nieuwe start
te maken. Toch gaan ze er van uit dat deze toestand tijdelijk is, en maken ze volop
toekomstplannen. Slechts enkele werkloze jongeren verkeren in zorgwekkende om-
standigheden. Vrijwel alle drop-outs, ongeacht hun huidige situatie, hebben toe-
komstplannen waarin naast een baan ook plaats is voor (vooral beroepsgerichte)
scholing en soms ook voor het starten van een eigen bedrijf.
Wel dient beseft te warden dat het hier de eerste 1 a 2 jaar na het schoolverlaten
betreft. De relatief gunstige situatie van de meeste drop-outs hangt samen met ge-
voelens van opluchting over het schoolverlaten en met de relatief gunstige arbeids-
mogelijkheden voor 17- tot 20-jarigen. Op langere termijn gezien zijn de perspectie-
ven voor deze jongeren veel somberder.
Meisjes vinden meer dan jongens dat onderwijs belangrijk is voor hun persoonlijke
ontwikkeling. Ze zetten zich ook meer in: maken vaker huiswerk en spijbelen niet
zoveel en frequent alsjongens. Niet gedrags-, maar motivatieproblemen brengen hen
tot het besluit de school voortijdig te verlaten. Jongens presteren op school slechter
dan meisjes. Ze laten zich vaker beinvloeden door hun sociale leven, dat zich meer
dan bij meisjes buiten de deur afspeelt.
Allochtone schoolverlaters hebben geen gunstige uitgangspositie voor een riante
carriere. Hun ouders hebben vaak hoge verwachtingen ten aanzien van het onderwijs
17
van hun kinderen, maar de randvoorwaarden in allochtone gezinnen zijn niet hoop-
gevend: grote gezinnen, veel eenoudergezinnen, ouders die vaker ongeschoold zijn,
hoge werkloosheid, onbekendheid met het Nederlandse onderwijssysteem. Allochto-
ne schoolverlaters zijn vaker ongediplomeerd. De jongens warden vaker negatief
belnvloed door hun vrienden. Na de uitval uit het onderwijs zijn allochtonen over-
vertegenwoordigd in de groep werklozen. Ze hebben achteraf vaker spijt van hun
voortijdig school verlaten.
De groep leerlingen die na 3 havo is overgestapt naar mbo of leerlingwezen, wijkt in
veel aspecten af van de andere schoolverlaters. Dikwijls waren er problemen met het
onderwijsniveau. Ook speelde de wens tot een specifieke, meer beroepsgerichte
opleiding een rol. Een efficiente rekensom gaf vaak de doorslag voor de beslissing:
de overstap leverde vaker tijdwinst op, zonder dat het gewenste eindniveau in gevaar
kwam. Het schoolverlaten van deze groep is dus meestal een weloverwogen keuze,
en daarom minder dramatisch dan bij de overige drop-outs. Havo/mbo-leerlingen
vertonen ook niet de typerende kenmerken van de voortijdig schoolverlater. Ze vin-
den zichzelf in gedrag voorbeeldige leerlingen, en zijn afkomstig uit gezinnen, waar
onderwijs hoog in het vaandel staat.
Bij de zeer voortijdig schoolverlaters (in de eerste vier jaar voortgezet onderwijs)
verliep het proces van schoolverlaten veelal zeer problematisch en traumatisch. Het
waren vooral problemen binnen of met het onderwijs (push-factoren) die dezejonge-
ren het onderwijs deden verlaten. Velen voelden zich in de steek gelaten. Een jaar
later bleken de meesten hun weg op de arbeidsmarkt of in mindere mate in nieuwe
scholing te hebben gevonden. Het schoolverlaten van de drop-outs in de eerste vijf
jaar verloopt aanzienlijk minder problematisch. Vanwege met name een hogere leef-
tijd doen zich minder problemen voor met de leerplicht en zijn er minder directe
obstakels om tot de arbeidsmarkt of tot altematieve scholing toe te treden. Het zijn
dan ook juist vaker de laatste factoren (pull-factoren) die een belangrijke reden vor-
men voor het schoolverlaten. De overgrote meerderheid van de drop-outs blijkt be-
taalde arbeid te hebben verricht of altematieve scholing te hebben gevolgd. Uit het
onderzoek blijkt desondanks dat de gevonden banen van de drop-outs veelal van
tijdelijke aard zijn, met weinig uitzicht op een vaste betrekking. Voor het
arbeidsperspectief op langere termijn is dit dan ook reden tot zorg. Het merendeel
van de drop-outs is zeker niet ongemotiveerd of gedesillusioneerd (integendeel de
arbeidsmoraal ligt juist hoog), hetgeen een gunstige voorwaarde is om middels het
creeren van exteme arbeidsmarktfaciliteiten of -mogelijkheden ook deze jongeren in
de toekomst een bevredigende positie in de maatschappij te bieden.
18
1.3 Het overheidsbeleid
In de loop der jaren zijn zowel door de rijksoverheid als door andere instanties vele
maatregelen getroffen, voorzieningen tot stand gebracht, methodieken ontwikkeld en
expertise opgebouwd om het voortijdig schoolverlaten terug te dringen. In het recen-
te overheidsbeleid krijgt dit probleem (opnieuw) in mime mate de aandacht, we
noemen de nota's 'Profiel van de tweede fase voortgezet onderwijs' (MO&W, 1991)
en 'Een goed voorbereide start' (MO&W, 1993a). In deze nota's wordt het probleem
van voortijdig schoolverlaten aanzienlijk breder gedefinieerd dan tot voor kort ge-
bruikelijk was, namelijk het zonder diploma verlaten van het onderwijs. In de nieu-
we definitie is de voortijdig schoolverlater een leerling die geen 'startkwalificatie',
ofwel een kwalificatieniveau dat ten minste vergelijkbaar is met het primair leerling-
wezen, kort-mbo of 2 jaar met goed gevolg afgesloten mbo, heeft behaald. Dit bete-
kent dat ook bijvoorbeeld jongeren met (uitsluitend) een vbo- of mavo-diploma tot
de voortijdig schoolverlaters warden gerekend. Binnen de groep voortijdig school-
verlaters wordt wel expliciet een harde kem onderscheiden: de categorie leerlingen
die zonder vbo- of mavo-diploma het onderwijs verlaten.
Vanwege twijfels over de brede reikwijdte en de haalbaarheid van een startkwalifica-
tie voor iedereen hebben zich enkele wijzigingen en nieuwe ontwikkelingen voorge-
daan. Van een meer recente datum bijvoorbeeld is de formele gelijkstelling van het
diploma havo en vwo aan het niveau van de start-kwalificatie. Verder is binnen de
landelijke kwalificatiestmctuur een nieuw eigenstandig niveau geformuleerd gelegen
onder het primair niveau: het assistentenniveau. En binnen het vbo zijn vergaande
voomemens voor het ontwikkelen van een arbeidsmarktgerichte leerweg.
In de nota 'Een goed voorbereide start' wordt een uitgebreide matrix aan preventieve
en curatieve maatregelen voorgesteld, om het voortijdig schoolveriaten terug te drin-
gen. De drop-outs warden hierbij globaal ingedeeld in drie groepen: de arbeids-
marktgerichte schoolverlaters, de moeilijk lerende schoolveriaters en de moeilijk
grijpbare' schoolverlaters. Naast algemene maatregelen wordt voor elke groep een
aantal specifieke maatregelen voorgesteld. Voorbeelden van reeds genomen ofnog
te realiseren maatregelen zijn: het ontwikkelen van een regionale meld- en coordi-
natiefimctie, invoering van een meldplicht voor scholen, diverse nieuwe vormen van
opleidingstrajecten binnen het reguliere onderwijs, landelijke bundeling van experti-
se en diverse maatregelen gericht op het versterken van de verantwoordelijkheid van
scholen.
19
1.4 Defmiering van voortijdig schoolverlaten
Voor een goed inzicht in de diverse definities van 'voortijdig schoolverlaten' syste-
matiseren we kort de uitstroom uit het vbo/avo aan de hand van twee relevante cnte-
na:
het diploma: behalen van het diploma betekent het succesvol afronden van
opleiding. Het diploma is zeer relevant voor vervolgonderwijs (toelatingseisen)
en voor de arbeidsmarkt (functie-eisen en erkenning).
het doorstromen naar kwalificerend vervolgonderwijs: na het verlaten van het
vbo/avo kan al dan niet warden doorgestroomd naar (kwalificerend) vervolgon-
derwijs. Met kwalificerend vervolgonderwijs bedoelen we dat onderwijs dat kan
leiden tot een startkwalificatie, zoals leerlingwezen, mbo en hogere vormen van
vervolgonderwijs. Ook 0 & S-cursussen (Orientatie- en Schakelcursussen)
binnen leerlingwezen en mbo beschouwen we als tussen- of opstap naar een
startkwalificatie. Het vormingswerk beschouwen we als niet-kwalificerende
scholing.
In de volgende figuur geven we de uitstroom in het vbo/avo schematisch weer.
Figuur 1.1 - Uitstroom-categorieenin hetvbo/avo
kwalificerend vervolgonderwijs
nee ja
diploma nee
ja
B
D
Categorie A omvat de jongeren die het vbo/avo zonder diploma verlaten en die niet
doorstromen naar kwalificerend vervolgonderwijs. Qua onderwijspositie verkeert
deze groep in de meest ongunstige situatie. In recente beleidsnota's wordt deze groep
als de harde kem van voortijdig schoolverlaters aangeduid. Categorie B omvat alle
jongeren die zonder diploma het vbo/avo verlaten en vervolgens nog wel instromen
in kwalificerend vervolgonderwijs. Categorie C omvat de jongeren die het diploma
vbo/avo behalen en vervolgens niet doorstromen naar vervolgonderwijs. Het betreft
veelaljongeren met een tot dan relatief weinig problematische schoolloopbaan, maar
die niet aan het startkwalificatie-niveau is toegekomen. Categorie D ten slotte, be-
treft de gediplomeerde leerlingen die verder gaan met vervolgonderwijs. Uiteraard
rekenen we deze categorie niet tot de probleemcategoriegn. Aldus zijn drie catego-
20
rieen van 'problematische uitstromers' te onderscheiden, die onderling sterk ver-
schillen in hun onderwijspositie en -loopbaan.
In de dataverzameling van het schoolverlatersonderzoek is gekozen voor een brede
aanpak waarin alle drie de probleemcategorieen zijn opgenomen. Dus alle jongeren
die zonder diploma uitstroomden (en al dan niet naar vervolgonderwijs overstapten)
en allejongeren die met diploma stopten met vervolgonderwijs (ofhierin in een zeer
vroeg stadium al weer afhaakten). Dit maakt het voor ons mogelijk om diverse groe-
pen te onderscheiden en met verschillende definities rekeningte houden:
De meer traditionele definitie van een voortijdig schoolverlater is: een leerling
die zonder diploma de eerste fase van het voortgezet onderwijs verlaat. Belang-
rijkste criterium is hierbij dus (wat betreft de lagere schooltypen) het behalen
van het diploma. In Figuur 1.1 betreft het de categorieen A en B.
Een meer recente definitie van voortijdig schoolverlaters is de startkwalificatie-
deflnitie: alle leerlingen die het onderwijs verlaten zonder startkwalificatie (A
en C). Deze groep omvat zowel gediplomeerden als ongediplomeerden. Overi-
gens wordt er regelmatig op gewezen dat het in dit verband beter zou zijn te
spreken over voortijdig onderwijsverlaters.
We stellen in deze rapportage de startkwalificatie-definitie van voortijdig schoolver-
laters centraal. Als we spreken over voortijdig schoolverlaters of drop-outs betreft
het (tenzij anders venneld) deze definitie. Daamaast besteden we ook aandacht aan
de meer traditionele definitie van voortijdig schoolveriaten: de totale groep ongedi-
plomeerden.
1.5 De onderzoeksvragen
In aansluiting op de twee eerdere schoolveriatersonderzoeken is in het schooljaar
1995/96 gestart met de dataverzameling voor een derde onderzoek. De verwachting
was dat de uitval veel gedifferentieerder zou zijn dan die in de eerste twee onderzoe-
ken. De leerlingen zijn ouder en vaker niet meer leerplichtig, er is meer informatie
over mbo- en leerlingwezen, havo kan in principe voltooid zijn, een deel van de
jongeren zit op startkwalificatie-niveau, er is meer bekend over de overgang van
onderwijs naar arbeidsmarkt. Zoals eerder opgemerkt maakt het schoolverlaterson-
derzoek deel uit van de OVB-evaluatie. Voor het cohort waar het hier om gaat,
OVB-cohort 88-8, was 1995/96 de zesde en tevens laatste meting. Daama zouden de
leerlingen te zeer verspreid zijn over opleidingen en werk om de groep nog te kun-
nen volgen.
21
De schoolverlaters vallen in diverse groepen uiteen, waarbij de belangrijkste wordt
gevormd door degenen die zonder diploma uit het hele onderwijs verdwijnen en ook
niet meer in deeltijdopleidingen zijn terug te vinden. Een andere groep wordt ge-
vormd door degenen die weliswaar een diploma hebben behaald, maar niet het ni-
veau van een startkwalificatie. Een derde ook eerder in de onderzoeken onderschei-
den groep is die van leerlingen die zonder v.o.-diploma in leerlingwezen of (k)mbo
zijn terecht gekomen, een groep die in de tweede meting een zwakkere achtergrond
bleek te hebben dan degenen die niet op een vervolgopleiding zitten maar wel een
diploma hebben. Het is belangrijk om behalve de omvang van de verschillende groe-
pen vast te stellen hoe binnen zesjaar voortgezet onderwijs de relaties liggen: gelden
ook voor deze nieuwe schoolverlaters de bevindingen uit eerdere metingen betref-
fende de relatie tussen kansarme achtergronden en toekomstperspectieven?
Voor een groot deel is de indeling van categorieen schoolverlaters die met name in
de tweede meting is gehanteerd weer van toepassing. De enige echt nieuwe groep
zijn degenen die een havo-diploma hebben behaald. In navolging van de tweede
meting warden de leerlingen die een part-time traject mbo of leerlingwezen volgen
niet als schoolverlaters gekemnerkt, maar wordt binnen deze groep wel onderscheid
gemaakt tussen degenen met en zonder diploma. Ook zullen weer degenen die bij
een streekschool alleen een opvang- of orientatiecursus volgen wel als voortijdig
schoolverlater warden gezien.
Zoals gezegd bestonden de eerdere onderzoeken steeds uit twee onderdelen: een
kwantitatief en een kwalitatief deel. In het kwantitatieve gedeelte werd steeds de
omvang van het schoolverlaten vastgesteld en werd via secundaire analyses nage-
gaan wat de relevante achtergrond- en vooropleidingskenmerken van de schoolverla-
ters waren in vergelijking met schoolblijvers. Daamaast werden verschillen tussen
allochtone en autochtone groepen onderzocht. In het kwalitatieve gedeelte werd in
de breedte (vragenlijsten) en in de diepte (interviews) nagegaan wat volgens de leer-
lingen zelfde redenen voor het verlaten van het onderwijs waren, en wat hun huidige
situatie en toekomstperspectief is. Voor de derde meting zijn de budgettaire midde-
len beperkter; daarom wordt alleen het kwantitatieve gedeelte uitgewerkt, aangevuld
met het breedtegedeelte van het kwalitatieve deel.
De nieuwe groep schoolverlaters wordt in grote lijnen deels vanuit dezelfde onder-
zoeksvragen als in de tweede meting onderzocht. De belangrijkste onderzoeksvragen
luiden als volgt:
22
A. Wat betreft het kwantitatieve deel:
1. Wat is de omvang van de groep schoolverlaters binnen zes jaar voortgezet on-
derwijs, uitgesplitst naar leerling-, gezins- en schoolloopbaankenmerken?
2. Zijn er wat betreft het schoolverlaten verschillen tussen schoolverlaters volgens
de traditionele definitie (ongediplomeerd schoolverlaten) en volgens de meer
recente definitie (schoolverlaten zonder startkwalificatie)?
3. Welke verschillen bestaan er in achtergrond-, loopbaan- en schoolkenmerken
tussen schoolverlaters en niet-schoolverlaters? Met welke van die kenmerken
kan het al-dan-niet voortijdig schoolverlaten het beste voorspeld warden?
B. Wat betreft het' kwalitatieve' deel:
4. Wat zijn redenen van het voortijdig schoolverlaten volgens de leerlingen zelf?
5. Welke eigenschappen of omstandigheden hangen samen met het voortijdig
schoolverlaten?
6. Hoe ziet de verdere onderwijs- en arbeidsmarktloopbaan van de schoolverlaters
eruit?
7. Wat zijn hun toekomstplannen en -verwachtingen?
1.6 De opbouw van het rapport
Na dit inleidende hoofdstuk volgt een hoofdstuk 2 waarin de onderzoeksopzet en re-
presentativiteit van het onderzoek worden beschreven. Daama volgt in hoofdstuk 3
het verslag van het kwantitatieve deelonderzoek, waarin we ingaan op de achter-
grondkenmerken van de voortijdig schoolveriaters en tevens nagaan welke verschil-
len er bestaan tussen schoolverlaters en niet-schoolverlaters. Daama gaan we in
hoofdstuk 4 uitgebreid in op de overgang van de schoolverlaters van het (dag)onder-
wijs naar de arbeidsmarkt en (eventuele) vervolgopleidingen. We sluiten het rapport
af met een samenvattend hoofdstuk 5.
23
24
2 Onderzoeksopzet
Het onderhavige schoolverlatersonderzoek vloeit voort uit het OVB-schoolloopba-
nenonderzoek. In paragraaf2.1 beschrijven we daarom eerst de opzet van dat onder-
zoek. In paragraaf2.2 gaan we vervolgens kort in op de eerste twee schoolverlaters-
onderzoeken. Paragraaf 2,3 vormt de kem van dit hoofdstuk; behandeld wordt de
opzet van het onderhavige, derde schoolverlatersonderzoek. De informatie in deze
eerste drie paragrafen is overigens voor een deel al aan de orde geweest in de eerdere
rapporten over het schoolverlaten (De Wit & Dekkers, 1994; De Wit, Harkink, Oyen
& Dekkers, 1995). We sluiten het hoofdstuk af met een samenvatting in paragraaf
2.4.
2.1 Het OVB-schooIloopbanenonderzoek
In het schooljaar 1988/89 vond de eerste meting plaats van de longitudinale onder-
zoeken in het basisonderwijs in het kader van de landelijke OVB-evaluatie. Gestart
werd met drie cohorten tegelijk, te weten in de groepen 4, 6 en 8. Bij de leerlingen
zijn toetsgegevens verzameld (taal, rekenen en intelligentie), bij hun ouders gege-
vens over gezinskenmerken en bij de scholen gegevens over hun werkwijze en de
aanpak van onderwijsachterstand.
In deze cohortonderzoeken bestaat de totale steekproefuit twee delen: een referentie-
steekproef en een aanvullende steekproef. De referentiesteekproef omvat een toe-
valsselectie van 3.5 procent ofwel 279 scholen die representatief kunnen worden
geacht voor alle basisscholen. Deze steekproef telt echter te weinig scholen die voor
de OVB-evaluatie van belang zijn. Er zitten namelijk nauwelijks scholen in met veel
allochtone kinderen en/of autochtone arbeiderskinderen, de twee belangrijkste doel-
groepen van het OVB. Vandaar dat de referentiesteekproefis aangevuld met scholen
waar die leerlingen oververtegenwoordigd zijn. Dit zijn met name scholen in onder-
wijsvoorrangsgebieden, de zogenaamde gebiedsscholen. In totaal zijn in het school-
jaar 1988/89 ongeveer 40.000 leerlingen op 696 basisscholen bij de cohortonderzoe-
ken betrokken geweest, waarvan circa 13.000 in groep 8.
Van alle leeriingen die in groep 8 van het basisonderwijs zijn getoetst is ongeveer de
helft geselecteerd voor verder onderzoek in het voortgezet onderwijs. Zij doen dus
ook mee in het schoolloopbanenonderzoek. Bij de selectie van die leerlingen is uit-
gegaan van de steekproefopzet van de OVB-cohortonderzoeken. Uit de referentie-
25
steekproef van de cohortonderzoeken zijn op toevalsbasis 140 scholen getrokken.
Het was de bedoeling dat alle leerlingen op die scholen in het voortgezet onderwijs
verder gevolgd zouden worden. Deze leerlingen kunnen als representatief warden
beschouwd voor alle leerlingen die in 1989 het basisonderwijs verlieten.
Ook deze representatieve steekproef is aangevuld met scholen waar relatief veel
leerlingen uit de OVB-doelgroepen op zitten. Daarbij is er rekening mee gehouden
dat het voor het beleid ten aanzien van allochtonen van belang is dat het onderzoek
ook informatie oplevert over verschillen in schoolloopbanen tussen de etnische groe-
pen. Er is daarom voor gezorgd dat de belangrijkste etnische groepen - de Marokka-
nen, Turken en Surinamers - in voldoende mate vertegenwoordigd zijn. Gestreefd is
naar een minimum aantal van 300 leerlingen per etnische groep. Om dat aantal te
bereiken zijn 200 scholen geselecteerd als aanvulling op de 140 scholen in de refe-
rentiegroep. Het totale aantal basisscholen dat is geselecteerd voor het OVB-school-
loopbanenonderzoek kwam hiennee op 340 en het aantal geselecteerde leerlingen op
ruim 5000, waaronder ruim 1500 allochtone leerlingen (vgl. Mulder, 1991).
Jaarlijks warden aan de scholen voor voortgezet onderwijs gegevens opgevraagd
over het schooltype en het leerjaar waarin de leerlingen onderwijs volgen, over hun
rapportcijfers voor de vakken Nederlands en wiskunde en, indien van toepassing,
over de samenstelling van het vakkenpakket. Inmiddels is gerapporteerd over zes
jaar voortgezet onderwijs (Mulder, 1991; Mulder & Pijl, 1992; De Wit, Suhre &
Mulder, 1993; Suhre, 1995; Suhre, De Wit& Mulder, 1995, 1996). Over een tweede
cohort, gestart in 1992, is inmiddels een rapport verschenen over de situatie in het
eerste jaar voortgezet onderwijs (Mulder & Suhre, 1995; De Wit, Suhre & Mulder,
1996).
Indien in een meting uit het OVB-schoolloopbanenonderzoek bleek dat een leerling
niet meer op dezelfde school voor voortgezet onderwijs zat, is de directeur gevraagd
om de naam en het adres van de nieuwe school op te geven. Vervolgens is de direc-
teur van de nieuwe school benaderd. Indien men niet op de hoogte was van de nieu-
we school of van eventueel andere vertrekredenen van een leerling, is het telefoon-
nummer van de leerling opgevraagd. Vervolgens is de leerling thuis gebeld met de
vraag ofhij ofzij nog op school zit en zoja op welke school.
Wanneer een leerling was verhuisd, was hij/zij meestal niet meer onder het oude
telefoonnummer te bereiken. De enige mogelijkheid om de nieuwe school van de
leerling te achterhalen was informatie in te winnen bij de afdeling leerplichtzaken
van de betreffende gemeente. Hoewel de reactie op een dergelijk verzoek per ge-
meente verschilde, is in bijna alle gevallen de gevraagde informatie verkregen. Die
informatie betrof ofwel de naam en het adres van de nieuwe school ofwel de mede-
deling dat de betreffende leerling het onderwijs had verlaten.
26
De vijfde meting betrofeen meer complexe dataverzameling omdat de meeste leer-
lingen op vbo en mavo inmiddels eindexamen hadden gedaan. Om te achterhalen
wat die leerlingen na het eindexamen zijn gaan doen, zijn bij de vbo- en mavo-scho-
len in oktober/november 1993 voor elke leerling die eindexamen had gedaan gege-
vens opgevraagd over de eindexamenresultaten, de vervolgopleiding ofandere acti-
viteiten van de leerling, en het prive-adres en telefoonnummer. Wanneer de v.o.-
school de naam en adres van een vervolgschool had opgegeven, kon de leerling op
die nieuwe school verder warden gevolgd. Gegevens over de leerlingen die geen
vervolgonderwijs waren gaan volgen of van wie dat niet bekend was, moesten via de
leerlingen zelf (of hun ouders) warden opgevraagd. In het algemeen gold (en geldt)
dat de verdere schoolloopbaan via de scholen is vastgelegd en de beroepsloopbaan
via de leerlingen/ouders zelf. In januari/februari 1994 zijn de vervolgopleidingen
benaderd met de vraag of de betreffende leerling bij hen stand ingeschreven en zoja,
welke richting hij/zij volgde.
Van het overgrote deel van de leerlingen die niet meer op de 'oude' school zaten kon
warden vastgesteld of ze naar een nieuwe school waren gegaan, of dat ze vrijwillig
of noodgedwongen (bv. wegens vertrek naar buitenland, ziekte of plaatsing in ge-
vangenis) het reguliere onderwijs hadden verlaten.
Bij de zesde metipg, uitgevoerd in 1995 werd de dataverzameling nog complexer.
De meeste havo-leerlingen hadden inmiddels ook eindexamen gedaan, en ook de
vertraagde (i)vbo- en mavo-leerlingen waren van school af. Maar nog steeds bevond
zich een deel van de leerlingen in het reguliere voortgezet onderwijs, in ieder geval
gold dit voor de vwo-leeriingen.
De data-verzameling kwam in grote lijnen overeen met die van de vijfde meting. In
geval van een vervolgopleiding - in het zesde jaar ook regelmatig in het hbo - is de
schoolloopbaan van de leerlingen via de scholen vastgesteld, in de overige gevallen
zijn gegevens over eventuele activiteiten verzameld bij de leerlingen zelf of hun
ouders. De leerlingen die al in het vierde jaar eindexamen hadden gedaan en in het
vijfde jaar aan een vervolgopleiding waren begonnen, waren gaan werken of iets
anders waren gaan doen, zijn ook in de zesde meting meegenomen. Informatie over
deze groep is eveneens hetzij via de school, hetzij via de leerling thuis opgevraagd.
2.2 De eerste twec schoolverlatersonderzoeken
In de eerste vier jaren van het schoolloopbanenonderzoek zijn de analyses en rap-
portages alleen gericht geweest op de leerlingen in het reguliere voortgezet onder-
wijs. Aan de (nog kleine groep) voortijdig schoolverlaters is in het vierde jaar een
apart onderzoek gewijd (De Wit & Dekkers, 1994). Omdat de groepschoolverlaters
27
na het vierde jaar veel omvangrijker werd, is deze meegenomen in het totaalover-
zicht van de rapportages over het vijfde en zesde jaar (Suhre, De Wit & Mulder,
1995, 1996). In het onderhavige schoolverlatersonderzoek wordt specifiek ingegaan
op de totale groep schoolverlaters. De groep omvat alle leerlingen uit het oorspron-
kelijke OVB^cohort die tussen het eerste schooljaar (1989/90) en maart/april van het
zesde schooljaar het voortgezet onderwijs hebben verlaten. In aantallen betreft dit
zo'n 570 drop-outs die in de eerste vijfjaar het voortgezet onderwijs verlieten (uit
het eerste schoolverlatersonderzoek), en vooralsnog 376 (ex)leerlingen die in het
zesde jaar mogelijk drop-out werden.
De vijfde dataverzameling van het schoolloopbanenonderzoek is uitgevoerd in 1994.
Het opsporen van de leerlingen die van school af(b)leken te zijn heeft tussen mei en
augustus 1994 plaats gevonden. Voor het vaststellen van de omvang van de groep
schoolverlaters is niet uitsluitend afgegaan op de opgave van de scholen voor voort-
gezet onderwijs. De indruk bestond dat scholen soms leerlingen, en met name al-
lochtone leerlingen, als voortijdig schoolverlater kenmerkten, terwijl zij in werkelijk-
heid van school gewisseld zijn zonder dit aan de oude school door te geven. Vandaar
dat eind 1994 ten behoeve van het tweede schoolverlatersonderzoek van iedere leer-
ling nogmaals viaeen extra telefonische dataverzameling is nagegaan ofhij/zij daad-
werkelijk voortijdig schoolverlater was (net als in het eerste schoolverlatersonder-
zoek). De opzet van het tweede schoolverlatersonderzoek is verder in grote lijnen
hetzelfde gebleven als die van het eerste onderzoek. Het betrof twee deelonderzoe-
ken, namelijk een kwantitatief en een kwalitatief.
2.3 Het derde schoolverlatersonderzoek
2.3.1 Opzet
Oorspronkelijk was het de bedoeling het derde schoolverlatersonderzoek op identie-
ke wijze uit te voeren als de voorafgaande twee. Helaas is dat niet gelukt. Enerzijds
had dat te maken met problemen bij het vinden van financiele middelen voor de
uitvoering van het onderzoek, en anderzijds - mede als gevolg daarvan - met het
feit dat het traject van budgetverwerving en de uiteindelijke toekenning zodanig
uitliep dat de oorspronkelijk geplande termijnen bij de dataverzameling niet meer
gehaald konden warden. Dit heeft er toe geleid dat uiteindelijk de opzet van het
onderzoek moest warden gewijzigd en dat veel meer achteraf informatie moest wor-
den verzameld bij de (ex)leerlingen.
28
Binnen het onderzoek wordt een kwantitatief en een kwalitatief deelonderzoek on-
derscheiden. We gaan hiema kort in op de inhoud van elk van beide.
A. Net kwantitatieve deel
Evenals in de vorige metingen wordt voortgebouwd op de dataverzameling in het
LEO-schoolloopbanenonderzoek. De zesde meting is in oktober/november 1994 en
januari/febmari 1995 uitgevoerd. De dataverzameling was uiterst complex omdat er
diverse groepen leerlingen te onderscheiden waren waarover op uiteenlopende wijze
gegevens verzameld moesten warden.
Ten eerste was er de groep leerlingen die nog in het 'reguliere' v.o. zat. De meesten
van hen zaten in 6 vwo, een kleiner deel zat op een ander schooltype. Voor gegevens
over deze leerlingen konden we nog bij de 'oude' school terecht (via voorbedrukte
formulieren). Wanneer de leerling niet meer op school zat, is de directeur/admini-
stratie verzocht de naam en het adres op te geven van de school waar de leerling naar
toe is gegaan. Indien die 'nieuwe' school al in ons bestand zat, is de leerling aan die
school toegevoegd. Was de school nog niet bij het onderzoek betrokken, dan is deze
in het bestand opgenomen. Indien een leerling zonder de school hiervan in kennis te
stellen, was verhuisd, van school was veranderd of om andere redenen van school
wegbleef, is de leerling thuis telefonisch benaderd.
Een tweede groep bestond uit havo-leerlingen (en een kleinere groep vertraagde vbo-
en mavo-leerlingen) die eindexamen hadden gedaan. Om te achterhalen wat die
leerlingen na het eindexamen zijn gaan doen, hebben de scholen in oktober/novem-
ber 1994 voor elke leerling die eindexamen had gedaan een voorbedrukt kettingfor-
mulier ontvangen waarop de directie/administratie de volgende vragen diende te
beantwoorden:
- Is de leerling geslaagd?
- In welke vakken en op welk niveau heeft de leerling eindexamen gedaan? Welk
cijfer heeft hij/zij daarvoor gehaald?
- Is de leerling een vervolgopleiding gaan volgen?
- Zo ja, wat is het type opleiding en de naam en het adres van de betreffende
school?
Zo nee, wat is de leerling dan wel gaan doen? (betaald ofvrijwilligerswerk, mili-
taire dienst, huishouden, e.d.)
Wat is het adres en telefoonnummer van de leerling?
Wanneer de v.o.-school de naam en adres van een vervolgschool had opgegeven,
kon de leeriing op die nieuwe school verder Warden gevolgd. Gegevens over de
leerlmgen die geen vervolgonderwijs waren gaan volgen of van wie dat niet bekend
29
was, moesten via de leerling zelf(of hun ouders) warden opgevraagd. In het alge-
meen gold dat de verdere schoolloopbaan via de scholen is vastgelegd en de beroeps-
loopbaan via de leerling/ouders. Het grootste deel van de leerlingen bleek na het
examen voor een vervolgopleiding te hebben gekozen. In januari/februari zijn die
onderwijsinstellingen benaderd met de vraag of de betreffende leerling bij hen stand
ingeschreven en zo ja, welke richting hij/zij volgde.
Een derde groep werd gevormd door vbo- en mavo-leerlingen die in 1993/94 eind-
examen hadden gedaan en al eenjaar op een vervolgopleiding (meestal mbo ofleer-
lingwezen) zaten, werkten of andere activiteiten waren gaan uitvoeren. Gegevens
over deze leerlingen zijn eveneens hetzij via de school, hetzij via de leerling thuis
opgevraagd.
Uit het aldus verkregen schoolloopbanenbestand is een eerste beeld ontstaan van de
nieuwe schoolverlaters. Met behulp van deze gegevens is een bestand beschikbaar
gekomen waarop analyses kunnen warden uitgevoerd ter beantwoording van de
onderzoeksvragen 1 tot en met 3.
B. Het kwalitatieve deel (breedte-onderzoek)
Ter beantwoording van de vragen 4 tot en met 6 kon om budgettaire redenen alleen
het breedte-onderzoek warden uitgevoerd. De diepte-interviews bij nieuwe school-
verlaters moesten achterwege blijven. Het breedte-onderzoek hield in dat bij de in
het kwantitatiefgedeelte vastgestelde groep schoolverlaters een schriftelijke vragen-
lijst is afgenomen. Vanwege de vertraging bij de project-toekenning was het pas
mogelijk deze gegevens in het najaar van 1996 te verzamelen.
Voor dit onderdeel is aangesloten bij de gegevens uit het kwantitatieve onderzoek.
Eerst is op basis van de door scholen, ouders en leerlingen zelf geleverde informatie
een zo betrouwbaar mogelijk onderscheid gemaakt tussen schoolverlaters en niet-
schoolverlaters. Vervolgens zijn de namen en adressen van deze leerlingen in de
betreffende bestanden opgezocht. Van een redelijk groot deel van de leerlingen wa-
ren de adressen en/oftelefoonnummers niet bekend ofniet compleet; met behulp van
(cd) telefoongidsen zijn ze zoveel mogelijk aangevuld. Na de herfstvakantie hebben
we aan deze leerlingen de schriftelijke vragenlijst toegestuurd met het verzoek deze
binnen een week te retoumeren. Om hen te motiveren werd in de begeleidende brief
gemeld dat uit de totale groep van respondenten er 15 zouden warden geselecteerd
die een cadeaubon zouden ontvangen. Omdat we er van uitgingen dat in de periode
voorjaar 1995 - najaar 1996 een aantal leerlingen was verhuisd, met name uit het
ouderlijk huis vertrokken, hebben we in de brief ook gevraagd of, wanneer dat het
geval was, de ontvanger de brief wilde doorsturen naar de geadresseerde of naar het
30
ITS wilde bellen. In november hebben we alle leerlingen die nog niet gereageerd
hadden telefonisch laten benaderen met het verzoek de vragenlijst alsnog in te vullen
en op te sturen. De veldwerkperiode van dit kwalitatief onderzoeksdeel is half de-
cember afgesloten.
In de vragenlijst is onder andere nagegaan:
- wat de reden van uitval is geweest;
- of ze op dat moment nog een (deeltijd)opleiding volgen;
- ofze plannen hebben om verder onderwijs te volgen;
- of ze deelnemen aan een of ander opvangproject en zo ja welk;
of ze betaald of onbetaald werk hebben en zo ja welk;
of ze hun huidige situatie zouden willen veranderen en zo ja, hoe ze dat willen
bereiken;
hoe hun ouders tegenover het schoolverlaten staan;
hoe de invloed van vrienden is geweest.
Met behulp van deze gegevens kan een globaal beeld warden verkregen van de
schoolverlaters en van de redenen van uitval en hun huidige situatie.
Als ijkpunt voor 1995 is in de vragenlijst - in navolging van de eerste twee metin-
gen - april genomen. Het ging er dus in eerste instantie om of de leerlingen op dat
moment schoolveriater waren ofniet.
2.3.2 Respons en representativiteit
Wat respons betreft kunnen verschillen onderzoeken, respectievelijk fases warden
onderscheiden. We gaan hiema in op elk van die fasen.
Het schoolloopbanenonderzoek
Het startpunt voor het onderhavige onderzoek is hetschoolloopbanenonderzoek. In
de loop van de zes onderzochtejaren is er sprake geweest van permanente en tijdelij-
ke uitval van leerlingen. De permanente uitval is veroorzaakt door non-respons van
scholen en door het spoorloos raken van leerlingen, bijvoorbeeld door migratie. De
tijdelijke uitval deed zich voor wanneer een leerling van school veranderde en later
op een nieuwe school weer werd teruggevonden. Deze leerlingen verdwenen tijdelijk
uit de onderzoeksgroep, totdat zij op de nieuwe school weer verder gevolgd konden
warden.
Uit berekeningen van Suhre, De Wit & Mulder (1996) blijkt dat in de onderzochte
periode het aantal leerlingen en ex-leerlingen dat heeft deelgenomen is gedaald van
5322 m het eerste jaar naar 4525 in het zesde jaar. De toename van de non-respons
31
hangt onder meer samen met de steeds complexer wordende dataverzameling. De
leeriingen die eindexamen hebben gedaan, waren moeilijker te achterhalen. Het
kwamnogal eens voor dat bij de school niet bekend was wat de leerlingen van plan
was te gaan doen, of dat de leerling in de tussentijd van gedachte was veranderd.
Bovendien hebben de scholen soms aan meer dan een dataverzamelingsronde moe-
ten deelnemen, hetgeen de non-respons iets vergroot heeft.
Van ruim 19% van de leeriihgen uit de eerste meting ontbreken de gegevens van het
zesde jaar. Suhre et al. zijn daarom nagegaan of er sprake is van selectieve non-res-
pons. Zij hebben daarvoor de totale groep uitvallers op een aantal kenmerken verge-
ieken met de respons-groep. Uit deze analyses blijkt dat - net zoals bij de eerdere
metingen - leerlingen met het OVB-gewicht 1.90 duidelijk zijn oververtegenwoor-
digd bij de uitvallers. De non-respons bij deze categorie is opgelopen tot ruim 30%.
Het grootst is de uitval bij de Marokkanen; daama volgen de Antillianen/Arubanen,
de Surinamers en Turken. Deze verschillen zijn voor zowel OVB-gewicht en her-
komstland relevant (Cramers V >.15).
Vanwege deze selectieve uitval zijn Suhre et al. nagegaan in hoeverre de referentie-
steekproef nog representatief is voor het hele cohort 88-8. Daarvoor hebben zij de
referentiesteekproeven van beide meetmomenten op enkele kenmerken met elkaar
vergeleken. Deze kenmerken waren: OVB-gewicht, opleiding en beroep vader, taal-
en rekenprestaties van de leerlingen in groep 8. Op geen van de kenmerken zijn
significante verschillen geconstateerd tussen de twee steekproeven. De enigszins
selectieye uitval heeft de representativiteit van de referentiesteekproef dus niet aan-
getast.
Vervolgens is ook gecontroleerd in hoeverre de allochtone leerlingen die deelnamen
aan de zesde meting qua toetsprestaties vergelijkbaar waren met de allochtone leer-
lingen in cohort 88-8. Hieruit kwam naar voren dat de prestaties van de Marokkaan-
se en Turkse 1.90-leerlingen waarover in de zesde meting gegevens zijn verkregen
iets beter scoorden. De Surinaamse, Molukse en Antilliaanse en 'overige' 1.90-leer-
lingen daarentegen haalden iets lagere prestaties.
In alle zes de metingen is er sprake van een relatief hogere non-respons onder 1.90-
leerlingen. Daarvoor zijn verschillende factoren aan te wijzen. In de eerste plaats
hebben de scholen waarop deze leerlingen zitten vaker deelname aan het onderzoek
geweigerd. Mogelijk had dat te maken met een grotere onderzoeksmoeheid op deze
scholen, eventueel in combinatie met het feit dat zij gemiddeld een groter aantal
formulieren toegestuurd kregen. Een andere verklaring is dat allochtone leerlingen
sneller niet meer getraceerd kunnen warden, omdat zij bijvoorbeeld eerder remigre-
32
ren en verhuizen. Een andere mogelijkheid is dat 1.90-leerlingen het voortgezet on-
derwijs vaker voortijdig hebben verlaten.
Het schoolverlatersonderzoek
Uit door De Wit op basis van het schoolloopbanenbestand uitgevoerde analyses is
gebleken dat er in het zesde jaar in totaal 369 mogelijke drop-outs waren bijgeko-
men. Van een deel van deze leerlingen was geen (volledig) adres- of telefoonnum-
mer beschikbaar. Het ging om 58 personen; in totaal zijn 311 vragenlijsten ver-
stuurd. Er zijn slechts enkele vragenlijsten door de PTT teruggestuurd vanwege het
feit dat het adres niet meer klopte. Bij het telefonisch rappel waren er geen leerlingen
die aangaven de vragenlijst niet te willen retoumeren. Desondanks zijn er van deze
uitgezette vragenlijsten uiteindelijk 135 ingevuld geretoumeerd. Ten opzichte van
het uitgezette aantal is dat een respons van 43.4%. Ten opzichte van het totaal aantal
drop-outs echter bedraagt de respons 36.6%. We moeten hierbij dus bedenken dat al
15.7% van de non-respons veroorzaakt werd doordat we niet over volledige adresge-
gevens beschikten. Op zich is de uiteindelijke respons - na zo'n tussenliggende
periode - niet echt zo slecht. We vermoeden dat een groot deel van de vragenlijsten
op adressen zijn beland waar de geadresseerde niet meer woonde en waar de nieuwe
bewoners ze hebben weggegooid.
De vraag is nu aan de orde in hoeverre de respons selectief is. Om dat te onderzoe-
ken hebben we de respons van de 135 leerlingen wat betreft een aantal achter-
grondkenmerken afgezet tegen die van alle 369 drop-outs uit het zesde jaar, te weten
geslacht, opleiding ouders, etnische herkomst en OVB-weegfactor. Daar komt het
volgende uit naar voren.
De respons onder meisjes ligt aanzienlijk hoger dan die onder jongens: 43.0 versus
30.4%. Tussen de verschillende opleidingscategorieen zijn de verschillen niet zo
spectaculair. Er zit ook geen lijn in de responspereentages naar ouderlijke opleiding.
Relatieflaag is de respons van de mbo-opgeleiden (30.6%), en relatiefhoog die van
de categorie eerste trap v.o. voltooid (44.9%). Qiia etnische herkomst is weer wel
een sterk verschil. Onder autochtonen is de respons 39.2% en onder allochtonen
27.7%. Kijken we ten slotte naar de respons naar OVB-weegfactor, dan is die van de
1.00-categorie 43.5, van de 1.25-categorie 38.7%, en die van de 1.90-categorie
slechts21.7%.
De respons samenvattend wordt ook hier, evenals bij het schoolloopbanenonderzoek
duidelijk dat vooral de etnische herkomst doorslaggevend is voor het al-dan-niet
retoumeren van de ingevulde vragenlijst. Er moet dan ook opnieuw warden gecon-
cludeerd dat de respons selectiefis.
33
Wat zijn nu de gevolgen van deze responsresultaten? In het onderhavige onderzoek
hebben we te maken met een tweetraps benadering. Eerst warden gegevens binnen
het schoolloopbanenonderzoek verzameld en geanalyseerd, en vervolgens worden op
basis daarvan binnen het schoolverlatersonderzoek gegevens bij schoolverlaters
verzameld en geanalyseerd. Binnen het schoolloopbanenonderzoek is een selectieve
respons geconstateerd, met name in de richting van de etnische herkomst. Datzelfde
is vervolgens bimien de respons-groep opnieuw vastgesteld in het schoolverlaters-
onderzoek. De selectieve non-respons werkt daarmee als het ware dubbel uit op de
uiteindelijke doelgroep van dit onderzoek. Binnen het schoolloopbanenonderzoek
zijn in dit kader de analyses altijd op twee steekproeven uitgevoerd: analyses met
betrekking tot de etnische herkomst op de totale steekproef (dit om in verband met
de aantallen tot betrouwbare uitspraken te kunnen komen), en alle andere analyses
op de referentiesteekproef (om tot representatieve uitspraken te komen). Binnen de
schoolverlatersonderzoeken tot nu toe is daar een verfijning in aangebracht. Om tot
een zo nauwkeurig mogelijke schatting van de omvang en samenstelling van de
schoolverlatersgroep te kunnen komen, is daar steeds met wegingsgetallen gewerkt
(voor o.a. etnische herkomst, geslacht, opleiding); de gerealiseerde steekproef is
door weging in een representatieve steekproef omgezet. Ook voor het onderhavige
onderzoek hadden we gehoopt redelijk nauwkeurige schattingen te kunnen geven.
Echter, naar aanl&iding van de geconstateerde, cumulatief-selectieve non-respons in
combinatie met de relatief geringe absolute aantallen responderende schoolverlaters,
hebben we uiteindelijk moeten besluiten dat weging in deze fase onvoldoende soe-
laas meer biedt. We moeten daannee ook de pretentie laten varen dat we een nauw-
keurig beeld kunnen geven van de omvang van het schoolverlaten binnen zes jaar
voortgezet onderwijs uitgesplitst naar allerlei achtergrondkenmerken.' Daarvoor in
de plaats volgen we voor de hiema volgende rapportage de werkwijze zoals die ook
binnen het schoolloopbanenonderzoek is gehanteerd, dat wil zeggen: voor het
'kwantitatieve deelonderzoek' wordt bij analyses met etnische herkomst de totale
steekproef gebruikt en voor analyses met overige achtergrondkenmerken de referen-
tiesteekproef. Voor het 'kwalitatieve' deelonderzoek geven we een beschrijving van
de door de schoolverlaters geretoumeerde vragenlijsten, zoveel mogelijk uitgesplitst
naar achtergrondkenmerken, echter zonder dat we daarbij uitgaan van representativi-
teit. We moeten daarbij nadrukkelijk bedenken dat door de selectieve non-respons
van allochtone jongeren hun aandeel in het geheel onderschat wordt (al kunnen we
Naar onze indmk is dit vooral te wijten aan het feit dat de dataveizameling - als gevolg van de problemen
bij de verwerving van de onderzoekssubsidie - te laat is kunnen starten, en dat er te veel tijd zat tussen het
moment van schoolverlaten en het moment van de dataveizameling. Vbor eventueel vervolgonderaoek op
volgende cohoHen betekent dit dat daar zeer nadmkkelijk rekening mee dient te worden gehouden.
34
dus niet nagaan hoeveel dat is), en dat, als we het over allochtonen hebben, de gepre-
senteerde gegevens wellicht te positief zijn.
2.4 Samenvatting
Sinds het schooljaar 1988/89 worden in het kader van de evaluatie van het Onder-
wijsvoorrangsbeleid ruim 5000 leeriingen gevolgd in het voortgezet onderwijs. In
dat schooljaar zijn deze leeriingen in groep 8 van het basisonderwijs getoetst op taal
en rekenen en daama is jaarlijks de positie in het voortgezet onderwijs gevolgd. In
dit schoolloopbanenonderzoek is bijgehouden of leerlingen op dezelfde school ble-
ven, naar een nieuwe school gingen of dat ze vrijwillig of noodgedwongen (bv.
ziekte, emigratie) het onderwijs hebben verlaten. In het onderhavige onderzoek
wordt het voortijdig schoolverlaten tot halverwege het zesde jaar onderzocht. De
totale groep omvat alle leerlingen uit het cohort die tussen het eerste schooljaar
(1989/90) en maart/april van het zesde schooljaar in het voortgezet onderwijs dit on-
derwijs hebben verlaten ofongediplomeerd aan vervolgonderwijs zijn begonnen. Het
schoolverlatersonderzoek bestaat in feite uit twee deelonderzoeken, een kwantitatief
en een kwalitatief.
In het kwantitatieve onderzoek wordt de omvang en samenstelling van de groep
voortijdige schoolverlaters vastgesteld. In eerste instantie is zoveel mogelijk bij de
nieuwe groep zesdejaars drop-outs zelf gecontroleerd wat hun onderwijs- of arbeids-
marktpositie was. Van een deel van deze jongeren zijn onvoldoende gegevens ver-
kregen om met voldoende zekerheid vast te stellen of zij al dan niet voortijdig
schoolverlater zijn. Uit uitvalsanalyses blijkt dat deze uitval-groep uit relatief meer
1.90-leerlingen, en met name Marokkaanse leeriingen, bestaat. Hoewel het om een
kleine groep leerlingen gaat, is dus enigszins sprake van een selectieve uitval uit het
onderzoek. Op de totale groep voortijdig schoolverlaters tussen het eerste en het
zesde jaar voortgezet onderwijs warden door middel van eenvoudige statistische
analyses uitsplitsingen gemaakt naar een aantal achtergrond- en schoolloopbaanken-
merken.
In het kwalitatieve deelonderzoek gaan we dieper in op de achtergronden en oorza-
ken van het voortijdig schoolverlaten. In het eerste tot en met het vijfde jaar vonden
we naar schatting zo'n 570 onderwijsverlaters, in het zesde jaar kwamen daar zo'n
369 jongeren bij. Van deze groep hebben er uiteindelijk 135 de vragenlijst geretour-
neerd. Uitvalsanalyses brachten ook hier aan het licht dat er sprake is van selectieve
uitval: de non-responsgroep telt relatiefmeer 1.90-leerlingen, dat wil zeggen alloch-
tone kinderen van ouders met een laag opleidings- en beroepsniveau. In eerdere
35
rondes is gebruik gemaakt van wegingsgetallen om te kunnen komen tot een schat-
ting van de omvang van de schoolverlaters-groep. Vanwege de cumulatie van non-
respons en de absoluut relatief geringe aantallen responderende schoolverlaters in het
zesde jaar zien we daar bij deze rapportage vanaf.
36
3 Achtergronden van de voortijdig schoolverlaters
In dit hoofdstuk beschrijven we de samenstelling van de groep voortijdige schoolver-
laters binnen zesjaar na de start in het voortgezet onderwijs. In aansluiting bij datge-
ne wat we hierover al in hoofdstuk 1 hebben opgemerkt, gaan we uit van twee defi-
nities van 'voortijdig schoolverlaten'.
Volgens de traditionele defmitie warden allejongeren die zonder diploma het voort-
gezet onderwijs verlaten tot de voortijdige schoolverlaters gerekend. Het gaat in dit
geval om de ' ongediplomeerde schoolverlaters'. Tot deze categorie behoren ookde
jongeren die ongediplomeerd zijn overgestapt naar vormen van vervolgonderwijs,
zoals het leerlingwezen.
Tegenwoordig is binnen het overheidsbeleid het voortijdig schoolverlaten gekoppeld
aan het begrip 'startkwalificatie'. Voortijdige schoolverlaters (ofwel drop-outs) zijn
leerlingen die het onderwijs verlaten zonder primaire starthwalificatie. Met dat laat-
ste wordt dan bedoeld: een beroepsopleiding op het eindniveau van het primair leer-
lingwezen, een kmbo-kwalificatie, of twee met goed gevolg afgeronde jaren mbo.
Ook het behalen van havo- ofvwo-diploma is gelijk gesteld aan dit niveau. Volgens
de overheidsdefinitie warden leerlingen die ongediplomeerd het vbo/avo/vwo heb-
ben verlaten en vervolgens zijn doorgestroomd naar het leerlingwezen of mbo niet
tot de voortijdige schoolverlaters gerekend; zij bevinden zich immers nog in een
onderwijstraject dat kan leiden tot een startkwalificatie.
Aansluitend bij deze twee definities presenteren we hiema een overzicht van de
voortijdig schoolverlaters in twee categorieen, uitgesplitst naar een aantal achter-
grondkenmerken. De cijfers zijn gebaseerd op de totale groep schoolverlaters in de
periode van zes jaar nadat ze zijn gestart in het voortgezet onderwijs; het betreft dus
de cumulatieve gegevens. Daama gaan we in op de vraag waarin de groepen school-
verlaters verschillen van de niet-schoolverlaters. We richten ons daarbij op de jonge-
ren die volgens de startkwalificatie-definitie voortijdig schoolverlater zijn.
3.1 Ongediplomeerd schoolverlaten
De vraag die hier aan de orde is, luidt hoeveel leerlingen na bijna zes jaar het vbo,
mavo, havo of vwo hebben verlaten zonder dat ze het diploma hebben behaald. Te-
vens is het de vraag hoeveel van deze leerlingen doorstroomden naar zogenaamde
37
kwalificerend vervolgonderwijs, zoals het leerlingwezen of de korte opleidingen
binnen het mbo?
In Tabel 3.1 geven we de percentages ongediplomeerde schoolverlaters, uitgesplitst
naar OVB-wegingsfactor. We vermelden niet alleen het totaalpercentage, maar ma-
ken daamaast een onderscheid naar de groep leerlingen die na het schoolverlaten
doorgestroomd is naar het leerlingwezen ofvormen van mbo, en de groep leerlingen
die gestopt is met het volgen van onderwijs.
Tabel 3.1 - Ongediplomeerdschoolverlatennaar OVB-wegingsfactor (in %)
1.00 1.25 1.90
geen vervolgonderwijs
naar Iw/mbo
totaal
3.2
1.1
4.3
5.1
2.2
7.3
16.8
4.3
21.1
De tabel maakt duidelijk dat er tussen de drie sociaal-etnische categorieen grote ver-
schillen zijn in ongediplomeerd schoolverlaten. Van de 1.00-leerlingen, de niet-ach-
terstandsleerlingen, heeft in totaal ruim 4% het onderwijs zonder diploma verlaten,
waarbij vervolgens nog een kwart is doorgestroomd naar het leerlingwezen of mbo,
en drie kwart helemaal gestopt is met dagonderwijs. Bij de 1.25-leerlingen; de au-
tochtone achterstandsleerlingen, ligt het percentage schoolverlaters bijna twee keer
zo hoog, en bij de 1.90-leerlingen, de allochtone achterstandsleerlingen zelfs bijna
vijf keer zo hoog. In totaal is ruim een vijfde van de allochtone achterstandsleerlin-
gen zonder diploma van school gegaan, en van die groep heeft vervolgens bijna 80%
niet gekozen voor een vervolgopleiding.
Is het schoolverlaten nu voor alle allochtone leerlingen even problematisch? In Tabel
3.2 hebben we een uitsplitsing gemaakt naar herkomsdand (los van het ouderlijk opleidmgs-
en beroepsniveau). Een beperking is daarbij aangebracht tot de grootste categorieen.
Naast de Marokkanen, Turken, Surinamers en overige allochtonen, zijn ook de Ne-
derlanders in de tabel opgenomen.
38
Tabel 3.2 - Ongediplomeerd schoolverlaten naar herkomstland (in %)
Nederland Marokko Turkije Suriname oveng
geen vervolgonderwijs
naar Iw/mbo
totaal
3.7
1.5
5.2
24.0
4.3
28.3
13.7
6.6
20.3
12.6
2.5
15.1
11.0
1.9
12.9
Uit de tabel kan warden afgeleid dat er grote verschillen zijn naar herkomstland. De
deel- en totaalpercentages van Suriname en overig allochtoon komen enigermate
overeen; in totaal is ongeveer 14% voortijdig schoolverlater. De totaalpercentages
van de Marokkaanse en Turkse jongeren liggen nog een flink stuk hoger; hun per-
centages verschillen echter ook nog eens sterk. Binnen de Marokkaanse groep heeft
bijna een kwart van de leerlingen het onderwijs zonder diploma verlaten en is ook
niet naar vervolgonderwijs doorgestroomd; binnen de Turkse groep ligt dat percenta-
ge 10 punten lager. Het gaat dus om 85% van de Marokkaanse en 67% van de Turk-
se schoolverlaters. Daarentegen is ongeveer 4.5% van de Marokkaanse leerlingen
zonder diploma naar het leerlingwezen ofmbo doorgestroomd, tegen een kleine 7%
van de Turkse leerlingen. Dit komt neer op 15%, respectievelijk 33% van de school-
verlaters. De positie van de Marokkaanse jongeren is ten opzichte van de Turkse
jongeren daarmee dus dubbel ongunstig: veel meer schoolverlaters zonder vervolg-
onderwijs en veel minder doorstromers naar leerlingwezen of mbo. Vergelijken we
echter de situatie van de allochtone jongeren met die van de autochtonen, dan wordt
duidelijk hoe rampzalig him positie is.
In Tabel 3.3 geven we een overzicht van het schoolverlaten naar ouderlijk oplei-
dingsniveau. Wat dat laatste betreft, hebben we een vierdeling gecreeerd: (1) lager
onderwijs, Ibo; (2) Ie fase voortgezet onderwijs (lagere leerjaren mavo, have, vwo);
(3) 2e fase voortgezet onderwijs(hogere leerjaren mavo, havo, vwo) en mbo; (4)
hbo en wetenschappelijk onderwijs.
39
Tabel 3.3 - Ongediplomeerdschoolverlatennaar ouderlijk opleidingsniveau (in %)
l.o./lbo Ie fase v.o. 2e fase v.o./
mbo
hbo/w.o.
geen vervolgonderwijs
naar Iw/mbo
totaal
5.0
2.8
7.8
4.9
1.3
6.2
2.7
2.0
4.7
3.2
.6
3.8
Uit de tabel komt naar voren dat er een duidelijk verband is tussen de mate van
schoolverlaten en het ouderlijk opleidingsniveau. Onder kinderen van ouders met l.o.
of Ibo bijvoorbeeld, is het percentage schoolverlaters dubbel zo groot als dat onder
kinderen van ouders met hbo of universiteit.
In Tabel 3.4 maken we een uitsplitsing van schoolverlaten naar het geslacht van de
leerlingen.
Tabel 3.4- Ongediplomeerd schoolverlaten naar geslacht (in %)
jongen meisje
geen vervolgonderwijs
naar Iw/mbo
totaal
6.3
2.4
8.7
2.9
1.2
4.1
Evident is dat ongediplomeerd schoolverlaten vooral een probleem is dat zich onder
jongens voordoet. Voor hen speelt het in bijna 9% van de gevallen; bij meisjes is dat
minder dan de helft.
Omdat we niet alleen geinteresseerd zijn in het hoofdeffect van geslacht op school-
verlaten, maar ook in de relatie tussen geslacht en de sociaal-etnische achtergronden,
zijn we nagegaan ofer binnen de variabelen OVB-gewicht en etnische herkomst nog
verschillen zijn naar geslacht. Gelet op de absoluut geringe aantallen bij dergelijke
verdere uitsplitsingen, moeten we overigens wat voorzichtiger zijn bij het doen van
harde uitspraken. In Tabel 3.5 staan allereerst de gegevens voor OVB-gewicht en
geslacht.
40
Tabel 3.5 - Ongediplomeerd schoolverlaten naar OVB-gewicht naar geslacht (in %)
1.00
m
1.25
m
1.90
m
geen vervolgonderwijs
naar Iw/mbo
totaal
4.1
1.3
5.4
2.2
.8
3.0
6.8
2.5
9.3
2.8
1.8
4.6
19.8
4.7
24.5
13.2
3.6
16.8
De tabel laat zien dat onder de autochtone leerlingen (1.00 en 1.25) het percentage
ongediplomeerde schoolverlaters onder jongens ongeveer dubbel zo hoog ligt als
onder meisjes. Hoewel het percentage schoolverlaters onder de 1.90-categorie dra-
matisch hoog is, zijn de verschillen tussen jongens en meisjes relatief gezien wat
minder groot.
Een nadere uitsplitsing van de allochtone factor presenteren we in Tabel 3.6: de etni-
sche herkomst (ongeacht het ouderlijk opleidings- en beroepsniveau, zoals dat in het
OVB-gewicht is verdisconteerd).
Tabel 2.6 - Ongediplomeerd schoolverlaten naar etnische herkomst naar geslacht (in
%)
Nederland Marokko Turkije Suriname overig
jm Jm jm jm jm
geen vervolgondenvijs 4.8 2.4 27.2 20.4 16.5 9.5 18.0 7.1 11.7 10.3
naarlw/mbo 1.7 1.2 5.4 3.4 6.9 6.3 1.7 3.5 2.2 1.5
totaal 6.5 3.6 32.6 23.8 23.4 15.8 19.7 10.6 13.9 11.8
Binnen elk van de onderscheiden landen blijken jongens aanzienlijk vaker zonder
diploma het onderwijs te verlaten dan meisjes. Alleen binnen de categorie 'overig
allochtoon' zijn deze verschillen niet zo groot. Duidelijk wordt ook dat met name de
Marokkaanse jongens een problematische groep vormen; ongeveer een derde van
hen is ongediplomeerd schoolverlater. Alhoewel de Marokkaanse meisjes het wat
beter doen dan de Marokkaanse jongens, doen zij het toch nog slechter dan de jon-
gens uit de andere herkomstlanden.
41
In Tabel 3.7 volgen de gegevens in relatie tot het ouderlijk opleidingsniveau.
Tabel 3.7 - Ongediplomeerd schoolverlaten naar ouderlijk opleidingsniveau naar
geslacht (in %)
l.o./lbo
J m
Ie fase v.o. 2e fase v.o./mbo hbo/w.o.
j m j m j m
geen vervolgonderwijs 6.3
naar Iw/mbo 3.6
totaal 9.9
3.4
2.1
5.5
3.4
1.0
4.4
5.9
1.7
7.6
4.4
3.3
7.7
.8
.6
1.4
4.1
.5
4.6
2.2
.9
3.1
Ook als we kijken naar het ouderlijk opleidingsniveau, dan blijkt dat jongens het in
het algemeen veel slechter doen dan meisjes. Daarop is echter een uitzondering: er
zijn veel meer meisjes uit de categorie 'Ie fase v.o.' die de school zonder diploma
verlaten dan jongens. Bovendien geldt dit voor zowel het schoolverlaten zonder dat
ze met vervolgonderwijs verder gaan, als voor het verder gaan met een leerlingwezen-
ofmbo-opleiding.
Op welk tijdstip, i.c. in welk leerjaar heeft het voortijdig schoolverlaten zich voorge-
daan? Deze vraag kan warden beantwoord aan de hand van de gegevens in Tabel
3.8. Omdat het exacte moment van uitval niet steeds kon warden vastgesteld, gaat
het deels om inschattingen.
Tabel 3.8 - Ongediplomeerdschoolverlatennaarjaar van uitval (cumulatief; in %)
Ie 2e 3e 4e 5e 6e
geen vervolgonderwijs
naar Iw/mbo
totaal
.3
.3
1.0
1.0
2.0
.3
2.3
3.8
1.0
4.8
4.7
1.9
6.6
In de eerste drie jaren is er nog nauwelijks sprake van ongediplomeerd schoolverla-
ten. Vanaf het vierde jaar begint het percentage fors te stijgen, hetgeen vooral te ma-
ken heeft met het aflopen van de leerplichtige leeftijd op dat moment. Dat er in de
42
eerste drie jaren nog geen instroom is in leerlingwezen en mbo heeft te maken met
de daar geldende toelatingsleeftijd van minimaal 16jaar.
Voortijdig schoolverlaten is ook gerelateerd aan het schooltype dat door de leerling
wordt bezocht (vgl. Driessen, 1994). In Tabel 3.9 geven we daarvan een indruk door
een onderverdeling te maken naar vijf schooltypes. Omdat het schooltype niet voor
elkjaar eenduidig kon warden vastgesteld, moeten de betreffende percentages vooral
warden opgevat als een indicatie.
Tabel 3.9 - Ongediplomeerdschoolverlatennaar schooltype fin %)
ivbo vbo have
geen vervolgonderwijs
naar Iw/mbo
totaal
18.4
3.9
22.3
8.4
3.3
11.7
2.4
2.0
4.4
2.0
2.0
1.3
1.3
De tabel wijst op een duidelijk schooltype-effect. Naarmate het type qua niveau
stijgt, daalt het ongediplomeerd schoolverlaten. Dat het percentage voor het ivbo zo
enorm hoog ligt, heeft waarschijnlijk ook te maken met het feit dat leerlingen in ho-
gere types nog de mogelijkheid hebben om af te stromen, terwijl voor leerlingen in
het ivbo dat niet meer kunnen. Dat de uitval in havo en vwo nog niet zo hoog ligt,
heeft ook te maken met het feit dat de gegevens betrekking hebben op de situatie
binnen zes jaar voortgezet onderwijs, en in ieder geval de vwo-leeriingen nog niet in
de gelegenheid zijn geweest hun diploma te halen.
3.2 Schoolverlaten zonder startkwalificatie
In de voorafgaande paragraaf zijn we uitgegaan van de traditionele definitie van
voortijdig schoolverlaten, namelijk het ongediplomeerd schoolverlaten. In deze para-
graaf vormt de startkwalificatie-definitie het vertrekpunt voor de uitsplitsing van de
voortijdig schoolverlaters-percentages naar de bekende achtergrondkenmerken. Bin-
nen de groep jongeren die het onderwijs zonder primaire startkwalificatie hebben
verlaten kunnen we drie categorieen onderscheiden:
- jongeren die zonder diploma het vbo/mavo/havo/vwo hebben veriaten, en die niet
zijn doorgestroomd naar vervolgonderwijs;
43
gediplomeerde jongeren (met vbo- of mavo-diploma) die niet zijn doorgestroomd
naar vervolgonderwijs;
- jongeren (al-dan-niet met een vbo- ofmavo-diploma) die zijn uitgevallen uit het
vervolgonderwijs (leerlingwezen ofmbo).
Ongediplomeerde jongeren in het leerlingwezen of mbo zijn geen voortijdig school-
verlaters; zij bevinden zich immers nog in een traject richting startkwalificatie.
In Tabel 3.10 presenteren we de gegevens met betrekking tot de OVB-wegingsfac-
tor.
Tabel 3.10 - Schoolverlatenzonder startkwalificatie naar OVB-wegingsfactor (in %)
1.00 1.25 1.90
ongedipl., geen vervolgond.
gedipl., geen vervolgond.
uitval Iw/mbo
totaal
3.2
2.4
2.1
7.7
5.1
8.6
4.6
18.3
16.8
3.9
3.9
24.6
Er zijn tussen de drie OVB-categorieen niet alleen verschillen in de omvang van het
schoolverlaten zonder startkwalificatie, maar ook in de aard. Op de eerste plaats valt
op dat het schoolverlaten onder de 1.25-leerlingen ruim twee keer zo hoog ligt als
onder de 1.00-leerlingen; onder de 1.90-leerlingen ligt dat ruim drie keer zo hoog.
Opvallend is ook dat onder 1.25-leerlingen het percentage leerlingen dat gediplo-
meerd is groter is dan het percentage ongediplomeerde leerlingen. Onder de 1.90-
leerlingen echter, bezit niet alleenbijna een kwart van de leerlingen geen startkwali-
fieatie, maar bovendien is de verreweg de meerderheid van die leerlingen ook nog
ongediplomeerd.
In Tabel 3.11 vervolgen we de analyses met een uitsplitsing van het schoolverlaten
naar het herkomstland.
44
Tabel 3.11 - Schoolverlaten zonder startkwalificatie naar herkomstland (in %)
Nederland Marokko . Turkije Suriname oveng
ongedipl. geen vervolgond. 3.7 24.0 13.7 12.6 11.0
gedipl., geen vervolgond. 4.8 3.8 3.3 4.0 7.4
uitvallw/mbo 3.1 4.3 3.3 3.4 4.1
totaal 11.6 32.1 20.3 20.0 22.5
Binnen de indeling naar herkomstland kunnen grofweg drie categorieSn warden on-
derscheiden. Op de eerste plaats de Nederlandse leerlingen, die het relatief goed
doen. Vervolgens de Turkse, Marokkaanse en overig allochtone leeriingen die een
middenpositie innemen. Opvallend bij deze drie groepen is dat de meerderheid van
hen ongediplomeerd het onderwijs heeft verlaten. Op de derde plaats staan de Ma-
rokkaanse leerlingen, die het extreem slecht doen. Ongeveer een derde van hen heeft
geen startkwalificatie, en binnen die groep heeft 75% geen diploma behaald.
In Tabel 3.12 staan de gegevens met betrekking tot het ouderlijk opleidingsniveau.
Tabel 3.12 - Schoolverlaten zonder startkwalificatie naar ouderlijk opleidingsniveau
ftn %)
l.o./lbo 1c fase v.o. 2e fase v.o./
mbo
hbo/w.o.
ongedipl., geen vervolgond.
gedipl., geen vervolgond.
uitval Iw/mbo
totaal
5.0
8.9
5.2
19.1
4.9
5.3
2.6
12.8
2.7
3.7
2.3
8.7
3.2
1.5
.5
5.2
Uit de tabel kan warden afgeleid dat het ouderlijk opleidingsniveau sterk samen-
hangt met het zonder startkwalificatie verlaten van het onderwijs. Met name de
breuk tussen kinderen van ouders met lager onderwijs of Ibo en kinderen van hoger
opgeleide ouders is evident.
Tabel 3.13 geeft de percentages naar geslacht.
45
Tabel 3.13 - Schoolverlatenzonder startkwalificatie naar geslacht (in %)
jongen meisje
ongedipl., geen vervolgond.
gedipl., geen vervolgond.
uitval Iw/mbo
totaal
6.3
5.1
3.5
14.9
2.9
4.3
2.6
9.8
Meisjes halen niet alleen vaker een startkwalificatie dan jongens maar bovendien
halen ze ook nog relatiefvaker een diploma voordat ze het onderwijs verlaten.
In Tabel 3.14-3.16 volgt de uitsplitsing naar geslacht in combinatie met respectie-
velijk OVB-gewicht, etnische herkomst en ouderlijk opleidingsniveau.
Tabel 3.14 - Schoolverlaten zonder startkwalificatie naar OVB-gewicht naar ge-
slacht (in %)
J
1.00
m J
1.25
m J
1.90
m
ongedipl., geen vervolgond.
gedipl., geen vervolgond.
uitval Iw/mbo
totaal
4.1
2.6
1.8
8.5
2.2
2.2
2.2
6.6
6.8
9.4
5.3
21.5
2.8
7.8
3.6
14.2
19.8
3.6
5.1
28.5
13.2
4.1
2.7
20.0
46
Tabel 3.15 - Schoolverlaten zonder startkwalificatie naar etnische herkomst naar
geslacht (in %)
Nederland Marokko Turkije Suriname overig
jmjmjmjmj m
ongedipl., geen vervolgond.
gedipl., geen vervolgond.
uitval Iw/mbo
totaal
4.8
5.2
3.3
2.4
4.5
2.9
27.2
1.9
7.8
20.4
5.8
1.0
16.5
3.5
4.3
9.5
3.2
2.1
18.0
4.5
3.4
7.1 11.7 10.3
3.5 7.1 7.7
3.5 3.1 5.1
13.3 9.8 36.9 27.2 24.3 14.8 25.9 14.1 21.9 23.1
Tabel 3.16 - Schoolverlaten zonder startkwalificatie naar oitderlijk opleidingsniveau
naar geslacht fin %)
l.o./lbo
m
Ie fase v.o.
J m
2e fase v.o./
mbo
J m
hbo/w.o.
J m
ongedipl., geen vervolgond. 6.3
gedipl., geen vervolgohd. 11.2
uitval Iw/mbo 5.2
totaal 22.7
3.4
6.7
4.5
14.6
3.4
5.5
2.7
5.9
5.1
2.5
11.6 13.5
4.4
3.3
2.9
10.6
.8
4.1
1.6
6.5
4.1
1.4
5.5
2.2
1.7
1.1
5.0
Tabel 3.14 laat zien dat ook binnen de OVB-categorieen er nog grote verschillen zijn
tussen jongens en meisjes. Meisjes halen niet alleen veel vaker een startkwalificatie,
maar ook zijn ze, als ze dat niet doen, relatiefveel vaker toch nog gediplomeerd dan
jongens.
Uit Tabel 3.15 blijkt opnieuw de bijzonder ongunstige positie van de allochtonejon-
geren, en dan met name die van de Marokkaanse jongens.
Tabel 3.16 maakt duidelijk dat er een sterke relatie bestaat tussen schoolverlaten en
ouderlijk opleidingsniveau. Met name het schoolverlaten zonder startkwalificatie
onder kinderen van ouders met hooguit een Ibo-opleiding is zeer hoog. Opvallend is
dat het schoolverlaten onder meisjes uit de categorie 'Ie fase voortgezet onderwijs'
hoger is dan onderjongens uit die categorie.
47
In Tabel 3.17 en 3.18 maken we duidelijk hoe de relatie is tussen schoolverlaten en
jaarvan uitval, respectievelijk schooltype. Zoals ook al in de vorige paragraafis aan-
gegeven betreft het hier indicaties.
Tabel 3.17 - Schoolverlaten zonder startkwalificatie naar jaar van uitval (cumula-
tief; in %)
Ie 2e 3e 4e 5e 6e
ongedipl., geen vervolgond.
gedipl., geen vervolgond.
uitval Iw/mbo
totaal
.3 .8
.8
1.7
1.7
2.9
1.8
4.7
4.7
4.7
3.2
12.6
Tabel 3.18- Schoolverlatenzonder startkwalificatie war schooltype (in %)
ivbo vbo mavo havo vwo
ongedipl., geen vervolgond.
gedipl., geen vervolgond.
uitval Iw/mbo
totaal
18.4
19.7
13.2
51.3
8.4
9.3
7.3
25.0
2.4
4.2
2.1
8.7
2.0
1.0
3.0
1.3
1.3
Het schoolverlaten zonder startkwalificatie vindt met name in het zesde jaar plaats
en in het ivbo en vbo. Uit Tabel 3.18 blijkt dat van de ivbo-leerlingen meer dan de
helft geen startkwalificatie behaald, van de vbo-leerlingen is dat een kwart.
3.3 Schoolverlaters en aiet-schoolverlaters
In deze paragraafbehandelen we de vraag waarin de schoolverlaters zich onderschei-
den van niet-schoolverlaters. Voor deze analyses richten we ons op de jongeren die
volgens de startkwalificatie-defmitie tot de schoolverlaters warden gerekend. Cumu-
latiefgaat het om 803 jongeren (versus 3709 niet-schoolveriaters).
48
Bij de vergelijkingen onderscheiden we drie categoriegn van kenmerken. Op de eer-
ste plaats achtergrondkenmerken van de leerlingen zelf: geslacht (% jongens), leef-
tijd (per april 1995), verblijfsduur (% altijd in Nederland gewoond; versus eerst in
het buitenland gewoond), etnische herkomst (% autochtoon), en opleiding ouders
(lager onderwijs ... universiteit). Op de tweede plaats kenmerken van hun onderwijs-
positie en door hen geleverde prestaties en dergelijke in zowel basis- als voortgezet
onderwijs: doubleren (aantal malen in het basisonderwijs), taal- en rekentoetspresta-
ties groep 8 basisonderwijs (% goed gemaakte opgaven), intelligentietest-scores
groep 8 basisonderwijs (figuren en categoriegn; % goed gemaakte items), advies
voortgezet onderwijs (ibo ... vwo), onderwijsniveau (ibo ... vwo) en rapportcijfers
Nederlands en wiskunde leerjaren 1, 2, 3 en4. Op de derde plaats prestatiekenmer-
ken van de klassen waarin de leerlingen in het voortgezet onderwijs zaten: de gemid-
delde rapportcijfers Nederlands en wiskunde van de klas in de leerjaren 1, 2, 3 en4.
In Tabel 3.19 geven we een overzicht van de gemiddelden. De tabel geeft behalve
deze gemiddelden ook het significantie-niveau en de Eta2-cogfficient. Door deze
laatste met 100 te vermenigvuldigen wordt het percentage verklaarde variantie ver-
kregen. We moeten bij dit alles overigens aantekenen dat we via deze vergelijking
wel inzicht krijgen in de achtergronden van de schoolverlaters en de niet-schoolver-
laters, maar dat de verschillen niet automatisch causaliteit impliceren, immers de
afhankelijke variabele is hier in principe niet het al-dan-niet schoolverlaten.
49
Tabel 3.19 - Achtergrond- en onderwijsloopbaankenmerken van schoolverlaters en
niet-schoolverlaters(gemiddelden)
schootveriaten
niet wel Eta2
geslacht(%jongens)
leeftijd
verblijfsduur (% altijd in Nederland)
etnische herkomst (% autochtoon)
opleiding ouders
49.3
18.3
93.7
78.4
3.5
54.2
18.6
88.0
68.9
2.6
.*
**
**
**
.06
.01
.01
.04
doubleren bao
taalprestaties grp 8 bao
rekenprestaties grp 8 bao
intelligentie: figuren grp 8 bao
intelligentie: categorieen grp 8 bao
advies vo
.1
81.5
67.3
71.6
74.6
5.4
.4
74.4
55.4
66.0
61.0
3.7
**
»*
*»
**
**
»«
.06
.06
.06
.03
.06
.11
ondenvijsniveau Ijr 1 vo
onderwijsniveau Ijr 2 vo
onderwijsniveau Ijr 3 vo
onderwijsniveau Ijr 4 vo
Nederlands Ijr 1 vo
wiskunde Ijr 1 vo
Nederiands Ijr 2 vo
wiskunde Ijr 2 vo
Nederlands Ijr 3 vo
wiskunde Ijr 3 vo
Nederlands Ijr 4 vo
wiskunde Ijr 4 vo
5.7
5.6
5.5
5.4
6.8
6.8
6.5
6.5
6.5
6.5
6.5
6.3
4.0
3.6
3.5
3.4
6.4
6.4
6.2
6.1
6.3
5.9
6.4
5.9
**
**
**
**
.10
.12
.12
.09
.02
.02
.01
.02
.01
.02
.00
.01
klasgemiddelde
klasgemiddelde
klasgemiddelde
klasgemiddelde
klasgemiddelde
klasgemiddelde
klasgemiddelde
klasgemiddelde
Nederiands Ijr 1 vo
wiskunde Ijr 1 vo
Nederlands Ijr 2 vo
wiskunde Ijr 2 vo
Nederlands Ijr 3 vo
wiskunde Ijr 3 vo
Nederlands Ijr 4 vo
wiskunde Ijr 4 vo
6.7
6.8
6.6
6.5
6.5
6.4
6.5
6.3
6.6
6.7
6.4
6.4
6.4
6.3
6.4
6.2
**
»»
.01
.00
.01
.00
.00
.00
.00
.00
# * p <01.* p <001
50
De tabel maakt duidelijk dat de schoolverlaters zich op verschillende aspecten onder-
scheiden van de niet-schoolverlaters. Het zijn vaker jongens (maar niet significant),
ze zijn wat ouder, ze behoren in mindere mate tot de groep leerlingen die altijd in
Nederland hebben gewoond, een groter deel behoort tot de categorie allochtonen, en
hun ouders hebben een lager opleidingsniveau. Daamaast zijn er verschillen qua on-
derwijspositie in het basisonderwijs. Ze zijn aanzienlijker vaker blijven zitten, heb-
ben lagere prestatiescores op de toetsen taal en rekenen, hun intelligentiescores zijn
lager, met name die op de subtest categorieen, en ze hebben vooral een veel lager
advies gekregen voor het voortgezet onderwijs. Om dat laatste te illustreren: 5.5
komt overeen met een positie tussen mavo en mavo/havo, terwijl 3.5 overeenkomt
met een positie tussen Ibo en Ibo/mavo. Ook het niveau van het onderwijstype dat ze
in de eerste vierjaren van het voortgezet onderwijs hebben gevolgd is steeds fors la-
ger. (Hier geldt dezelfde indeling als voor advies v.o.) De rapportcijfers voor zowel
Nederlands als wiskunde in de eerste vier jaren van het voortgezet onderwijs zijn
voor de schoblverlaters ook steeds lager (tot maximaal een halve standaarddeviatie
verschil). De gemiddelde rapportcijfers voor Nederlands en wiskunde van de klassen
waarin de leerlingen hebben gezeten in de eerste vierjaren voortgezet onderwijs ver-
schillen daarentegen echter nauwelijks (doorgaans .1 punt) voor schoolverlaters en
niet-schoolverlaters. Dit laatste zou er op kunnen wijzen dat schoolverlaters in even
goed (of slecht) presterende klassen zitten als niet-schoolverlaters. Maar waar-
schijnlijk speelt daarbij ook het onderwijstype/niveau een rol.
Om nu te bepalen welke van al deze kenmerken het beste het voortijdig schoolverla-
ten voorspellen, hebben we een serie multiple regressie-analyses uitgevoerd'. Dat
hebben we bloksgewijs gedaan in de volgorde van de kenmerken zoals ze in Tabel
3.19 staan gepresenteerd. In Tabel 3.20 staan de resultaten van deze analyses. We
geven achtereenvolgens de gestandaardiseerde regressiecoefficient (B) en de bijbe-
horende p-waarde, en het percentage (additioneel) verklaarde variantie (% R2).
Omdat we hier met een dichotome afliankelijke variabele wericen, is een altematief logistische regressie-
analyse. Ter vergelijking hebbcn we ook deze techniek toegepast De resultaten kwamen echtcr vrijwel
overeen met die van multiple regressie-analyse. We hebben uiteindelijk voor deze laatste methode gekozen,
omdat de uitkomsten zich wat gemakkelijker laten inteipreteren en uitleggen.
51
Tabel 3.20 - Resultaten regressie-analyse voortijdig schoolverlaten (alle kenmerken)
(add.) % R2
leeftijd
opleiding ouders
geslacht
etnische herkomst
verblijfsduur
totaal
.22
..16
-.03
-.01
.00
.000
.000
.093
.484
.870
6.3
2.5
.1
.0
.0
8.9
advies
doubleren
intelligentie: categorieSn
taalprestaties
rekenprestaties
intelligentie: figuren
totaal
..22
.13
..08
-.05
-.01
-.00
.000
.000
.000
.014
.721
.933
11.1
1.7
.1
.0
.0
.0
13.7
onderwijsniveau Ijr 2
ondenvijsniveau Ijr 3
onderwijsniveau Ijr 4
onderwijsniveau Ijr 1
totaal
..17
..31
.22
..10
.000
.000
.000
.001
11.9
.4
.4
.3
13.0
Nederlands Ijr 1
wiskunde Ijr 3
wiskunde Ijr 2
Nederlands Ijr 2
wiskunde Ijr 4
wiskunde Ijr 1
Nederlands Ijr 4
Nederlands Ijr 3
totaal
-.08
-.09
-.04
-.04
-.03
-.03
.00
-.00
.000
.000
.095
.045
.093
.210
.804
.858
2.0
1.5
.0
.0
.0
.0
.0
.0
4.2
klasgemiddelde Nederlands Ijr 1
klasgemiddelde wiskunde Ijr 3
klasgemiddelde Nederlands Ijr 2
klasgemiddelde wiskunde Ijr 4
klasgemiddelde wiskunde Ijr 2
klasgemiddelde wiskunde Ijr 1
klasgemiddelde Nederiands Ijr 3
klasgemiddelde Nederlands Ijr 4
totaal
-.07
-.04
-.05
-.03
-.01
-.01
.01
-.01
.003
.047
.049
.157
.583
.772
.762
.787
.8
.3
.2
.1
.0
.0
.0
.0
1.4
52
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf

More Related Content

Similar to Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf

Managementreview definitief
Managementreview definitiefManagementreview definitief
Managementreview definitiefXeni Frencken
 
Annemarie van Langen, Geert Driessen & Hetty Dekkers (2008) PS Sekseverschill...
Annemarie van Langen, Geert Driessen & Hetty Dekkers (2008) PS Sekseverschill...Annemarie van Langen, Geert Driessen & Hetty Dekkers (2008) PS Sekseverschill...
Annemarie van Langen, Geert Driessen & Hetty Dekkers (2008) PS Sekseverschill...Driessen Research
 
Geert Driessen (2007). 'Peer group' effecten op onderwijsprestaties
 Geert Driessen (2007). 'Peer group' effecten op onderwijsprestaties Geert Driessen (2007). 'Peer group' effecten op onderwijsprestaties
Geert Driessen (2007). 'Peer group' effecten op onderwijsprestatiesDriessen Research
 
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1966) Achtergrondkenmerken van leerlingen ...
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1966) Achtergrondkenmerken van leerlingen ...Geert Driessen & Folkert Haanstra (1966) Achtergrondkenmerken van leerlingen ...
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1966) Achtergrondkenmerken van leerlingen ...Driessen Research
 
Geert Driessen (2011). Onderadvisering van allochtone leerlingen?
Geert Driessen (2011). Onderadvisering van allochtone leerlingen?Geert Driessen (2011). Onderadvisering van allochtone leerlingen?
Geert Driessen (2011). Onderadvisering van allochtone leerlingen?Driessen Research
 
Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...
Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...
Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...Driessen Research
 
Geert Driessen et al. (2006) De overgang naar het voortgezet onderwijs Brochure
 Geert Driessen et al. (2006) De overgang naar het voortgezet onderwijs Brochure Geert Driessen et al. (2006) De overgang naar het voortgezet onderwijs Brochure
Geert Driessen et al. (2006) De overgang naar het voortgezet onderwijs BrochureDriessen Research
 
Geert Driessen (2008) M&M De verwachtingen waargemaakt?
Geert Driessen (2008) M&M De verwachtingen waargemaakt?Geert Driessen (2008) M&M De verwachtingen waargemaakt?
Geert Driessen (2008) M&M De verwachtingen waargemaakt?Driessen Research
 
Geert Driessen et al. (2007) Hoogbegaafdheid van leerlingen in het primair o...
 Geert Driessen et al. (2007) Hoogbegaafdheid van leerlingen in het primair o... Geert Driessen et al. (2007) Hoogbegaafdheid van leerlingen in het primair o...
Geert Driessen et al. (2007) Hoogbegaafdheid van leerlingen in het primair o...Driessen Research
 
Geert Driessen & Jan Doesborgh (2003) Voor- en Vroegschoolse Educatie en cog...
 Geert Driessen & Jan Doesborgh (2003) Voor- en Vroegschoolse Educatie en cog... Geert Driessen & Jan Doesborgh (2003) Voor- en Vroegschoolse Educatie en cog...
Geert Driessen & Jan Doesborgh (2003) Voor- en Vroegschoolse Educatie en cog...Driessen Research
 
Geert Driessen et al. (2005) Van basis- naar voortgezet onderwijs
 Geert Driessen et al. (2005) Van basis- naar voortgezet onderwijs Geert Driessen et al. (2005) Van basis- naar voortgezet onderwijs
Geert Driessen et al. (2005) Van basis- naar voortgezet onderwijsDriessen Research
 
Geert Driessen & Jeff Bezemer (1999) Islamitisch basisonderwijs schipperen tu...
Geert Driessen & Jeff Bezemer (1999) Islamitisch basisonderwijs schipperen tu...Geert Driessen & Jeff Bezemer (1999) Islamitisch basisonderwijs schipperen tu...
Geert Driessen & Jeff Bezemer (1999) Islamitisch basisonderwijs schipperen tu...Driessen Research
 
Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2002) Basisonderwijs: ...
Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2002) Basisonderwijs: ...Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2002) Basisonderwijs: ...
Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2002) Basisonderwijs: ...Driessen Research
 
Geert Driessen (2005) Pedagogiek De totstandkoming van de adviezen voortgezet...
Geert Driessen (2005) Pedagogiek De totstandkoming van de adviezen voortgezet...Geert Driessen (2005) Pedagogiek De totstandkoming van de adviezen voortgezet...
Geert Driessen (2005) Pedagogiek De totstandkoming van de adviezen voortgezet...Driessen Research
 
Rap2007 hoogbegaafden-driessenmooijdoesborgh
Rap2007 hoogbegaafden-driessenmooijdoesborghRap2007 hoogbegaafden-driessenmooijdoesborgh
Rap2007 hoogbegaafden-driessenmooijdoesborghAnne de Hulster
 
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...Driessen Research
 
Geert Driessen et al. (2003) De ontwikkeling van jonge kinderen. Brochure
 Geert Driessen et al. (2003) De ontwikkeling van jonge kinderen. Brochure Geert Driessen et al. (2003) De ontwikkeling van jonge kinderen. Brochure
Geert Driessen et al. (2003) De ontwikkeling van jonge kinderen. BrochureDriessen Research
 
Geert Driessen et al. (2014). Zittenblijven in het Nederlandse basisonderwijs...
Geert Driessen et al. (2014). Zittenblijven in het Nederlandse basisonderwijs...Geert Driessen et al. (2014). Zittenblijven in het Nederlandse basisonderwijs...
Geert Driessen et al. (2014). Zittenblijven in het Nederlandse basisonderwijs...Driessen Research
 
Jaap Roeleveld, Geert Driessen et al. (2015) , ed Van der Werfhorst Ontwikkel...
Jaap Roeleveld, Geert Driessen et al. (2015) , ed Van der Werfhorst Ontwikkel...Jaap Roeleveld, Geert Driessen et al. (2015) , ed Van der Werfhorst Ontwikkel...
Jaap Roeleveld, Geert Driessen et al. (2015) , ed Van der Werfhorst Ontwikkel...Driessen Research
 

Similar to Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf (20)

Managementreview definitief
Managementreview definitiefManagementreview definitief
Managementreview definitief
 
Annemarie van Langen, Geert Driessen & Hetty Dekkers (2008) PS Sekseverschill...
Annemarie van Langen, Geert Driessen & Hetty Dekkers (2008) PS Sekseverschill...Annemarie van Langen, Geert Driessen & Hetty Dekkers (2008) PS Sekseverschill...
Annemarie van Langen, Geert Driessen & Hetty Dekkers (2008) PS Sekseverschill...
 
Denktank_JAN_VSV
Denktank_JAN_VSVDenktank_JAN_VSV
Denktank_JAN_VSV
 
Geert Driessen (2007). 'Peer group' effecten op onderwijsprestaties
 Geert Driessen (2007). 'Peer group' effecten op onderwijsprestaties Geert Driessen (2007). 'Peer group' effecten op onderwijsprestaties
Geert Driessen (2007). 'Peer group' effecten op onderwijsprestaties
 
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1966) Achtergrondkenmerken van leerlingen ...
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1966) Achtergrondkenmerken van leerlingen ...Geert Driessen & Folkert Haanstra (1966) Achtergrondkenmerken van leerlingen ...
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1966) Achtergrondkenmerken van leerlingen ...
 
Geert Driessen (2011). Onderadvisering van allochtone leerlingen?
Geert Driessen (2011). Onderadvisering van allochtone leerlingen?Geert Driessen (2011). Onderadvisering van allochtone leerlingen?
Geert Driessen (2011). Onderadvisering van allochtone leerlingen?
 
Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...
Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...
Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...
 
Geert Driessen et al. (2006) De overgang naar het voortgezet onderwijs Brochure
 Geert Driessen et al. (2006) De overgang naar het voortgezet onderwijs Brochure Geert Driessen et al. (2006) De overgang naar het voortgezet onderwijs Brochure
Geert Driessen et al. (2006) De overgang naar het voortgezet onderwijs Brochure
 
Geert Driessen (2008) M&M De verwachtingen waargemaakt?
Geert Driessen (2008) M&M De verwachtingen waargemaakt?Geert Driessen (2008) M&M De verwachtingen waargemaakt?
Geert Driessen (2008) M&M De verwachtingen waargemaakt?
 
Geert Driessen et al. (2007) Hoogbegaafdheid van leerlingen in het primair o...
 Geert Driessen et al. (2007) Hoogbegaafdheid van leerlingen in het primair o... Geert Driessen et al. (2007) Hoogbegaafdheid van leerlingen in het primair o...
Geert Driessen et al. (2007) Hoogbegaafdheid van leerlingen in het primair o...
 
Geert Driessen & Jan Doesborgh (2003) Voor- en Vroegschoolse Educatie en cog...
 Geert Driessen & Jan Doesborgh (2003) Voor- en Vroegschoolse Educatie en cog... Geert Driessen & Jan Doesborgh (2003) Voor- en Vroegschoolse Educatie en cog...
Geert Driessen & Jan Doesborgh (2003) Voor- en Vroegschoolse Educatie en cog...
 
Geert Driessen et al. (2005) Van basis- naar voortgezet onderwijs
 Geert Driessen et al. (2005) Van basis- naar voortgezet onderwijs Geert Driessen et al. (2005) Van basis- naar voortgezet onderwijs
Geert Driessen et al. (2005) Van basis- naar voortgezet onderwijs
 
Geert Driessen & Jeff Bezemer (1999) Islamitisch basisonderwijs schipperen tu...
Geert Driessen & Jeff Bezemer (1999) Islamitisch basisonderwijs schipperen tu...Geert Driessen & Jeff Bezemer (1999) Islamitisch basisonderwijs schipperen tu...
Geert Driessen & Jeff Bezemer (1999) Islamitisch basisonderwijs schipperen tu...
 
Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2002) Basisonderwijs: ...
Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2002) Basisonderwijs: ...Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2002) Basisonderwijs: ...
Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2002) Basisonderwijs: ...
 
Geert Driessen (2005) Pedagogiek De totstandkoming van de adviezen voortgezet...
Geert Driessen (2005) Pedagogiek De totstandkoming van de adviezen voortgezet...Geert Driessen (2005) Pedagogiek De totstandkoming van de adviezen voortgezet...
Geert Driessen (2005) Pedagogiek De totstandkoming van de adviezen voortgezet...
 
Rap2007 hoogbegaafden-driessenmooijdoesborgh
Rap2007 hoogbegaafden-driessenmooijdoesborghRap2007 hoogbegaafden-driessenmooijdoesborgh
Rap2007 hoogbegaafden-driessenmooijdoesborgh
 
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...
 
Geert Driessen et al. (2003) De ontwikkeling van jonge kinderen. Brochure
 Geert Driessen et al. (2003) De ontwikkeling van jonge kinderen. Brochure Geert Driessen et al. (2003) De ontwikkeling van jonge kinderen. Brochure
Geert Driessen et al. (2003) De ontwikkeling van jonge kinderen. Brochure
 
Geert Driessen et al. (2014). Zittenblijven in het Nederlandse basisonderwijs...
Geert Driessen et al. (2014). Zittenblijven in het Nederlandse basisonderwijs...Geert Driessen et al. (2014). Zittenblijven in het Nederlandse basisonderwijs...
Geert Driessen et al. (2014). Zittenblijven in het Nederlandse basisonderwijs...
 
Jaap Roeleveld, Geert Driessen et al. (2015) , ed Van der Werfhorst Ontwikkel...
Jaap Roeleveld, Geert Driessen et al. (2015) , ed Van der Werfhorst Ontwikkel...Jaap Roeleveld, Geert Driessen et al. (2015) , ed Van der Werfhorst Ontwikkel...
Jaap Roeleveld, Geert Driessen et al. (2015) , ed Van der Werfhorst Ontwikkel...
 

More from Driessen Research

Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....Driessen Research
 
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdfGeert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdfDriessen Research
 
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...Driessen Research
 
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...Driessen Research
 
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...Driessen Research
 
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...Driessen Research
 
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...Driessen Research
 
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...Driessen Research
 
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdfGeert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdfDriessen Research
 
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...Driessen Research
 
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...Driessen Research
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...Driessen Research
 
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.pptGeert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.pptDriessen Research
 
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...Driessen Research
 
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...Driessen Research
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...Driessen Research
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...Driessen Research
 
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdfGeert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdfDriessen Research
 
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...Driessen Research
 
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptxGeert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptxDriessen Research
 

More from Driessen Research (20)

Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
 
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdfGeert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
 
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
 
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
 
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
 
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
 
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
 
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
 
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdfGeert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
 
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
 
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
 
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.pptGeert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
 
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
 
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
 
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdfGeert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
 
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
 
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptxGeert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
 

Geert Driessen & Hetty Dekkers (1997) Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.pdf

  • 1. Voortijdig schoolverlaten en de overgang naar arbeidsmarkt en vervolgopleidingen G. Driessen & H. Dekkers m.m.v. W. de Wit tesj INSTITUUT VOORTOEGEPASTE SOCIALE WETENSCHAPPEN
  • 2.
  • 3. VOORTIJDIG SCHOOL VERLATEN EN DE OVERGANG NAAR ARBEIDS- MARKT EN VERVOLGOPLEIDINGEN
  • 4. © 1997 Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen (ITS) van de Stichting Katholieke Uni- versiteit te Nijmegen Behoudens de in ofkrachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave warden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, micro- film of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem warden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het Instituut voor Toegepaste Sociale weten- schappen te Nijmegen (ITS) van de Stichting Katholieke Universiteit te Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
  • 5. Voorwoord In 1994 verscheen de rapportage van een eerste onderzoek naar het zeer voortijdig schoolveriaten in het voortgezet onderwijs (De Wit & Dekkers, 1994). Het betrof de groep jongeren die binnen vier jaar nadat ze in het voortgezet onderwijs waren ge- start het onderwijs verlieten. Deels werd voor dat onderzoek gebruik gemaakt van een databestand uit de Landelijke Evaluatie van het Onderwijsvoorrangsbeleid (OVB), deels van nieuw verzamelde, kwalitatieve gegevens. Als vervolg daarop verscheen in 1995 een verslag van een tweede schoolverlatersonderzoek (De Wit, Harkink, Oyen & Dekkers, 1995) en in 1996 een gepopulariseerde versie van deze rapportages (De Wit & Dekkers, 1996). Het ging nog steeds om voortijdig school- verlaten, zij het een jaar later, namelijk binnen vijfjaar voortgezet onderwijs. Gege- vens uit de OVB-evaluatie en nieuwe kwalitatieve dataverzameling vormden ook toen de basis voor de bevindingen. Het onderhavige rapport betreft de stand van zaken binnen zes jaar nadat de leerlingen in het voortgezet ondenvijs zijn gestart. Het onderzoek werd ditmaal uitgevoerd in opdracht van de projectgroep-OVB via - de inmiddels opgeheven - SVO. Naast dit onderzoek zijn als vervolg op het eerste schoolverlatersonderzoek nog twee projecten uitgevoerd, bestaande uit het verder volgen van de zeer voortijdig schoolverlaters uit de eerste ronde (in opdracht van de Interdepartementale Commissie Minderheden) en aparte analyses en diepte-inter- views bij allochtone meisjes (in opdracht van de Nederlandse Protestants Christelijke Schoolraad). De betreffende rapportages zijn inmiddels verschenen (Harkink, Oyen & Dekkers, 1995; De Vries, Oyen & Dekkers, 1995). In het voorliggende onderzoek is aanvullend op de beschikbare kwantitatieve gege- vens met behulp van schriftelijke vragenlijsten informatie verzameld bij de school- verlaters zelf. In dit onderzoek waren dat er 135 die daarop hebben gereageerd. Wij danken hen hierbij voor hun bereidwillige medewerking, waardoor wij een beter inzicht konden krijgen in de problematiek van het voortijdig schoolverlaten. drs. A.J. Mens directeur
  • 6.
  • 7. Inhoud 1 Inleiding 1.1 De evaluatie van het Onderwijsvoorrangsbeleid 1.1.1 Het Onderwijsvoorrangsbeleid 1.1.2 De Landelijke Evaluatie van het OVB 1.1.3 Het OVB-schooIloopbanenonderzoek 1.1.4 De voortijdig schoolverlaters 1.2 Het eerste en tweede schoolverlatersonderzoek 1.2.1 Schoolverlaten binnen vier jaar 1.2.2 Schoolverlaten binnen vijfjaar 1.3 Het overheidsbeleid 1.4 Definiering van voortijdig schoolverlaten 1.5 De onderzoeksvragen 1.6 De opbouw van het rapport 10 10 11 11 12 13 13 14 19 20 21 23 2 Onderzoeksopzet 2.1 Het OVB-schoolloopbanenonderzoek 2.2 De eerste twee schoolverlatersonderzoeken 2.3 Het derde schoolverlatersonderzoek 2.3.1 Opzet 2.3.2 Respons en representativiteit 2.4 Samenvatting 25 25 27 28 28 31 35 3 Achtergronden van de voortijdig schoolverlaters 3.1 Ongediplomeerd schoolverlaten 3.2 Schoolverlaten zonder startkwalificatie 3.3 Schoolverlaters en niet-schoolverlaters 3.4 Samenvatting 37 37 43 48 54
  • 8. 4 De overgang van school naar baan en vervolgopleiding 57 4.1.1 Inleiding 4.1.2 Oorzaken en achtergronden van voortijdig schoolverlaten 4.1.3 Verder carriereverloop 4.1.4 Operationalisatie 4.2 Empirische bevindingen 4.2.1 Redenen voor schoolverlaten 4.2.2 Betaaldwerk 4.2.3 Opleidingen en cursussen 4.2.4 Zonder betaald werk en zonder opleiding 4.3 Samenvatting 73 76 5 Samenvatting en conclusies 5.1 Achtergrond en probleemstelling 5.2 Onderzoeksopzet 5.3 Achtergron(ien van voortijdig schoolverlaters 5.4 De overgang van school naar werk en vervolgopleiding 5.5 Conclusies 79 79 80 81 83 85 Literatuur 87 Bijlage 91
  • 9. 1 Inleiding Schoolloopbanen van kinderen en jongeren warden bei'nvloed door een combinatie van factoren. Vanuit het perspectief van de gelijke kansen-ideologie wordt door- gaans gewezen op het belang van het geslacht van de leerling, het sociaal-economi- sche herkomstmilieu en de etnische herkomst (Driessen & Jungbluth, 1994). Op deze drie punten is er in meerdere of mindere mate sprake van ongelijkheid. Uit onder- zoek blijkt steeds opnieuw dat met name de positie van allochtone kinderen van ouders met een laag opleidings- en beroepsniveau vaak problematisch is (Mulder, 1996). Aan schoolloopbanen vallen diverse elementen te onderscheiden, gekoppeld aan de fase van de loopbaan. Gedacht kan daarbij warden aan de voorschoolse perio- de, het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs, en de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt. Wat dit laatste betreft, wordt recentelijk een belangrijk aandachtspunt gevormd door het voortijdig schoolverlaten, ofwel drop-out. In dit rapport doen we verslag van een studie die deel uitmaakt van een reeks van onderzoeken op het gebied van voortijdig schoolverlaten. De basis hiervoor wordt gevormd door gegevens die zijn verzameld in het kader van de Landelijke Evaluatie van het Onderwijsvoorrangsbeleid (OVB). Als onderdeel van deze evaluatie is een groep van ruim 5000 leerlingen die in het schooljaar 1988/89 in groep 8 van het basisonderwijs zaten jaarlijks gevolgd in het gang door het voortgezet onderwijs; dit wordt het school/oopAanen-onderzoek genoemd. Daamaast warden verschillende schoolver/atersonderzoeken onderscheiden. Het eerste uit een reeks heeft betrekking op het vierde jaar dat de betreffende leerlingen in het voortgezet onderwijs zaten. Daarover is uitvoerig gerapporteerd in De Wit & Dekkers (1994). In dat rapport staat de omvang en de achtergronden van het voortijdig schoolverlaten van met name autochtone en allochtone leerlingen centraal. Vanwege het vroege stadium van drop- out wordt de betreffende groep ook wel aangeduid als 'zeer voortijdige schoolverla- ters'. In het daarop volgende, vijfde jaar was niet alleen de leerplicht niet meer van toepassing, ook vervielen formele obstakels met betrekking tot de overstap naar vervolgbpleidingen en de arbeidsmarkt. Mede daarom werd verwacht dat het voortij- dig schoolverlaten in het vijfde jaar fors zou toenemen. Bovendien lag het voor de hand dat tegelijkertijd ook de redenen en achtergronden zich zouden wijzigen. Om die redenen is een tweede schoolverlatersonderzoek uitgevoerd, dat dus betrekking heeft op het vijfde jaar na de start in het voortgezet onderwijs. Een neerslag van de bevindingen is te vinden in De Wit, Harkink, Oyen & Dekkers (1995). Binnen die studie kunnen overigens twee deelstudies worden onderscheiden, namelijk een kwan-
  • 10. titatieve en een kwalitatieve. In het eerste deel wordt vooral ingegaan op de omvang van het voortijdig schoolverlaten, terwijl in het tweede deel via diepte-interviews de achtergronden en beweegredenen daarvoor zijn achterhaald. De onderhavige studie is in feite het derde in de reeks van schoolverlatersonderzoeken en heeft betrekking op de situatie in het zesde jaar na de start in het voortgezet onderwijs. Het laatste decennium is beleidsmatig de aandacht voor voortijdig schoolverlaters enigszins verschoven van het probleem van de sociale ongelijkheid naar het pro- bleem van de arbeidsmarkt- en kwalificatiebehoeften. Dit leidde tot een geheel nieu- we definitie van voortijdig schoolverlaten gebaseerd op het begrip 'startkwalificatie , dat wil zeggen het minimum-kwalificatieniveau waaraan alle leerlingen (werkzoe- kenden en werkenden) zouden moeten voldoen. Parallel aan deze beleidsontwikke- ling is in de loop van de drie schoolverlatersonderzoeken steeds meer de nadruk op deze nieuwe defmitie komen te liggen. In dit inleidende hoofdstuk schetsen we het kader van het schoolverlatersonderzoek. (We maken hierbij overigens gebruik van eerdere rapportages: De Wit & Dekkers, 1994; De Wit, Harkink, Oyen & Dekkers, 1995; De Wit & Dekkers, 1996; Suhre, De Wit & Mulder, 1996.) We beginnen met een beschrijving van het beleidsmatige en het onderzoekskader: het Onderwijsvoorrangsbeleid, de evaluatie ervan, en het OVB-schoolloopbanenonderzoek (§1.1). Vervolgens vatten we de opbrengsten van het eerste en het tweede schoolverlatersonderzoek samen (§1.2). Daama komt het overheidsbeleid ten aanzien van voortijdig schoolveriaten kort aan de orde (§1.3). We staan vervolgens stil bij de defmiering van het voortijdig schoolverlaten (§1.4). Op basis van deze achtergronden formuleren we de concrete onderzoeksvragen (§1.5). We sluiten het hoofdstuk af met een overzicht van de opbouw van het rapport (§1.6). 1.1 De evaluatie van bet Onderwijsvoorrangsbeleid 1.1.1 Het Onderwijsvoorrangsbeleid Het Onderwijsvoorrangsbeleid is in het schooljaar 1985/86 in werking getreden. Het heeft tot doel de leerachterstanden van autochtone en allochtone leerlingen van wie de ouders een laag opleidings- en/of beroepsniveau hebben te verminderen of op te heffen. Het OYB bestaat uit twee componenten, te weten het gebiedenbeleid en het formatiebeleid. Het gebiedenbeleid houdt in dat scholen en welzijnsinstellingen in gebieden waarin sprake is van een sterke concentratie van leeriingen met onderwijs- achterstanden, extra faciliteiten krijgen om deze achterstanden aan te pakken. Deze 10
  • 11. gebieden, de 'onderwijsvoorrangsgebieden', krijgen jaarlijks geld voor de coordi- natie van voorrangsactiviteiten en voor het uitvoeren van educatieve projecten. De formatiecomponent houdt in dat de omvang van de personeelsformatie die de rijks- overheid aan basisscholen toekent, niet alleen afhankelijk gesteld wordt van het aan- tal leerlingen, maar ook van de sociaal-etnische samenstelling van die leerlingenpo- pulatie. Om te bepalen op hoeveel formatie een school recht heeft, warden leerlingen 'gewogen'. De belangrijkste doelgroepen zijn de autochtone arbeiderskinderen, zij hebben wegingsfactor 1.25, en de allochtone arbeiderskinderen, met wegingsfactor 1.90. Ook leerlingen die in intematen ofpleeggezinnen wonen en leerlingen van wie de ouders een trekkend bestaan leiden krijgen een gewicht (respectievelijk 1.40 en 1.70). Leerlingen die niet tot de doelgroepen warden gerekend tellen gewoon voor 1.00 mee. Met ingang van december 1993 zijn de criteria voor de wegingsfactoren gewijzigd, c.q. aangescherpt voor nieuw aangemelde leerlingen. Vanaf schooljaar 1996 gaat die wijziging ook in voor de zittende leerlingen. 7.7.2 De Landelijke Evaluatie van hetOVB In hoeverre de OVB-doelstellingen warden gerealiseerd, wordt onderzocht in de Landelijke Evaluatie van het Onderwijsvoorrangsbeleid (LEO). In de OVB-evaluatie wordt de ontwikkeling van de schoolprestaties van de leerlingen uit de OVB-doel- groepen vastgesteld. In het schooljaar 1988/89 heeft de eerste meting plaatsgevonden van deze longitudinale onderzoeken. Er is gestart met drie cohorten tegelijk, name- lijk in de groepen 4, 6 en 8 van het basisonderwijs. De cohorten zijn zo samengesteld dat de leerlingen die behoren tot de twee belangrijkste doelgroepen van het OVB, de allochtone en autochtone leerlingen uit de lagere sociaal-economische milieus, in mime mate vertegenwoordigd zijn. Bij de leerlingen zijn toetsgegevens verzameld, bij hun ouders gegevens over sociaal-etnische achtergrondkenmerken en bij de scho- len gegevens over werkwijze en aanpak van onderwijsachterstanden. De bestrijding van onderwijsachterstanden is een kwestie van langere adem. Het is niet reeel te verwachten dat ze binnen enkele jaren zijn verdwenen; het zal daarom enige tijd duren voordat eventuele effecten van het beleid zichtbaar warden. Om die reden warden om de twee jaar de metingen herhaald, opnieuw in de groepen 4, 6 en 8. 1.1.3 Het OVB-schoolloopbanenonderzoek Van ongeveer de helft van de leerlingen die in 1988/89 in groep 8 van het basison- denvijs aan de eerste meting meededen, is de verdere schoolloopbaan in het voortge- zet onderwijs gevolgd. Het gaat in totaal om ruim 5000 leeriingen, waaronder onge- 11
  • 12. veer 1500 allochtone leerlingen. Jaarlijks warden aan scholen voor voortgezet onder- wijs gegevens opgevraagd over het schooltype en het leerjaar waarin de leerlingen onderwys volgen, over hun rapportcijfers voor de vakken Nederlands en wiskunde en, indien van toepassing, over de samenstelling van het vakkenpakket. Dit longitu- dinale onderzoek wordt het OVB-schoolloopbanenonderzoek genoemd. Inmiddels is gerapporteerd over de eerste zes jaren in het voortgezet onderwijs (Mylder, 1991; Mulder & Pijl, 1992; De Wit, Suhre & Mulder, 1993; Suhre, 1994; Suhre, De Wit & Mulder, 1995; Suhre, De Wit & Mulder, 1996). De dataverzamelingen hebben een omvangrijk bestand opgeleverd met per leerling ondermeer gegevens over de OVB- wegingsfactor, sekse, herkomstland ouders en leerling zelf, opleiding en beroep ouders, intelligentie, taal- en rekenprestaties groep 8 basisonderwijs, advies voortge- zet onderwijs, schoolkeuze en het verloop van de schoolloopbaan in de eerste zes ja- ren van het voortgezet onderwijs. Over een tweede cohort, dat vanaf 1992 wordt gevolgd, zijn inmiddels twee rapporten verschenen (Mulder & Suhre, 1995; De Wit, Suhre & Mulder, 1996). 1.1.4 De voortijdig schoolverlaters In het OVB-schoqlloopbanenonderzoek wordt veel aandacht besteed aan het opspo- ren van leerlingen die door de school als 'spoorloos' zijn opgegeven. De indruk is daarbij ontstaan dat veel leerlingen, en met name allochtone leerlingen, van school wisselen zonder dit door te geven aan de oude school. De oude school meent dan regelmatig dat de leerling de school voortijdig heeft verlaten. Pas na intensief speur- werk door de onderzoekers blijkt dat de leerling gewoon op een andere school zit. Voor het vaststellen van de omvang van de groep schoolverlaters kan daarom niet alleen warden afgegaan op de opgave van de school. Van iedere leerling die van school verdwijnt moet worden nagegaan of hij/zij daadwerkelijk het volledig dagon- derwijs heeft verlaten. Dat wordt in het OVB-schoolloopbanenonderzoek nauwkeu- rig gedaan. In de schoolverlatersonderzoeken warden deze gegevens nogmaals ge- controleerd, waardoor het mogelijk wordt om een zuiverder beeld te geven van de omvang van de groep schoolverlaters. In het eerste en tweede schoolverlatersonder- zoek is aandacht besteed aan de leerlingen die binnen de eerste vier, respectievelijk vijfjaar het voortgezet onderwijs verlieten. Het onderhavige schoolverlatersonder- zoek heeft betrekking op de situatie een jaar later, dus binnen zes jaar voortgezet onderwijs. 12
  • 13. 1.2 Het eerste en tweede schoolverlatersonderzoek Middels analyses op de OVB-schoolloopbanenbestanden is de omvang van het aantal schoolverlaters vastgesteld binnen vier, respectievelijk vijfjaar voortgezet onderwijs, is de samenstelling van de groep op leerling-, gezins-, en (school)loopbaankenmer- ken onderzocht en is gezocht naar verklarende factoren voor verschillen tussen au- tochtone en allochtone leerlingen (in het kwantitatieve deelonderzoek). Daamaast zijn in een 'breedte'-onderzoek zoveel mogelijk schoolverlaters telefonisch en/of schriftelijk benaderd met een gestructureerde vragenlijst. Bij diegenen die daartoe bereid waren, zijn vervolgens diepte-interviews afgenomen waarin verder is inge- gaan op de onderwerpen die in de vragenlijst aan de orde waren: de redenen van het schoolverlaten volgens de jongeren zelf; factoren in de persoonlijk sfeer, in de thuis- en schoolsituatie die een verklaring zouden kunnen bieden voor het voortijdig schoolverlaten; het verdere carriere-verloop van de schoolverlaters; hun toekomst- plannen en verwachtingen. 7.2.7 Schoolverlaten binnen vierjaar De belangrijkste bevindingen uit het eerste onderzoek zijn de volgende. Binnen vier jaar blijkt dat 2.1% van de leerlingen is uitgevallen (overigens blijkt ongeveer een kwart van deze groep in het vijfde jaar in het kort-mbo of leerlingwezen te zijn be- land, meestal de schakelcursussen). Jongens hebben vaker dan meisjes het onderwijs voortijdig verlaten (2.8 versus 1.6%). De 1.90-leerlingen (6.4%) hebben beduidend vaker dan de 1.25- (2.5%) en de 1.00-leerlingen (1.0%) het onderwijs verlaten. Van de allochtone leerlingen valt een groter deel uit dan van de autochtonen (5 versus 2%), maar het zijn met name de Marokkaanse jongeren die vaak uitvallen (12%). Het zijn vooral de jongens die de hogere drop-out onder allochtonen verklaren (hoe- wel vanwege de kleinere aantallen hier het nodige voorbehoud bij dient te warden gemaakt); 15% van de Marokkaanse, 10% van de Surinaamse, en 6% van de Turkse jongens. De drop-out onder allochtone meisjes ligt beduidend lager: 5% van de Ma- rokkaanse, 4% van de Turkse, en 1% van de Surinaamse meisjes. Allochtone leerlingen (m.n Marokkaanse jongens) zijn onmiskenbaar oververtegen- woordigd in de groep zeer voortijdig schoolverlaters. Allochtone meisjes ook, maar minder dan verwacht. De grootste risico-groepen voor zeer voortijdig schoolverlaten onder de allochtone leerlingen zijnjongens, Marokkanen, oudere leeriingen, ivbo- en vbo-leerlingen en leerlingen met slechte rapportcijfers. Vergeleken met Nederlandse schoolveriaters zijn allochtone schoolverlaters vakerjongens en vaker oudere leerlin- gen. 13
  • 14. In deze eerste fase van het voortgezet onderwijs zijn het nog nauwelijks pull-facto- ren (aantrekking van buiten het onderwijs) die als reden voor het schoolverlaten warden opgegeven. Jongens verlaten de school relatiefvaak vanwege gedragsproble- men, meisjes worstelen vaker met hun motivatie. De schoolverlaters waren in het algemeen niet geisoleerd staande of gediscrimineerde leerlingen, wel spijbelden ze vaak al en waren ze weinig betrokken bij het les- en huiswerkgebeuren. Van hun (veelal laag op de sociale ladder gepositioneerde) ouders kregen zij vaak niet erg veel daadwerkelijke tegenwerking bij hun beslissing van school te gaan. Van de invloed van een vriendengroep was volgens de drop-outs zelden sprake. Jongens hebben later vaker spijt van het schoolverlaten dan meisjes, met name allochtone jongens. De periode voor het schoolverlaten wordt veelal als zeer moeilijk ervaren. Veel jon- geren geven aan teleurgesteld te zijn in de reacties en betrokkenheid van de school voor voortgezet onderwijs. Ondanks de zeer gebrekkige opvang na het schoolverla- ten zijn de meeste jongeren redelijk tevreden met hun huidige situatie; zeker de grote meerderheid die werk heeft (meer Nederlanders) ofeen andere vorm van scholing is gaan volgen (meer allochtonen). De kleine groep die in ongunstige omstandigheden verkeert, had veelal ook al voorafgaand aan het schoolverlaten grote problemen. 7.2.2 Schoolverlaten binnen vijfjaar In de eerste vijfjaar voortgezet onderwijs heeft 4.7% van de leerlingen het onderwijs verlaten, waarvan 2.9% zonder diploma en 1.8% met een vbo- of mavo-diploma. Het drop-out-percentage van jongens ligt iets hoger dan dat van meisjes (5.3 versus 4.0%). Het is vooral de ongediplomeerde drop-out die hoger ligt bij jongens, het gediplomeerd voortijdig schoolverlaten ligt bij beide groepen gelijk. De drop-out van met name de OVB-doelgroepen blijkt in het vijfde jaar toegenomen. Slechts 2.1% van de 1.00-leerlingen bevindt zich niet meer in een traject dat kan leiden tot een startkwalificatie; bij de 1.25-leerlingen betreft dit 7.3%, en bij de 1.90-leerlingen 9.2%. De drop-out onder 1.90-leerlingen bestaat uit relatiefveel ongediplomeerden, terwijl die onder 1.25-leerlingen ook relatiefveel gediplomeerden telt. Ook leerlin- gen uit gezinnen met lager opgeleide puders vallen aanzienlijk vaker uit; voor de categorie ouders met maximaal lager onderwijs gaat het om 12%. De positie van allochtone leerlingen is steeds veel slechter dan die van de autochtone leerlingen. Uitschieters in negatieve zin zijn de Marokkaanse leerlingen; 16% van hen heeft het onderwijs voortijdig verlaten. Vanwege de kleine aantallen is overigens ook hier enig voorbehoud nodig bij de interpretatie van de getallen. Verder kan warden ge- concludeerd dat hoe lager het schooltype is, des te hoger de drop-out-percentages 14
  • 15. liggen. Het vbo en met name het ivbo zijn de schooltypen met verreweg de hoogste drop-out-percentages. Aanvullend op de percentages voortijdig schoolverlaters (startkwalificatie-definitie) zijn ook de totaal-percentages ongediplomeerde vbo/avo-verlaters (traditionele defi- nitie) berekend, dus inclusief de doorstromers naar vervolgonderwijs. De verschillen naar sekse, OVB-wegingsfactor, milieu en etniciteit zijn beduidend groter dan bij de percentages voortijdig schoolverlaters het geval is: geslacht: 6% van de jongens, 3% van de meisjes; OVB-wegingsfactor: 2% van de 1.00-leerlingen, 6% van de 1.25- en maar liefst 13% van de 1.90-leerlingen; etnische herkomst: 23% van de Marokkaan- se leerlingen, tegenover 4% van de autochtonen, 6% van de 'overigen' en 10% van de Surinamers en Turken. In het bovenstaande is gekeken naar het percentage drop-outs per categorie leerlin- gen. Daamaast is ook de samenstelling per kenmerk van de groep voortijdig school- verlaters in kaart gebracht, en met name de samenstelling in vergelijking met de niet-schoolverlatersgroep. De drie belangrijkste categorieen vbo/avo-verlaters zijn: ongediplomeerden zonder vervolgonderwijs; ongediplomeerden met vervolgonder- wijs; gediplomeerden zonder vervolgonderwijs. De twee categorieen van ongediplo- meerden komen qua samenstelling sterk overeen: een oververtegenwoordiging van jongens, een sterke oververtegenwoordiging van 1.90- en sterke ondervertegenwoor- digingvan 1.00-Ieerlingen, relatiefveel allochtone jongens en Marokkaanse leerlin- gen. Uit de analyses blijkt dat de leeriing- en schoolloopbaankenmerken geen voor- spellingskracht hebben wat betreft welke leerlingen wel, en welke geen kwalifice- rend vervolgonderwijs gaan volgen. De derde categorie, de gediplomeerde school- verlaters, wijkt sterk af van beide andere categorieSn. Qua verdeling naar sekse en etniciteit komt deze categorie overeen met een representatieve groep leerlingen. Daamaast zijn 1.25-leerlingen sterk oververtegenwoordigd en 1.90-leerlingen sterk ondervertegenwoordigd, en binnen de groep allochtonen zijn juist de meisjes over- vertegenwoordigd. Het is een categorie leerlingen die op school weinig problemen ondervond, maar desondanks na het behalen van het diploma uit het onderwijs stap- te. De groep voortijdig schoolverlaters (bijna 400jongeren) omvat 61% ongediplomeer- de en 39% gediplomeerde leerlingen zonder vervolgonderwijs. De groep blijkt voor 60% uit jongens te bestaan en kent een oververtegenwoordiging van OVB-doel- groepleeriingen (77% 1.90- en 1.25-leerlingen tegenover 45% bij de niet-schoolver- laters). Er zitten ook relatief veel kinderen van laag opgeleide ouders in de school- verlatersgroep. De meeste voortijdig schoolveriaters zijn autochtonen (76%). Dat neemt niet weg dat de allochtone jongeren relatief sterk oververtegenwoordigd zijn 15
  • 16. bij de schoolverlaters: bijna een kwart is van allochtone afkomst, terwijl in de niet schoolverlatersgroep 14% allochtoon is. Vooral Marokkaanse jongens zijn sterk oververtegenwoordigd; zij vormen 4% van de schoolverlaters en slechts 1% van de niet-schoolverlatersgroep. Van de drop-outs is 13% een allochtone jongen, 11% een allochtoon meisje. Binnen de groep ongediplomeerde drop-outs zijn allochtone jon- gens sterk oververtegenwoordigd (22 versus 11%), binnen de groep gediplomeerden juist ondervertegenwoordigd (4 versus 8%). De drop-out van allochtone jongeren is dus beduidend hoger dan die van autochtone jongeren. Toch varieert dit sterk per etnische groep, duidelijke uitschieter zijn de Marokkaanse leerlingen. De relevante 'verklarende' factoren voor de hogere drop- out van allochtonen verschillen dan ook per etnische groep. Voor de Marokkanen zijn hun hogere leeftijd, het lage sociaal milieu en het feit dat ze vaker te vinden zijn op de lagere schooltypen van belang. De veel lagere drop-out van Turkse leerlingen kan vrijwel volledig warden verklaard uit het lagere sociale milieu en uit hun partici- patie aan de lagere schooltypen. Opvallend van de Surinaamse drop-outs is dat zij sterker dan Nederlandse leerlingen afkomstig zijn uit de middel- en hogere sociale milieus en uit de hogere schooltypen. Deze twee factoren spelen bij deze groep dan ook een minder relevante rol. Naast sociaal milieu en schooltype is een derde be- langrijke factor de verblijfsduur in Nederland. Bij niet in Nederland geboren alloch- tonen liggen de percentages voortijdig schoolverlaten veel hoger dan onder in Neder- land geboren allochtone jongeren. Voor alle etnische groepen geldt dat de relatief hoge schoolkeuzen na het basisonderwijs en een problematische schoolloopbaan nauwelijks of niet verklarend zijn voor de hogere drop-out. Behalve kwantitatieve gegevens zijn ook kwalitatieve gegevens beschikbaar. Deze zijn verkregen via gesprekken die zijn gevoerd met in totaal 173 jongeren. Welke redenen geven de drop-outs zelf voor hun voortijdig schoolverlaten? Net als in het vierde jaar is er meestal sprake van een complex van aantrekkende (pull) en afstoten- de (push)factoren. De gediplomeerden noemen meestal de aantrekkingskracht door de arbeidsmarkt als hoofdoorzaak. Bij ongediplomeerden hebben push-factoren de overhand. Waarschijnlijk onder invloed van de leeftijd, zijn motivatieproblemen belangrijker geworden, en spelen gedragsredenen minder vaak een rol. Doubleren in het basisonderwijs geeft bij de gemterviewden een indicatie voor voor- tijdige uitval. Verder kwamen, vooral bij ongediplomeerde voortijdig schoolverla- ters, vaker slechte prestaties en ongeoorloofd verzuim voor. Desondanks vinden vrijwel alle schoolverlaters onderwijs belangrijk. Daarbij ligt de nadruk sterk op de relatie tussen school en een toekomstig werkend leven. Men wil geen theoretische, maar praktijkgerichte scholing. Een opleiding resulteert in een diploma, waarmee 16
  • 17. een aantrekkelijke baan eerder binnen het bereik komt. Het belang van een diploma wordt ook benadrukt door (veelal werkloze) drop-outs, die spijt hebben gekregen van hun beslissing om de school voortijdig te verlaten. Zij hebben zelf ervaren hoe lastighet is om zonder diploma een betaalde baan te bemachtigen. Ook ouders wen- sen een diploma voor hun kind. Dat blijkt uit het feit, dat de ouders van gediplo- meerde schoolverlaters het overwegend eens zijn met de keuze van hun kind. Blijk- baar dringt het niet tot hen door, dat daarmee lang niet altijd een startkwalificatie- niveau is bereikt. Een grote groep ouders staat vrij onverschillig tegenover het voor- tijdig schoolverlaten van hun kind. Zelf zijn zij ook vaak op 12-, 13-jarige leeftijd gaan werken. Zij hebben het ook gered, dus waarom hun kind niet? In een gezin waarin men weinig belang hecht aan onderwijs krijgen jongeren die nonchalante houding met de paplepel ingegoten. Vrienden die negatief tegenover school staan oefenen veel minder vaak invloed uit. Schoolkenmerken hebben in het onderzoek geen zichtbaar effect op voortijdige uitval. De meeste schoolverlaters maken het goed. Na hun uitval hebben ze, niet echt ont- moedigd of gedemotiveerd, de draad weer opgepakt en zijn begonnen aan betaalde arbeid en/of een vorm van scholing. Meestal is men tevreden met deze activiteiten. Het geeft ook weer toekomstperspectief. Werkloze drop-outs, meestal ongediplo- meerd, zijn doorgaans ontevreden en hebben spijt van hun voortijdig schoolverlaten. Ze ervaren hoe moeilijk het is om in de huidige tijd zonder diploma een nieuwe start te maken. Toch gaan ze er van uit dat deze toestand tijdelijk is, en maken ze volop toekomstplannen. Slechts enkele werkloze jongeren verkeren in zorgwekkende om- standigheden. Vrijwel alle drop-outs, ongeacht hun huidige situatie, hebben toe- komstplannen waarin naast een baan ook plaats is voor (vooral beroepsgerichte) scholing en soms ook voor het starten van een eigen bedrijf. Wel dient beseft te warden dat het hier de eerste 1 a 2 jaar na het schoolverlaten betreft. De relatief gunstige situatie van de meeste drop-outs hangt samen met ge- voelens van opluchting over het schoolverlaten en met de relatief gunstige arbeids- mogelijkheden voor 17- tot 20-jarigen. Op langere termijn gezien zijn de perspectie- ven voor deze jongeren veel somberder. Meisjes vinden meer dan jongens dat onderwijs belangrijk is voor hun persoonlijke ontwikkeling. Ze zetten zich ook meer in: maken vaker huiswerk en spijbelen niet zoveel en frequent alsjongens. Niet gedrags-, maar motivatieproblemen brengen hen tot het besluit de school voortijdig te verlaten. Jongens presteren op school slechter dan meisjes. Ze laten zich vaker beinvloeden door hun sociale leven, dat zich meer dan bij meisjes buiten de deur afspeelt. Allochtone schoolverlaters hebben geen gunstige uitgangspositie voor een riante carriere. Hun ouders hebben vaak hoge verwachtingen ten aanzien van het onderwijs 17
  • 18. van hun kinderen, maar de randvoorwaarden in allochtone gezinnen zijn niet hoop- gevend: grote gezinnen, veel eenoudergezinnen, ouders die vaker ongeschoold zijn, hoge werkloosheid, onbekendheid met het Nederlandse onderwijssysteem. Allochto- ne schoolverlaters zijn vaker ongediplomeerd. De jongens warden vaker negatief belnvloed door hun vrienden. Na de uitval uit het onderwijs zijn allochtonen over- vertegenwoordigd in de groep werklozen. Ze hebben achteraf vaker spijt van hun voortijdig school verlaten. De groep leerlingen die na 3 havo is overgestapt naar mbo of leerlingwezen, wijkt in veel aspecten af van de andere schoolverlaters. Dikwijls waren er problemen met het onderwijsniveau. Ook speelde de wens tot een specifieke, meer beroepsgerichte opleiding een rol. Een efficiente rekensom gaf vaak de doorslag voor de beslissing: de overstap leverde vaker tijdwinst op, zonder dat het gewenste eindniveau in gevaar kwam. Het schoolverlaten van deze groep is dus meestal een weloverwogen keuze, en daarom minder dramatisch dan bij de overige drop-outs. Havo/mbo-leerlingen vertonen ook niet de typerende kenmerken van de voortijdig schoolverlater. Ze vin- den zichzelf in gedrag voorbeeldige leerlingen, en zijn afkomstig uit gezinnen, waar onderwijs hoog in het vaandel staat. Bij de zeer voortijdig schoolverlaters (in de eerste vier jaar voortgezet onderwijs) verliep het proces van schoolverlaten veelal zeer problematisch en traumatisch. Het waren vooral problemen binnen of met het onderwijs (push-factoren) die dezejonge- ren het onderwijs deden verlaten. Velen voelden zich in de steek gelaten. Een jaar later bleken de meesten hun weg op de arbeidsmarkt of in mindere mate in nieuwe scholing te hebben gevonden. Het schoolverlaten van de drop-outs in de eerste vijf jaar verloopt aanzienlijk minder problematisch. Vanwege met name een hogere leef- tijd doen zich minder problemen voor met de leerplicht en zijn er minder directe obstakels om tot de arbeidsmarkt of tot altematieve scholing toe te treden. Het zijn dan ook juist vaker de laatste factoren (pull-factoren) die een belangrijke reden vor- men voor het schoolverlaten. De overgrote meerderheid van de drop-outs blijkt be- taalde arbeid te hebben verricht of altematieve scholing te hebben gevolgd. Uit het onderzoek blijkt desondanks dat de gevonden banen van de drop-outs veelal van tijdelijke aard zijn, met weinig uitzicht op een vaste betrekking. Voor het arbeidsperspectief op langere termijn is dit dan ook reden tot zorg. Het merendeel van de drop-outs is zeker niet ongemotiveerd of gedesillusioneerd (integendeel de arbeidsmoraal ligt juist hoog), hetgeen een gunstige voorwaarde is om middels het creeren van exteme arbeidsmarktfaciliteiten of -mogelijkheden ook deze jongeren in de toekomst een bevredigende positie in de maatschappij te bieden. 18
  • 19. 1.3 Het overheidsbeleid In de loop der jaren zijn zowel door de rijksoverheid als door andere instanties vele maatregelen getroffen, voorzieningen tot stand gebracht, methodieken ontwikkeld en expertise opgebouwd om het voortijdig schoolverlaten terug te dringen. In het recen- te overheidsbeleid krijgt dit probleem (opnieuw) in mime mate de aandacht, we noemen de nota's 'Profiel van de tweede fase voortgezet onderwijs' (MO&W, 1991) en 'Een goed voorbereide start' (MO&W, 1993a). In deze nota's wordt het probleem van voortijdig schoolverlaten aanzienlijk breder gedefinieerd dan tot voor kort ge- bruikelijk was, namelijk het zonder diploma verlaten van het onderwijs. In de nieu- we definitie is de voortijdig schoolverlater een leerling die geen 'startkwalificatie', ofwel een kwalificatieniveau dat ten minste vergelijkbaar is met het primair leerling- wezen, kort-mbo of 2 jaar met goed gevolg afgesloten mbo, heeft behaald. Dit bete- kent dat ook bijvoorbeeld jongeren met (uitsluitend) een vbo- of mavo-diploma tot de voortijdig schoolverlaters warden gerekend. Binnen de groep voortijdig school- verlaters wordt wel expliciet een harde kem onderscheiden: de categorie leerlingen die zonder vbo- of mavo-diploma het onderwijs verlaten. Vanwege twijfels over de brede reikwijdte en de haalbaarheid van een startkwalifica- tie voor iedereen hebben zich enkele wijzigingen en nieuwe ontwikkelingen voorge- daan. Van een meer recente datum bijvoorbeeld is de formele gelijkstelling van het diploma havo en vwo aan het niveau van de start-kwalificatie. Verder is binnen de landelijke kwalificatiestmctuur een nieuw eigenstandig niveau geformuleerd gelegen onder het primair niveau: het assistentenniveau. En binnen het vbo zijn vergaande voomemens voor het ontwikkelen van een arbeidsmarktgerichte leerweg. In de nota 'Een goed voorbereide start' wordt een uitgebreide matrix aan preventieve en curatieve maatregelen voorgesteld, om het voortijdig schoolveriaten terug te drin- gen. De drop-outs warden hierbij globaal ingedeeld in drie groepen: de arbeids- marktgerichte schoolverlaters, de moeilijk lerende schoolveriaters en de moeilijk grijpbare' schoolverlaters. Naast algemene maatregelen wordt voor elke groep een aantal specifieke maatregelen voorgesteld. Voorbeelden van reeds genomen ofnog te realiseren maatregelen zijn: het ontwikkelen van een regionale meld- en coordi- natiefimctie, invoering van een meldplicht voor scholen, diverse nieuwe vormen van opleidingstrajecten binnen het reguliere onderwijs, landelijke bundeling van experti- se en diverse maatregelen gericht op het versterken van de verantwoordelijkheid van scholen. 19
  • 20. 1.4 Defmiering van voortijdig schoolverlaten Voor een goed inzicht in de diverse definities van 'voortijdig schoolverlaten' syste- matiseren we kort de uitstroom uit het vbo/avo aan de hand van twee relevante cnte- na: het diploma: behalen van het diploma betekent het succesvol afronden van opleiding. Het diploma is zeer relevant voor vervolgonderwijs (toelatingseisen) en voor de arbeidsmarkt (functie-eisen en erkenning). het doorstromen naar kwalificerend vervolgonderwijs: na het verlaten van het vbo/avo kan al dan niet warden doorgestroomd naar (kwalificerend) vervolgon- derwijs. Met kwalificerend vervolgonderwijs bedoelen we dat onderwijs dat kan leiden tot een startkwalificatie, zoals leerlingwezen, mbo en hogere vormen van vervolgonderwijs. Ook 0 & S-cursussen (Orientatie- en Schakelcursussen) binnen leerlingwezen en mbo beschouwen we als tussen- of opstap naar een startkwalificatie. Het vormingswerk beschouwen we als niet-kwalificerende scholing. In de volgende figuur geven we de uitstroom in het vbo/avo schematisch weer. Figuur 1.1 - Uitstroom-categorieenin hetvbo/avo kwalificerend vervolgonderwijs nee ja diploma nee ja B D Categorie A omvat de jongeren die het vbo/avo zonder diploma verlaten en die niet doorstromen naar kwalificerend vervolgonderwijs. Qua onderwijspositie verkeert deze groep in de meest ongunstige situatie. In recente beleidsnota's wordt deze groep als de harde kem van voortijdig schoolverlaters aangeduid. Categorie B omvat alle jongeren die zonder diploma het vbo/avo verlaten en vervolgens nog wel instromen in kwalificerend vervolgonderwijs. Categorie C omvat de jongeren die het diploma vbo/avo behalen en vervolgens niet doorstromen naar vervolgonderwijs. Het betreft veelaljongeren met een tot dan relatief weinig problematische schoolloopbaan, maar die niet aan het startkwalificatie-niveau is toegekomen. Categorie D ten slotte, be- treft de gediplomeerde leerlingen die verder gaan met vervolgonderwijs. Uiteraard rekenen we deze categorie niet tot de probleemcategoriegn. Aldus zijn drie catego- 20
  • 21. rieen van 'problematische uitstromers' te onderscheiden, die onderling sterk ver- schillen in hun onderwijspositie en -loopbaan. In de dataverzameling van het schoolverlatersonderzoek is gekozen voor een brede aanpak waarin alle drie de probleemcategorieen zijn opgenomen. Dus alle jongeren die zonder diploma uitstroomden (en al dan niet naar vervolgonderwijs overstapten) en allejongeren die met diploma stopten met vervolgonderwijs (ofhierin in een zeer vroeg stadium al weer afhaakten). Dit maakt het voor ons mogelijk om diverse groe- pen te onderscheiden en met verschillende definities rekeningte houden: De meer traditionele definitie van een voortijdig schoolverlater is: een leerling die zonder diploma de eerste fase van het voortgezet onderwijs verlaat. Belang- rijkste criterium is hierbij dus (wat betreft de lagere schooltypen) het behalen van het diploma. In Figuur 1.1 betreft het de categorieen A en B. Een meer recente definitie van voortijdig schoolverlaters is de startkwalificatie- deflnitie: alle leerlingen die het onderwijs verlaten zonder startkwalificatie (A en C). Deze groep omvat zowel gediplomeerden als ongediplomeerden. Overi- gens wordt er regelmatig op gewezen dat het in dit verband beter zou zijn te spreken over voortijdig onderwijsverlaters. We stellen in deze rapportage de startkwalificatie-definitie van voortijdig schoolver- laters centraal. Als we spreken over voortijdig schoolverlaters of drop-outs betreft het (tenzij anders venneld) deze definitie. Daamaast besteden we ook aandacht aan de meer traditionele definitie van voortijdig schoolveriaten: de totale groep ongedi- plomeerden. 1.5 De onderzoeksvragen In aansluiting op de twee eerdere schoolveriatersonderzoeken is in het schooljaar 1995/96 gestart met de dataverzameling voor een derde onderzoek. De verwachting was dat de uitval veel gedifferentieerder zou zijn dan die in de eerste twee onderzoe- ken. De leerlingen zijn ouder en vaker niet meer leerplichtig, er is meer informatie over mbo- en leerlingwezen, havo kan in principe voltooid zijn, een deel van de jongeren zit op startkwalificatie-niveau, er is meer bekend over de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt. Zoals eerder opgemerkt maakt het schoolverlaterson- derzoek deel uit van de OVB-evaluatie. Voor het cohort waar het hier om gaat, OVB-cohort 88-8, was 1995/96 de zesde en tevens laatste meting. Daama zouden de leerlingen te zeer verspreid zijn over opleidingen en werk om de groep nog te kun- nen volgen. 21
  • 22. De schoolverlaters vallen in diverse groepen uiteen, waarbij de belangrijkste wordt gevormd door degenen die zonder diploma uit het hele onderwijs verdwijnen en ook niet meer in deeltijdopleidingen zijn terug te vinden. Een andere groep wordt ge- vormd door degenen die weliswaar een diploma hebben behaald, maar niet het ni- veau van een startkwalificatie. Een derde ook eerder in de onderzoeken onderschei- den groep is die van leerlingen die zonder v.o.-diploma in leerlingwezen of (k)mbo zijn terecht gekomen, een groep die in de tweede meting een zwakkere achtergrond bleek te hebben dan degenen die niet op een vervolgopleiding zitten maar wel een diploma hebben. Het is belangrijk om behalve de omvang van de verschillende groe- pen vast te stellen hoe binnen zesjaar voortgezet onderwijs de relaties liggen: gelden ook voor deze nieuwe schoolverlaters de bevindingen uit eerdere metingen betref- fende de relatie tussen kansarme achtergronden en toekomstperspectieven? Voor een groot deel is de indeling van categorieen schoolverlaters die met name in de tweede meting is gehanteerd weer van toepassing. De enige echt nieuwe groep zijn degenen die een havo-diploma hebben behaald. In navolging van de tweede meting warden de leerlingen die een part-time traject mbo of leerlingwezen volgen niet als schoolverlaters gekemnerkt, maar wordt binnen deze groep wel onderscheid gemaakt tussen degenen met en zonder diploma. Ook zullen weer degenen die bij een streekschool alleen een opvang- of orientatiecursus volgen wel als voortijdig schoolverlater warden gezien. Zoals gezegd bestonden de eerdere onderzoeken steeds uit twee onderdelen: een kwantitatief en een kwalitatief deel. In het kwantitatieve gedeelte werd steeds de omvang van het schoolverlaten vastgesteld en werd via secundaire analyses nage- gaan wat de relevante achtergrond- en vooropleidingskenmerken van de schoolverla- ters waren in vergelijking met schoolblijvers. Daamaast werden verschillen tussen allochtone en autochtone groepen onderzocht. In het kwalitatieve gedeelte werd in de breedte (vragenlijsten) en in de diepte (interviews) nagegaan wat volgens de leer- lingen zelfde redenen voor het verlaten van het onderwijs waren, en wat hun huidige situatie en toekomstperspectief is. Voor de derde meting zijn de budgettaire midde- len beperkter; daarom wordt alleen het kwantitatieve gedeelte uitgewerkt, aangevuld met het breedtegedeelte van het kwalitatieve deel. De nieuwe groep schoolverlaters wordt in grote lijnen deels vanuit dezelfde onder- zoeksvragen als in de tweede meting onderzocht. De belangrijkste onderzoeksvragen luiden als volgt: 22
  • 23. A. Wat betreft het kwantitatieve deel: 1. Wat is de omvang van de groep schoolverlaters binnen zes jaar voortgezet on- derwijs, uitgesplitst naar leerling-, gezins- en schoolloopbaankenmerken? 2. Zijn er wat betreft het schoolverlaten verschillen tussen schoolverlaters volgens de traditionele definitie (ongediplomeerd schoolverlaten) en volgens de meer recente definitie (schoolverlaten zonder startkwalificatie)? 3. Welke verschillen bestaan er in achtergrond-, loopbaan- en schoolkenmerken tussen schoolverlaters en niet-schoolverlaters? Met welke van die kenmerken kan het al-dan-niet voortijdig schoolverlaten het beste voorspeld warden? B. Wat betreft het' kwalitatieve' deel: 4. Wat zijn redenen van het voortijdig schoolverlaten volgens de leerlingen zelf? 5. Welke eigenschappen of omstandigheden hangen samen met het voortijdig schoolverlaten? 6. Hoe ziet de verdere onderwijs- en arbeidsmarktloopbaan van de schoolverlaters eruit? 7. Wat zijn hun toekomstplannen en -verwachtingen? 1.6 De opbouw van het rapport Na dit inleidende hoofdstuk volgt een hoofdstuk 2 waarin de onderzoeksopzet en re- presentativiteit van het onderzoek worden beschreven. Daama volgt in hoofdstuk 3 het verslag van het kwantitatieve deelonderzoek, waarin we ingaan op de achter- grondkenmerken van de voortijdig schoolveriaters en tevens nagaan welke verschil- len er bestaan tussen schoolverlaters en niet-schoolverlaters. Daama gaan we in hoofdstuk 4 uitgebreid in op de overgang van de schoolverlaters van het (dag)onder- wijs naar de arbeidsmarkt en (eventuele) vervolgopleidingen. We sluiten het rapport af met een samenvattend hoofdstuk 5. 23
  • 24. 24
  • 25. 2 Onderzoeksopzet Het onderhavige schoolverlatersonderzoek vloeit voort uit het OVB-schoolloopba- nenonderzoek. In paragraaf2.1 beschrijven we daarom eerst de opzet van dat onder- zoek. In paragraaf2.2 gaan we vervolgens kort in op de eerste twee schoolverlaters- onderzoeken. Paragraaf 2,3 vormt de kem van dit hoofdstuk; behandeld wordt de opzet van het onderhavige, derde schoolverlatersonderzoek. De informatie in deze eerste drie paragrafen is overigens voor een deel al aan de orde geweest in de eerdere rapporten over het schoolverlaten (De Wit & Dekkers, 1994; De Wit, Harkink, Oyen & Dekkers, 1995). We sluiten het hoofdstuk af met een samenvatting in paragraaf 2.4. 2.1 Het OVB-schooIloopbanenonderzoek In het schooljaar 1988/89 vond de eerste meting plaats van de longitudinale onder- zoeken in het basisonderwijs in het kader van de landelijke OVB-evaluatie. Gestart werd met drie cohorten tegelijk, te weten in de groepen 4, 6 en 8. Bij de leerlingen zijn toetsgegevens verzameld (taal, rekenen en intelligentie), bij hun ouders gege- vens over gezinskenmerken en bij de scholen gegevens over hun werkwijze en de aanpak van onderwijsachterstand. In deze cohortonderzoeken bestaat de totale steekproefuit twee delen: een referentie- steekproef en een aanvullende steekproef. De referentiesteekproef omvat een toe- valsselectie van 3.5 procent ofwel 279 scholen die representatief kunnen worden geacht voor alle basisscholen. Deze steekproef telt echter te weinig scholen die voor de OVB-evaluatie van belang zijn. Er zitten namelijk nauwelijks scholen in met veel allochtone kinderen en/of autochtone arbeiderskinderen, de twee belangrijkste doel- groepen van het OVB. Vandaar dat de referentiesteekproefis aangevuld met scholen waar die leerlingen oververtegenwoordigd zijn. Dit zijn met name scholen in onder- wijsvoorrangsgebieden, de zogenaamde gebiedsscholen. In totaal zijn in het school- jaar 1988/89 ongeveer 40.000 leerlingen op 696 basisscholen bij de cohortonderzoe- ken betrokken geweest, waarvan circa 13.000 in groep 8. Van alle leeriingen die in groep 8 van het basisonderwijs zijn getoetst is ongeveer de helft geselecteerd voor verder onderzoek in het voortgezet onderwijs. Zij doen dus ook mee in het schoolloopbanenonderzoek. Bij de selectie van die leerlingen is uit- gegaan van de steekproefopzet van de OVB-cohortonderzoeken. Uit de referentie- 25
  • 26. steekproef van de cohortonderzoeken zijn op toevalsbasis 140 scholen getrokken. Het was de bedoeling dat alle leerlingen op die scholen in het voortgezet onderwijs verder gevolgd zouden worden. Deze leerlingen kunnen als representatief warden beschouwd voor alle leerlingen die in 1989 het basisonderwijs verlieten. Ook deze representatieve steekproef is aangevuld met scholen waar relatief veel leerlingen uit de OVB-doelgroepen op zitten. Daarbij is er rekening mee gehouden dat het voor het beleid ten aanzien van allochtonen van belang is dat het onderzoek ook informatie oplevert over verschillen in schoolloopbanen tussen de etnische groe- pen. Er is daarom voor gezorgd dat de belangrijkste etnische groepen - de Marokka- nen, Turken en Surinamers - in voldoende mate vertegenwoordigd zijn. Gestreefd is naar een minimum aantal van 300 leerlingen per etnische groep. Om dat aantal te bereiken zijn 200 scholen geselecteerd als aanvulling op de 140 scholen in de refe- rentiegroep. Het totale aantal basisscholen dat is geselecteerd voor het OVB-school- loopbanenonderzoek kwam hiennee op 340 en het aantal geselecteerde leerlingen op ruim 5000, waaronder ruim 1500 allochtone leerlingen (vgl. Mulder, 1991). Jaarlijks warden aan de scholen voor voortgezet onderwijs gegevens opgevraagd over het schooltype en het leerjaar waarin de leerlingen onderwijs volgen, over hun rapportcijfers voor de vakken Nederlands en wiskunde en, indien van toepassing, over de samenstelling van het vakkenpakket. Inmiddels is gerapporteerd over zes jaar voortgezet onderwijs (Mulder, 1991; Mulder & Pijl, 1992; De Wit, Suhre & Mulder, 1993; Suhre, 1995; Suhre, De Wit& Mulder, 1995, 1996). Over een tweede cohort, gestart in 1992, is inmiddels een rapport verschenen over de situatie in het eerste jaar voortgezet onderwijs (Mulder & Suhre, 1995; De Wit, Suhre & Mulder, 1996). Indien in een meting uit het OVB-schoolloopbanenonderzoek bleek dat een leerling niet meer op dezelfde school voor voortgezet onderwijs zat, is de directeur gevraagd om de naam en het adres van de nieuwe school op te geven. Vervolgens is de direc- teur van de nieuwe school benaderd. Indien men niet op de hoogte was van de nieu- we school of van eventueel andere vertrekredenen van een leerling, is het telefoon- nummer van de leerling opgevraagd. Vervolgens is de leerling thuis gebeld met de vraag ofhij ofzij nog op school zit en zoja op welke school. Wanneer een leerling was verhuisd, was hij/zij meestal niet meer onder het oude telefoonnummer te bereiken. De enige mogelijkheid om de nieuwe school van de leerling te achterhalen was informatie in te winnen bij de afdeling leerplichtzaken van de betreffende gemeente. Hoewel de reactie op een dergelijk verzoek per ge- meente verschilde, is in bijna alle gevallen de gevraagde informatie verkregen. Die informatie betrof ofwel de naam en het adres van de nieuwe school ofwel de mede- deling dat de betreffende leerling het onderwijs had verlaten. 26
  • 27. De vijfde meting betrofeen meer complexe dataverzameling omdat de meeste leer- lingen op vbo en mavo inmiddels eindexamen hadden gedaan. Om te achterhalen wat die leerlingen na het eindexamen zijn gaan doen, zijn bij de vbo- en mavo-scho- len in oktober/november 1993 voor elke leerling die eindexamen had gedaan gege- vens opgevraagd over de eindexamenresultaten, de vervolgopleiding ofandere acti- viteiten van de leerling, en het prive-adres en telefoonnummer. Wanneer de v.o.- school de naam en adres van een vervolgschool had opgegeven, kon de leerling op die nieuwe school verder warden gevolgd. Gegevens over de leerlingen die geen vervolgonderwijs waren gaan volgen of van wie dat niet bekend was, moesten via de leerlingen zelf (of hun ouders) warden opgevraagd. In het algemeen gold (en geldt) dat de verdere schoolloopbaan via de scholen is vastgelegd en de beroepsloopbaan via de leerlingen/ouders zelf. In januari/februari 1994 zijn de vervolgopleidingen benaderd met de vraag of de betreffende leerling bij hen stand ingeschreven en zoja, welke richting hij/zij volgde. Van het overgrote deel van de leerlingen die niet meer op de 'oude' school zaten kon warden vastgesteld of ze naar een nieuwe school waren gegaan, of dat ze vrijwillig of noodgedwongen (bv. wegens vertrek naar buitenland, ziekte of plaatsing in ge- vangenis) het reguliere onderwijs hadden verlaten. Bij de zesde metipg, uitgevoerd in 1995 werd de dataverzameling nog complexer. De meeste havo-leerlingen hadden inmiddels ook eindexamen gedaan, en ook de vertraagde (i)vbo- en mavo-leerlingen waren van school af. Maar nog steeds bevond zich een deel van de leerlingen in het reguliere voortgezet onderwijs, in ieder geval gold dit voor de vwo-leeriingen. De data-verzameling kwam in grote lijnen overeen met die van de vijfde meting. In geval van een vervolgopleiding - in het zesde jaar ook regelmatig in het hbo - is de schoolloopbaan van de leerlingen via de scholen vastgesteld, in de overige gevallen zijn gegevens over eventuele activiteiten verzameld bij de leerlingen zelf of hun ouders. De leerlingen die al in het vierde jaar eindexamen hadden gedaan en in het vijfde jaar aan een vervolgopleiding waren begonnen, waren gaan werken of iets anders waren gaan doen, zijn ook in de zesde meting meegenomen. Informatie over deze groep is eveneens hetzij via de school, hetzij via de leerling thuis opgevraagd. 2.2 De eerste twec schoolverlatersonderzoeken In de eerste vier jaren van het schoolloopbanenonderzoek zijn de analyses en rap- portages alleen gericht geweest op de leerlingen in het reguliere voortgezet onder- wijs. Aan de (nog kleine groep) voortijdig schoolverlaters is in het vierde jaar een apart onderzoek gewijd (De Wit & Dekkers, 1994). Omdat de groepschoolverlaters 27
  • 28. na het vierde jaar veel omvangrijker werd, is deze meegenomen in het totaalover- zicht van de rapportages over het vijfde en zesde jaar (Suhre, De Wit & Mulder, 1995, 1996). In het onderhavige schoolverlatersonderzoek wordt specifiek ingegaan op de totale groep schoolverlaters. De groep omvat alle leerlingen uit het oorspron- kelijke OVB^cohort die tussen het eerste schooljaar (1989/90) en maart/april van het zesde schooljaar het voortgezet onderwijs hebben verlaten. In aantallen betreft dit zo'n 570 drop-outs die in de eerste vijfjaar het voortgezet onderwijs verlieten (uit het eerste schoolverlatersonderzoek), en vooralsnog 376 (ex)leerlingen die in het zesde jaar mogelijk drop-out werden. De vijfde dataverzameling van het schoolloopbanenonderzoek is uitgevoerd in 1994. Het opsporen van de leerlingen die van school af(b)leken te zijn heeft tussen mei en augustus 1994 plaats gevonden. Voor het vaststellen van de omvang van de groep schoolverlaters is niet uitsluitend afgegaan op de opgave van de scholen voor voort- gezet onderwijs. De indruk bestond dat scholen soms leerlingen, en met name al- lochtone leerlingen, als voortijdig schoolverlater kenmerkten, terwijl zij in werkelijk- heid van school gewisseld zijn zonder dit aan de oude school door te geven. Vandaar dat eind 1994 ten behoeve van het tweede schoolverlatersonderzoek van iedere leer- ling nogmaals viaeen extra telefonische dataverzameling is nagegaan ofhij/zij daad- werkelijk voortijdig schoolverlater was (net als in het eerste schoolverlatersonder- zoek). De opzet van het tweede schoolverlatersonderzoek is verder in grote lijnen hetzelfde gebleven als die van het eerste onderzoek. Het betrof twee deelonderzoe- ken, namelijk een kwantitatief en een kwalitatief. 2.3 Het derde schoolverlatersonderzoek 2.3.1 Opzet Oorspronkelijk was het de bedoeling het derde schoolverlatersonderzoek op identie- ke wijze uit te voeren als de voorafgaande twee. Helaas is dat niet gelukt. Enerzijds had dat te maken met problemen bij het vinden van financiele middelen voor de uitvoering van het onderzoek, en anderzijds - mede als gevolg daarvan - met het feit dat het traject van budgetverwerving en de uiteindelijke toekenning zodanig uitliep dat de oorspronkelijk geplande termijnen bij de dataverzameling niet meer gehaald konden warden. Dit heeft er toe geleid dat uiteindelijk de opzet van het onderzoek moest warden gewijzigd en dat veel meer achteraf informatie moest wor- den verzameld bij de (ex)leerlingen. 28
  • 29. Binnen het onderzoek wordt een kwantitatief en een kwalitatief deelonderzoek on- derscheiden. We gaan hiema kort in op de inhoud van elk van beide. A. Net kwantitatieve deel Evenals in de vorige metingen wordt voortgebouwd op de dataverzameling in het LEO-schoolloopbanenonderzoek. De zesde meting is in oktober/november 1994 en januari/febmari 1995 uitgevoerd. De dataverzameling was uiterst complex omdat er diverse groepen leerlingen te onderscheiden waren waarover op uiteenlopende wijze gegevens verzameld moesten warden. Ten eerste was er de groep leerlingen die nog in het 'reguliere' v.o. zat. De meesten van hen zaten in 6 vwo, een kleiner deel zat op een ander schooltype. Voor gegevens over deze leerlingen konden we nog bij de 'oude' school terecht (via voorbedrukte formulieren). Wanneer de leerling niet meer op school zat, is de directeur/admini- stratie verzocht de naam en het adres op te geven van de school waar de leerling naar toe is gegaan. Indien die 'nieuwe' school al in ons bestand zat, is de leerling aan die school toegevoegd. Was de school nog niet bij het onderzoek betrokken, dan is deze in het bestand opgenomen. Indien een leerling zonder de school hiervan in kennis te stellen, was verhuisd, van school was veranderd of om andere redenen van school wegbleef, is de leerling thuis telefonisch benaderd. Een tweede groep bestond uit havo-leerlingen (en een kleinere groep vertraagde vbo- en mavo-leerlingen) die eindexamen hadden gedaan. Om te achterhalen wat die leerlingen na het eindexamen zijn gaan doen, hebben de scholen in oktober/novem- ber 1994 voor elke leerling die eindexamen had gedaan een voorbedrukt kettingfor- mulier ontvangen waarop de directie/administratie de volgende vragen diende te beantwoorden: - Is de leerling geslaagd? - In welke vakken en op welk niveau heeft de leerling eindexamen gedaan? Welk cijfer heeft hij/zij daarvoor gehaald? - Is de leerling een vervolgopleiding gaan volgen? - Zo ja, wat is het type opleiding en de naam en het adres van de betreffende school? Zo nee, wat is de leerling dan wel gaan doen? (betaald ofvrijwilligerswerk, mili- taire dienst, huishouden, e.d.) Wat is het adres en telefoonnummer van de leerling? Wanneer de v.o.-school de naam en adres van een vervolgschool had opgegeven, kon de leeriing op die nieuwe school verder Warden gevolgd. Gegevens over de leerlmgen die geen vervolgonderwijs waren gaan volgen of van wie dat niet bekend 29
  • 30. was, moesten via de leerling zelf(of hun ouders) warden opgevraagd. In het alge- meen gold dat de verdere schoolloopbaan via de scholen is vastgelegd en de beroeps- loopbaan via de leerling/ouders. Het grootste deel van de leerlingen bleek na het examen voor een vervolgopleiding te hebben gekozen. In januari/februari zijn die onderwijsinstellingen benaderd met de vraag of de betreffende leerling bij hen stand ingeschreven en zo ja, welke richting hij/zij volgde. Een derde groep werd gevormd door vbo- en mavo-leerlingen die in 1993/94 eind- examen hadden gedaan en al eenjaar op een vervolgopleiding (meestal mbo ofleer- lingwezen) zaten, werkten of andere activiteiten waren gaan uitvoeren. Gegevens over deze leerlingen zijn eveneens hetzij via de school, hetzij via de leerling thuis opgevraagd. Uit het aldus verkregen schoolloopbanenbestand is een eerste beeld ontstaan van de nieuwe schoolverlaters. Met behulp van deze gegevens is een bestand beschikbaar gekomen waarop analyses kunnen warden uitgevoerd ter beantwoording van de onderzoeksvragen 1 tot en met 3. B. Het kwalitatieve deel (breedte-onderzoek) Ter beantwoording van de vragen 4 tot en met 6 kon om budgettaire redenen alleen het breedte-onderzoek warden uitgevoerd. De diepte-interviews bij nieuwe school- verlaters moesten achterwege blijven. Het breedte-onderzoek hield in dat bij de in het kwantitatiefgedeelte vastgestelde groep schoolverlaters een schriftelijke vragen- lijst is afgenomen. Vanwege de vertraging bij de project-toekenning was het pas mogelijk deze gegevens in het najaar van 1996 te verzamelen. Voor dit onderdeel is aangesloten bij de gegevens uit het kwantitatieve onderzoek. Eerst is op basis van de door scholen, ouders en leerlingen zelf geleverde informatie een zo betrouwbaar mogelijk onderscheid gemaakt tussen schoolverlaters en niet- schoolverlaters. Vervolgens zijn de namen en adressen van deze leerlingen in de betreffende bestanden opgezocht. Van een redelijk groot deel van de leerlingen wa- ren de adressen en/oftelefoonnummers niet bekend ofniet compleet; met behulp van (cd) telefoongidsen zijn ze zoveel mogelijk aangevuld. Na de herfstvakantie hebben we aan deze leerlingen de schriftelijke vragenlijst toegestuurd met het verzoek deze binnen een week te retoumeren. Om hen te motiveren werd in de begeleidende brief gemeld dat uit de totale groep van respondenten er 15 zouden warden geselecteerd die een cadeaubon zouden ontvangen. Omdat we er van uitgingen dat in de periode voorjaar 1995 - najaar 1996 een aantal leerlingen was verhuisd, met name uit het ouderlijk huis vertrokken, hebben we in de brief ook gevraagd of, wanneer dat het geval was, de ontvanger de brief wilde doorsturen naar de geadresseerde of naar het 30
  • 31. ITS wilde bellen. In november hebben we alle leerlingen die nog niet gereageerd hadden telefonisch laten benaderen met het verzoek de vragenlijst alsnog in te vullen en op te sturen. De veldwerkperiode van dit kwalitatief onderzoeksdeel is half de- cember afgesloten. In de vragenlijst is onder andere nagegaan: - wat de reden van uitval is geweest; - of ze op dat moment nog een (deeltijd)opleiding volgen; - ofze plannen hebben om verder onderwijs te volgen; - of ze deelnemen aan een of ander opvangproject en zo ja welk; of ze betaald of onbetaald werk hebben en zo ja welk; of ze hun huidige situatie zouden willen veranderen en zo ja, hoe ze dat willen bereiken; hoe hun ouders tegenover het schoolverlaten staan; hoe de invloed van vrienden is geweest. Met behulp van deze gegevens kan een globaal beeld warden verkregen van de schoolverlaters en van de redenen van uitval en hun huidige situatie. Als ijkpunt voor 1995 is in de vragenlijst - in navolging van de eerste twee metin- gen - april genomen. Het ging er dus in eerste instantie om of de leerlingen op dat moment schoolveriater waren ofniet. 2.3.2 Respons en representativiteit Wat respons betreft kunnen verschillen onderzoeken, respectievelijk fases warden onderscheiden. We gaan hiema in op elk van die fasen. Het schoolloopbanenonderzoek Het startpunt voor het onderhavige onderzoek is hetschoolloopbanenonderzoek. In de loop van de zes onderzochtejaren is er sprake geweest van permanente en tijdelij- ke uitval van leerlingen. De permanente uitval is veroorzaakt door non-respons van scholen en door het spoorloos raken van leerlingen, bijvoorbeeld door migratie. De tijdelijke uitval deed zich voor wanneer een leerling van school veranderde en later op een nieuwe school weer werd teruggevonden. Deze leerlingen verdwenen tijdelijk uit de onderzoeksgroep, totdat zij op de nieuwe school weer verder gevolgd konden warden. Uit berekeningen van Suhre, De Wit & Mulder (1996) blijkt dat in de onderzochte periode het aantal leerlingen en ex-leerlingen dat heeft deelgenomen is gedaald van 5322 m het eerste jaar naar 4525 in het zesde jaar. De toename van de non-respons 31
  • 32. hangt onder meer samen met de steeds complexer wordende dataverzameling. De leeriingen die eindexamen hebben gedaan, waren moeilijker te achterhalen. Het kwamnogal eens voor dat bij de school niet bekend was wat de leerlingen van plan was te gaan doen, of dat de leerling in de tussentijd van gedachte was veranderd. Bovendien hebben de scholen soms aan meer dan een dataverzamelingsronde moe- ten deelnemen, hetgeen de non-respons iets vergroot heeft. Van ruim 19% van de leeriihgen uit de eerste meting ontbreken de gegevens van het zesde jaar. Suhre et al. zijn daarom nagegaan of er sprake is van selectieve non-res- pons. Zij hebben daarvoor de totale groep uitvallers op een aantal kenmerken verge- ieken met de respons-groep. Uit deze analyses blijkt dat - net zoals bij de eerdere metingen - leerlingen met het OVB-gewicht 1.90 duidelijk zijn oververtegenwoor- digd bij de uitvallers. De non-respons bij deze categorie is opgelopen tot ruim 30%. Het grootst is de uitval bij de Marokkanen; daama volgen de Antillianen/Arubanen, de Surinamers en Turken. Deze verschillen zijn voor zowel OVB-gewicht en her- komstland relevant (Cramers V >.15). Vanwege deze selectieve uitval zijn Suhre et al. nagegaan in hoeverre de referentie- steekproef nog representatief is voor het hele cohort 88-8. Daarvoor hebben zij de referentiesteekproeven van beide meetmomenten op enkele kenmerken met elkaar vergeleken. Deze kenmerken waren: OVB-gewicht, opleiding en beroep vader, taal- en rekenprestaties van de leerlingen in groep 8. Op geen van de kenmerken zijn significante verschillen geconstateerd tussen de twee steekproeven. De enigszins selectieye uitval heeft de representativiteit van de referentiesteekproef dus niet aan- getast. Vervolgens is ook gecontroleerd in hoeverre de allochtone leerlingen die deelnamen aan de zesde meting qua toetsprestaties vergelijkbaar waren met de allochtone leer- lingen in cohort 88-8. Hieruit kwam naar voren dat de prestaties van de Marokkaan- se en Turkse 1.90-leerlingen waarover in de zesde meting gegevens zijn verkregen iets beter scoorden. De Surinaamse, Molukse en Antilliaanse en 'overige' 1.90-leer- lingen daarentegen haalden iets lagere prestaties. In alle zes de metingen is er sprake van een relatief hogere non-respons onder 1.90- leerlingen. Daarvoor zijn verschillende factoren aan te wijzen. In de eerste plaats hebben de scholen waarop deze leerlingen zitten vaker deelname aan het onderzoek geweigerd. Mogelijk had dat te maken met een grotere onderzoeksmoeheid op deze scholen, eventueel in combinatie met het feit dat zij gemiddeld een groter aantal formulieren toegestuurd kregen. Een andere verklaring is dat allochtone leerlingen sneller niet meer getraceerd kunnen warden, omdat zij bijvoorbeeld eerder remigre- 32
  • 33. ren en verhuizen. Een andere mogelijkheid is dat 1.90-leerlingen het voortgezet on- derwijs vaker voortijdig hebben verlaten. Het schoolverlatersonderzoek Uit door De Wit op basis van het schoolloopbanenbestand uitgevoerde analyses is gebleken dat er in het zesde jaar in totaal 369 mogelijke drop-outs waren bijgeko- men. Van een deel van deze leerlingen was geen (volledig) adres- of telefoonnum- mer beschikbaar. Het ging om 58 personen; in totaal zijn 311 vragenlijsten ver- stuurd. Er zijn slechts enkele vragenlijsten door de PTT teruggestuurd vanwege het feit dat het adres niet meer klopte. Bij het telefonisch rappel waren er geen leerlingen die aangaven de vragenlijst niet te willen retoumeren. Desondanks zijn er van deze uitgezette vragenlijsten uiteindelijk 135 ingevuld geretoumeerd. Ten opzichte van het uitgezette aantal is dat een respons van 43.4%. Ten opzichte van het totaal aantal drop-outs echter bedraagt de respons 36.6%. We moeten hierbij dus bedenken dat al 15.7% van de non-respons veroorzaakt werd doordat we niet over volledige adresge- gevens beschikten. Op zich is de uiteindelijke respons - na zo'n tussenliggende periode - niet echt zo slecht. We vermoeden dat een groot deel van de vragenlijsten op adressen zijn beland waar de geadresseerde niet meer woonde en waar de nieuwe bewoners ze hebben weggegooid. De vraag is nu aan de orde in hoeverre de respons selectief is. Om dat te onderzoe- ken hebben we de respons van de 135 leerlingen wat betreft een aantal achter- grondkenmerken afgezet tegen die van alle 369 drop-outs uit het zesde jaar, te weten geslacht, opleiding ouders, etnische herkomst en OVB-weegfactor. Daar komt het volgende uit naar voren. De respons onder meisjes ligt aanzienlijk hoger dan die onder jongens: 43.0 versus 30.4%. Tussen de verschillende opleidingscategorieen zijn de verschillen niet zo spectaculair. Er zit ook geen lijn in de responspereentages naar ouderlijke opleiding. Relatieflaag is de respons van de mbo-opgeleiden (30.6%), en relatiefhoog die van de categorie eerste trap v.o. voltooid (44.9%). Qiia etnische herkomst is weer wel een sterk verschil. Onder autochtonen is de respons 39.2% en onder allochtonen 27.7%. Kijken we ten slotte naar de respons naar OVB-weegfactor, dan is die van de 1.00-categorie 43.5, van de 1.25-categorie 38.7%, en die van de 1.90-categorie slechts21.7%. De respons samenvattend wordt ook hier, evenals bij het schoolloopbanenonderzoek duidelijk dat vooral de etnische herkomst doorslaggevend is voor het al-dan-niet retoumeren van de ingevulde vragenlijst. Er moet dan ook opnieuw warden gecon- cludeerd dat de respons selectiefis. 33
  • 34. Wat zijn nu de gevolgen van deze responsresultaten? In het onderhavige onderzoek hebben we te maken met een tweetraps benadering. Eerst warden gegevens binnen het schoolloopbanenonderzoek verzameld en geanalyseerd, en vervolgens worden op basis daarvan binnen het schoolverlatersonderzoek gegevens bij schoolverlaters verzameld en geanalyseerd. Binnen het schoolloopbanenonderzoek is een selectieve respons geconstateerd, met name in de richting van de etnische herkomst. Datzelfde is vervolgens bimien de respons-groep opnieuw vastgesteld in het schoolverlaters- onderzoek. De selectieve non-respons werkt daarmee als het ware dubbel uit op de uiteindelijke doelgroep van dit onderzoek. Binnen het schoolloopbanenonderzoek zijn in dit kader de analyses altijd op twee steekproeven uitgevoerd: analyses met betrekking tot de etnische herkomst op de totale steekproef (dit om in verband met de aantallen tot betrouwbare uitspraken te kunnen komen), en alle andere analyses op de referentiesteekproef (om tot representatieve uitspraken te komen). Binnen de schoolverlatersonderzoeken tot nu toe is daar een verfijning in aangebracht. Om tot een zo nauwkeurig mogelijke schatting van de omvang en samenstelling van de schoolverlatersgroep te kunnen komen, is daar steeds met wegingsgetallen gewerkt (voor o.a. etnische herkomst, geslacht, opleiding); de gerealiseerde steekproef is door weging in een representatieve steekproef omgezet. Ook voor het onderhavige onderzoek hadden we gehoopt redelijk nauwkeurige schattingen te kunnen geven. Echter, naar aanl&iding van de geconstateerde, cumulatief-selectieve non-respons in combinatie met de relatief geringe absolute aantallen responderende schoolverlaters, hebben we uiteindelijk moeten besluiten dat weging in deze fase onvoldoende soe- laas meer biedt. We moeten daannee ook de pretentie laten varen dat we een nauw- keurig beeld kunnen geven van de omvang van het schoolverlaten binnen zes jaar voortgezet onderwijs uitgesplitst naar allerlei achtergrondkenmerken.' Daarvoor in de plaats volgen we voor de hiema volgende rapportage de werkwijze zoals die ook binnen het schoolloopbanenonderzoek is gehanteerd, dat wil zeggen: voor het 'kwantitatieve deelonderzoek' wordt bij analyses met etnische herkomst de totale steekproef gebruikt en voor analyses met overige achtergrondkenmerken de referen- tiesteekproef. Voor het 'kwalitatieve' deelonderzoek geven we een beschrijving van de door de schoolverlaters geretoumeerde vragenlijsten, zoveel mogelijk uitgesplitst naar achtergrondkenmerken, echter zonder dat we daarbij uitgaan van representativi- teit. We moeten daarbij nadrukkelijk bedenken dat door de selectieve non-respons van allochtone jongeren hun aandeel in het geheel onderschat wordt (al kunnen we Naar onze indmk is dit vooral te wijten aan het feit dat de dataveizameling - als gevolg van de problemen bij de verwerving van de onderzoekssubsidie - te laat is kunnen starten, en dat er te veel tijd zat tussen het moment van schoolverlaten en het moment van de dataveizameling. Vbor eventueel vervolgonderaoek op volgende cohoHen betekent dit dat daar zeer nadmkkelijk rekening mee dient te worden gehouden. 34
  • 35. dus niet nagaan hoeveel dat is), en dat, als we het over allochtonen hebben, de gepre- senteerde gegevens wellicht te positief zijn. 2.4 Samenvatting Sinds het schooljaar 1988/89 worden in het kader van de evaluatie van het Onder- wijsvoorrangsbeleid ruim 5000 leeriingen gevolgd in het voortgezet onderwijs. In dat schooljaar zijn deze leeriingen in groep 8 van het basisonderwijs getoetst op taal en rekenen en daama is jaarlijks de positie in het voortgezet onderwijs gevolgd. In dit schoolloopbanenonderzoek is bijgehouden of leerlingen op dezelfde school ble- ven, naar een nieuwe school gingen of dat ze vrijwillig of noodgedwongen (bv. ziekte, emigratie) het onderwijs hebben verlaten. In het onderhavige onderzoek wordt het voortijdig schoolverlaten tot halverwege het zesde jaar onderzocht. De totale groep omvat alle leerlingen uit het cohort die tussen het eerste schooljaar (1989/90) en maart/april van het zesde schooljaar in het voortgezet onderwijs dit on- derwijs hebben verlaten ofongediplomeerd aan vervolgonderwijs zijn begonnen. Het schoolverlatersonderzoek bestaat in feite uit twee deelonderzoeken, een kwantitatief en een kwalitatief. In het kwantitatieve onderzoek wordt de omvang en samenstelling van de groep voortijdige schoolverlaters vastgesteld. In eerste instantie is zoveel mogelijk bij de nieuwe groep zesdejaars drop-outs zelf gecontroleerd wat hun onderwijs- of arbeids- marktpositie was. Van een deel van deze jongeren zijn onvoldoende gegevens ver- kregen om met voldoende zekerheid vast te stellen of zij al dan niet voortijdig schoolverlater zijn. Uit uitvalsanalyses blijkt dat deze uitval-groep uit relatief meer 1.90-leerlingen, en met name Marokkaanse leeriingen, bestaat. Hoewel het om een kleine groep leerlingen gaat, is dus enigszins sprake van een selectieve uitval uit het onderzoek. Op de totale groep voortijdig schoolverlaters tussen het eerste en het zesde jaar voortgezet onderwijs warden door middel van eenvoudige statistische analyses uitsplitsingen gemaakt naar een aantal achtergrond- en schoolloopbaanken- merken. In het kwalitatieve deelonderzoek gaan we dieper in op de achtergronden en oorza- ken van het voortijdig schoolverlaten. In het eerste tot en met het vijfde jaar vonden we naar schatting zo'n 570 onderwijsverlaters, in het zesde jaar kwamen daar zo'n 369 jongeren bij. Van deze groep hebben er uiteindelijk 135 de vragenlijst geretour- neerd. Uitvalsanalyses brachten ook hier aan het licht dat er sprake is van selectieve uitval: de non-responsgroep telt relatiefmeer 1.90-leerlingen, dat wil zeggen alloch- tone kinderen van ouders met een laag opleidings- en beroepsniveau. In eerdere 35
  • 36. rondes is gebruik gemaakt van wegingsgetallen om te kunnen komen tot een schat- ting van de omvang van de schoolverlaters-groep. Vanwege de cumulatie van non- respons en de absoluut relatief geringe aantallen responderende schoolverlaters in het zesde jaar zien we daar bij deze rapportage vanaf. 36
  • 37. 3 Achtergronden van de voortijdig schoolverlaters In dit hoofdstuk beschrijven we de samenstelling van de groep voortijdige schoolver- laters binnen zesjaar na de start in het voortgezet onderwijs. In aansluiting bij datge- ne wat we hierover al in hoofdstuk 1 hebben opgemerkt, gaan we uit van twee defi- nities van 'voortijdig schoolverlaten'. Volgens de traditionele defmitie warden allejongeren die zonder diploma het voort- gezet onderwijs verlaten tot de voortijdige schoolverlaters gerekend. Het gaat in dit geval om de ' ongediplomeerde schoolverlaters'. Tot deze categorie behoren ookde jongeren die ongediplomeerd zijn overgestapt naar vormen van vervolgonderwijs, zoals het leerlingwezen. Tegenwoordig is binnen het overheidsbeleid het voortijdig schoolverlaten gekoppeld aan het begrip 'startkwalificatie'. Voortijdige schoolverlaters (ofwel drop-outs) zijn leerlingen die het onderwijs verlaten zonder primaire starthwalificatie. Met dat laat- ste wordt dan bedoeld: een beroepsopleiding op het eindniveau van het primair leer- lingwezen, een kmbo-kwalificatie, of twee met goed gevolg afgeronde jaren mbo. Ook het behalen van havo- ofvwo-diploma is gelijk gesteld aan dit niveau. Volgens de overheidsdefinitie warden leerlingen die ongediplomeerd het vbo/avo/vwo heb- ben verlaten en vervolgens zijn doorgestroomd naar het leerlingwezen of mbo niet tot de voortijdige schoolverlaters gerekend; zij bevinden zich immers nog in een onderwijstraject dat kan leiden tot een startkwalificatie. Aansluitend bij deze twee definities presenteren we hiema een overzicht van de voortijdig schoolverlaters in twee categorieen, uitgesplitst naar een aantal achter- grondkenmerken. De cijfers zijn gebaseerd op de totale groep schoolverlaters in de periode van zes jaar nadat ze zijn gestart in het voortgezet onderwijs; het betreft dus de cumulatieve gegevens. Daama gaan we in op de vraag waarin de groepen school- verlaters verschillen van de niet-schoolverlaters. We richten ons daarbij op de jonge- ren die volgens de startkwalificatie-definitie voortijdig schoolverlater zijn. 3.1 Ongediplomeerd schoolverlaten De vraag die hier aan de orde is, luidt hoeveel leerlingen na bijna zes jaar het vbo, mavo, havo of vwo hebben verlaten zonder dat ze het diploma hebben behaald. Te- vens is het de vraag hoeveel van deze leerlingen doorstroomden naar zogenaamde 37
  • 38. kwalificerend vervolgonderwijs, zoals het leerlingwezen of de korte opleidingen binnen het mbo? In Tabel 3.1 geven we de percentages ongediplomeerde schoolverlaters, uitgesplitst naar OVB-wegingsfactor. We vermelden niet alleen het totaalpercentage, maar ma- ken daamaast een onderscheid naar de groep leerlingen die na het schoolverlaten doorgestroomd is naar het leerlingwezen ofvormen van mbo, en de groep leerlingen die gestopt is met het volgen van onderwijs. Tabel 3.1 - Ongediplomeerdschoolverlatennaar OVB-wegingsfactor (in %) 1.00 1.25 1.90 geen vervolgonderwijs naar Iw/mbo totaal 3.2 1.1 4.3 5.1 2.2 7.3 16.8 4.3 21.1 De tabel maakt duidelijk dat er tussen de drie sociaal-etnische categorieen grote ver- schillen zijn in ongediplomeerd schoolverlaten. Van de 1.00-leerlingen, de niet-ach- terstandsleerlingen, heeft in totaal ruim 4% het onderwijs zonder diploma verlaten, waarbij vervolgens nog een kwart is doorgestroomd naar het leerlingwezen of mbo, en drie kwart helemaal gestopt is met dagonderwijs. Bij de 1.25-leerlingen; de au- tochtone achterstandsleerlingen, ligt het percentage schoolverlaters bijna twee keer zo hoog, en bij de 1.90-leerlingen, de allochtone achterstandsleerlingen zelfs bijna vijf keer zo hoog. In totaal is ruim een vijfde van de allochtone achterstandsleerlin- gen zonder diploma van school gegaan, en van die groep heeft vervolgens bijna 80% niet gekozen voor een vervolgopleiding. Is het schoolverlaten nu voor alle allochtone leerlingen even problematisch? In Tabel 3.2 hebben we een uitsplitsing gemaakt naar herkomsdand (los van het ouderlijk opleidmgs- en beroepsniveau). Een beperking is daarbij aangebracht tot de grootste categorieen. Naast de Marokkanen, Turken, Surinamers en overige allochtonen, zijn ook de Ne- derlanders in de tabel opgenomen. 38
  • 39. Tabel 3.2 - Ongediplomeerd schoolverlaten naar herkomstland (in %) Nederland Marokko Turkije Suriname oveng geen vervolgonderwijs naar Iw/mbo totaal 3.7 1.5 5.2 24.0 4.3 28.3 13.7 6.6 20.3 12.6 2.5 15.1 11.0 1.9 12.9 Uit de tabel kan warden afgeleid dat er grote verschillen zijn naar herkomstland. De deel- en totaalpercentages van Suriname en overig allochtoon komen enigermate overeen; in totaal is ongeveer 14% voortijdig schoolverlater. De totaalpercentages van de Marokkaanse en Turkse jongeren liggen nog een flink stuk hoger; hun per- centages verschillen echter ook nog eens sterk. Binnen de Marokkaanse groep heeft bijna een kwart van de leerlingen het onderwijs zonder diploma verlaten en is ook niet naar vervolgonderwijs doorgestroomd; binnen de Turkse groep ligt dat percenta- ge 10 punten lager. Het gaat dus om 85% van de Marokkaanse en 67% van de Turk- se schoolverlaters. Daarentegen is ongeveer 4.5% van de Marokkaanse leerlingen zonder diploma naar het leerlingwezen ofmbo doorgestroomd, tegen een kleine 7% van de Turkse leerlingen. Dit komt neer op 15%, respectievelijk 33% van de school- verlaters. De positie van de Marokkaanse jongeren is ten opzichte van de Turkse jongeren daarmee dus dubbel ongunstig: veel meer schoolverlaters zonder vervolg- onderwijs en veel minder doorstromers naar leerlingwezen of mbo. Vergelijken we echter de situatie van de allochtone jongeren met die van de autochtonen, dan wordt duidelijk hoe rampzalig him positie is. In Tabel 3.3 geven we een overzicht van het schoolverlaten naar ouderlijk oplei- dingsniveau. Wat dat laatste betreft, hebben we een vierdeling gecreeerd: (1) lager onderwijs, Ibo; (2) Ie fase voortgezet onderwijs (lagere leerjaren mavo, have, vwo); (3) 2e fase voortgezet onderwijs(hogere leerjaren mavo, havo, vwo) en mbo; (4) hbo en wetenschappelijk onderwijs. 39
  • 40. Tabel 3.3 - Ongediplomeerdschoolverlatennaar ouderlijk opleidingsniveau (in %) l.o./lbo Ie fase v.o. 2e fase v.o./ mbo hbo/w.o. geen vervolgonderwijs naar Iw/mbo totaal 5.0 2.8 7.8 4.9 1.3 6.2 2.7 2.0 4.7 3.2 .6 3.8 Uit de tabel komt naar voren dat er een duidelijk verband is tussen de mate van schoolverlaten en het ouderlijk opleidingsniveau. Onder kinderen van ouders met l.o. of Ibo bijvoorbeeld, is het percentage schoolverlaters dubbel zo groot als dat onder kinderen van ouders met hbo of universiteit. In Tabel 3.4 maken we een uitsplitsing van schoolverlaten naar het geslacht van de leerlingen. Tabel 3.4- Ongediplomeerd schoolverlaten naar geslacht (in %) jongen meisje geen vervolgonderwijs naar Iw/mbo totaal 6.3 2.4 8.7 2.9 1.2 4.1 Evident is dat ongediplomeerd schoolverlaten vooral een probleem is dat zich onder jongens voordoet. Voor hen speelt het in bijna 9% van de gevallen; bij meisjes is dat minder dan de helft. Omdat we niet alleen geinteresseerd zijn in het hoofdeffect van geslacht op school- verlaten, maar ook in de relatie tussen geslacht en de sociaal-etnische achtergronden, zijn we nagegaan ofer binnen de variabelen OVB-gewicht en etnische herkomst nog verschillen zijn naar geslacht. Gelet op de absoluut geringe aantallen bij dergelijke verdere uitsplitsingen, moeten we overigens wat voorzichtiger zijn bij het doen van harde uitspraken. In Tabel 3.5 staan allereerst de gegevens voor OVB-gewicht en geslacht. 40
  • 41. Tabel 3.5 - Ongediplomeerd schoolverlaten naar OVB-gewicht naar geslacht (in %) 1.00 m 1.25 m 1.90 m geen vervolgonderwijs naar Iw/mbo totaal 4.1 1.3 5.4 2.2 .8 3.0 6.8 2.5 9.3 2.8 1.8 4.6 19.8 4.7 24.5 13.2 3.6 16.8 De tabel laat zien dat onder de autochtone leerlingen (1.00 en 1.25) het percentage ongediplomeerde schoolverlaters onder jongens ongeveer dubbel zo hoog ligt als onder meisjes. Hoewel het percentage schoolverlaters onder de 1.90-categorie dra- matisch hoog is, zijn de verschillen tussen jongens en meisjes relatief gezien wat minder groot. Een nadere uitsplitsing van de allochtone factor presenteren we in Tabel 3.6: de etni- sche herkomst (ongeacht het ouderlijk opleidings- en beroepsniveau, zoals dat in het OVB-gewicht is verdisconteerd). Tabel 2.6 - Ongediplomeerd schoolverlaten naar etnische herkomst naar geslacht (in %) Nederland Marokko Turkije Suriname overig jm Jm jm jm jm geen vervolgondenvijs 4.8 2.4 27.2 20.4 16.5 9.5 18.0 7.1 11.7 10.3 naarlw/mbo 1.7 1.2 5.4 3.4 6.9 6.3 1.7 3.5 2.2 1.5 totaal 6.5 3.6 32.6 23.8 23.4 15.8 19.7 10.6 13.9 11.8 Binnen elk van de onderscheiden landen blijken jongens aanzienlijk vaker zonder diploma het onderwijs te verlaten dan meisjes. Alleen binnen de categorie 'overig allochtoon' zijn deze verschillen niet zo groot. Duidelijk wordt ook dat met name de Marokkaanse jongens een problematische groep vormen; ongeveer een derde van hen is ongediplomeerd schoolverlater. Alhoewel de Marokkaanse meisjes het wat beter doen dan de Marokkaanse jongens, doen zij het toch nog slechter dan de jon- gens uit de andere herkomstlanden. 41
  • 42. In Tabel 3.7 volgen de gegevens in relatie tot het ouderlijk opleidingsniveau. Tabel 3.7 - Ongediplomeerd schoolverlaten naar ouderlijk opleidingsniveau naar geslacht (in %) l.o./lbo J m Ie fase v.o. 2e fase v.o./mbo hbo/w.o. j m j m j m geen vervolgonderwijs 6.3 naar Iw/mbo 3.6 totaal 9.9 3.4 2.1 5.5 3.4 1.0 4.4 5.9 1.7 7.6 4.4 3.3 7.7 .8 .6 1.4 4.1 .5 4.6 2.2 .9 3.1 Ook als we kijken naar het ouderlijk opleidingsniveau, dan blijkt dat jongens het in het algemeen veel slechter doen dan meisjes. Daarop is echter een uitzondering: er zijn veel meer meisjes uit de categorie 'Ie fase v.o.' die de school zonder diploma verlaten dan jongens. Bovendien geldt dit voor zowel het schoolverlaten zonder dat ze met vervolgonderwijs verder gaan, als voor het verder gaan met een leerlingwezen- ofmbo-opleiding. Op welk tijdstip, i.c. in welk leerjaar heeft het voortijdig schoolverlaten zich voorge- daan? Deze vraag kan warden beantwoord aan de hand van de gegevens in Tabel 3.8. Omdat het exacte moment van uitval niet steeds kon warden vastgesteld, gaat het deels om inschattingen. Tabel 3.8 - Ongediplomeerdschoolverlatennaarjaar van uitval (cumulatief; in %) Ie 2e 3e 4e 5e 6e geen vervolgonderwijs naar Iw/mbo totaal .3 .3 1.0 1.0 2.0 .3 2.3 3.8 1.0 4.8 4.7 1.9 6.6 In de eerste drie jaren is er nog nauwelijks sprake van ongediplomeerd schoolverla- ten. Vanaf het vierde jaar begint het percentage fors te stijgen, hetgeen vooral te ma- ken heeft met het aflopen van de leerplichtige leeftijd op dat moment. Dat er in de 42
  • 43. eerste drie jaren nog geen instroom is in leerlingwezen en mbo heeft te maken met de daar geldende toelatingsleeftijd van minimaal 16jaar. Voortijdig schoolverlaten is ook gerelateerd aan het schooltype dat door de leerling wordt bezocht (vgl. Driessen, 1994). In Tabel 3.9 geven we daarvan een indruk door een onderverdeling te maken naar vijf schooltypes. Omdat het schooltype niet voor elkjaar eenduidig kon warden vastgesteld, moeten de betreffende percentages vooral warden opgevat als een indicatie. Tabel 3.9 - Ongediplomeerdschoolverlatennaar schooltype fin %) ivbo vbo have geen vervolgonderwijs naar Iw/mbo totaal 18.4 3.9 22.3 8.4 3.3 11.7 2.4 2.0 4.4 2.0 2.0 1.3 1.3 De tabel wijst op een duidelijk schooltype-effect. Naarmate het type qua niveau stijgt, daalt het ongediplomeerd schoolverlaten. Dat het percentage voor het ivbo zo enorm hoog ligt, heeft waarschijnlijk ook te maken met het feit dat leerlingen in ho- gere types nog de mogelijkheid hebben om af te stromen, terwijl voor leerlingen in het ivbo dat niet meer kunnen. Dat de uitval in havo en vwo nog niet zo hoog ligt, heeft ook te maken met het feit dat de gegevens betrekking hebben op de situatie binnen zes jaar voortgezet onderwijs, en in ieder geval de vwo-leeriingen nog niet in de gelegenheid zijn geweest hun diploma te halen. 3.2 Schoolverlaten zonder startkwalificatie In de voorafgaande paragraaf zijn we uitgegaan van de traditionele definitie van voortijdig schoolverlaten, namelijk het ongediplomeerd schoolverlaten. In deze para- graaf vormt de startkwalificatie-definitie het vertrekpunt voor de uitsplitsing van de voortijdig schoolverlaters-percentages naar de bekende achtergrondkenmerken. Bin- nen de groep jongeren die het onderwijs zonder primaire startkwalificatie hebben verlaten kunnen we drie categorieen onderscheiden: - jongeren die zonder diploma het vbo/mavo/havo/vwo hebben veriaten, en die niet zijn doorgestroomd naar vervolgonderwijs; 43
  • 44. gediplomeerde jongeren (met vbo- of mavo-diploma) die niet zijn doorgestroomd naar vervolgonderwijs; - jongeren (al-dan-niet met een vbo- ofmavo-diploma) die zijn uitgevallen uit het vervolgonderwijs (leerlingwezen ofmbo). Ongediplomeerde jongeren in het leerlingwezen of mbo zijn geen voortijdig school- verlaters; zij bevinden zich immers nog in een traject richting startkwalificatie. In Tabel 3.10 presenteren we de gegevens met betrekking tot de OVB-wegingsfac- tor. Tabel 3.10 - Schoolverlatenzonder startkwalificatie naar OVB-wegingsfactor (in %) 1.00 1.25 1.90 ongedipl., geen vervolgond. gedipl., geen vervolgond. uitval Iw/mbo totaal 3.2 2.4 2.1 7.7 5.1 8.6 4.6 18.3 16.8 3.9 3.9 24.6 Er zijn tussen de drie OVB-categorieen niet alleen verschillen in de omvang van het schoolverlaten zonder startkwalificatie, maar ook in de aard. Op de eerste plaats valt op dat het schoolverlaten onder de 1.25-leerlingen ruim twee keer zo hoog ligt als onder de 1.00-leerlingen; onder de 1.90-leerlingen ligt dat ruim drie keer zo hoog. Opvallend is ook dat onder 1.25-leerlingen het percentage leerlingen dat gediplo- meerd is groter is dan het percentage ongediplomeerde leerlingen. Onder de 1.90- leerlingen echter, bezit niet alleenbijna een kwart van de leerlingen geen startkwali- fieatie, maar bovendien is de verreweg de meerderheid van die leerlingen ook nog ongediplomeerd. In Tabel 3.11 vervolgen we de analyses met een uitsplitsing van het schoolverlaten naar het herkomstland. 44
  • 45. Tabel 3.11 - Schoolverlaten zonder startkwalificatie naar herkomstland (in %) Nederland Marokko . Turkije Suriname oveng ongedipl. geen vervolgond. 3.7 24.0 13.7 12.6 11.0 gedipl., geen vervolgond. 4.8 3.8 3.3 4.0 7.4 uitvallw/mbo 3.1 4.3 3.3 3.4 4.1 totaal 11.6 32.1 20.3 20.0 22.5 Binnen de indeling naar herkomstland kunnen grofweg drie categorieSn warden on- derscheiden. Op de eerste plaats de Nederlandse leerlingen, die het relatief goed doen. Vervolgens de Turkse, Marokkaanse en overig allochtone leeriingen die een middenpositie innemen. Opvallend bij deze drie groepen is dat de meerderheid van hen ongediplomeerd het onderwijs heeft verlaten. Op de derde plaats staan de Ma- rokkaanse leerlingen, die het extreem slecht doen. Ongeveer een derde van hen heeft geen startkwalificatie, en binnen die groep heeft 75% geen diploma behaald. In Tabel 3.12 staan de gegevens met betrekking tot het ouderlijk opleidingsniveau. Tabel 3.12 - Schoolverlaten zonder startkwalificatie naar ouderlijk opleidingsniveau ftn %) l.o./lbo 1c fase v.o. 2e fase v.o./ mbo hbo/w.o. ongedipl., geen vervolgond. gedipl., geen vervolgond. uitval Iw/mbo totaal 5.0 8.9 5.2 19.1 4.9 5.3 2.6 12.8 2.7 3.7 2.3 8.7 3.2 1.5 .5 5.2 Uit de tabel kan warden afgeleid dat het ouderlijk opleidingsniveau sterk samen- hangt met het zonder startkwalificatie verlaten van het onderwijs. Met name de breuk tussen kinderen van ouders met lager onderwijs of Ibo en kinderen van hoger opgeleide ouders is evident. Tabel 3.13 geeft de percentages naar geslacht. 45
  • 46. Tabel 3.13 - Schoolverlatenzonder startkwalificatie naar geslacht (in %) jongen meisje ongedipl., geen vervolgond. gedipl., geen vervolgond. uitval Iw/mbo totaal 6.3 5.1 3.5 14.9 2.9 4.3 2.6 9.8 Meisjes halen niet alleen vaker een startkwalificatie dan jongens maar bovendien halen ze ook nog relatiefvaker een diploma voordat ze het onderwijs verlaten. In Tabel 3.14-3.16 volgt de uitsplitsing naar geslacht in combinatie met respectie- velijk OVB-gewicht, etnische herkomst en ouderlijk opleidingsniveau. Tabel 3.14 - Schoolverlaten zonder startkwalificatie naar OVB-gewicht naar ge- slacht (in %) J 1.00 m J 1.25 m J 1.90 m ongedipl., geen vervolgond. gedipl., geen vervolgond. uitval Iw/mbo totaal 4.1 2.6 1.8 8.5 2.2 2.2 2.2 6.6 6.8 9.4 5.3 21.5 2.8 7.8 3.6 14.2 19.8 3.6 5.1 28.5 13.2 4.1 2.7 20.0 46
  • 47. Tabel 3.15 - Schoolverlaten zonder startkwalificatie naar etnische herkomst naar geslacht (in %) Nederland Marokko Turkije Suriname overig jmjmjmjmj m ongedipl., geen vervolgond. gedipl., geen vervolgond. uitval Iw/mbo totaal 4.8 5.2 3.3 2.4 4.5 2.9 27.2 1.9 7.8 20.4 5.8 1.0 16.5 3.5 4.3 9.5 3.2 2.1 18.0 4.5 3.4 7.1 11.7 10.3 3.5 7.1 7.7 3.5 3.1 5.1 13.3 9.8 36.9 27.2 24.3 14.8 25.9 14.1 21.9 23.1 Tabel 3.16 - Schoolverlaten zonder startkwalificatie naar oitderlijk opleidingsniveau naar geslacht fin %) l.o./lbo m Ie fase v.o. J m 2e fase v.o./ mbo J m hbo/w.o. J m ongedipl., geen vervolgond. 6.3 gedipl., geen vervolgohd. 11.2 uitval Iw/mbo 5.2 totaal 22.7 3.4 6.7 4.5 14.6 3.4 5.5 2.7 5.9 5.1 2.5 11.6 13.5 4.4 3.3 2.9 10.6 .8 4.1 1.6 6.5 4.1 1.4 5.5 2.2 1.7 1.1 5.0 Tabel 3.14 laat zien dat ook binnen de OVB-categorieen er nog grote verschillen zijn tussen jongens en meisjes. Meisjes halen niet alleen veel vaker een startkwalificatie, maar ook zijn ze, als ze dat niet doen, relatiefveel vaker toch nog gediplomeerd dan jongens. Uit Tabel 3.15 blijkt opnieuw de bijzonder ongunstige positie van de allochtonejon- geren, en dan met name die van de Marokkaanse jongens. Tabel 3.16 maakt duidelijk dat er een sterke relatie bestaat tussen schoolverlaten en ouderlijk opleidingsniveau. Met name het schoolverlaten zonder startkwalificatie onder kinderen van ouders met hooguit een Ibo-opleiding is zeer hoog. Opvallend is dat het schoolverlaten onder meisjes uit de categorie 'Ie fase voortgezet onderwijs' hoger is dan onderjongens uit die categorie. 47
  • 48. In Tabel 3.17 en 3.18 maken we duidelijk hoe de relatie is tussen schoolverlaten en jaarvan uitval, respectievelijk schooltype. Zoals ook al in de vorige paragraafis aan- gegeven betreft het hier indicaties. Tabel 3.17 - Schoolverlaten zonder startkwalificatie naar jaar van uitval (cumula- tief; in %) Ie 2e 3e 4e 5e 6e ongedipl., geen vervolgond. gedipl., geen vervolgond. uitval Iw/mbo totaal .3 .8 .8 1.7 1.7 2.9 1.8 4.7 4.7 4.7 3.2 12.6 Tabel 3.18- Schoolverlatenzonder startkwalificatie war schooltype (in %) ivbo vbo mavo havo vwo ongedipl., geen vervolgond. gedipl., geen vervolgond. uitval Iw/mbo totaal 18.4 19.7 13.2 51.3 8.4 9.3 7.3 25.0 2.4 4.2 2.1 8.7 2.0 1.0 3.0 1.3 1.3 Het schoolverlaten zonder startkwalificatie vindt met name in het zesde jaar plaats en in het ivbo en vbo. Uit Tabel 3.18 blijkt dat van de ivbo-leerlingen meer dan de helft geen startkwalificatie behaald, van de vbo-leerlingen is dat een kwart. 3.3 Schoolverlaters en aiet-schoolverlaters In deze paragraafbehandelen we de vraag waarin de schoolverlaters zich onderschei- den van niet-schoolverlaters. Voor deze analyses richten we ons op de jongeren die volgens de startkwalificatie-defmitie tot de schoolverlaters warden gerekend. Cumu- latiefgaat het om 803 jongeren (versus 3709 niet-schoolveriaters). 48
  • 49. Bij de vergelijkingen onderscheiden we drie categoriegn van kenmerken. Op de eer- ste plaats achtergrondkenmerken van de leerlingen zelf: geslacht (% jongens), leef- tijd (per april 1995), verblijfsduur (% altijd in Nederland gewoond; versus eerst in het buitenland gewoond), etnische herkomst (% autochtoon), en opleiding ouders (lager onderwijs ... universiteit). Op de tweede plaats kenmerken van hun onderwijs- positie en door hen geleverde prestaties en dergelijke in zowel basis- als voortgezet onderwijs: doubleren (aantal malen in het basisonderwijs), taal- en rekentoetspresta- ties groep 8 basisonderwijs (% goed gemaakte opgaven), intelligentietest-scores groep 8 basisonderwijs (figuren en categoriegn; % goed gemaakte items), advies voortgezet onderwijs (ibo ... vwo), onderwijsniveau (ibo ... vwo) en rapportcijfers Nederlands en wiskunde leerjaren 1, 2, 3 en4. Op de derde plaats prestatiekenmer- ken van de klassen waarin de leerlingen in het voortgezet onderwijs zaten: de gemid- delde rapportcijfers Nederlands en wiskunde van de klas in de leerjaren 1, 2, 3 en4. In Tabel 3.19 geven we een overzicht van de gemiddelden. De tabel geeft behalve deze gemiddelden ook het significantie-niveau en de Eta2-cogfficient. Door deze laatste met 100 te vermenigvuldigen wordt het percentage verklaarde variantie ver- kregen. We moeten bij dit alles overigens aantekenen dat we via deze vergelijking wel inzicht krijgen in de achtergronden van de schoolverlaters en de niet-schoolver- laters, maar dat de verschillen niet automatisch causaliteit impliceren, immers de afhankelijke variabele is hier in principe niet het al-dan-niet schoolverlaten. 49
  • 50. Tabel 3.19 - Achtergrond- en onderwijsloopbaankenmerken van schoolverlaters en niet-schoolverlaters(gemiddelden) schootveriaten niet wel Eta2 geslacht(%jongens) leeftijd verblijfsduur (% altijd in Nederland) etnische herkomst (% autochtoon) opleiding ouders 49.3 18.3 93.7 78.4 3.5 54.2 18.6 88.0 68.9 2.6 .* ** ** ** .06 .01 .01 .04 doubleren bao taalprestaties grp 8 bao rekenprestaties grp 8 bao intelligentie: figuren grp 8 bao intelligentie: categorieen grp 8 bao advies vo .1 81.5 67.3 71.6 74.6 5.4 .4 74.4 55.4 66.0 61.0 3.7 ** »* *» ** ** »« .06 .06 .06 .03 .06 .11 ondenvijsniveau Ijr 1 vo onderwijsniveau Ijr 2 vo onderwijsniveau Ijr 3 vo onderwijsniveau Ijr 4 vo Nederlands Ijr 1 vo wiskunde Ijr 1 vo Nederiands Ijr 2 vo wiskunde Ijr 2 vo Nederlands Ijr 3 vo wiskunde Ijr 3 vo Nederlands Ijr 4 vo wiskunde Ijr 4 vo 5.7 5.6 5.5 5.4 6.8 6.8 6.5 6.5 6.5 6.5 6.5 6.3 4.0 3.6 3.5 3.4 6.4 6.4 6.2 6.1 6.3 5.9 6.4 5.9 ** ** ** ** .10 .12 .12 .09 .02 .02 .01 .02 .01 .02 .00 .01 klasgemiddelde klasgemiddelde klasgemiddelde klasgemiddelde klasgemiddelde klasgemiddelde klasgemiddelde klasgemiddelde Nederiands Ijr 1 vo wiskunde Ijr 1 vo Nederlands Ijr 2 vo wiskunde Ijr 2 vo Nederlands Ijr 3 vo wiskunde Ijr 3 vo Nederlands Ijr 4 vo wiskunde Ijr 4 vo 6.7 6.8 6.6 6.5 6.5 6.4 6.5 6.3 6.6 6.7 6.4 6.4 6.4 6.3 6.4 6.2 ** »» .01 .00 .01 .00 .00 .00 .00 .00 # * p <01.* p <001 50
  • 51. De tabel maakt duidelijk dat de schoolverlaters zich op verschillende aspecten onder- scheiden van de niet-schoolverlaters. Het zijn vaker jongens (maar niet significant), ze zijn wat ouder, ze behoren in mindere mate tot de groep leerlingen die altijd in Nederland hebben gewoond, een groter deel behoort tot de categorie allochtonen, en hun ouders hebben een lager opleidingsniveau. Daamaast zijn er verschillen qua on- derwijspositie in het basisonderwijs. Ze zijn aanzienlijker vaker blijven zitten, heb- ben lagere prestatiescores op de toetsen taal en rekenen, hun intelligentiescores zijn lager, met name die op de subtest categorieen, en ze hebben vooral een veel lager advies gekregen voor het voortgezet onderwijs. Om dat laatste te illustreren: 5.5 komt overeen met een positie tussen mavo en mavo/havo, terwijl 3.5 overeenkomt met een positie tussen Ibo en Ibo/mavo. Ook het niveau van het onderwijstype dat ze in de eerste vierjaren van het voortgezet onderwijs hebben gevolgd is steeds fors la- ger. (Hier geldt dezelfde indeling als voor advies v.o.) De rapportcijfers voor zowel Nederlands als wiskunde in de eerste vier jaren van het voortgezet onderwijs zijn voor de schoblverlaters ook steeds lager (tot maximaal een halve standaarddeviatie verschil). De gemiddelde rapportcijfers voor Nederlands en wiskunde van de klassen waarin de leerlingen hebben gezeten in de eerste vierjaren voortgezet onderwijs ver- schillen daarentegen echter nauwelijks (doorgaans .1 punt) voor schoolverlaters en niet-schoolverlaters. Dit laatste zou er op kunnen wijzen dat schoolverlaters in even goed (of slecht) presterende klassen zitten als niet-schoolverlaters. Maar waar- schijnlijk speelt daarbij ook het onderwijstype/niveau een rol. Om nu te bepalen welke van al deze kenmerken het beste het voortijdig schoolverla- ten voorspellen, hebben we een serie multiple regressie-analyses uitgevoerd'. Dat hebben we bloksgewijs gedaan in de volgorde van de kenmerken zoals ze in Tabel 3.19 staan gepresenteerd. In Tabel 3.20 staan de resultaten van deze analyses. We geven achtereenvolgens de gestandaardiseerde regressiecoefficient (B) en de bijbe- horende p-waarde, en het percentage (additioneel) verklaarde variantie (% R2). Omdat we hier met een dichotome afliankelijke variabele wericen, is een altematief logistische regressie- analyse. Ter vergelijking hebbcn we ook deze techniek toegepast De resultaten kwamen echtcr vrijwel overeen met die van multiple regressie-analyse. We hebben uiteindelijk voor deze laatste methode gekozen, omdat de uitkomsten zich wat gemakkelijker laten inteipreteren en uitleggen. 51
  • 52. Tabel 3.20 - Resultaten regressie-analyse voortijdig schoolverlaten (alle kenmerken) (add.) % R2 leeftijd opleiding ouders geslacht etnische herkomst verblijfsduur totaal .22 ..16 -.03 -.01 .00 .000 .000 .093 .484 .870 6.3 2.5 .1 .0 .0 8.9 advies doubleren intelligentie: categorieSn taalprestaties rekenprestaties intelligentie: figuren totaal ..22 .13 ..08 -.05 -.01 -.00 .000 .000 .000 .014 .721 .933 11.1 1.7 .1 .0 .0 .0 13.7 onderwijsniveau Ijr 2 ondenvijsniveau Ijr 3 onderwijsniveau Ijr 4 onderwijsniveau Ijr 1 totaal ..17 ..31 .22 ..10 .000 .000 .000 .001 11.9 .4 .4 .3 13.0 Nederlands Ijr 1 wiskunde Ijr 3 wiskunde Ijr 2 Nederlands Ijr 2 wiskunde Ijr 4 wiskunde Ijr 1 Nederlands Ijr 4 Nederlands Ijr 3 totaal -.08 -.09 -.04 -.04 -.03 -.03 .00 -.00 .000 .000 .095 .045 .093 .210 .804 .858 2.0 1.5 .0 .0 .0 .0 .0 .0 4.2 klasgemiddelde Nederlands Ijr 1 klasgemiddelde wiskunde Ijr 3 klasgemiddelde Nederlands Ijr 2 klasgemiddelde wiskunde Ijr 4 klasgemiddelde wiskunde Ijr 2 klasgemiddelde wiskunde Ijr 1 klasgemiddelde Nederiands Ijr 3 klasgemiddelde Nederlands Ijr 4 totaal -.07 -.04 -.05 -.03 -.01 -.01 .01 -.01 .003 .047 .049 .157 .583 .772 .762 .787 .8 .3 .2 .1 .0 .0 .0 .0 1.4 52