SlideShare a Scribd company logo
1 of 9
Stijl

Drie “pijnpunten”
Enkele/enkelen (handboek Deviant blz.
                 62)
• Wanneer komt er een –n achter?
• Twee voorwaarden:
• Zelfstandig gebruikt, én…
• Heeft betrekking op personen.
• Voorbeeldje:
• De meeste computers zijn hier wel een beetje traag.
• Sommige doen er wel tien minuten over om op te
  starten.
• De meeste leerlingen snappen dit meteen.
• Sommigen keken mij wel heel schaapachtig aan.
Dus:
• Slaat het op personen en wordt het zelfstandig
  gebruikt? Een n erachter!
• Slaat het op dieren en zaken? Nooit, maar dan
  ook nooit een n, ook niet als het zelfstandig
  gebruikt wordt.
Wat-dat (blz. 79)
• ‘Dat’ is een verwijswoord naar een onzijdig
  woord.
• Het boek dat daar ligt.
• Maar ook:
• Het meisje dat daar loopt.
• Bij mannelijke en vrouwelijke woorden: die
  (zie ook blz. 71)
Maarrrr…
•   Wanneer is het nou ‘wat’?
•   In de volgende gevallen, en dan alleen:
•   Overtreffende trap:
•   Lesgeven op deze school is wel het leukste wat ik
    ooit heb gedaan.
•   Als het verwijst naar een hele zin:
•   Ik geef Nederlands, wat ik heel leuk vind.
•   Als het verwijst naar een onbepaald
    voornaamwoord (iets, alles)
•   Het is iets wat ik moeilijk uit kan leggen.
Hen/hun/zij
•   Hen gebruik je:
•   Als een lijdend voorwerp:
•   Ik heb hen achtergelaten.
•   Na een voorzetsel:
•   Ik heb het cadeau aan hen gegeven.
• Hun gebruik je
• Als bezittelijk voornaamwoord.
• Dat is hun cadeau.
• Als meewerkend voorwerp (zonder
  voorzetsel!):
• Ik heb het hun gegeven.
• Ze of zij gebruik je als het meewerkend of
  lijdend voorwerp zaken of dieren betreft.
• Deze boer slacht zijn koeien zelf en brengt ze
  daarna naar de slager.
En nooit, nooit:
•   Hun gaan naar school
•   Ik weet niet of hun dat wel begrijpen
•   Hun gaan naar school
•   Ik weet niet of hun dat wel begrijpen
•   Wat is er toch mis met zij/ze?
•   Zij gaan naar school.
•   Ik weet niet of ze dat wel begrijpen.

More Related Content

More from Conrad Berghoef (16)

Betogend artikel schrijven
Betogend artikel schrijvenBetogend artikel schrijven
Betogend artikel schrijven
 
Via hb d6 h8 brieven en e mails
Via hb d6 h8 brieven en e mailsVia hb d6 h8 brieven en e mails
Via hb d6 h8 brieven en e mails
 
Voetbalgeweld in de media
Voetbalgeweld in de mediaVoetbalgeweld in de media
Voetbalgeweld in de media
 
Spatiefouten
SpatiefoutenSpatiefouten
Spatiefouten
 
Spellingstekens
SpellingstekensSpellingstekens
Spellingstekens
 
Aanelkaar of aan elkaar
Aanelkaar of aan elkaarAanelkaar of aan elkaar
Aanelkaar of aan elkaar
 
Werkwoorden: de stam
Werkwoorden: de stamWerkwoorden: de stam
Werkwoorden: de stam
 
Journalistiek en twitter
Journalistiek en twitterJournalistiek en twitter
Journalistiek en twitter
 
Meervoudsvormen
MeervoudsvormenMeervoudsvormen
Meervoudsvormen
 
Examen nederlands
Examen nederlandsExamen nederlands
Examen nederlands
 
Voegwoorden
VoegwoordenVoegwoorden
Voegwoorden
 
't kofschip
't kofschip't kofschip
't kofschip
 
Help ik moet een cv
Help ik moet een cvHelp ik moet een cv
Help ik moet een cv
 
Social media in het onderwijs
Social media in het onderwijsSocial media in het onderwijs
Social media in het onderwijs
 
Stijl 1
Stijl 1Stijl 1
Stijl 1
 
Werkwoordsspelling
WerkwoordsspellingWerkwoordsspelling
Werkwoordsspelling
 

Stijl dat wat en zo

  • 2. Enkele/enkelen (handboek Deviant blz. 62) • Wanneer komt er een –n achter? • Twee voorwaarden: • Zelfstandig gebruikt, én… • Heeft betrekking op personen. • Voorbeeldje: • De meeste computers zijn hier wel een beetje traag. • Sommige doen er wel tien minuten over om op te starten. • De meeste leerlingen snappen dit meteen. • Sommigen keken mij wel heel schaapachtig aan.
  • 3. Dus: • Slaat het op personen en wordt het zelfstandig gebruikt? Een n erachter! • Slaat het op dieren en zaken? Nooit, maar dan ook nooit een n, ook niet als het zelfstandig gebruikt wordt.
  • 4. Wat-dat (blz. 79) • ‘Dat’ is een verwijswoord naar een onzijdig woord. • Het boek dat daar ligt. • Maar ook: • Het meisje dat daar loopt. • Bij mannelijke en vrouwelijke woorden: die (zie ook blz. 71)
  • 5. Maarrrr… • Wanneer is het nou ‘wat’? • In de volgende gevallen, en dan alleen: • Overtreffende trap: • Lesgeven op deze school is wel het leukste wat ik ooit heb gedaan. • Als het verwijst naar een hele zin: • Ik geef Nederlands, wat ik heel leuk vind. • Als het verwijst naar een onbepaald voornaamwoord (iets, alles) • Het is iets wat ik moeilijk uit kan leggen.
  • 6. Hen/hun/zij • Hen gebruik je: • Als een lijdend voorwerp: • Ik heb hen achtergelaten. • Na een voorzetsel: • Ik heb het cadeau aan hen gegeven.
  • 7. • Hun gebruik je • Als bezittelijk voornaamwoord. • Dat is hun cadeau. • Als meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel!): • Ik heb het hun gegeven.
  • 8. • Ze of zij gebruik je als het meewerkend of lijdend voorwerp zaken of dieren betreft. • Deze boer slacht zijn koeien zelf en brengt ze daarna naar de slager.
  • 9. En nooit, nooit: • Hun gaan naar school • Ik weet niet of hun dat wel begrijpen • Hun gaan naar school • Ik weet niet of hun dat wel begrijpen • Wat is er toch mis met zij/ze? • Zij gaan naar school. • Ik weet niet of ze dat wel begrijpen.