1. DE TIJDEN – THE TENSES
English grammar
by M. van Eijk MA
2.
3.
4. Past Simple > gebruik
• De Past Simple gebruik je om aan te geven dat
iets in het verleden is gebeurd. Vaak wordt het
tijdstip genoemd, bijvoorbeeld: yesterday, last
year, when I was younger.
• Je gebruikt de Past Simple ook wanneer je
vraagt naar wanneer iets gebeurde (zin met
WHEN).
5. Past Simple > tijdbalk
• Wanneer je de Past Simple in een tijdbalk
weergeeft, ziet het er als volgt uit:
•
6. Past Simple > vorm
• Bevestigende zinnen
• Vragende zinnen
• Ontkennende zinnen
7. Past simple > vormen
Bevestigende zinnen Vragende zinnen Ontkennende zinnen
Regelmatige ww: ww +
(e)d
Onregelmatige ww: 2e
rijtje
Did ...... + hele ww didn't + hele ww
I worked
You worked
He/she/it worked
We worked
You worked
They worked
Did I work?
Did you work?
Did he/she/it work?
Did we work?
Did you work?
Did they work?
I didn't work
You didn't work
He/she/it didn't work
We didn't work
You didn't work
They didn't work
8. Past Continuous > gebruik
• De Past Continuous gebruik je om aan te
geven dat iets in het verleden een tijd duurde
of dat er iets op een bepaald moment in het
verleden aan de gang was.
10. Past continuous > vormen
Bevestigende zinnen Vragende zinnen Ontkennende zinnen
I was working
You were working
He/she/it was working
We were working
You were working
They were working
Was I working?
Were you working?
Was he/she/it working?
Were we working?
Were you working?
Were they working?
I wasn't working
You weren't working
He/she/it wasn't working
We weren't working
You weren't working
They weren't working
11. Present Simple > gebruik
• De Present Simple gebruik je voor feiten en
gewoontes, voor zaken die altijd, nooit of
regelmatig gebeuren.
• Vaak staat er wel een woord in de zin zoals:
always, never, ever, usually, sometimes, every
day.
13. Present Simple > vorm(en)
Bevestigende zinnen Vragende zinnen Ontkennende zinnen
I/we/you/they: hele ww
he/she/it: hele ww +
(e)s
I/you/we/they: do + hele
ww
He/she/it: does + hele
ww
I/you/we/they: don't + hele
ww
he/she/it: doesn't + hele ww
I work
You work
He/she/it works
We work
You work
They work
Do I work?
Do you work?
Does he/she/it work?
Do we work?
Do you work?
Do they work?
I don't work
You don't work
He/she/it doesn't work
We don't work
You don't work
They don't work
14. Present Continuous > gebruik
• Wanneer iets NU aan de gang is
Vb: I am playing at the moment.
• Je ergeren aan iets dat vaker gebeurt.
Vb: He's always smoking.
• Afspraak in de nabije toekomst.
Vb: Tonight I'm meeting Jane.
16. Present Continuous > tijdbalk
• Wanneer je de Present Continuous in een
tijdbalk weergeeft, ziet het er als volgt uit:
17. Present Continuous > vorm(en)
Bevestigende zinnen Vragende zinnen Ontkennende zinnen
I am working
You are working
He/she/it is working
We are working
You are working
They are working
Am I working?
Are you working?
Is he/she/it working?
Are we working?
Are you working?
Are they working?
I am not working
You aren't working
He/she/it isn't working
We aren't working
You aren't working
They aren't working
18.
19. FUTURE > gebruik
• De FUTURE gebruik je om aan te geven dat
iets nog gaat gebeuren.
20. FUTURE > gebruik
WILL + werkwoord
In de eerste persoon enkelvoud (I) en meervoud
(WE) is ook SHALL mogelijk in plaats van WILL.
Shall wordt echter voornamelijk gebruikt om
een voorstel te doen:
Vb: Shall I carry these suitcases for you?
21. FUTURE > WILL + werkwoord
Vb: I will go to England someday.
Vb: You will never walk alone.
Shall kan dus alléén bij I en WE i.p.v. WILL.
Vb: Shall I carry these suitcases for you?
22. BE GOING TO
• BE GOING TO gebruik je om aan te geven wat
je van plan bent, of wat vast wel zal gebeuren.
• Een vorm van het werkwoord BE (= am / are /
is) + GOING TO + werkwoord
• Vb: I’m going to see Joan tonight.