3. 1
Mijn Jezus, ik houd van U, ik
noem U mijn vriend,
want U nam de straf op U die ik
had verdiend.
De grote Verlosser, mijn
Redder bent U;
'k heb van U gehouden, maar
nooit zoveel als nu.
4. 2
Mijn Jezus, ik houd van U,
want U hield van mij,
toen U aan het kruis hing, een
wond in uw zi,j.
Voor mij de genade, een
doornenkroon voor U;
'k heb van U gehouden, maar
nooit zoveel als nu.
5. 3
Ik zal van U houden in leven en
dood
en ik wil U prijzen, zelfs dan in
mijn nood.
Als ik kom te sterven, dan roep
ik tot U:
'k Heb van U gehouden, maar
nooit zoveel als nu.
6. 4
Als ik in uw glorie, uw
eeuwigheid kom,
Dan buig ik mij voor U in uw
heiligdom.
Gekroond met uw heerlijkheid
zal 'k zingen voor U:
'k Heb van U gehouden, maar
nooit zoveel als nu.
7. Welkom bij deze ochtenddienst
olv mevr drs Kramer uit Urk
Organist is dhr de Vries
Thema:”Spelbrekers op het
feest van de wereld”
22. Maak mij rein voor U
als gelouterd goud,
en zuiver zilver.
Laat mij zijn voor U
als gelouterd goud;
puur goud.
23. Dwars door het vuur
maakt U mij rein en puur.
Ik strek mij uit, Jezus,
naar meer van uw Geest
en uw heiligheid.
Ja, ik besluit, Jezus,
een dienstknecht te zijn
van U, mijn Meester,
steeds tot uw wil bereid.
24. Maak mij rein voor U.
Was mijn leven schoon,
vergeef mijn zonden.
Laat mij zijn voor U,
zuiver als uw Zoon;
heilig mij.
27. ‘k Heb Jezus nodig, heel mijn
leven
‘k Heb Jezus nodig, dag aan dag
in m’n handel, in m’n wandel,
in m’n slapen en ontwaken
‘k heb Hem nodig dag aan dag.
28. ‘k Wil Jezus volgen heel mijn
leven
‘k Wil Jezus volgen dag aan dag
in m’n handel in m’n wandel
in m’n slapen en ontwaken
‘k wil Hem volgen, dag aan dag
31. 1 Op een dag gaf koning
Nebukadnessar opdracht een
gouden beeld te maken, zestig el
hoog en zes el breed, en hij liet het
opstellen in de provincie Babel, in
de vlakte van Dura. 2 Vervolgens
ontbood hij de satrapen,
stadhouders, gouverneurs,
staatsraden, schatbewaarders,
rechters,
32. magistraten en alle bestuurders
van de provincies; ze moesten de
inwijding bijwonen van het beeld
dat koning Nebukadnessar had
opgericht. 3 De satrapen,
stadhouders, gouverneurs,
staatsraden, schatbewaarders,
rechters, magistraten en alle
bestuurders van de provincies
kwamen bijeen om het beeld
33. dat koning Nebukadnessar had
opgericht in te wijden. Ze stelden
zich op voor het door
Nebukadnessar opgerichte beeld.
4 Een heraut riep met luide stem:
‘Volken en naties, welke taal u ook
spreekt, luister naar dit bevel.
5 Zodra u de muziek hoort van
hoorn, panfluit, lier, luit, citer,
dubbelfluit en andere
instrumenten,
34. valt u op uw knieën neer en buigt
u in aanbidding voor het gouden
beeld dat koning Nebukadnessar
heeft opgericht. 6 Wie niet
neerknielt en buigt, zal
onmiddellijk in een brandende
oven worden gegooid.’ 7 En dus
knielden alle volken en naties,
welke taal zij ook spraken, zodra
ze de muziek van hoorn, panfluit,
35. lier, luit, citer en andere
instrumenten hoorden, en bogen
zij in aanbidding voor het gouden
beeld dat koning Nebukadnessar
had opgericht.
8 Enkele Chaldeeën namen de
gelegenheid te baat en traden naar
voren om de Judeeërs te
beschuldigen. 9 Ze zeiden tegen
koning Nebukadnessar:
36. ‘Majesteit, leef in eeuwigheid! 10 U
hebt bevolen dat iedereen die de
muziek van hoorn, panfluit, lier,
luit, citer, dubbelfluit en andere
instrumenten hoort, op zijn knieën
moet neervallen en het gouden
beeld moet aanbidden, 11 en dat
ieder die weigert in een brandende
oven moet worden gegooid.
37. 12 Er zijn enkele Judese mannen
aan wie u het bestuur over de
provincie Babel hebt opgedragen,
Sadrach, Mesach en Abednego.
Deze mannen storen zich niet aan
uw bevel, majesteit. Ze vereren uw
goden niet en buigen niet voor het
gouden beeld dat u hebt
opgericht.’
38. 13 Nebukadnessar barstte in
woede uit en beval Sadrach, Me-
sach en Abednego bij hem te
brengen. Toen de mannen voor de
koning waren geleid, 14 voer Ne-
bukadnessar uit: ‘Is het waar,
Sadrach, Mesach en Abednego,
dat jullie mijn goden niet vereren
en niet willen neerknielen voor het
gouden beeld dat ik heb
opgericht?
39. 15 Luister goed, als jullie je bereid
tonen om, zodra je de muziek van
hoorn, panfluit, lier, luit, citer,
dubbelfluit en andere
instrumenten hoort, op je knieën
te vallen en in aanbidding te
buigen voor het beeld dat ik
gemaakt heb ... Maar weigeren
jullie te buigen, dan worden jullie
onmiddellijk
40. in een brandende oven gegooid.
En welke god zal jullie dan uit mijn
handen kunnen redden?’
16 Sadrach, Mesach en Abednego
zeiden hierop tegen de koning:
‘Wij vinden het niet nodig,
Nebukadnessar, uw vraag te
beantwoorden, 17 want als de God
die wij vereren ons uit een
41. brandende oven en uit uw handen
kan redden, zal hij ons redden.
18 Maar ook al redt hij ons niet,
majesteit, weet dan dat wij uw
goden niet zullen vereren, noch
zullen buigen voor het gouden
beeld dat u hebt opgericht.’
19 Nebukadnessar werd razend,
en met een van woede vertrokken
42. gezicht keek hij Sadrach, Mesach
en Abednego aan. Hij gaf opdracht
de oven zevenmaal heter op te
stoken dan men gewoonlijk deed.
20 En hij beval enkele van de
sterkste mannen uit zijn leger om
Sadrach, Mesach en Abednego te
knevelen en in de brandende oven
te gooien.
43. 21 De mannen werden gekneveld
en met kleren en al, met jassen,
broeken en mutsen, in de
brandende oven gegooid.
22 Omdat het bevel van de koning
strikt was opgevolgd en de oven
uitzonderlijk heet was gestookt,
werden de mannen die Sadrach,
Mesach en Abednego naar boven
brachten
44. door de uitslaande vlammen
gedood. 23 De drie, Sadrach,
Mesach en Abednego, vielen
gekneveld in de laaiende oven.
24 Toen sloeg de schrik koning
Nebukadnessar om het hart. Hij
stond haastig op en zei tegen zijn
raadsheren: ‘Wij hebben toch drie
geknevelde mannen in het vuur
gegooid?’
45. Zij antwoordden: ‘Zeker,
majesteit.’ 25 Hij vervolgde: ‘Maar
ik zie vier mannen vrij rondlopen
in het vuur. Ze zijn ongedeerd en
de vierde lijkt op een godenzoon!’
26 Nebukadnessar liep naar de
deur van de brandende oven en
riep: ‘Sadrach, Mesach en
Abednego, dienaren van de
hoogste God,
46. kom naar buiten, kom hier!’ Toen
kwamen Sadrach, Mesach en
Abednego uit de vlammen naar
buiten. 27 De satrapen,
stadhouders, gouverneurs en
raadsheren van de koning
drongen naar voren. Ze bekeken
de mannen en zagen dat het vuur
geen vat had gekregen op hun
lichaam.
47. Geen haar op hun hoofd was
verschroeid, hun jassen waren
nog heel, er hing zelfs geen
brandlucht om hen heen.
28 Nebukadnessar nam het woord.
Hij zei: ‘Geprezen zij de God van
Sadrach, Mesach en Abednego,
die zijn engel heeft gezonden en
zijn dienaren gered.
48. Zij hebben zich op hem verlaten,
zij hebben het bevel van de koning
genegeerd en hun lichaam
prijsgegeven, omdat zij voor geen
andere dan hun eigen God willen
neerknielen of buigen.
49. P 115 – 2, 3, 5
De volken denken zelf hun goden
uit:
50. 2 De volken denken zelf hun
goden uit:
hun gouden monden geven geen
geluid,
geen licht is in hun ogen;
hun handen tasten niet; geen
wierooklucht
dringt tot hen door, hun oor hoort
geen gerucht,
hun voet wordt niet bewogen.
51. 3 Wie in die goden zijn behagen
vindt
en wie ze maakt, wordt even doof
en blind
als deze dode dingen.
Maar wij, wij hebben onze God die
leeft,
die spreekt en hoort en die het
leven geeft
aan alle stervelingen.
52. 5 Vertrouw op God, gij die den
HERE vreest,
die altijd voor de zijnen is geweest
hun schild, hun vast betrouwen.
De HEER heeft zegenrijk aan ons
gedacht,
Aärons huis en Israëls geslacht
doet Hij zijn gunst aanschouwen.
54. 12 Geliefde broeders en zusters,
wees niet verbaasd over de
vuurproef die u ondergaat; er
overkomt u niets uitzonderlijks.
13 Hoe meer u deel hebt aan
Christus’ lijden, des te meer moet
u zich verheugen, en des te
uitbundiger zal uw vreugde zijn
wanneer zijn luister geopenbaard
wordt.
55. 14 Als u gehoond wordt omdat u
de naam van Christus draagt, prijs
u dan gelukkig, want dat betekent
dat de Geest van God in al zijn
luister op u rust. 15 Laat niemand
van u moeten lijden omdat hij een
moordenaar is, een dief,
misdadiger of onruststoker.
56. 16 Maar als u lijdt omdat u
christen bent, schaam u dan niet
en draag die naam tot eer van
God.
59. Ik bouw op U, mijn Schild
en mijn Verlosser. Niet eenzaam
ga ik op de vijand aan.
Sterk in uw kracht,
gerust in uw bescherming.
Ik bouw op U en ga in uwe naam.
Sterk in uw kracht,
gerust in uw bescherming.
Ik bouw op U en ga in uwe naam.
60. Gelovend ga ik,
eigen zwakheid voelend.
En telkens meer
moet ik uw kracht verstaan.
Toch rijst in mij een lied
van overwinning.
Ik bouw op U en ga in uwe naam.
Toch rijst in mij een lied
van overwinning.
Ik bouw op U en ga in uwe naam.
61. Ik bouw op U, mijn Schild
en mijn Verlosser.
Gij voert de strijd,
de huld' is U gewijd.
In 't laatste uur
zal 'k zegevierend ingaan
in rust met U
die mij hebt voortgeleid.
62. In 't laatste uur
zal 'k zegevierend ingaan
in rust met U
die mij hebt voortgeleid.
66. In Gods overwinning
trekken wij ten strijd.
Samen in zijn leger,
Hem ten dienst gewijd.
Christus, onze Koning,
stelt Zich aan het hoofd.
Hij heeft ons de zege
in de strijd beloofd.
Hij heeft ons de zege
in de strijd beloofd.
67. Tronen, machten, krachten
zullen dra vergaan,
waar de heil'gen samen
vastgeworteld staan.
Niets kan ons weerhouden,
jagend naar het eind.
Glorie voor de Schepper,
nu en voor altijd.
Glorie voor de Schepper,
nu en voor altijd.
68. Volg uw Meester, kind'ren,
sluit u vast aaneen.
Hef het schild als pijlen
suizen om u heen.
Hem zij eer, aanbidding,
roem en heerlijkheid.
Zingen wij tot glorie
Hem in eeuwigheid.
Zingen wij tot glorie
Hem in eeuwigheid.