16. Een rijke schat van wijsheid (LvdK 326)
v. A.C. den Besten; m. Neurenberg 1527
17. Een rijke schat van wijsheid (LvdK 326)
v. A.C. den Besten; m. Neurenberg 1527
18. Lezen: 1 Kron. 29 : 1 t/m 20 HSV
Vrijwillige gaven voor de
tempelbouw
19. 1 Verder zei koning David tegen
heel de gemeente: God heeft mijn
zoon Salomo als
enige uitgekozen, nog jong en
onervaren. Dit werk daarentegen is
groot, want het is geen bouwwerk
voor een mens, maar voor God, de
HEERE. 2 Met heel mijn kracht heb
ik voor het huis van mijn God
gereedgemaakt: het goud voor de
gouden voorwerpen, het zilver voor
de zilveren,
20. het koper voor de koperen, het
ijzer voor de ijzeren en het hout
voor de houten voorwerpen,
onyxstenen en andere stenen
als opvulling, sierstenen en
kleurrijke stenen, allerlei
edelstenen en marmeren stenen in
overvloed. 3 En omdat ik een
behagen schep in het huis van mijn
God, geef ik daarboven mijn
persoonlijke vermogen aan goud en
zilver voor het huis van mijn God,
21. boven alles wat ik voor het huis
van het
heiligdom al gereedgemaakt heb:
4 drieduizend talent goud, van het
goud van Ofir, en zevenduizend
talent gezuiverd zilver om de
muren van de huizen te
overtrekken; 5 goud voor de
gouden voorwerpen, zilver voor de
zilveren voorwerpen, en voor ieder
werk door de hand van de
ambachtslieden.
22. Wie is vandaag gewillig de
HEERE zijn gave te schenken?
6 Toen gaven de hoofden van
de families vrijwillig, met de
leiders van de stammen van
Israël, de leiders over duizend
en over honderd, en de
opzichters over het werk van
de koning.
23. 7 Zij gaven voor de dienst van het
huis van God vijfduizend talent
goud, tienduizend drachmen,
tienduizend talent zilver,
achttienduizend talent koper en
honderdduizend talent ijzer.
8 Wat zij aan edelstenen bij zich
vonden, gaven zij voor de
schatkamer van het huis van de
HEERE, in handen van de Gersoniet
Jehiël.
24. 9 Het volk was verblijd over hun
vrijwillig geven, want zij gaven met
een volkomen hart vrijwillig aan de
HEERE. Ook koning David
verblijdde zich in hoge mate.
10 Toen loofde David de HEERE
voor de ogen van heel de
gemeente. David zei: Geloofd zij
U, HEERE, God van onze vader
Israël, van eeuwigheid tot
eeuwigheid!
25. 11 Van U, HEERE, is de grootheid,
de macht, de luister, de kracht en
de majesteit. Want alles wat in de
hemel en op de aarde is, is van U.
Van U, HEERE, is het Koninkrijk, en
U hebt Zich verheven tot een Hoofd
boven alles.
12 Rijkdom en eer komen van voor
Uw aangezicht, en U heerst over
alles. In Uw hand is kracht en
macht, in Uw hand is het om ieder
groot te maken en sterk te maken.
26. 13 Nu dan, o onze God, wij loven U
en prijzen Uw luisterrijke Naam.
14 Want wie ben ik, en wat is mijn
volk, dat wij de kracht zouden
hebben om vrijwillig te geven zoals
dit? Want van U is alles, en uit Uw
hand hebben wij het U gegeven.
15 Want wij zijn vreemdelingen
voor Uw aangezicht en
bijwoners, zoals al onze
vaderen. Als een schaduw zijn
onze dagen op de aarde, en er is
geen hoop.
27. 16 HEERE, onze God, heel deze
overvloed die wij gereedgemaakt
hebben om voor U een huis te
bouwen, voor Uw heilige Naam, dat
is van Uw hand; het is alles van U.
17 En ik weet, mijn God, dat U het
hart beproeft, en dat U behagen
schept in wat billijk is. Ik heb met
een oprecht hart al deze dingen
vrijwillig gegeven,
28. en ik heb nu met vreugde
gezien dat Uw volk dat hier
gevonden wordt, het U
vrijwillig gegeven heeft.
18 HEERE, God van onze
vaderen Abraham, Izak en
Israël, bewaar voor eeuwig
deze gezindheid in het hart van
Uw volk en richt hun hart tot U.
29. 19 En geef mijn zoon Salomo een
volkomen hart om Uw geboden, Uw
getuigenissen en Uw verordeningen
in acht te nemen, om alles te doen
en dit bouwwerk, waarvoor ik een
voorraad gereedgemaakt heb, te
bouwen. 20 Daarna zei David tegen
heel de gemeente: Loof nu de
HEERE, uw God! Toen loofde heel
de gemeente de HEERE, de God van
hun vaderen; en zij knielden en
bogen zich voor de HEERE neer, en
voor de koning.
31. Geloofd zijt Gij, God onze Heer,
in eeuwigheid geprezen!
U is de majesteit, de eer,
hoog is uw roem gerezen;
want al wat in de hemel woont
en al wat leeft op aarde
behoort aan U, die hoog gekroond
het koningschap aanvaardde.
32. In majesteitelijke pracht
beheerst Gij al uw werken,
uw rechterhand heeft alle macht
het zwakke te versterken;
wij willen U nu en altijd
lof, eer en dank bewijzen,
uw hoge naam, uw heerlijkheid
om al uw daden prijzen.
33. Wat Gij, o onze God en Heer,
ons wilde toevertrouwen,
dat is van U - Gij krijgt het weer
om U een huis te bouwen.
O Heer die onze harten proeft,
wij zijn oprecht genegen
te geven wat uw dienst behoeft;
wij geven van uw zegen.
34. O God van vader Abraham
en God van al zijn zonen,
wij bidden U: laat vuur en vlam,
uw Geest onder ons wonen;
dan zullen wij in eeuwigheid
U dienen in uw woning
en U volkomen toegewijd
lofzingen – onze koning!
35. 12 Rijkdom en eer komen van voor Uw
aangezicht, en U heerst over alles. In
Uw hand is kracht en macht, in Uw hand
is het om ieder groot te maken en sterk
te maken. 13 Nu dan, o onze God, wij
loven U en prijzen Uw luisterrijke Naam.
14 Want wie ben ik, en wat is mijn volk,
dat wij de kracht zouden hebben om
vrijwillig te geven zoals dit? Want van U
is alles, en uit Uw hand hebben wij het U
gegeven.
Thema: “Alles van God”