2. • Liselotje is een meisje en ze woont in een paleisje. In een land
hier heel ver vandaan. Waar heel veel paleisjes staan.
3. • Ze zal zich niet gauw vervelen, ze heeft altijd iets te spelen.
En vandaag, roept Lotje blij, ga ik naar de boerderij!
Daar moeten ze wat eitjes halen en de koning mag betalen.
Dus daar gaan ze, hand in hand, met een grote rieten mand.
4. • Als ze naar de voordeur lopen, doet de boer al lachend open:
‘Goedemorgen allebei, loop maar even mee met mij.’
5. • Ze lopen samen naar het hok. En daar zitten, op een stok,
dertig kippen naast elkaar. En de boer zegt: ‘Rapen maar!’.
6. • En ze leggen met z’n beidjes, in de mand, wel honderd eitjes.
Tot de koning gaat proberen, met twee eitjes te jongleren.
7. • Hij gooit ze een voor een omhoog, en ze belanden, met een
boog, op de grond. Ze zijn kapot. En de koning schrikt zich rot.
8. • Hij kijkt bang en wat verlegen, naar zijn broek, vol vieze
vegen. De boer roept: ‘Domme oliebol! Kijk, je hele broek zit
vol!’.
9. • Met wat water en een doek, veegt hij de smurrie van de
broek. Zodat de koning zonder vlekken, met Liselot weer kan
vertrekken.
10. • De mand met eitjes is best zwaar. Dus ze lopen met elkaar,
heel voorzichtig, niet te vlug, lachend naar het paleis terug.
Daar gaan alle eitjes dan. In een hele grote pan, en ‘t fornuis
wordt aangestoken om ze eventjes te koken.
11. • De koning zegt: ‘Wacht maar even, ik zal vast een verfdoos
geven. Want weet je wat er moet gebeuren? Jullie gaan de
eitjes kleuren.’
Rood en groen, geel en blauw. Dus pak je kwast, begin maar
gauw en kleur ze netjes allemaal, dan lees ik een paasverhaal.
12. • Ze gaan meteen een boekje halen, vol met mooie
paasverhalen. En daarin staat dat grote hazen, eitjes
schilderen met pasen.
Die ze verstoppen in het veld, en de koningin vertelt dat
Liselotje morgen fijn, zelf een paashaasje mag zijn.
13. • Lachend loopt ze naar de kast en zegt: ‘Ik hoop maar dat het
past, want in deze jutten zak, zit een prachtig hazenpak.’
Treurig roept de koning: ‘Mag ik morgen dan niet mee?’ ‘Dat
kan niet’, zegt de koningin, ‘er zit voor jou geen pak meer in.’
14. • De koning stommelt boos naar boven. Hij kan zijn oren niet
geloven. En terwijl hij staat te schoppen, roept hij: ‘Ik wil ook
verstoppen!
Waarom mag ik nou niet mee?’ Maar dan krijgt hij een idee:
‘Weet je wat? Ik knip en plak, zelf gewoon een hazenpak.’
15. • Hij legt meteen zijn spullen klaar. Zijn lijm, zijn prikpen en zijn
schaar. Hij knipt een masker met twee oren. En plakt een
hazenneus van voren.
Na het knippen en het plakken, gaat hij zijn bruine pyjama
pakken. Hij trekt zijn hazenspullen aan en gaat voor de spiegel
staan.
16. • Daarna loopt hij heel tevreden als een paashaas naar
beneden. En als de koningin hem ziet zingt hij al snel zijn
hazenlied.
De koningin vindt het reusachtig en ook lotje roept: ‘Wat
prachtig, wat een schitterend idee. Nu kunt u morgen ook met
me mee!’.
17. • Zo gaan ze samen, hand in hand met die hele grote mand om
zonder iemand iets te zeggen stiekem eitjes neer te leggen.
18. • Dus het moet je niet verbazen als je eitjes vindt met pasen.