SlideShare ist ein Scribd-Unternehmen logo
1 von 88
centercenter Met dank aan:Marina de Bie ● Hans Blankenstein ● Thomas Claessens ● Pasqualino Mare ● Ruud Freund ● Jan ter Heide ● Herman van Holt ● Martin Huizinga ● Peter van IJsselmuiden ● Guus Morian ● Jan Muijs ● Peter Pietersen ● Hans Ramaker ● Arjen Simons● Bert Smit● Hugo Snabilie ● André Spandauw ● Fulya Uysal ● Liesbeth van Amersfoort ● Kees van der Klundert ● Sanne van Oeveren ● Manfred Polzin ● Bert Schuilingh ● Epke Vogel ● Ewald Wermuth ● Hans Wolff ● Petra Wolff ● Herman Zwakenberg309880319405 Inhoudsopgave  TOC  
1-2
    
INLEIDING;1
 Aanleiding tot vooronderzoek Wereld Proeftuinen PAGEREF _Toc244940133  5 Leeswijzer PAGEREF _Toc244940134  8 1Samenvattende conclusies PAGEREF _Toc244940135  10 1.1Onderscheid in landen PAGEREF _Toc244940136  10 1.2Onderscheid in sectoren PAGEREF _Toc244940137  10 1.3Argumenten voor het vergroten van internationale samenwerking PAGEREF _Toc244940138  11 1.4Belangrijkste hindernissen voor vergroten internationale samenwerking PAGEREF _Toc244940139  13 1.5SWOT analyse versterken samenwerking focuslanden met Wereld Proeftuinen PAGEREF _Toc244940140  15 2Samenvattende conclusies per land PAGEREF _Toc244940141  19 2.1Turkije PAGEREF _Toc244940142  19 2.2India PAGEREF _Toc244940143  20 2.3Frankrijk PAGEREF _Toc244940144  20 2.4Verenigd Koninkrijk PAGEREF _Toc244940145  21 3Resultaten per land PAGEREF _Toc244940146  23 3.1Turkije PAGEREF _Toc244940147  23 3.2India PAGEREF _Toc244940148  27 3.3Frankrijk PAGEREF _Toc244940149  31 3.4Verenigd Koninkrijk PAGEREF _Toc244940150  36 3.5Overige landen PAGEREF _Toc244940151  40 4Achtergrondinformatie over het onderzoek PAGEREF _Toc244940152  42 4.1Eigenschappen respondenten PAGEREF _Toc244940153  42 4.2Organisatie van internationalisering binnen de opleidingsinstelling PAGEREF _Toc244940154  44 4.3Gebruik van subsidies PAGEREF _Toc244940155  45 4.4Aandacht voor internationalisering binnen de opleidingsinstelling PAGEREF _Toc244940156  46 5Onderzoeksverantwoording PAGEREF _Toc244940157  47 5.1Opzet van onderzoek PAGEREF _Toc244940158  47 5.2Uitvoering van onderzoek PAGEREF _Toc244940159  47 Bijlage 1: Good practices met de vier focuslanden PAGEREF _Toc244940160  50 Bijlage 2: Buitenlandse Stage aanvraag PAGEREF _Toc244940161  65 Bijlage 3: Schematische weergave per focusland PAGEREF _Toc244940162  67 Bijlage 4: Interview enquete PAGEREF _Toc244940163  71 Algemene gegevens PAGEREF _Toc244940164  72 Huidige situatie PAGEREF _Toc244940165  73 Ambitie PAGEREF _Toc244940166  81 Einde PAGEREF _Toc244940167  82 Interviewleidraad kenniscentra PAGEREF _Toc244940168  83 Interview (halfgestructureerd) met stakeholders PAGEREF _Toc244940169  84 Interview good practices PAGEREF _Toc244940170  87 Bijlage 5: Literatuurlijst PAGEREF _Toc244940171  88 Aanleiding tot vooronderzoek Wereld Proeftuinen Achtergrond Dankzij effecten van globalisering zoals opkomende economieën, internetcommunities, internationale partnerschappen tussen bedrijven en toenemende mobiliteit van bedrijven en kapitaal, groeit ook de mobiliteit van personeel. Veel bedrijven in het MKB opereren niet alleen in een regionale en Nederlandse omgeving, maar werken in toenemende mate samen op internationaal niveau. Dit stelt nieuwe eisen aan werknemers in de zin van talenkennis, kennis van wetgeving en interculturele vaardigheden voor het onderhouden van contacten met het buitenland. De globalisering heeft impact op de rol en taak van het beroepsonderwijs en de samenwerking tussen landen. Denk hierbij aan ‘harde’ voorwaarden zoals het in kaart brengen van de verschillende opleidingsniveaus, het stroomlijnen van beroepseisen en internationale diploma-erkenning, naast ‘zachte’ voorwaarden zoals het creëren van vertrouwen binnen en tussen landen (mutual trust).  In de ’Internationaliseringsagenda voor het middelbaar Beroepsonderwijs 2008-2011’ benadrukt het Ministerie van Onderwijs het belang van internationale mobiliteit, als onderdeel van een totaalplan van Europese ontwikkelingen zoals het European Qualifications Framework (EQF), Netherlands Qualifications Framework (NLQF), European Credit system for VET (ECVET), het Europese Quality Assurance Framework (EQARF) en meeneembare studiefinanciering. De behoefte in het veld aan deze aandacht voor internationale samenwerking wordt gevoeld in de mobiliteitsprogramma’s. De prognoses voor 2009 zijn dat de aanvragen in de BAND (Duitsland) en Leonardo da Vinci (Europa) programma’s, de budgetten zullen overschrijden. De totale aanvragen voor de Leonardo da Vinci Call van 2009 bedragen ruim driemaal het beschikbare budget. (Bron: Leonardo da Vinci, 2009). Ambitie De ambitie van het Ministerie met betrekking tot inkomende en uitgaande mobiliteit in het MBO onderwijs is als volgt geformuleerd: Verhoging van het aantal studenten dat minimaal 2 weken voor stage of studie naar het buitenland gaat tot 0.65% in 2010. (dit percentage ligt op 0.54% in 2008, bron: Internationalisering in het beroepsonderwijs in Nederland 2008, CINOP 2009).  Verhoging van het aantal docenten dat minimaal een week in het buitenland verblijft. Verhoging van het aantal buitenlandse partners (bedrijven, onderwijsinstellingen) van de roc’s. Uitvoer van project Wereld Proeftuinen Eén van de interventies om deze ambitie te realiseren is de opzet van een nieuw subsidieprogramma waarmee internationale samenwerking versterkt kan worden. Dit project, genaamd Wereld Proeftuinen, zal actief zijn in de periode 01-01-2010 t/m 31122011. Het doel van dit programma is geformuleerd als ‘het ondersteunen van instellingen bij de ontwikkeling van hun buitenlandse projecten, met de bedoeling dat zij hun ervaring overdragen.’ Naast het Ministerie van OCW heeft ook het Ministerie van LNV haar medewerking toegezegd. Voorwaarden aan het project Voor dit project heeft het Ministerie een aantal voorlopige criteria vastgelegd. In oktober 2009 wordt vastgesteld wat van deze criteria de definitieve criteria zijn op basis waarvan het project Wereld Proeftuinen zal worden gestart. De voorlopige criteria zijn: samenwerking met vier focuslanden; Turkije, India, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk; samenwerking binnen zeven sectoren: handel, horeca, veiligheid, techniek, zorg, logistiek en groen; beschikbaar voor drie doelgroepen: studenten, docenten, en het College van Bestuur. Het programma heeft inclusief het voorbereidingsjaar een totaalbudget van 720.000 euro.  LandAantal studenten dat bezoek bracht in 20081Verenigd Koninkrijk4432Spanje4413Duitsland2954België2765Frankrijk1796Turkije1397Finland1198Italië1089Portugal10210Zweden80 # LandAantal docenten dat bezoek bracht in 20081Turkije882Malta793Verenigd Koninkrijk694Duitsland635Italië596Spanje447Finland428Hongarije339Zweden2310Frankrijk21 Figuur 1: overzicht van de vier focuslanden, gepositioneerd naar huidige populariteit onder studenten en docenten gebaseerd op de Internationaliseringmonitor uit 2008 (bron: CINOP 2009). India werd hierin buiten beschouwing gelaten. De doelgroep ‘College van Bestuur’ wordt hierin niet onderzocht. Vooronderzoek Wereld Proeftuinen Deze rapportage is het resultaat van een onderzoek naar de huidige samenwerking in het beroepsonderwijs met de vier focuslanden (nulmeting). De focus ligt hierbij op de zeven bovengenoemde sectoren. ‘Samenwerking’ wordt geoperationaliseerd in drie fases: Fase 1: Verkenning.  Fase 1 betreft het eerste contact tot aan een samenwerking op afstand met een buitenlands (leer)bedrijf/buitenlandse opleidingsinstelling. Van een bezoek is (nog) geen sprake.  Aanleiding van contact op niveau 1 is idealiter een visie en beleid op gebied internationalisering op instellingsniveau. In veel gevallen start samenwerking in fase 1 vanuit een persoonlijke motivatie: een docent met kennis van de actuele ontwikkelingen op een specifiek vakgebied, die het interessant vindt om het land verder te verkennen, of met een persoonlijke interesse in het land/een persoonlijk contact (vriendschap/kennis) als eerste ingang.  Fase 2: Bezoek Fase 2 betreft samenwerking waarbij één bezoek van of aan de buitenlandse partnerinstelling/het partnerbedrijf is gebracht. Hierbij wordt in dit onderzoek een scope gehanteerd van de laatste twee jaar. Het daadwerkelijk brengen van een bezoek/fysieke kennismaking, is essentieel voor het versterken van de relatie en het opbouwen van een band. Dat kan zowel een formeel bezoek zijn, bijvoorbeeld een officiële delegatie die de instelling of sector representeert, maar een bezoek met een meer informeel karakter wordt in sommige culturen minstens als net zo belangrijk gezien.  Fase 3: Samenwerking Fase 3 betreft daadwerkelijke (duurzame) samenwerking waarbij meerdere bezoeken van of aan de buitenlandse partnerinstelling/het partnerbedrijf is gebracht. Ook hier geldt een scope van de laatste twee jaar. Contact op fase 3 is duurzame voortzetting van fase 2: er hebben reeds bezoeken plaatsgevonden, er is uitwisseling op gang gekomen. Vaak is er een convenant getekend. Het kost tijd om een fase 3 samenwerking te bewerkstelligen. Het is niet per definitie een gevolg van fase 1 en 2: Voorwaarden als interesse om aan beide zijden van zowel inkomende als uitkomende mobiliteit te realiseren en het bestaan van goede randvoorwaarden daarvoor. Ondersteunend beleid van de onderwijsinstelling en toereikend budget zijn noodzakelijk. De doelgroep van deze samenwerking bestaat uit drie subgroepen, te weten de studenten, de docenten en het management (College van Bestuur). De resultaten en conclusies zijn beschreven vanuit Nederlands perspectief. Voor een uitgebreidere beschrijving van opzet en verantwoording, zie hoofdstuk 5 onderzoeksverantwoording. Leeswijzer Er zijn drie niveaus waarop deze rapportage doorlopen kan worden: Figuur 2: de drie leesroutes, opgesteld in een deltastructuur Voor de algemene conclusies volstaat hoofdstuk 1. In dit hoofdstuk worden de eindconclusies wat betreft de huidige samenwerking met de vier focuslanden besproken, inclusief de strategische omgevingsanalyse omtrent de intensivering van samenwerking. Voor de conclusies per land volstaat hoofdstuk 2. In dit hoofdstuk worden de conclusies per focusland besproken. Hierbij gaat het om een beeld van de huidige samenwerking en de mogelijkheden/beperkingen bij het intensiveren van samenwerking.  De daadwerkelijke resultaten worden beschreven in hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk worden de onderzoeksuitkomsten met betrekking tot samenwerking per land beschreven. Deze resultaten komen voort uit de gegevens van de online enquête, de versnellingskamersessie (GDR) en de interviews (zie ook hoofdstuk 5.1 onderzoeksopzet). In hoofdstuk 4 worden de conclusies en eigenschappen beschreven van de 677 respondenten die aan het onderzoek hebben deelgenomen. De onderzoeksverantwoording en onderzoeksmethodiek worden beschreven in hoofdstuk 5.  Bijlage 1 bevat enkele good practices van samenwerking tussen een Nederlandse onderwijsinstelling en een (leer)bedrijf/onderwijsinstelling van het focusland. In bijlage 2 is het stappenplan opgesteld dat de internationale coördinator kan gebruiken als leidraad bij het aangaan/opstarten van een samenwerking met een buitenlandse partnerinstelling.  Bijlage 3 bevat een schematische voorstelling van het systeem van vocational education and training (mbo onderwijs) in de vier focuslanden. Bijlage 4 bevat de vragenlijsten die gehanteerd zijn bij het uitvoeren van de gestructureerde interviews en online enquête. Bijlage 5 tenslotte bevat de voor dit onderzoek geraadpleegde literatuurlijst. Bij alle drie de leesroutes kan de factsheet gebruikt worden. Deze kaart, bijgeleverd als boekenlegger, bevat de belangrijkste kwantitatieve resultaten met betrekking tot de huidige samenwerking met de focuslanden. In de resultaten wordt alleen een onderscheid gemaakt in roc’s en aoc’s indien er daadwerkelijk sprake is van verschillende onderzoeksresultaten. Enkele illustrerende quotes van respondenten op basis waarvan conclusies zijn afgeleid, zijn cursief weergegeven in blokken. Samenvattende conclusies Onderscheid in landen Onderstaande tabel presenteert de interesse van coördinatoren internationalisering en docenten in samenwerking met de vier focuslanden. Zichtbaar is dat voor alle vier de focuslanden de interesse bestaat om samenwerking te vergroten. De grootste interesse bestaat voor het vergroten van de samenwerking met Turkije en met het Verenigd Koninkrijk. Het verschil bestaat er in dat er in Turkije minder contacten bestaan dan geldt voor Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Deze contacten zijn over het algemeen ook (nog) minder duurzaam van aard.  LandInteresse voor samenwerkingHebben reeds contactVerenigd Koninkrijk68%90%Turkije66%80%Frankrijk43%86%India35%25% Figuur 3: aantal opleidingsinstellingen dat aangeeft interesse en lopende contacten te hebben met de vier focuslanden Onderscheid in sectoren Wanneer binnen het totaal aantal contacten van opleidingsinstellingen een onderscheid wordt gemaakt in sectoren, kan worden geconcludeerd dat de meeste internationale samenwerkingscontacten bestaan binnen de groene sector. Naast de sector groen bestaat de meeste samenwerking binnen drie sectoren die elkaar qua cijfers weinig ontlopen, te weten handel, horeca, techniek en zorg& welzijn. Binnen opleidingen in de sectoren logistiek en beveiliging bestaan de minste contacten.  De verhoudingen tussen de sectoren laten een verdeling zien die grotendeels overeen komt; de meeste contacten liggen in het Verenigd Koninkrijk, gevolgd door Frankrijk, Turkije en India.  Buiten de zeven sectoren van onderzoek bestaan binnen de sectoren zakelijke dienstverlening, toerisme en sport&recreatie de meeste contacten/vinden de meeste uitwisselingen plaats. Figuur 4: de contacten van de Nederlandse opleidingsinstellingen met het focusland onderverdeeld per sector, in relatie tot het totaal aantal deelgenomen onderwijsinstellingen Argumenten voor het vergroten van internationale samenwerking Wens voor vergroten van internationale samenwerking TotaalJa92%Nee8% Nagenoeg alle respondenten geven aan de internationale samenwerking met hun instelling te willen vergroten. Dit ligt in lijn der verwachting omdat alle respondenten betrokken zijn (geweest) bij één of meerdere internationale projecten. Er wordt een breed palet aan argumenten genoemd waarom internationale samenwerking met de focuslanden belangrijk is om te versterken. Ook bestaan er veel verschillende meningen over hoe dit uitgevoerd zou kunnen worden. De argumenten voor versterken van internationale samenwerking kunnen worden geclusterd in vijf thema’s. Deze thema’s staan hieronder uitgewerkt in volgorde van relevantie volgens de respondenten. Versterking onderwijsinnovatie Bestaande samenwerking met de focuslanden wordt aangegaan vanwege de aantrekkelijke opleidingsinhoud en vakkennis die binnen het focusland bestaat. Versterking van deze samenwerking leidt ertoe dat er nieuwe kennis vergaard wordt waarmee de Nederlandse opleiding didactisch en methodisch aangevuld en verbeterd kan worden. De algemene conclusie dat internationale samenwerking het proces van onderwijsvernieuwing binnen de opleidingsinstelling versnelt, wordt breed gedragen. Versterking van de kerncompetenties van de student Naast de onderwijsvernieuwing ligt bij internationale samenwerking de focus met name op de student. Woorden als ‘cultuurverschil’, ‘ontwikkeling’ en ‘wereldburger’ komen in de motiveringen terug. De competenties die door respondenten het meest genoemd worden zijn zelfredzaamheid, zelfstandigheid, ondernemerschap, communicatieve en interculturele vaardigheden. Wanneer de meerwaarde van internationalisering voor de student uitgedrukt in (kern)competenties volgens het KBB competentiemodel (SHL competenties), worden de volgende het meest genoemd: beslissen en activiteiten initiëren; samenwerken en overleggen; relaties bouwen en netwerken; plannen en organiseren; omgaan met veranderingen en aanpassen. Figuur 5: wordcloud van meest genoemde termen door docenten/coördinatoren bij de vraag wat internationale ervaring toevoegt bij de ontwikkeling van de student Versterking van competenties van docenten Internationale samenwerking (docentenstage, gastdocentschap, studiereis, taalcursus) versterkt de vakinhoudelijke en didactische competenties van docenten. Zij leren op een nieuwe manier te kijken naar de Nederlandse opleidingsinhoud en vakkennis. Daarnaast geldt met name voor Turkije dat Nederlandse docenten hun studenten met Turkse achtergrond beter leren begeleiden.  Instroom nieuwe studenten ‘Internationale mogelijkheden’ is een belangrijk criterium dat volgens de respondenten meeweegt bij de studiekeuze van studenten. Uit de literatuur kan een indirect effect geconcludeerd worden: Uit de TKMSTmonitor (Malmberg, 2007) blijkt dat na stadscriteria de onderwijsinhoud en kwaliteit de belangrijkste determinanten zijn op basis waarvan mbo studenten hun studie kiezen. Als internationale samenwerking de kwaliteit van de opleiding verbetert (zie eerste argument), kan worden gesteld dat internationale samenwerking een positieve invloed heeft op de instroom van studenten. Voorwaarde hierbij is dat de studenten bewust worden gemaakt van het feit dat het internationale onderdeel bijdraagt aan de kwaliteit van de opleiding. Internationaal onderwijs Dankzij ontwikkelingen als de Leonardo da Vinci projecten, het erkennen van internationale (leer)bedrijven en het opstellen van vergelijkingsstandaarden (NQF/EQF en ECVET), groeit het bewustzijn voor internationalisering. Internationale samenwerking kan volgens respondenten een opmaat betekenen naar een internationaal doorlopende leerlijn. Belangrijkste hindernissen voor vergroten internationale samenwerking Naast argumenten ter versterking van de focus op internationalisering wordt ook een aantal belangrijke hindernissen genoemd waardoor buitenlandse samenwerking met de focuslanden niet verder uitgebouwd wordt of uitgebouwd kan worden. Drie hindernissen worden door respondenten het meest genoemd: De 3 meest genoemde hindernissen bij het vergroten van internationale samenwerkingGeografische afstandTaalbarrièreWetgeving inkomende mobiliteit aan Nederlandse zijde Om de grote diversiteit aan hindernissen overzichtelijk te clusteren is gekozen voor een onderverdeling tussen de eigenaren van deze hindernissen, de zogenaamde ‘probleemhouders’. De Nederlandse opleiding Onbekendheid met landen die geografisch verder weg liggen Coördinatoren geven aan minder te weten over landen die verder weg liggen. Dit geldt met name voor landen buiten Europa. Voor andere werelddelen bestaat minder interesse en worden vooroordelen minder ontkracht/in stand gehouden. 
Onbekend maakt onbemind” 
India is een vies land met een cultuur die wij niet begrijpen”  TaalniveauVoor een buitenlandse stage is enige kennis van de Engelse, dan wel Duitse of Franse taal gewenst. Met name de laatste 2 talen vormen geen onderdeel van het curriculum van de meeste mbo opleidingen. De uitgebreide voorbereidingHet opstarten van een internationale samenwerking kost veel inspanning in termen van tijd, geld en energie. Er moeten betrouwbare partners gevonden worden en kennis van de verschillende subsidiemogelijkheden is vereist. Ondersteunend beleid onderwijsinstellingSinds 15 jaar is er aandacht voor internationalisering in het MBO onderwijs (Onderwijsraad, 2005) waarbij met name de laatste 5 jaar sprake is van een groeiende interesse. Nog niet bij alle roc’s is internationale samenwerking geïnstitutionaliseerd. Met name bij de kleinere roc’s wordt internationalisering gedragen door een aantal enthousiaste personen die het opzetten van internationale samenwerking uitvoeren naast hun functie als docent. Bij deze instellingen ontbreekt het vaak aan een beleidsplan internationalisering of vormt internationalisering (nog) geen onderdeel van de beleidsdoelstellingen van de instelling. 
Een kwart van de roc’s is er hard mee bezig, met name grotere roc’s. Daarnaast is er een grote middenmoot die slechts bestaat uit een aantal enthousiastelingen die een voortrekkersrol nemen.” “Internationalisering lukt alleen als je mensen hebt die intrinsiek gemotiveerd zijn om er iets van te maken.’’ De Nederlandse mbo student Geen kennis van mogelijkheden Nederlandse studenten kennen over het algemeen de mogelijkheden niet die Europese en Nationale mobiliteitsprogramma’s bieden om naar het buitenland te gaan. De communicatie van deze programma’s is voornamelijk gericht op docenten.  Vanwege het lage aantal mbo studenten dat naar het buitenland gaat kunnen ze ook weinig door elkaar geïnspireerd worden. Onze jongens gaan alleen als ze zien dat anderen ook zijn gegaan. Ze moeten geïnspireerd worden. Relatief grote stap Studeren/werken en tijdelijk wonen in een ander land is voor veel mbo studenten een grote stap. De studenten zijn over het algemeen jonger dan bij ho en wo onderwijs en zijn in verhouding vaker thuiswonend. De binding met de eigen regio in termen van werk, familie en sociale contacten is groot. Het Nederlands bedrijf Buitenland ervaring is een beperkte meerwaarde Uit het onderzoek van Ecorys (2009) blijkt dat de meeste Nederlandse bedrijven niet direct de meerwaarde zien van in het buitenland opgedane competenties. Voor sectoren waar internationale ervaring volgens bedrijven een belangrijke pré is (bijvoorbeeld de toerismesector) heeft de opleiding wel een internationaal karakter. Over het algemeen kan worden gesteld dat de onbekendheid met Europese instrumenten als Europass groot is. De buitenlandse opleiding/leerbedrijf Gebrekkige aansluiting Ondanks dat buitenlandse bedrijven in rap tempo als leerbedrijf worden gecertificeerd bestaat er over het algemeen (nog) een slechte aansluiting van de buitenlandse stage/opleiding op het Nederlandse mbo onderwijs. LandInteresse voor samenwerkingHebben reeds contactFrankrijk655#1Verenigd Koninkrijk247#6Turkije112#8India11#35 Figuur 6 het aantal leerbedrijven uitgesplitst per focusland. In de rechterkolom staat de ranking van het focusland ten opzichte van alle landen met door Nederland erkende leerbedrijven Niveau van Engels Met name in Frankrijk en Turkije bestaan veel bedrijven waar geen Engels wordt gesproken of is Engels van een laag niveau. Onbekendheid met internationale instrumenten Zowel voor buitenlandse bedrijven als buitenlandse opleidingen, met name buiten Europa, dat internationale instrumenten zoals Europass, EuroCV en het taalportfolio nog weinig bekend zijn. De Nederlandse Ministeries Onduidelijkheid in visie  Verschillende respondenten hebben verschillende overtuigingen over de rol die met name het Ministerie van OCW zou moeten spelen bij het versterken van internationale samenwerking in het onderwijs. Dit varieert van geldverstrekker tot lobbyist in Europa tot geen rol. Over het algemeen bestaat onduidelijkheid over de visie van de Ministeries op samenwerking. Zo is in het veld onduidelijk is waarom het PIB programma stopt en Wereld Proeftuinen start en waarom samenwerking met bepaalde landen wel gefinancierd wordt en andere niet. Complexe wetgeving De wetgeving ten aanzien van stage lopen is ingewikkeld. Dit vergt veel uitzoekwerk, met name om de inkomende studenten van buiten Europa een stageplek te bieden. In Nederland wordt voor niet-Europeanen het volgen van mbo onderwijs als ‘werkstage’ opgevat, waardoor de regelgeving en criteria van een tewerkstellingsvergunning van toepassing zijn. In bijlage 2 is een stappenplan opgesteld dat een overzicht geeft van de acties die moeten worden opgevolgd om deze stage te kunnen organiseren. 
OCW moet ons meer support geven voor internationale stages. Niet alleen in Nederland maar ook in Europa op beleidsniveau”. 
Er zijn zoveel partijen in Nederland die iets te zeggen hebben over onderwijs. Het duurt te lang voordat één richting is bepaald. OCW moet daar meer in duwen”. 
OCW moet veel meer investeren. Het budget van Wereld Proeftuinen is een fooi’’. SWOT analyse versterken samenwerking focuslanden met Wereld Proeftuinen In het onderstaande SWOT model wordt de omgevingsanalyse weergegeven. Onder het model staan de argumenten nader uitgewerkt. Strategisch doel: ‘middels het programma Wereld Proeftuinen versterken van de internationale samenwerking met de vier focuslanden’.StrengthsAnimo voor vergroten van internationale samenwerkingInteresse in versterking contacten met focuslandenMeerwaarde voor studentMeerwaarde voor opleidingBestaande initiatieven in fase 1Good practices ter inspiratieAantal scholen dat kiest voor (inter) nationale partnerschappen OpportunitiesDe buitenlandse oriëntatie Interesse vanuit het buitenlandVergelijkbaarheid met buitenlandse opleidingen Meeneembare studiefinancieringWeaknessesAandacht voor internationaliseringMeerwaarde in buitenland opgedane competenties volgens bedrijfslevenContinuïteit en doorlooptijdStap naar onbekend landBeheersing van vreemde talenRegionale binding studentBekendheid met mobiliteits- programma’s bij studentenThreatsGedragen internationaliseringbeleidHardnekkige dogma’sBeperkte aansluiting met buitenlandse opleidingenVoorbereiding op uitwisselingOmvang van subsidieAndere landen dan focuslanden interessant 
Voor studenten zijn buitenlandse stages vaak ervaringen die enorm aan hun ontwikkeling bijdragen en ze worden in weblogs en in dagboeken op websites voor internationale stages niet zelden genoemd als “de mooiste tijd van mijn leven”. Strenghts Het algemene animo bij de coördinatoren voor het vergroten van internationale samenwerking is met 92% zeer groot te noemen.  Voor alle vier de focuslanden geldt dat er interesse bestaat om de samenwerking te vergroten, variërend van 68% (Verenigd Koninkrijk) tot 35% (India). De meerwaarde volgens coördinatoren en studenten van buitenlandse ervaring is groot. Voor de belangrijkste argumenten zie hoofdstuk 1.3.2. Internationale samenwerking draagt bij aan de kwaliteitsverhoging van de opleiding en docenten. Voor de belangrijkste argumenten zie hoofdstuk 1.3.1 en 1.3.3. Voor alle vier de focuslanden geldt dat er een basis van contacten bestaat om de samenwerking (verder) mee vorm te geven, variërend van 90% (Verenigd Koninkrijk) tot 25% (India). Het uitdragen en verspreiden van good practices leidt tot inspiratie bij zowel docenten als studenten en heeft een katalysatorfunctie voor nieuwe initiatieven. Voor enkele good practices zie bijlage 1. Het werken in partnerschappen stimuleert het delen van kennis en contacten, met name bij het benaderen van nieuwe landen. Ongeveer 2/3 (65%) van de opleidingsinstellingen verkiest een partnerschap bij internationale samenwerking (Internationaliseringsmonitor 2008, CINOP 2009) boven individuele aanmelding. Weaknesses De onderwijsraad (2005) concludeert dat 15 jaar focus op internationalisering (nog) er nog niet toe heeft geleid dat internationalisering een integraal onderdeel van onderwijsaanbod vormt.  Over aandacht die de opleidingsinstelling besteedt aan internationalisering zijn de meningen van de respondenten verdeeld. 51% is tevreden over de aandacht die binnen de instelling besteed wordt aan internationalisering, ten opzichte van 47% die aangeeft dat de aandacht vergroot moet worden.  De meeste Nederlandse bedrijven zien niet direct de meerwaarde van in het buitenland opgedane competenties. De onbekendheid met Europese opleidingsinstrumenten is groot.  Internationale samenwerking is een proces dat tijd kost. De opbouw naar duurzame samenwerking (fase 3) heeft minimaal twee jaar de tijd nodig. Daarom bestaat er ontevredenheid bij docenten over waarom initiatieven als PIB en Wereld Proeftuinen een korte doorlooptijd hebben.  Landen die geografisch het meest ver weg liggen worden het minst genoemd als voorkeursland, zie ook hoofdstuk 1.4.2. Dit geldt voor zowel de focuslanden als in het algemeen.  De beheersing van vreemde talen is met name bij de studentpopulatie beperkt. Ook de beheersing van de Engelse taal door de buitenlandse partner wordt over het algemeen als belangrijke voorwaarde beschouwd. In Turkije en Frankrijk is hier in de regel onvoldoende sprake van. Studenten in het mbo onderwijs zijn meer aan de regio gebonden dan studenten in het hoger/universitair onderwijs. Dit komt omdat zij over het algemeen vrij jong zijn (vanaf 16 jaar), vaak nog geen studiefinanciering ontvangen en verplichtingen hebben met betrekking tot werk en stage. Daarnaast hechten zij veel waarde aan vrienden en relatie. Een buitenlandse stage is met name een grote stap voor studenten die nog bij de ouders woonachtig zijn, zie ook hoofdstuk 1.4.2. De bestaande Europese en Nationale uitwisselingsprogramma’s zoals Leonardo da Vinci, BAND en PIB zijn volgens de respondenten weinig bekend bij studenten. Opportunities De aandacht voor internationalisering binnen de beroepsopleidingen en brancheverenigingen groeit. Brancheverenigingen profileren steeds meer hun netwerkfunctie. Ervaring uit het Leonardo da Vinci en BAND programma leert dat enkele opleidingen een buitenlandse stage inmiddels als een vast onderdeel van het curriculum beschouwen en er gediscussieerd wordt over mogelijk toekomstig internationaal doorlopende leerlijnen. De oriëntatie van buitenlandse opleidingsinstellingen en bedrijven op het Nederlandse beroepsonderwijs wordt groter. Dit is te zien aan meer gebruik van de daarvoor bestemde programma’s zoals Leonardo da Vinci en nieuw erkende buitenlandse leerbedrijven. Door het aangaan van een samenwerkingsrelatie met een partner in het buitenland bestaat de kans dat deze meer aandacht in termen van opleidings/stagemogelijkheden en budget kan toevoegen aan uitwisseling. Dankzij Europese ontwikkelingen op het gebied van accreditatie en standaardisering van opleidingen en diploma’s (EQF-NLQF, ECVET) kan binnen Europa de juiste buitenlandse partner makkelijker gevonden worden en het curriculum/opleidingsniveau beter vergeleken worden. De kwaliteit van de opleiding is gebaat bij verfrissende en voortbouwende input op basis van soortgelijke buitenlandse opleidingen. Vanaf volgend jaar kunnen mbo studenten hun studiefinanciering meenemen naar opleidingen in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, (naast Spanje en Zweden). Het jaar daarna geldt dit voor heel Europa. Threats Slechts bij enkele opleidingsinstellingen is er sprake van een officieel internationaliseringenbeleid, dat door het schoolbestuur gedragen wordt. In veel gevallen wordt internationalisering gedragen door enkele enthousiaste coördinatoren internationaal of enthousiaste docenten die het ‘erbij’ doen. Zie ook hoofdstuk 1.4.1. Volgens enkele respondenten bestaan er nog steeds hardnekkige dogma’s onder CvB/docenten die internationalisering beperken. Voorbeeld is de overtuiging ‘ze komen niet meer terug’ die met name geldt voor sectoren met een instroomkrapte zoals technische branches. De aansluiting tussen Nederlandse en buitenlandse aansluiting met internationale opleidingen is nog beperkt, zie ook hoofdstuk 1.4.4. De voorbereiding op een uitwisselingsproject vergt een aantal weken voor de aanvrager. Dit heeft te maken met de doorlooptijd en aanvraagperiode van een aantal procedures en documenten, zoals de subsidie en mogelijke diplomawaardering. Indien er sprake is van inkomende mobiliteit van buiten Europa is tevens een visum kort verblijf en tewerkstellingsvergunning verplicht (zie ook bijlage 2 stappenplan).  Door de grote verwachte interesse en relatief beperkt budget voor Wereld Proeftuinen bestaat het risico dat aanvragers vanuit dit project geen budget krijgen om hun samenwerking vorm te geven/uit te bouwen.  Naast de vier focuslanden wordt een brede scope aan andere landen genoemd waar coördinatoren graag mee willen samenwerken, bijvoorbeeld vanwege al lopende contacten of specifieke meerwaarde voor de opleiding. Voor een overzicht van meest populaire landen buiten de focuslanden zie figuur 22. Samenvattende conclusies per land In dit hoofdstuk worden de conclusies per land beschreven. Voor een uitgebreide omschrijving van d resultaten die tot deze conclusies hebben geleid, kan hoofdstuk 3 (Resultaten per land) geraadpleegd worden. Turkije Samenwerking met Turkije is enorm in opkomst. In 2008 vertrokken 139 studenten naar Turkije in het kader van het Europese Leonardo Da Vinci programma, een stijging van 172% ten opzichte van 2007. Voor docenten was het in 2008 de favoriete locatie om te bezoeken met het doel contacten te leggen of stages te begeleiden (bron: Internationalisering in het beroepsonderwijs in Nederland 2008, CINOP 2009). Samenwerking tussen Nederland en Turkije speelt zich af op zowel het niveau van bestuur, docenten als studenten. Er zijn veel wederzijdse docentbezoeken, met name in de sector groen en handel. Stages van studenten vinden naast de sector handel het meest plaats in de sectoren zorg& welzijn en horeca. Deze bezoeken zijn grotendeels eenzijdig: Nederlandse studenten gaan naar Turkije. Figuur 7: fase 1, 2 en 3 samenwerking, uitgesplitst per doelgroep De door respondenten genoemde argumenten voor vergroting van samenwerking kunnen geclusterd worden binnen de volgende vier thema’s: aansluiting op Nederlandse opleidingsinhoud; de economie en de Europese Unie; veel Nederlandse studenten met een Turkse achtergrond; openheid naar de Turkse cultuur. Ondanks dat Turkse opleidingen en leerbedrijven bijzonder enthousiast zijn om samen te werken met Nederland en met name de Nederlandse coördinatoren/docenten Turkije goed weten te vinden, is een wederkerige samenwerking zeer moeilijk. Omdat Turkije geen lid is van de Europese Unie, is een visumaanvraag waarbij onderwijs mag worden gevolgd/stage mag worden gelopen in Nederland, gecompliceerd.  Overige hindernissen om samenwerking te vergroten worden door de coördinatoren als overkomelijk beschouwd. Het taalprobleem en de onbekendheid met de Turkse (werk)cultuur kunnen ondervangen worden door het inschakelen van een native speaker binnen de eigen onderwijsinstelling of door informele bezoeken te brengen om, naast contacten te leggen, de cultuur beter te begrijpen. Deze kennis kan vervolgens aangewend worden bij de voorlichting van studenten. India Samenwerking vanuit het middelbare beroepsonderwijs met India is beperkt. Op enkele losse studenten na waarbij er sprake was van een stage, bevinden de contacten die er zijn zich in fase 1. Deze contacten bevinden zich voornamelijk op coördinator/docentniveau. Contacten met India zijn er vooral binnen het groene onderwijs: India is erg interessant vanwege de landbouw. In de groensector zijn er veel mogelijkheden, maar ook in bijvoorbeeld de ontwerpwereld en techniekbranche willen coördinatoren van bijbehorende studies graag kennis en ervaring delen. Er is in India veel behoefte aan technische en logistieke kennis uit Nederland, daar liggen kansen. Figuur 8: fase 1, 2 en 3 samenwerking, uitgesplitst per doelgroep De door respondenten genoemde argumenten voor vergroting van samenwerking kunnen geclusterd worden binnen de volgende drie thema’s: Motieven voor het vergroten van samenwerking met India zijn: aansluiting bij de opleiding; groeiende macht in de wereldeconomie; Engels als voertaal binnen veel bedrijven. Volgens onderwijsspecialisten in India wordt bilaterale samenwerking met Nederland van harte verwelkomd, met name vanwege de praktijkcomponent van het Nederlandse onderwijs in combinatie met knowhow. Als belangrijke hindernissen worden genoemd dat er in India het segment ‘praktijkonderwijs’ nauwelijks bestaat, wat het vinden van een geschikte partner bemoeilijkt. Samenwerking wordt nu gestuwd door ervaren professionals, ter vergelijking met in Nederland bestaande organen als de MBO en AOC raad. Als andere hindernissen voor samenwerking worden de geografische afstand en culturele verschillen tussen Nederland en India genoemd. De culturele verschillen worden als overkomelijk beschouwd mits men zich verdiept in de cultuur, arbeidsethos en wetgeving van het land en het bezoek/de stage Engelstalig kan worden uitgevoerd. Frankrijk Op basis van de deelgenomen roc’s en aoc’s kan gesteld worden dat er veel samenwerking bestaat met Frankrijk in het Nederlandse beroepsonderwijs. Deze samenwerking tussen Nederland en Frankrijk speelt zich met name af op het niveau van coördinatoren en studenten en minder op het niveau van directie. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de relaties met Franse bedrijven/opleidingsinstellingen al langer bestaan waardoor contact op directieniveau minder noodzaak behoeft. Wanneer een onderscheid wordt gemaakt tussen sectoren blijkt dat met name in het groene onderwijs veel samenwerking bestaat met Frankrijk, gevolgd door de opleidingen binnen de sectoren horeca, handel en techniek. Figuur 9: fase 1, 2 en 3 samenwerking, uitgesplitst per doelgroep De door respondenten genoemde argumenten voor vergroting van samenwerking kunnen worden geclusterd binnen de volgende 3 thema’s: nabijheid, zowel geografisch als cultureel; grootmacht binnen de EU; meerwaarde op het gebied van vakinhoud. Als hindernissen voor het verder intensiveren van de samenwerking met Frankrijk worden de Franse taal, de Franse bureaucratie en bestaande Franse vooroordelen naar Nederland genoemd. Het taalprobleem zou ondervangen kunnen worden door Nederlandse studenten een voorbereidende taalcursus te geven waarin de basis communicatie en de vaktermen centraal staan. Verenigd Koninkrijk Landen binnen het Verenigd Koninkrijk (met name Engeland) zijn het meest populair voor het Nederlands middelbare beroepsonderwijs om mee samen te werken. Niet alleen in vergelijking met de focuslanden van dit onderzoek, maar ook in vergelijking met alle andere landen binnen Europa. Vorig jaar werd binnen het Leonardo da Vinci programma het Verenigd Koninkrijk door 433 studenten en 69 docenten bezocht voor stagedoeleinden (Internationaliseringsmonitor 2008, CINOP 2009). Nagenoeg alle deelgenomen opleidingsinstellingen geven aan contacten te hebben met het Verenigd Koninkrijk. Samenwerking tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk speelt zich af op zowel het niveau van bestuur, docenten als studenten. Wanneer een onderscheid wordt gemaakt in sectoren blijkt dat de meeste contacten bestaan en uitwisselingen plaatsvinden tussen opleidingen tussen de groene sector, handel en techniek. Figuur 10: fase 1, 2 en 3 samenwerking, uitgesplitst per doelgroep De door respondenten genoemde argumenten voor vergroting van samenwerking, kunnen worden geclusterd binnen de volgende 3 thema’s: geografische en culturele nabijheid; taal; vakinhoud en onderwijsbenadering. Hindernissen bij het aangaan/versterken van de samenwerking zijn relatief ‘laag’ in vergelijking met die van andere studentlanden. De commerciële insteek van het Engelse onderwijs vraagt een zakelijke benadering vanuit de Nederlandse onderwijsinstelling. Daarnaast is er sprake van grote concurrentie omdat veel opleidingsinstellingen in binnen en buitenland met het Verenigd Koninkrijk willen samenwerken en uitwisselen. Resultaten per land Turkije Contacten van de deelgenomen opleidingsinstellingen met Turkije aocalgemeenroc 80% van de respondenten geeft aan dat er binnen de opleidingsinstellingen contacten bestaan met Turkse bedrijven/opleidingsinstellingen. Het aantal roc’s met contacten is groot (82%). Roc’s hebben over het algemeen meer contacten met Turkije dan aoc’s (71%). Onderscheid tussen sectoren Figuur 11: contacten per opleidingstelling per sector Op sectorniveau is te zien dat, naast de groene sector, de opleidingen met betrekking tot handel (45%), gevolgd door zorg en horeca (beide 35%) de meeste contacten hebben met Turkije. Buiten de focussectoren werden zakelijke dienstverlening en mode en textiel het meest genoemd. Contact op directieniveau Bij 53% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met Turkije is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op directieniveau, waarbij de directie/CvB een bezoek heeft gebracht aan een Turkse leerbedrijf/opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. Bij 30% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer. Contact op coördinator/docentniveau Bij nagenoeg alle (97%) opleidingsinstellingen die contacten hebben met Turkije is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op docent/coördinatorniveau, waarbij de docenten/coördinatoren een bezoek hebben gebracht aan een Turks leerbedrijf/Turkse opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. In 48% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer. Onderscheid in opleidingen laat zien dat naast de groene sector (86%) dit het meest opleidingen met betrekking tot de sector handel betrof (44%), gevolgd door de sectoren zorg&welzijn, techniek en horeca (allen 33%).   Figuur 12: bezoek van coördinatoren/docenten op sectorniveau Uitwisseling van studenten Bij 68% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met Turkije is er sinds de laatste twee jaar minimaal een keer sprake van studenten die onderwijs en/of stage hebben gevolgd bij een Turks leerbedrijf/Turkse opleidingsinstelling en/of omgekeerd Turkse studenten hebben ontvangen. Bij de aoc’s is dit percentage beduidend lager (20%). Bij 52% van de uitwisselingen gebeurde dit meer dan één keer.  Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit het meest studenten met betrekking tot de sector handel betrof (57%), gevolgd door de sectoren zorg&welzijn (44%) en horeca (39%). Figuur 13: bezoek van studenten op sectorniveau Motieven voor het vergroten van samenwerking met Turkije 67% van de respondenten geeft aan interesse te hebben in het vergroten van de samenwerking met Turkije. De argumenten die daarvoor worden gegeven, zijn grotendeels onder te verdelen in de volgende vier categorieën: Goede aansluiting op Nederlandse opleidingsinhoud  Nederlandse coördinatoren internationalisering vinden dat Turkije veel kan toevoegen op onderwijsinhoudelijk gebied. Turkije biedt studenten mogelijkheden om competenties binnen hun eigen beroepsprofiel verder te ontwikkelen. Het aantal erkende leerbedrijven groeit in een rap tempo. 
Turkije is erg in trek vanwege de horeca mogelijkheden” 
In Turkije is veel te halen, vooral ook in het kader van onze groene opleiding”  
De productie van textiel gebeurt veel in dit land waardoor het goed zou zijn om contacten met scholen en bedrijven in Turkije te hebben” Omgekeerd is er vanuit Turkije ook interesse in het Nederlandse onderwijs, vanwege de inrichting van het Nederlandse beroepsonderwijs. Het Turkse onderwijs is over het algemeen heel theoretisch van aard. Turkse partners geven aan in Nederland veel te leren over projecten en het ontwikkelen van een praktijkgerichte onderwijsbenadering. 
Nederlandse docenten zien ook hoe het anders kan en leren van collega’s. Snappen hun Turkse studenten ineens veel beter, gaan er in ieder geval anders mee om. Turkse docenten die in Nederland zijn geweest, proberen ook anders om te gaan met hun studenten in Turkije: zij zien bijvoorbeeld dat het ook belangrijk kan zijn om op een vriendschappelijke manier om te gaan met je studenten.” De economie en de Europese Unie De discussie rondom toetreding van Turkije tot de Europese Unie heeft veel aandacht op Turkije gericht. Hiermee heeft het land zich gecommitteerd aan het hervormen van de publieke sector en het implementeren van de EU-regelgeving (bron EVD). Dit heeft positieve gevolgen voor de handelsbetrekkingen en samenwerkingsrelaties tussen Nederland en Turkije. Coördinatoren Internationalisering verwachten dat deze economische aantrekkelijkheid van Turkije een beweegreden is voor het CvB van opleidingsinstellingen om contacten met Turkije te intensiveren. Veel Nederlandse studenten met een Turkse achtergrond Veel roc’s hebben een relatief grote populatie tweede generatie Turkse studenten. Deze studentpopulatie maakt Turkije een heel aantrekkelijk land om samenwerking mee op te zetten en uit te breiden. Dat dit zowel voor studenten als voor docenten geldt, spreekt voor zich: Docenten krijgen meer affiniteit met de ‘roots’ van hun student, en de student bezoekt het land van herkomst van zijn ouders/grootouders. 
Meer dan 20% van onze studenten is Nederlands-Turks. Diverse medewerkers van ons roc hebben dezelfde achtergrond”. 
Doordat Turkse jongeren een tijdje werken in Turkije in Turkije komen ze er achter dat ze meer Nederlander zijn dan dat ze verwacht hadden” Openheid naar de Turkse cultuurDe Nederlandse samenleving omvat verschillende culturen. Binnen veel opleidingsinstellingen heeft het merendeel van de studenten een Nederlandse achtergrond. Door juist deze Nederlandse studenten door een internationale stage in aanraking te laten komen met Turkije, wordt bij hen meer openheid naar en begrip voor de Turkse cultuur ontwikkeld. 
Ik verwacht dat mijn leerlingen na hun stage een stuk minder vooroordelen naar Turken zullen hebben”. 
We zijn een groene school, dit betekent een geheel autochtone leerlingenpopulatie. Kennismaken met Turkije zou voor hen een wereld doen openen”. 
Turkije is voor ons een open deur. Agrarische scholen zijn overwegend blanke scholen omdat Turkse jongeren niet voor Agrarisch onderwijs kiezen. Dat komt omdat dit voor hen gelijk staat aan het beeld van armoede in het eigen land”. Factoren die samenwerking met Turkije kunnen hinderen Samenwerking realiseren met Turkije is niet zomaar vanzelfsprekend. Door de respondenten worden drie thema’s benoemd: Taal Gebrekkige kennis van de Engelse of Duitse bij partner in Turkije Communicatie Het maken van afspraken met een mogelijke nieuwe partner in Turkije, blijkt heel moeilijk te zijn. Bovendien verloopt initiële communicatie over de telefoon moeilijk: het opbouwen van vertrouwen is heel essentieel en in Turkije gaat dat vooral gepaard met afleggen van bezoeken (óók informeel van aard). Cultuur De Turkse cultuur is bij veel Nederlandse studenten en docenten tamelijk onbekend. Daarnaast wordt de Turkse cultuur als chauvinistisch beschouwd en dient er in de werkomgeving rekening te worden gehouden met de hiërarchische verhouding.  De hindernissen zijn wel te overbruggen, vinden deelnemers aan de GDR. Dat kan door: het betrekken van natives op school en (Turkse) stakeholders; goede voorlichting voor deelnemers aan samenwerkingsactiviteiten, gericht op culturele verschillen tussen Nederland en Turkije; tijd investeren in elkaar leren kennen en opbouwen van vertrouwen door het afleggen van zowel formele als informele bezoeken, en het uitnodigen van de partner bij de eigen instelling.  Coördinator en Turkije deskundige mevrouw Uysal: Een eerste kennismakingsbezoek is heel belangrijk. Daarbij is ook het informele deel van belang: wanneer Nederland (roc/aoc) op bezoek is geweest in Turkije, verwachten Turken ook een uitnodiging terug. En die uitnodiging voor een bezoek kan ook enkel gericht zijn op het onderhouden van de relatie en leuke culturele uitstapjes. Bewaak dus je relatie! Bouw het goed op en start met vriendschap. Nederland moet zich bewust zijn dat ze direct is en soms wat te zakelijk. Om meer te weten te komen over de Turkse onderwijsinhoud moet je heel goed doorvragen naar wat de Turkse instelling al kan en in huis heeft. Een goede inventarisatie is heel belangrijk, anders kom je er na maanden achter dat de uitwisseling beter op een ander niveau of bedrijf had gekund. India Contacten van de deelgenomen opleidingsinstellingen met India algemeenaocroc 25% van de van de respondenten geeft aan dat er binnen de opleidingsinstellingen contacten bestaan met Indiase opleidingsinstellingen/leerbedrijven. De aoc’s hebben over het algemeen iets vaker contacten (29%) dan roc’s (24%).  Onderscheid tussen de sectoren Figuur 14: contacten per opleidingstelling per sector Buiten de groene sector zijn de contacten bij de sectoren zeer beperkt. Buiten de focussectoren wordt ook samenwerking genoemd met mode& textielopleidingen, onderwijs en losse taalprojecten. Overige opleidingen waarbij docenten éénmalig een bezoek hebben gebracht:Mode en textielAgrotoerismeOnderwijsTalen Contact op directieniveau Bij 11% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met India is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op directieniveau, waarbij de directie/CvB een bezoek heeft gebracht aan een Indiaas leerbedrijf/Indiase opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. Contact op coördinator/docentniveau Bij 50% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met India is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op docent/coördinatorniveau, waarbij de docenten/coördinatoren een bezoek hebben gebracht aan een Indiaas leerbedrijf/Indiase opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. In 13% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer.  Bij een onderscheid in sectoren blijkt dat voor opleidingen binnen de sector horeca, zorg& welzijn en techniek geldt dat de contacten nog niet geleid hebben tot een bezoek.  Uitwisseling van studenten Bij 33% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met India is er sinds de laatste twee jaar minimaal een keer sprake van studenten die onderwijs en/of stage hebben gevolgd bij een Indiaas leerbedrijf/opleidingsinstelling en/of omgekeerd Indiase studenten hebben ontvangen.  Motieven voor het vergroten van de samenwerking met India In de enquête geven 73 respondenten (35%) aan interesse te hebben in het vergroten van de samenwerking met India. De interesse wordt gemotiveerd door mogelijkheden binnen hun sector of opleiding, de economische groei van India en toegankelijkheid wat de taal betreft: Aansluiting bij de opleiding Voor verschillende opleidingen/vakken is India een uitermate interessant land om samenwerking mee op te zetten of te vergroten. Het sluit aan bij de opleidingsrichting.  
India past in onze opleiding international business studies gericht op BRIC landen”. 
India heeft veel mogelijkheden, zeker op het gebied van landbouw”. 
In mijn vak is haar heel erg belangrijk, en we hebben vaak met lang haar te maken iets dat veel mensen in India dragen. Ik zou nieuwsgierig zijn hoe ze daar weken op school”. 
Vanuit mode&textiel gezien zou het goed zijn om contact te hebben met bedrijven en scholen in India voor uitwisselingen en stageplaatsen”. Interesse vanwege Indiaas groeipotentieel De Indiase economie is de snelst groeiende economie na China, met een groeipercentage van ruim 9% per jaar met uitzondering van 2008/2009, waarbij tussen de 6 en 7% verwacht wordt (bron: EVD). 
India is een ‘economische reus in wording”. 
India een is een opkomende economie waar we veel van kunnen leren”. 
In economische groeilanden liggen voor ons heel veel kansen. Daarom zou samenwerking met India vergroot moeten worden”. Engels als voertaal binnen veel bedrijven Ondanks het cultuurverschil wordt door het gebruik van de Engelse taal als voertaal door de meeste Indiase bedrijven als een enorme pré beschouwd. Dankzij de mogelijkheid tot snelle communicatie kunnen studenten veel betekenen binnen een Indiaas bedrijf en ontwikkelt deze een brede cultureel-maatschappelijke ervaring. 
Landen met Engels als voertaal worden door ons als mogelijke partner gezien. Het wordt wel een uitdaging om met de grotere cultuurverschillen om te gaan.” 
India is een land met een afwijkende cultuur vergeleken met het Westen en dat is erg leerzaam voor studenten uitwisselingen.” Factoren die samenwerking met India kunnen hinderen Samenwerken met India wordt niet als gemakkelijk gezien. Met name de fysieke afstand wordt genoemd als een belangrijke hindernis. 
India ligt ver weg, daardoor zullen onze reiskosten teveel oplopen”. Daarnaast verwachten de coördinatoren dat de leefomstandigheden niet bijdragen 
Slechte hygiëne”, 
Grote hitte
, 
Armoede”. Tenslotte wordt verwacht dat het heel moeilijk is om samenwerking op te starten zowel binnen de eigen instelling (het creëren van draagvlak) als het vinden van een juist leerbedrijf.  Volgens de deelnemers aan het onderzoek kunnen de volgende middelen helpen om de hindernissen te overbruggen: met kleine uitwisselprojecten beginnen; goed verdiepen in het land (cultuur, arbeidsomstandigheden, wetgeving); zoveel mogelijk in samenwerkingsverband met andere Nederlandse opleidingen of meeliften op bestaande initiatieven in hoger onderwijs/universiteit; gebruik maken van deskundigen om mee samen te werken. India is voor het Nederlandse beroepsonderwijs een relatief onbekend terrein. Daarom heeft er een aantal aanvullende gesprekken plaatsgevonden met personen die zich bezig houden met de samenwerking tussen Nederland en India in het onderwijs en bedrijfsleven, zie bijlage 1 Good Practices. De conclusies op basis van hun expertise zijn hieronder weergegeven: Imago Het vergaren van kennis staat in het Indiase onderwijs hoger aangeschreven dan het vergaren van competenties. Vanuit India wordt Nederland wordt beschouwd als het land met ‘top of the bill’ kennis en knowhow: belangrijke positie als kennisland; zeer veel ervaring op gebied van kwaliteit en innovatie (bv. technische apparatuur, bloemteelt, zaden); zeer veel kennis van infrastructuur/logistiek en de organisatie van werkprocessen/ketenoptimalisatie. Bilaterale samenwerking met Indiase beroepsopleidingen wordt van harte verwelkomd in India, mits men een gelijkwaardig partnerschap aangaat (en dat gaat verder dan enkel een charitatieve benadering). Van een beroepsonderwijssysteem in India is nagenoeg geen sprake. Onderwijs staat in het teken van kennis vergaren, ook op ‘mbo niveau’. Competenties verkrijgen is daaraan ondergeschikt. En er is een enorme behoefte aan vakmensen op middelbaar niveau want er is een gebrek aan praktijkopleiding, een gebrek aan ‘civil society’. Learning on the job geldt voor zeer veel kinderen. Alleen het topsegment is goed opgeleid. De opleidingen die bestaan zijn enorm versnipperd. Binnen de sector groen zijn er weinig grote (industrie)bedrijven die eigen opleiding aanbieden.  Aanpak India kent geen vertegenwoordigers, of bemiddelende partijen zoals in Nederland de MBO of AOC raad. De bestaande samenwerkingen zijn vaak geïnitieerd door enkele kapitaalkrachtige investeerders, door een gespecialiseerde NGO/vrijwilligersorganisatie of een enkele landelijke businessschool.  Voorbeelden en voorwaarden Een internationale stage voor studenten in India zou bijvoorbeeld het geven van voorlichting kunnen inhouden, vertellen en laten zien hoe bepaalde zaken in Nederland worden aangepakt. Of een maatschappelijke stage in samenwerking met een NGO.  Wanneer de samenwerking wordt opgestart of uitgebreid, is het essentieel dat de student goed wordt begeleid ter plaatse, zodat deze kan terugvallen op een (fysiek) netwerk van personen die India goed kennen (zowel Indiërs als ook Nederlanders).  Bestaande initiatieven en netwerken Binnen het hoger onderwijs en universiteiten lopen er al verschillende samenwerkingsinitiatieven. Voor het mbo heeft Wereld Proeftuinen enkele Indiase/Nederlandse contacten gelokaliseerd die kunnen worden ingezet voor het beter leren kennen van India, het bemiddelen bij het vinden van stagecoördinatoren en mogelijk bij het begeleiden van studenten ter plaatse. Deze worden bij de start van het Wereld Poeftuinen uitwisselingsprogramma op de website geplaatst. Frankrijk Contacten van de deelgenomen opleidingsinstellingen met Frankrijk rocalgemeenaoc 86% van de van de respondenten geeft aan dat er binnen de opleidingsinstellingen contacten bestaan met Franse leerbedrijven/opleidingsinstellingen. Alle aan het onderzoek deelgenomen aoc’s geven aan dat zij in contact zijn met Franse leerbedrijven/opleidingsinstellingen Onderscheid tussen de sectoren Figuur 15: bezoek van coördinatoren/docenten op sectorniveau Op sectorniveau is te zien dat, naast de groene sector, de opleidingen binnen de sectoren horeca (46%) en handel (32%) de meeste lopende contacten met Frankrijk hebben. De categorie overige sectoren wordt met name gerepresenteerd door opleidingen binnen de sector sport en welzijn.  Contact op directieniveau Bij 29% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met Frankrijk is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op directieniveau, waarbij de directie/CvB een bezoek heeft gebracht aan een Frans leerbedrijf/Franse opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. Bij 23% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer.  Contact op coördinator/docentniveau Bij nagenoeg alle (96%) opleidingsinstellingen die contacten hebben met Frankrijk is er de afgelopen twee jaar contact geweest op docent/coördinatorniveau, waarbij de docenten/coördinatoren een bezoek hebben gebracht aan een Frans leerbedrijf/opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. In 75% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer.  Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit vooral opleidingen in de sector horeca betrof (47%), gevolgd door de sectoren handel (35%) en techniek (31%). Figuur 16: bezoek van studenten op sectorniveau Uitwisseling van studenten Bij 85% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met Frankrijk is er sinds de laatste twee jaar minimaal een keer sprake geweest van studenten die onderwijs en/of stage hebben gevolgd bij een Frans leerbedrijf/Franse opleidingsinstelling en/of omgekeerd Franse studenten hebben ontvangen. Bij 70% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer.  Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit het meest studenten in de sector horeca betrof (48%), gevolgd door de sectoren techniek (35%) handel (30%) en zorg&welzijn (26%).  Figuur 17: bezoek van studenten op sectorniveau In bijna alle gevallen werd een bezoek van docenten/coördinatoren uitgevoerd samen met studenten, of leidde een docent/coördinatorbezoek tot studentbezoek.  Motieven voor het vergroten van de samenwerking met Frankrijk In de enquête geeft 43% van de respondenten aan de uitwisseling met Frankrijk te willen intensiveren. De motivering hiervoor is onder te verdelen in de volgende drie thema’s: Nabijheid: zowel geografisch als vanuit cultureel oogpunt. 
Frankrijk is erg dicht bij”. 
Frans wordt te weinig gekozen terwijl er veel potentiële handelspartners zijn”. 
De meesten kennen Frankrijk al van vakantie. De cultuurshock is niet zo groot”. Grootmacht binnen de EU. Frankrijk is één van de belangrijkste economische mogendheden van de wereld en één van de oprichters van de G8.  
Frankrijk is een grote economie binnen EU”. 
Het CvB wil graag meer contact met Frankrijk. Het zou voor de allure van de school wel goed zijn.” Meerwaarde op het gebied van vakinhoudDe interessante vakinhoud op verschillende vakgebieden maakt Frankrijk een boeiend land voor studenten om daar een internationale beroepspraktijkvorming te doen. Daarnaast is de gevorderde ontwikkeling van het EQF in Frankrijk aantrekkelijk voor coördinatoren om contacten met Frankrijk te versterken. “Frankrijk is interessant vanwege de grote toeristische sector” “In het kader van ontwikkelingen op EU-niveau (EQF, ECVET, kwaliteitsbewaking, expertise-uitwisseling.” “Frankrijk heeft een NQF en zijn verder in de ontwikkeling van de EQF” “Dit is een van de landen waar leerlingen van de opleiding sport en bewegen goede ervaringen kunnen opdoen”.  Factoren die samenwerking met Frankrijk kunnen hinderen De redenen die samenwerking met Frankrijk kunnen hinderen worden samengevat in drie thema’s: Taal Uit het onderzoek komt naar voren dat in samenwerking met Frankrijk de taal een grote hindernis is. Nederlanders zijn de Franse taal beperkt machtig, en in Frankrijk wordt, met name door de oudere generatie, weinig of geen Engels gesproken.  “In Frankrijk hebben wij contact met een partnerschool. Graag zou ik de contacten met Frankrijk uit willen breiden. Dit gaat alleen moeilijk, omdat naar mijn mening veel te weinig Fransen de Engelse taal machtig zijn.” “Ik merk een onwil om een andere taal dan de Franse te spreken” Bureaucratie Frankrijk is een groot land en kent een lange traditie van sterk gecentraliseerd gezag. Deze bureaucratie vindt men ook in het onderwijs merkbaar. “Alles moet volgens bepaalde wetten en regels” “Het maken van afspraken met nieuwe Franse contacten is door de hiërarchie erg moeilijk” Vooroordelen Met name bij Fransen spelen enkele stereotypen over Nederland een weinig positieve rol (‘drugsbeleid, red light district’). Het taalprobleem zou ondervangen kunnen worden door Nederlandse studenten (en wellicht docenten) een voorbereidende taalcursus te geven waarin de basiscommunicatie en de branchetermen centraal staan. Over de wijze van samenwerking met Frankrijk bestaat een gepolariseerde mening: Van klein beginnen, tot aan samenwerking op stedelijk niveau, met behulp van een Nederlands/Franse multinational of een consortium van scholen, een gulden middenweg lijkt er niet te zijn. Verenigd Koninkrijk Contacten van de deelgenomen opleidingsinstellingen met het Verenigd Koninkrijk rocaocalgemeen 90% van de van de respondenten geeft aan dat er binnen de opleidingsinstellingen contacten bestaan met Engelse bedrijven/opleidingsinstellingen. Zowel roc (91%) als aoc’s (86%) hebben veel contacten binnen het Verenigd Koninkrijk.  Onderscheid tussen de sectoren Figuur 18: contacten per opleidingstelling per sector Op sectorniveau is te zien dat, naast de groene sector (86%), opleidingen binnen de sectoren handel (65%) en techniek (55%) de meeste contacten hebben, de ‘overige’ categorie sectoren wordt met name gerepresenteerd door opleidingen binnen de zakelijke dienstverlening en toerisme. Contact op directieniveau Bij 67% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met het Verenigd Koninkrijk is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op directieniveau, waarbij de directie/CvB een bezoek heeft gebracht aan een Engels leerbedrijf/Engelse opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. Bij 50% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer.  Contact op coördinator/docentniveau Bij bijna alle (97%) opleidingsinstellingen die contacten hebben met het Verenigd Koninkrijk is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op docent/coördinatorniveau, waarbij de docenten/coördinatoren een bezoek hebben gebracht aan een Engels leerbedrijf/Engelse opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. In 77% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer. Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit het meest opleidingen in de sector handel betrof (69%), gevolgd door de sectoren techniek (61%) en horeca (54%). Figuur 19: bezoek van coördinatoren/docenten op sectorniveau Uitwisseling van studenten Bij nagenoeg alle (99%) opleidingsinstellingen die contacten hebben met het Verenigd Koninkrijk is er sinds de laatste twee jaar minimaal een keer sprake van studenten die onderwijs en/of stage hebben gevolgd bij een Engels leerbedrijf/Engelse opleidingsinstelling en/of omgekeerd Engelse studenten hebben ontvangen. Bij 72% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer.  Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit het meest studenten met betrekking tot de sector handel betrof (69%), gevolgd door de sectoren techniek (59%) en groen (57%).  Figuur 20: bezoek van studenten op sectorniveau In nagenoeg alle gevallen werd een bezoek van docenten/coördinatoren uitgevoerd samen met studenten, of leidde een docent/coördinatorbezoek in een later stadium tot studentbezoek.  Motieven voor het vergroten van de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk 68% van de respondenten geeft aan interesse te hebben in het vergroten van de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk. Opvallend is men in alle gevallen verwijst naar Engeland, de andere landen van het Verenigd Koninkrijk worden amper genoemd. De motivering hiervoor is onder te verdelen in thema’s die veel overeenkomsten hebben met die van Frankrijk:  Nabijheid: zowel geografisch als vanuit cultureel oogpunt. Het verenigd Koninkrijk is relatief dichtbij. Bovendien vinden respondenten dat de cultuur niet heel erg van de Nederlandse verschilt.  “Het ligt naast de deur” Taal De taal is een van de belangrijkste argumenten om voor intensivering van de samenwerking met Verenigd Koninkrijk te kiezen. Voor de student en de docent vergemakkelijkt de Engelse taal de samenwerking aanzienlijk. Engels is een taal die de student in de toekomst veel zal nodig hebben en stelt hem/haar in staat buitenlandse ervaring op te doen zonder een te grote taalbarrière. “Voor mediastudenten is het belangrijk om te kunnen communiceren in het Engels”. “In mijn techniekwereld is Engels een belangrijke taal”. “Ik verwacht hier minder taalproblemen en toch een internationale ervaring”. “Engels is bij onze studenten over het algemeens redelijk aanwezig dus de communicatie levert daardoor wat minder problemen op”. Meerwaarde op het gebied van vakinhoud en onderwijsbenadering De herkenbaarheid van het Engelse onderwijs wordt genoemd als motief om samen te werken.  “In Engeland is een doorlopende leerlijn mogelijk” “Het Engelse curriculum is heel herkenbaar” “Er is al een NQF, waardoor ik goed kan vergelijken met ons onderwijs” Daarnaast wordt er vanuit verschillende studierichtingen gewezen op het belang van samenwerking met Engeland.  “In Engeland is veel kennis op het gebied van groen onderwijs”. “Binnen het VK ligt de bakermat van het verplegen en we zouden meer contact willen hebben” “De danswereld in Engeland is een interessante markt voor onze studenten”. “Met name de havensteden in VK zijn interessant voor ons”. “De scholen die ik bezocht heb hebben veel meer mogelijkheden betreffende praktijkonderwijs”. “In Engeland bestaat een enorm palet aan studierichtingen, niet alleen in onze branche”. Factoren die samenwerking met het Verenigd Koninkrijk kunnen hinderen De hindernissen om samenwerking met het Verenigd Koninkrijk te vergroten, hebben volgens deelnemers aan de GDR vooral te maken met: De commerciële insteek De Engelse opleidingsinstellingen en leerbedrijven zijn commercieel ingesteld (‘moneydriven’). Er wordt volgens respondenten vaak geld in rekening gebracht voor “geleverde diensten.” Interne gerichtheid  Het Verenigd Koninkrijk vindt men soms lastig om mee samen te werken vanwege een “bepaald soort nationalisme”. “Er heerst een eilandmentaliteit, men is niet geïnteresseerd in andere landen of culturen”. Overvraagd worden voor samenwerking  Men vindt het lastig om stageplekken te regelen met het Verenigd Koninkrijk. Enerzijds komt dat door een overvraging voor stageplaatsen uit de hele Europese Unie. Daarnaast wordt de immigratiedienst als erg streng ervaren. Voor sommigen lijkt er vanuit het Verenigd Koninkrijk weinig animo te zijn om met Nederland samen te werken. Het overwinnen van deze hindernissen kan vooral plaatsvinden door goed te investeren in het opbouwen van een relatie met de Engelse partner, heldere afspraken maken vanuit een zakelijke benadering en het bedrijfsleven betrekken waar kan. Overige landen  Aan de respondenten is tevens gevraagd met welke landen buiten de vier focuslanden zij uitwisseling willen uitbreiden. Analyse van de antwoorden levert de volgende top tien op. Figuur 21: top 10 van voorkeurslanden die genoemd worden door docenten/coördinatoren internationaal. Enkele landen zijn samengevoegd tot regio, omdat naast landen door de respondenten vaak regio’s genoemd werden. Opvallend is dat de meeste voorkeurslanden gesitueerd zijn binnen Europa. In de motivatie wordt de focus op een ‘leven lang leren’ binnen Europa veel genoemd. ‘Eén Europa impliceert ook dat je elkaars opleidingen en mogelijkheden zult moeten kennen’. ‘In het kader van de Europese eenwording lijkt mij samenwerking met Oost-Europa vooral voor jongeren leerzaam en interessant’ ‘Dichtbij maar onbekend, dat kan toch anders’ In het onderstaande schema worden de belangrijkste argumenten genoemd om met het betreffende land samen te werken, geïllustreerd met een aantal quotes. De tabel laat ook zien welke positie het desbetreffende land inneemt wanneer er gekeken wordt naar respectievelijk de aantallen Nederlandse studenten of docenten die op uitwisseling naar het buitenland zijn gegaan. UitwisselingslandMotief samenwerkingAantal studentenin 2008#Aantal docenten in 2008#Scandinavische landen“Finland is het land dat relatief gezien, het meeste geld in onderwijs investeert, daar valt dus heel wat van te leren. “Voor docenten blijft Scandinavië enorm trekken omdat die vele vrije en creatieve vormen van onderwijs hebben.”Kwalitatief hoogstaand mbo onderwijsInteressante vakkennis-Finland: 1197427Zweden: 8010239Noorwegen: 17201811Denemarken: 7812519Duitsland“We zitten aan de grens dus why not?” “Verstandig voor student om taal en cultuur te leren kennen voor laterNabijheid Belangrijke handelspartnerPositieve ervaringen met eerdere uitwisselingVeel vakkennis2953634Spanje“Spanje is intrek bij studenten” “Spanje komt omdat we al meerdere contacten hebben met meerdere sectoren”Populair land voor docenten en studentenEerste contacten zijn reeds gelegd4412446Afrikaanse landen“Op het gebied van projecten en scholen liggen hier langdurige relaties conform Millennium doelstellingen (2015)” “Europa is voor heel veel studenten al heel normaal”Bijzondere cultuur Maatschappelijk verantwoordonbekendonbekend-Nederlandse Antillen/Suriname/Marokko“Samenwerken met de herkomstlanden van deze jongeren levert een waardevolle bijdrage”Samenwerking met herkomstlanden van studenten verbeterenonbekendonbekend Figuur 22: De belangrijkste argumenten voor de keuze van voorkeursland. Daarnaast zijn opgenomen het aantal student- en docentbezoeken en daarmee de ‘ranking’ van populariteit volgens de Internationaliseringsmonitor 2008. Achtergrondinformatie over het onderzoek Eigenschappen respondenten Het grootste aandeel van respondenten aan de online enquête is werkzaam als docent. De ‘anders’ categorie bestaat voornamelijk uit (afdelings)directeuren (3%) en teammanagers (3%). Figuur 23: Onderverdeling van respondenten naar functie FunctieTotaal verdelingaocrocDocent46%37,5%44,8%Coördinator internationaal17,5%28,1%16,9%Beide14,4%18,8%14,8%Anders22,1%15,6%23,5% 91% van de respondenten werkt binnen het regulier onderwijs. Hiervan is 15% binnen het aoc (bekostigd door het Ministerie van LNV), en 83% werkzaam binnen het roc (bekostigd door het Ministerie van OCW).  Figuur 24: Onderverdeling van respondenten naar onderwijs BekostigerTotaal verdelingOCW83,1%LNV14,5%Anders1,4%Particulier/anders2,3% De meeste respondenten zijn ervaren met het aanvragen van internationaliseringprojecten en uitvoeren van internationale samenwerking. 63% van de docenten en/of coördinatoren houdt zich meer dan drie jaar bezig met internationalisering. Figuur 25: Onderverdeling naar aantal jaar ervaring met internationalisering DuurTotaal verdeling< 1 jaar8,4%1 – 2 jaar18,3%2 – 3 jaar10,8%> 3 jaar62,5 % Organisatie van internationalisering binnen de opleidingsinstelling Bij 60% van de opleidingsinstellingen is de coördinator internationaal verantwoordelijk voor het uitvoeren van internationale samenwerking met opleidingsinstellingen/(leer)bedrijven in het buitenland. In de meeste gevallen is dit een speciaal aangestelde persoon. In sommige gevallen is internationalisering een onderdeel gekoppeld aan de functie van docent. In 8% van de gevallen is enkel de docent verantwoordelijk voor internationaliseringsactiviteiten. Wat opvalt is dat bij de aoc’s betrokken in dit onderzoek dat het beleidsterrein ’internationalisering’ altijd tot het takenpakket behoort van de docent en/of coördinator internationalisering. Dit in tegenstelling tot de roc’s waar internationalisering ook kan worden ondergebracht bij verantwoordelijken van andere beleidsterreinen (de categorie ‘anders’).  Figuur 26: Persoon verantwoordelijk voor internationalisering Verantwoordelijk voor internationalisering binnen opleidingsinstellingFunctieTotaal verdelingaocrocDocent8,3%9,4%6,8%Coördinator59,8%65,6%63,3%Allebei24,4%25,0%23,2%Anders7,5%0%6,8% Gebruik van subsidies 92% van de respondenten geeft aan subsidie aan te vragen bij door de Ministeries gefinancierde programma’s. 5% van de respondenten geeft aan deze mogelijkheden niet te kennen. Hierbij bestaan geen noemenswaardige verschillen tussen roc en aoc. In 65% van de gevallen wordt een subsidieaanvraag in partnerschap geprefereerd boven een individuele aanvraag. Dit komt bij aoc’s wat vaker voor (72%) dan bij roc’s (68%). Een belangrijke voorspeller voor de keuze voor partnerschap is het aantal jaar dat de coördinator/docent actief is in het internationaliseringsbeleid; coördinatoren/docenten langer dan drie jaar actief kiezen significant vaker voor een partnerschap dan coördinatoren/docenten tot drie jaar actief. Keuze voor gebruik van subsidie bij aanvraag van buitenlandse projectenMeestal wel/altijd92,0%Meestal niet/nooit3,4%Ken geen subsidiemogelijkheden4,6%   Er blijkt nauwelijks onderscheid te zijn tussen de functie van degene die internationalisering in zijn takenpakket heeft en het al dan niet aanvragen van subsidies voor buitenlandse projecten. Men vraagt vrijwel altijd subsidie aan. Opvallend is wel dat bijna 5% van de coördinatoren en bijna 5% van de docenten met internationalisering in zijn pakket niet op de hoogte is van de subsidiemogelijkheden. Frequentie subsidieaanvragen verdeeld naar functie respondentAltijd/meestal welNooit/meestal nietIk ken geen subsidiemogelijkhedenDocent95,2%0%4,8%Coördinator91,4%3,9%4,6%Ik ben beide96,8%3,2%0%Anders89,5%5,3%5,3% Figuur 27: Keuze van respondent voor individuele aanvraag of partnerschap Keuze voor individueel project of in partnerschap met andere Nederlandse opleidingsinstellingTotaal aocrocIndividueel35,2%28,1%31,6%Partnerschap 64,8%71,9%68,4% Aandacht voor internationalisering binnen de opleidingsinstelling  Over de aandacht die de opleidingsinstelling besteedt aan internationalisering zijn de meningen verdeeld. 51% geeft aan dat de instelling hier genoeg aandacht voor heeft, ten opzichte van 47% die aangeeft dat dit onvoldoende is. Onderscheid laat zien dat respondenten van de roc’s meer tevreden zijn over de aandacht voor internationalisering (53%) dan aoc’s (41%). Figuur 28: aandacht voor internationalisering binnen de instelling Mate aandacht voor internationaliseringTotaalaocrocTe veel1,9%3,1%2,3%Genoeg51,3%40,6%52,7%Te weinig46,4%56,3%44,5%Geen aandacht0,4%00,4% Onderzoeksverantwoording Opzet van onderzoek Dit onderzoek bestaat uit 5 deelonderzoeken, uitgevoerd in de periode 1 april 2009 tot en met 1 oktober 2009. OnderzoeksstapDeelnemersAantalStartEindeLiteratuurstudie01-04 -0901-10-09Online enquêteDocenten/Coördinatoren internationaal26415-04-0901-07-09Versnellingskamer en brainstormCoördinatoren internationaalPeter van IJsselmuiden (OCW)Willem van Winden (LNV)1503-06-09(Gestructureerde) interviewsDiverse stakeholders1801-05-0901-10-09Inventarisatie good practicesSuccesvol uitgevoerde projecten701-08-0801-10-09Interviews m.b.t. wettelijke regelgevingIND/Ministerie van Justitie, Ministerie van Onderwijs, UWV WERKbedrijf320-04-0901-08-09Synthese01-10-09 Uitvoering van onderzoek In het onderzoek zijn 677 stakeholders (respondenten) geïnterviewd binnen diverse organisaties en op diverse posities binnen het (beroeps)onderwijsveld, sectoren en landen. Online enquête De online enquête is uitgestuurd naar in totaal 658 personen. Het responsratio lag met 40,1% relatief hoog. De basispopulatie is tot stand gekomen door het koppelen van de persoonsgegevens van de BAND en Leonardo da Vinci database. Daarnaast is de populatie aangevuld met contacten die de basispopulatie heeft aangedragen. Zeven respondenten hebben zichzelf aangemeld. Voor de doelgroep werden twee criteria gehanteerd: werkzaam binnen een onderwijsinstelling binnen het mbo veld of hier direct aan gerelateerd; betrokken geweest bij minimaal 1 internationaal project. Voor onderzoeksdoeleinden zijn de antwoorden van respondenten bij een aantal vragen met betrekking tot ‘contacten’, samengevoegd tot één gezamenlijk antwoord. Dit is gedaan om twee redenen:  Het relatieve gewicht van de verschillende opleidingsinstellingen op de resultaten vergelijkbaar te maken. Binnen één opleidingsinstelling werden door verschillende docenten/coördinatoren verschillende antwoorden gegeven, veelal omdat zij binnen verschillende departementen van de opleidingsinstellingen werkzaam zijn.  Interviews (op alfabet) NaamFunctie en organisatieClaessens, ThomasIND/Afdeling Uitvoeringsbeleid, cluster Regulier & NaturalisatieFreund, RuudCoördinator Internationaal ROC West-BrabantMare, PasqualinoManager KC Handel, internationaal beleidMorjan, GuusManager Kenwerk, internationaal beleidMuijs, JanProjectleider internationaal, AventusPieters, PeterNationaal agentschap Youth in Action Ramaker, HansConsul General Nederland in Mumbai, IndiaSimons, ArjenDirector Agrotechnology & Food SciencesSmit, BertDirecteur ROI UtrechtSnabilie, HugoDirecteur unit Handel en Economie, ROC LeidenSpandauw, AndréCoördinator Internationalisering ROC Friese Poortter Heide, JanCoordinator Internationale Projecten, Docent Fashion design, ROC TwenteUysal, FulyaCommunicatiemedewerker ROC Twentevan Amersfoort, LiesbethSenior beleidsmedewerker UWV Werkbedrijfvan de Klundert, KeesDirecteur Indian Dutch Education Agency, IDEAvan Oeveren, SanneProject officer unit CROSS, EVDVogel, EpkeManager International Affairs ECABO Wermuth, EwaldCounsellor for Agriculture, Nature and Food Quality, Embassy of the Kingdom of NetherlandsWolff, HansCounsellor for Agriculture, Nature and Food Quality India, Sri Lanka and Nepal, Embassy of the Kingdom of the NetherlandsWolff, PetraMarktonderzoeker, medeoprichter INEM. Woonachtig in IndiaZwakenberg, HermanCoördinator International Affairs, Deltion College Overige kanttekeningen Het onderzoek is geschreven vanuit Nederlands perspectief. Dat betekent dat de resultaten en effecten gelden voor het werkveld van de (Nederlandse) respondenten. In het onderzoek is geen input verzameld van buitenlandse studenten, coördinatoren en/of directeuren/College van bestuur. Dit verkennende onderzoek geeft aan binnen welke opleiding/instelling er sprake is van contacten, onderverdeeld in drie geoperationaliseerde fases. Het aantal studenten dat stage loopt of het aantal contacten dat er per opleiding of instelling ingeschreven staat, is niet geïnventariseerd. Er bestaat samenhang tussen de bezoeken van CvB, docenten en docenten, wat betekent dat één doelgroep effect heeft op de ander. Omdat de richting niet bepaald is (leidt CvB bezoek tot bezoek van coördinatoren of coördinatorenonderzoek tot CvB bezoek) is hier verder niet over uitgeweid. Naast de focuslanden is er in de online enquête de vraag gesteld met welke landen buiten de focuslanden de respondenten de samenwerking zouden willen intensiveren. Voor deze extra vraag is gekozen omdat een aantal coördinatoren internationaal die werden gesproken vóór de start van de enquête, aangaven de voorkeur te hebben voor andere landen als waar de focus voor project Wereld Proeftuinen op is gelegd. Omdat het aandeel vakscholen en niet bekostigde instellingen zeer gering was in het totale resultaat van ingevulde enquêtes, is ervoor gekozen geen apart onderscheid voor deze 2 groepen te maken. De conclusies zijn alleen geldig voor de deelgenomen opleidingsinstellingen en niet met dezelfde validiteit te extrapoleren naar het ‘mbo veld’ in Nederland. Bijlage 1: Good practices met de vier focuslanden Full into Racing (Verenigd Koninkrijk, Frankrijk) Dhr. M. Huizinga, Hoofd BPV Service Bureau Zadkine Samenwerking tussen de Middelbare Hotelschool (Horeca ondernemer manager niveau 4) en Koni schokbrekers. Aanleiding en Doel Het doel van onze uitwisseling was het onderzoeken en ontwikkelen van vraaggestuurde BPV. Aanleiding was een vraag vanuit het bedrijfsleven. De vraag kwam telefonisch via Koni of we eens een keertje wilde komen praten. 3376930116840 Aanpak  We zijn gestart met het voeren van oriënterende gesprekken om de vraag helder te krijgen. Daarnaast hebben we studenten benaderd. De studenten die dit project zouden gaan uitvoeren hebben onder begeleiding van ondergetekende de gesprekken gevoerd om te inventariseren wat de behoefte van Koni was voor het Hospitality concept. De samenwerking vond in eerste instantie vooral plaats per telefoon en e-mail. Daarnaast zijn wij op bezoek geweest bij onze contactpersoon en de directeur (Traffic Manager Prublicity) van Koni. Ervaringen Studenten vonden het een waanzinnig leuke ervaring die ze iedereen kunnen aanraden Ook studenten vonden het de leukste stage ooit. Omdat het een hele vrije stage was waar pas achteraf werd bekeken welk leerrendement deze stage heeft opgeleverd enerzijds en anderzijds het groot aantal landen wat tijdens deze stage werd aangedaan. We hebben onze ervaringen op DVD vastgelegd en studenten hebben verslagen geschreven: ,,Na een stressvolle ochtend zijn wij (Marco, Danny en Daisy) dan toch vertrokken richting Calais. Vanuit daar op de trein naar Folkstone. Tegen een uur of 4 ’s middags kwamen we aan op het circuit van Brands Hatch. De Koni Guest Relations Tent stond al. Nu was het aan ons (Danny en Daisy) met behulp van meneer de Vries, om de indeling te maken. Het was even puzzelen, maar we zijn eruit gekomen. Hier meteen even wat foto’s van gemaakt zodat het volgende keer wat sneller gaat.”(citaat uit studentenverslag)2667079375 ,, Het is een hele verantwoordelijkheid, we bepalen veel zelf want van hospitatlity weten dei manne hier niks!” (citaat uit project DVD) ,, Als catering managers hebben we door heel Europa getourd. Als die steden, dat is gewoon leuk om te leren, en het staat ook leuk op je CV”. (citaat uit project DVD) Vervolg van het project Het project kent geen vervolg, onder andere doordat onze contactpersonen bij het bedrijf met wie we samenwerkten daar niet meer werkzaam zijn Tips voor samenwerking (met Frankrijk, of Engeland) Gewoon doen! Stockport College  (Verenigd Koninkrijk) Dhr. Spandauw (coördinator internationalisering ROC Friese Poort) Verschillende (4x) uitwisselingen met UK Stockport College Het betreft uitwisselingen voor creatieve vakken bij opleidingen Mode en Kleding; Welzijn; Handel; Grafimedia Doel en aanleiding Al vanaf de jaren ’80 bestaan er contacten met het Stockport College.  Het begon met een persoonlijk contact, een simpele ontmoeting tussen docenten die aangeven iets meer te willen en een project gaan opzetten. Uit het een groeit het ander en in kleine stapjes breiden we de samenwerking nog steeds verder uit. Het doel was om samen te werken op thema’s rondom creatieve activiteiten en elkaar te leren kennen in de eigen omgeving, cultuur proeven en bij elkaar in het gezin verblijven. Aanpak  We begonnen met een voorbereidend bezoek. Hieruit volgde een tegenbezoek, dan samen het thema uitwerken en definitieve afspraken maken. Tot het moment dat er subsidie wordt verstrekt kan er zo 2 jaar overheen gaan. We hebben subsidie van Comenius ontvangen. Uiteindelijk hebben we echte uitwisseling gerealiseerd tussen studenten (groepen van 12, 16, 18, 21 en 24 studenten). We proberen studenten vaak bij gastgezinnen onder te brengen, zodat ze de cultuur echt van binnenuit beleven. Ervaringen De ervaringen van de studenten waren TOP! Wel was het zo dat ze geschrokken waren van de armoede in Manchester. Ze vonden het contrast tussen arm en rijk groot, en noemen daarbij de kleine ruimtes waarin men woont en het eenzijdige eten met weinig groentes op school. Ook de ervaringen van de docenten waren Top… maar het kost hen veel energie naast het normale lesprogramma. 20 jaar geleden was er veel meer ruimte, en waren we ‘docenten met een hobby’. Nu vergt het een goede planning om binnen je uren een bezoek te brengen aan onze partnerinstelling, of het begeleiden van je leerlingen op afstand.  Vervolg van het project Voortzetting van het project is uiteraard afhankelijk van wat een team/opleiding en docenten willen. De uitwisselingen binnen grafimedia blijven plaatsvinden. Daarnaast breiden we de samenwerking uit naar andere sectoren en naar andere instellingen door toevallige contacten als we daar zijn of doordat een contactpersoon van Stockport op een andere school is gaan werken. We hebben nu ook contacten met een HBO opleiding en zij willen in oktober graag 10 leerlingen ontvangen. Stapje bij stapje groeien we verder. Subsidie wordt nog wel een vraagstuk. En volgend jaar komt er een zeer interessante internationale samenwerking aan rondom een toneelstuk ‘De anderen’. Daar worden studenten van het Manchester College en studenten uit Udevalla (Zweden) bij betrokken. Er is een première op 4 mei in Leeuwarden. Het betreft: Theater, muziek en een diner.  3386455247015Tips voor samenwerking (met Verenigd Koninkrijk)  In zijn algemeenheid is het heel erg belangrijk dat je eigen school achter je staat en internationalisering stimuleert.  Nuchter Nederland In vergelijking met het Verenigd Koninkrijk zijn wij wat rustiger en nuchterder. We hebben ervaren dat er nogal eens hoog van de toren wordt geblazen over een bepaalde activiteit, terwijl het in feite veel kleiner of minder bijzonder is dan men doet vermoeden. Als ik op bezoek ga met onze docenten, probeer ik vaak te organiseren dat de docenten gelijk een gastles kunnen verzorgen. Dat wordt gewaardeerd. Neem de tijd en wees ook zakelijk Verder ervaren wij dat we eerst met scherpe afspraken van start gaan, maar wanneer we elkaar beter leren kennen gaat de samenwerking gemakkelijker. Je hebt altijd zeker 2 bezoeken nodig en komt niet de eerste keer binnen. Door meerdere bezoeken kan er een vriendschap groeien. En pas op, we weten het wel, maar Nederlanders zijn echt direct en dat kan een relatie bekoelen. De communicatie verloopt echt veel formeler, zeker in het begin. Begin onderin de organisatie Ik heb de indruk dat Engeland overvraagd wordt door stageverzoeken, en daarom makkelijk geld vraagt. Door onderin de organisatie te beginnen en zo je contacten uit te breiden verder de partnerinstelling in (via via), is er vaak meer mogelijk zonder daarvoor belemmert te worden door een commerciële instelling. Nu vragen Engelse collega’s zelf of ze iets met ons kunnen doen... Ik kom zeker 2x per jaar op bezoek in Engeland. En laat altijd mijn gezicht zien bij opleidingen die interessant voor ons zijn. De aanhouder wint, zullen we maar zeggen. Inzet web 2.0 door studenten Leuk om te melden is dat de studenten voorafgaande aan het bezoek al contact hebben met elkaar. Skype werkt helaas niet bij ons op school, maar alternatieve sites zijn gevonden. Leerlingen presenteren zichzelf hier en de basis voor vriendschappen wordt vaak al voorafgaande aan de uitwisseling gelegd. India 2008 “Building team Holland” (India) De heer Van Zeist, locatiemanager ROI Utrecht en de heer Smit, directeur 295084547625Een groep van twintig studenten en vijf docenten van het ROI Utrecht, een opleidingsbedrijf voor installatietechniek, zijn naar New Delhi, India geweest. Voor de organisatie Habitat for Humanity bouwden de installateurs in opleiding verschillende huizen in een sloppenwijk. De bewoners bouwden zelf mee. ,,In de wijk wonen duizenden gezinnen in schamele krotten met lekkende daken, zonder sanitaire voorzieningen. Het is niet te geloven, waar we terecht zijn gekomen. We zitten midden in een sloppenwijk van Delhi, wat je hier aantreft is ongelooflijk!’’  Doel en aanleiding Deze jongens zijn altijd verstoken van buitenlandse excursies; ze gaan met 16 jaar al in dienst aan het werk dus. In de bouw werken ze met veel verschillende andere culturen. Hun beeldvorming over het buitenland is uitgesproken en rechts. Voor deze jonge leerlingen is dit de kans om in aanraking te komen met mensen die een andere cultuur, godsdienst,en vooral leven aan de rand van het bestaan. Tijdens de reis wordt hun beeld van andere culturen volledig bijgesteld. Ineens worden zij ambassadeur. De jongeren zijn geconfronteerd met zaken buiten hun normale belevingswereld Daarnaast vinden we dat ieder mens recht heeft op een veilig dak boven zijn hoofd. Daarom hebben we besloten een steentje bij te dragen. De aanleiding van de uitwisseling was het laten ervaren door leerlingen hoe het is om mensen te helpen die het moeilijk hebben. Er zijn vele manieren om dit te doen, maar deze geeft denk ik de meeste voldoening en resultaat. Het blijft de jongeren altijd bij hoe zij daar leven en hoe dankbaar wij moeten met hetgeen wij hebben. Wij kunnen ook nog wat leren van samenhorigheid, intense samenwerking en bescherming van de mensen onderling. Aanpak  We hebben een uitwisseling opgezet vanuit de sector installatie en elektrotechniek. De start van het project was het plannen ervan. Daarnaast was het nodig om mensen te mobiliseren en draagvlak te creëren. De uitwisseling is tot stand gekomen in samenwerking met de organisatie Habitat for humanity. Tijdens ons verblijf hebben we de andere leerlingen in Nederland regelmatig op de hoogte gehouden met nieuwsbrieven met foto’s en verslagen. Ervaringen De cultuur; het eten; de rustige en warme omgangsvorm. We zaten midden in een sloppenwijk, wat je daar ziet en ruikt is met geen pen te beschrijven.  ,, Wat kennen wij de wereld nou? Het journaal met een bakkie koffie, dat is onze wereld” 5270568580“Het avontuur is zo mooi. Je leeft gewoon in hun cultuur en laat je eigen cultuur even los. En je houdt er echt 16 geweldige vrienden aan over.” Jeffrey Bosman “Wat ik gezien en meegemaakt heb kan ik nog niet goed overzien. Wat ik zeker weet is dat ik deze levenservaring niet snel zal vergeten.” Bob Schaminee “Ik vind dat ik hier veel heb geleerd over andere culturen. Hoe mensen met armoede omgaan en het toch gezellig weten te maken.” Izudin Skopic Vervolg van het project Voor voortzetting van dit project in de toekomst zijn nog geen concrete plannen. Wel willen we dit gaarne continueren. Want “Zeker in de techniek heerst een mentaliteit van ‘doe maar gewoon en wees vooral niet trots op wat je hebt gemaakt’. Deze jongens hebben in India laten zien waar motivatie toe leidt en hebben daarvoor veel complimenten gekregen. Ze zijn er met recht trots op en dat geeft ook een meerwaarde aan het vak” (de heer Mattemaker). 2938780138430Tips voor samenwerking (met India) Zaken waar rekening mee gehouden moet worden zijn in eerste instantie: Een goed plan. En het financiële plaatje. Vervolgens een goed team waar je op kan bouwen. Zorg dat er een ervaren persoon of organisatie meehelpt. En laat je mondeling voorlichten door ervaringsdeskundigen. En verder: Wennen, dat is het juiste woord. En er doorheen kijken en vooral geloven in je eigen goede intenties. Laten we maar beginnen!! Leren ondernemen in Turkije (Turkije) De heer Snabilie, directeur Handel & Economie ROC Leiden Leerlingen van ROC Leiden Handel & Economie leren ondernemen in Turkije Samenwerking en uitwisseling met Istanbul en Ankara Doel Voor de sector Handel en economie, is er een uitwisseling opgestart Hoofddoel van het project is het realiseren van 24 goede, erkende stageplaatsen in Turkije en Marokko. Aanpak  De samenwerking is gestart tijdens ontmoetingen op contactseminars, handelsmissies en door LdV projecten. Door daar regelmatig mijn gezicht te laten zien, is het verder opgebouwd. De bezoeken over en weer volgen elkaar op, want we richten ons op duurzame relatie met de partners. Bij het verder uitbreiden van de samenwerking zijn verschillende instanties betrokken: 2 scholen in Turkije (Istanbul en Ankara); 2 scholen in Marokko (Casablanca en Rabat); NIHA en NIMAR, Kennis Centrum Handel en Ecabo. 1714576200Ervaringen De leerlingen die hebben deelgenomen, tot nu toe zijn dat er 3, zijn erg positief. De bezoeken die de docenten hebben gebracht aan Istanbul worden ervaren als zeer verrijkend. De bezoeken geven hen een andere kijk op Turkije en mensen met Turkse achtergrond. Wat mij het meest is bijgebleven, is het grote enthousiasme van de partner, zijn zeer grote vriendelijkheid en gastvrijheid. De relaties worden over het algemeen ook meer als vriendschappelijk gezien dan als zakelijk. Vervolg van het project Voor de toekomst hebben we afgesproken om te blijven zoeken naar nieuwe projectmogelijkheden, afzonderlijk en gezamenlijk. Tips voor samenwerking (met Turkije) Je moet het echt willen en bereid zijn veel tijd en energie er in te steken. Enig besef van taal en communicatie en cultuur is van belang. Er zijn behoorlijke cultuurverschillen te overwinnen op het gebied van bijvoorbeeld communicatie, hiërarchie, beleefdheidsvormen. Er zijn behoorlijke cultuurverschillen te overwinnen. Inschakelen van docenten met allochtone achtergrond kan daarbij helpen. Snel en zakelijk opereren zal door Turkse (en Marokkaanse) mensen niet worden gewaardeerd. Het gaat ze om een echte vriendschap. En maak zeker gebruik van het NIHA! Transmitter (Turkije) De heer Muijs, projectleider internationale projecten Aventus Transmitter en transfer projecten, gericht op Alle BOL-opleidingen niveau 2 t/m 4 Doel Deze uitwisseling had drie doelen het organiseren van stages in Turkije en Nederland voor BOL-studenten (niv. 2 t/m 4); en  kennisuitwisseling door managementteams, docenten van het ROC en de partnerscholen, ambtenaren van het Ministerie van Onderwijs van Turkije. de deelname aan internationale BPV bij haar Nederlands-Turkse studenten te bevorderen. (Ruim 20 % van de BOL-studenten van ROC Aventus heeft een Nederlands-Turkse etnische achtergrond. Onze verwachting was op basis van eerdere ervaringen dat internationale BPV in de grote steden van Turkije voor deze doelgroep een bijdrage zou leveren aan: een verbeterd beeld van de eigen identiteit; een verbetering van het zelfbeeld; een meer genuanceerd beeld van leven en werken in Nederland en van leven en werken in Turkije. Aanpak  28625801797685Medewerkers van ROC Aventus zijn naar Turkije gegaan en hebben daar contact gelegd met het Ministerie van Onderwijs in Ankara en een aantal mbo-scholen in de grote steden van Turkije. Na deze eerste gesprekken zijn afspraken gemaakt over een tegenbezoek aan ROC Aventus. Tijdens het eerste tegenbezoek van de hoogste ambtenaar van het Turkse Ministerie van Onderwijs is een convenant gesloten tussen het ROC en het Ministerie over stage-uitwisselingen van studenten en kennisuitwisseling door managers en docenten van Turkse scholen met ROC Aventus.  Er hebben dus veel partijen meegedaan: naast het Projectteam van ROC Aventus waren dat Stichting Osmose (Arnhem), het Turkse Consulaat in Deventer, het Ministerie van Onderwijs van Turkije (Ankara) en Partnerscholen in Istanbul, Ankara, Antalya, Kayseri en Gaziantep. We kwamen echt fysiek bij elkaar op bezoek en hebben gewerkt aan duurzame bilaterale contacten o.a. geformaliseerd in de vorm van een convenant. -4445140335Ervaringen In het begin waren er twijfels bij de studenten, maar inmiddels na vele enthousiaste verhalen van de eerste deelnemers aan dit project is de belangstelling voor deze stages in Turkije en in de regio van het ROC vanuit Turkije overweldigend. De studenten van ons ROC geven vooral aan dat zij een beter beeld hebben gekregen van hun talenten en zelfverzekerder en zelfstandiger zijn geworden. De overgrote meerderheid van deze studenten geeft aan dat hun ambities voor hun opleiding in Nederland zijn toegenomen. Veel studenten geven aan dat zij veel hebben geleerd van het overbruggen van de cultuurverschillen. Toen zij weggingen, voelden zij zich niet Turks en niet Nederlands en toen zij terugkeerden, was dat beeld op zich niet veranderd, maar meer naar de achtergrond verdwenen. Een neveneffect is dat het niveau van hun Turks is toegenomen van het niveau van “straat Turks” naar “Algemeen Beschaafd Turks”. Ook de docenten hebben de uitwisseling als zeer waardevol ervaren. Kennisnemen van cultuurverschillen en het overbruggen ervan. Kennisnemen van het curriculum van elkaars opleidingen. Ontdekken hoe je het beste met elkaar en dus ook met onze eigen doelgroep van Nederlands-Turkse studenten en hun ouders/verzorgers kunt communiceren. En er is veel samenwerking ontstaan op het gebied van taalleren bij een moderne vreemde taal (Engels vooral). En wat betreft de Turkse cultuur is dat warmte, enorme gastvrijheid van onze gastheren en gastvrouwen in Turkije. Mij is ook de aandacht voor scheiding tussen religie en staat opgevallen. Vervolg van het project Het project wordt gecontinueerd en uitgebreid met een verbeterd oriëntatie- en voorbereidingsprogramma (in Nederland en in Turkije) en een verbeterd programma van metingen van het niveau van interculturele competenties en de vaardigheden in het Turks Tips voor samenwerking (met Turkije) Het belangrijkste aandachtspunt is het opbouwen van persoonlijk contact. E-mail- en telefooncontact zijn niet toereikend. Er moet eerst sprake zijn van wederzijds vertrouwen, en dat bouw je op elkaar te ontmoeten. A dress in one day (Verenigd Koninkrijk) De heer Ter Heide (coördinator internationale projecten ROC AVENTUS) Comenius project Design and Produce and Present in 1 day as a group 1 dress which will be shown at a fashionshow tonight in Puchov. 6 countries can join this fashionpresentation. Doel 33674058890Samenwerking en leren van en met elkaar was het belangrijkste doel van dit project. Het oorspronkelijke idee ging over het maken van een digitaal boek met invloeden, maar dat vonden we na het 1e jaar te weinig. We wilden actief bezig zijn binnen onze opleidingen. Met het Project Transmission hebben we uiteindelijk culturele invloeden overgebracht in producten die gerelateerd zijn aan mode en textiel. Dat deden we binnen een 3 jarig Comenius project en tijdens een bijeenkomst in Puchov (Slowakije) hebben we dit uitgevoerd Aanpak  Het project Transmission was onderdeel van een 3 jarig project en is uitgevoerd in het 2e jaar. Alle scholen kenden elkaar al van het jaar daarvoor en sommigen ook al uit andere gezamenlijke projecten. Tijdens docentenbijeenkomst in september met de 6 deelnemende Europese scholen(LT, PL, GB. SL, Hu, NL) werd dit plan vastgelegd om uit te voeren in April 2007 in Puchóv (Slowakije) 4318091440Iedere school had de zorg voor materiaal en de coördinatie en voorbereiding en uitvoering lag in handen van de coördinerende school en collega’s van de host-school Ervaringen Taal was soms een probleem. Maar werd met handen en voeten opgelost en bovendien was er de praktijk wat soms zonder taal gedaan kan worden. Na afloop van het project konden de deelnemers een evaluatieformulier invullen. Hieronder volgen een paar quotes: ,, I liked the task a lot because you can do what you want to do, use your imagination! I learned to communicate with signs... It was not very difficult and fun to do.” (Elise, Netherlands) ,, It was a great project. I am glad that I came to Slovakia. I didn’t want to miss this.
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden
Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden

Weitere ähnliche Inhalte

Ähnlich wie Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden

Auditrapportage Dynamiek Onderweg Coe en CIV okt'14 DEF
Auditrapportage Dynamiek Onderweg Coe en CIV okt'14 DEFAuditrapportage Dynamiek Onderweg Coe en CIV okt'14 DEF
Auditrapportage Dynamiek Onderweg Coe en CIV okt'14 DEFBas Douma
 
Europese subsidies in de Creatieve Sector (deel 2)
Europese subsidies in de Creatieve Sector (deel 2)Europese subsidies in de Creatieve Sector (deel 2)
Europese subsidies in de Creatieve Sector (deel 2)FlandersDC
 
Ssd Cpresentatiecommunity
Ssd CpresentatiecommunitySsd Cpresentatiecommunity
Ssd CpresentatiecommunityHendrik Smeenk
 
Geef je plannen een boost
Geef je plannen een boostGeef je plannen een boost
Geef je plannen een boostKonnekto
 
Evaluatie Delft Open Course Ware
Evaluatie Delft Open Course WareEvaluatie Delft Open Course Ware
Evaluatie Delft Open Course WareProven Partners
 
Evaluatie virtuele leeromgeving
Evaluatie virtuele leeromgevingEvaluatie virtuele leeromgeving
Evaluatie virtuele leeromgevingRinkweijs
 
Weer terug naar hoop
Weer terug naar hoopWeer terug naar hoop
Weer terug naar hoopLex Sanou
 
Onderzoek Alumnirelaties
Onderzoek AlumnirelatiesOnderzoek Alumnirelaties
Onderzoek AlumnirelatiesHans Hoornstra
 
Eindrapportage Professionele Master Delta Development
Eindrapportage Professionele Master Delta Development Eindrapportage Professionele Master Delta Development
Eindrapportage Professionele Master Delta Development Peter Blonk
 
Presentatie PNO | Workshop: Subsidieprogramma Horizon2020 en het bedrijfsleven
Presentatie PNO | Workshop: Subsidieprogramma Horizon2020 en het bedrijfsleven Presentatie PNO | Workshop: Subsidieprogramma Horizon2020 en het bedrijfsleven
Presentatie PNO | Workshop: Subsidieprogramma Horizon2020 en het bedrijfsleven Flevum
 
Selectiemethodiek
SelectiemethodiekSelectiemethodiek
Selectiemethodiekguest3d19c5
 
Onderzoek overheidstransparantie in internationaal perspectief BZK
Onderzoek overheidstransparantie in internationaal perspectief BZKOnderzoek overheidstransparantie in internationaal perspectief BZK
Onderzoek overheidstransparantie in internationaal perspectief BZKPepijn Aarnink
 
Tussenrapportage Stimuleringsfonds Joint Degrees VSNU
Tussenrapportage Stimuleringsfonds Joint Degrees VSNUTussenrapportage Stimuleringsfonds Joint Degrees VSNU
Tussenrapportage Stimuleringsfonds Joint Degrees VSNUGuido Van Leerzem
 
pionieren-met-de-omgevingswet
pionieren-met-de-omgevingswetpionieren-met-de-omgevingswet
pionieren-met-de-omgevingswetHenk Salomons
 

Ähnlich wie Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden (20)

Auditrapportage Dynamiek Onderweg Coe en CIV okt'14 DEF
Auditrapportage Dynamiek Onderweg Coe en CIV okt'14 DEFAuditrapportage Dynamiek Onderweg Coe en CIV okt'14 DEF
Auditrapportage Dynamiek Onderweg Coe en CIV okt'14 DEF
 
Roadmap hc-231116
Roadmap hc-231116Roadmap hc-231116
Roadmap hc-231116
 
Europese subsidies in de Creatieve Sector (deel 2)
Europese subsidies in de Creatieve Sector (deel 2)Europese subsidies in de Creatieve Sector (deel 2)
Europese subsidies in de Creatieve Sector (deel 2)
 
Ssd Cpresentatiecommunity
Ssd CpresentatiecommunitySsd Cpresentatiecommunity
Ssd Cpresentatiecommunity
 
Geef je plannen een boost
Geef je plannen een boostGeef je plannen een boost
Geef je plannen een boost
 
Evaluatie Delft Open Course Ware
Evaluatie Delft Open Course WareEvaluatie Delft Open Course Ware
Evaluatie Delft Open Course Ware
 
Evaluatie virtuele leeromgeving
Evaluatie virtuele leeromgevingEvaluatie virtuele leeromgeving
Evaluatie virtuele leeromgeving
 
tti_rapport2013
tti_rapport2013tti_rapport2013
tti_rapport2013
 
Weer terug naar hoop
Weer terug naar hoopWeer terug naar hoop
Weer terug naar hoop
 
CRITHINKEDU Overview (Dutch)
CRITHINKEDU Overview (Dutch)CRITHINKEDU Overview (Dutch)
CRITHINKEDU Overview (Dutch)
 
Onderzoek Alumnirelaties
Onderzoek AlumnirelatiesOnderzoek Alumnirelaties
Onderzoek Alumnirelaties
 
Auditrapportage 2016
Auditrapportage 2016Auditrapportage 2016
Auditrapportage 2016
 
Eindrapportage Professionele Master Delta Development
Eindrapportage Professionele Master Delta Development Eindrapportage Professionele Master Delta Development
Eindrapportage Professionele Master Delta Development
 
Presentatie PNO | Workshop: Subsidieprogramma Horizon2020 en het bedrijfsleven
Presentatie PNO | Workshop: Subsidieprogramma Horizon2020 en het bedrijfsleven Presentatie PNO | Workshop: Subsidieprogramma Horizon2020 en het bedrijfsleven
Presentatie PNO | Workshop: Subsidieprogramma Horizon2020 en het bedrijfsleven
 
Selectiemethodiek
SelectiemethodiekSelectiemethodiek
Selectiemethodiek
 
Onderzoek overheidstransparantie in internationaal perspectief BZK
Onderzoek overheidstransparantie in internationaal perspectief BZKOnderzoek overheidstransparantie in internationaal perspectief BZK
Onderzoek overheidstransparantie in internationaal perspectief BZK
 
Trends in Education
Trends in EducationTrends in Education
Trends in Education
 
Tussenrapportage Stimuleringsfonds Joint Degrees VSNU
Tussenrapportage Stimuleringsfonds Joint Degrees VSNUTussenrapportage Stimuleringsfonds Joint Degrees VSNU
Tussenrapportage Stimuleringsfonds Joint Degrees VSNU
 
KvK_Rapport_Internationaal_ondernemen
KvK_Rapport_Internationaal_ondernemenKvK_Rapport_Internationaal_ondernemen
KvK_Rapport_Internationaal_ondernemen
 
pionieren-met-de-omgevingswet
pionieren-met-de-omgevingswetpionieren-met-de-omgevingswet
pionieren-met-de-omgevingswet
 

Mehr von Hogeschool van Amsterdam | Amsterdam University of Applied Sciences

Mehr von Hogeschool van Amsterdam | Amsterdam University of Applied Sciences (13)

De transitie naar hybride werken
De transitie naar hybride werkenDe transitie naar hybride werken
De transitie naar hybride werken
 
Klaar om te wenden: onderzoek naar veranderbereidheid van ambtenaren.
Klaar om te wenden: onderzoek naar veranderbereidheid van ambtenaren.Klaar om te wenden: onderzoek naar veranderbereidheid van ambtenaren.
Klaar om te wenden: onderzoek naar veranderbereidheid van ambtenaren.
 
Werkdruk onder de loep: Van algemene aanpak naar gerichte interventies
Werkdruk onder de loep: Van algemene aanpak naar gerichte interventiesWerkdruk onder de loep: Van algemene aanpak naar gerichte interventies
Werkdruk onder de loep: Van algemene aanpak naar gerichte interventies
 
insights in cultural change during organizational transformation
insights in cultural change during organizational transformationinsights in cultural change during organizational transformation
insights in cultural change during organizational transformation
 
'De storm doorstaan'. Longitudinaal onderzoek naar cultuurverandering tijdens...
'De storm doorstaan'. Longitudinaal onderzoek naar cultuurverandering tijdens...'De storm doorstaan'. Longitudinaal onderzoek naar cultuurverandering tijdens...
'De storm doorstaan'. Longitudinaal onderzoek naar cultuurverandering tijdens...
 
samenvatting proefschrift 'de storm doorstaan'
samenvatting proefschrift 'de storm doorstaan'samenvatting proefschrift 'de storm doorstaan'
samenvatting proefschrift 'de storm doorstaan'
 
7 'red flags' voor fraude en corruptie
7 'red flags' voor fraude en corruptie7 'red flags' voor fraude en corruptie
7 'red flags' voor fraude en corruptie
 
Maakt gelegenheid de dief?
Maakt gelegenheid de dief? Maakt gelegenheid de dief?
Maakt gelegenheid de dief?
 
De compliance officer als cultuuradviseur bij een fusie
De compliance officer als cultuuradviseur bij een fusieDe compliance officer als cultuuradviseur bij een fusie
De compliance officer als cultuuradviseur bij een fusie
 
gastcolumn M&C: Grote Schoonmaak
gastcolumn M&C: Grote Schoonmaakgastcolumn M&C: Grote Schoonmaak
gastcolumn M&C: Grote Schoonmaak
 
Vijf fusiemythes over organisatiecultuur ontkracht
Vijf fusiemythes over organisatiecultuur ontkracht Vijf fusiemythes over organisatiecultuur ontkracht
Vijf fusiemythes over organisatiecultuur ontkracht
 
140909 gastcollege organisatiefusie minor
140909 gastcollege organisatiefusie minor 140909 gastcollege organisatiefusie minor
140909 gastcollege organisatiefusie minor
 
Splits de onderwijskolom naar doelstelling van onderwijs
Splits de onderwijskolom naar doelstelling van onderwijsSplits de onderwijskolom naar doelstelling van onderwijs
Splits de onderwijskolom naar doelstelling van onderwijs
 

Wereld Proeftuinen Samenwerking Met 4 Focuslanden

  • 1. centercenter Met dank aan:Marina de Bie ● Hans Blankenstein ● Thomas Claessens ● Pasqualino Mare ● Ruud Freund ● Jan ter Heide ● Herman van Holt ● Martin Huizinga ● Peter van IJsselmuiden ● Guus Morian ● Jan Muijs ● Peter Pietersen ● Hans Ramaker ● Arjen Simons● Bert Smit● Hugo Snabilie ● André Spandauw ● Fulya Uysal ● Liesbeth van Amersfoort ● Kees van der Klundert ● Sanne van Oeveren ● Manfred Polzin ● Bert Schuilingh ● Epke Vogel ● Ewald Wermuth ● Hans Wolff ● Petra Wolff ● Herman Zwakenberg309880319405 Inhoudsopgave TOC 1-2 INLEIDING;1 Aanleiding tot vooronderzoek Wereld Proeftuinen PAGEREF _Toc244940133 5 Leeswijzer PAGEREF _Toc244940134 8 1Samenvattende conclusies PAGEREF _Toc244940135 10 1.1Onderscheid in landen PAGEREF _Toc244940136 10 1.2Onderscheid in sectoren PAGEREF _Toc244940137 10 1.3Argumenten voor het vergroten van internationale samenwerking PAGEREF _Toc244940138 11 1.4Belangrijkste hindernissen voor vergroten internationale samenwerking PAGEREF _Toc244940139 13 1.5SWOT analyse versterken samenwerking focuslanden met Wereld Proeftuinen PAGEREF _Toc244940140 15 2Samenvattende conclusies per land PAGEREF _Toc244940141 19 2.1Turkije PAGEREF _Toc244940142 19 2.2India PAGEREF _Toc244940143 20 2.3Frankrijk PAGEREF _Toc244940144 20 2.4Verenigd Koninkrijk PAGEREF _Toc244940145 21 3Resultaten per land PAGEREF _Toc244940146 23 3.1Turkije PAGEREF _Toc244940147 23 3.2India PAGEREF _Toc244940148 27 3.3Frankrijk PAGEREF _Toc244940149 31 3.4Verenigd Koninkrijk PAGEREF _Toc244940150 36 3.5Overige landen PAGEREF _Toc244940151 40 4Achtergrondinformatie over het onderzoek PAGEREF _Toc244940152 42 4.1Eigenschappen respondenten PAGEREF _Toc244940153 42 4.2Organisatie van internationalisering binnen de opleidingsinstelling PAGEREF _Toc244940154 44 4.3Gebruik van subsidies PAGEREF _Toc244940155 45 4.4Aandacht voor internationalisering binnen de opleidingsinstelling PAGEREF _Toc244940156 46 5Onderzoeksverantwoording PAGEREF _Toc244940157 47 5.1Opzet van onderzoek PAGEREF _Toc244940158 47 5.2Uitvoering van onderzoek PAGEREF _Toc244940159 47 Bijlage 1: Good practices met de vier focuslanden PAGEREF _Toc244940160 50 Bijlage 2: Buitenlandse Stage aanvraag PAGEREF _Toc244940161 65 Bijlage 3: Schematische weergave per focusland PAGEREF _Toc244940162 67 Bijlage 4: Interview enquete PAGEREF _Toc244940163 71 Algemene gegevens PAGEREF _Toc244940164 72 Huidige situatie PAGEREF _Toc244940165 73 Ambitie PAGEREF _Toc244940166 81 Einde PAGEREF _Toc244940167 82 Interviewleidraad kenniscentra PAGEREF _Toc244940168 83 Interview (halfgestructureerd) met stakeholders PAGEREF _Toc244940169 84 Interview good practices PAGEREF _Toc244940170 87 Bijlage 5: Literatuurlijst PAGEREF _Toc244940171 88 Aanleiding tot vooronderzoek Wereld Proeftuinen Achtergrond Dankzij effecten van globalisering zoals opkomende economieën, internetcommunities, internationale partnerschappen tussen bedrijven en toenemende mobiliteit van bedrijven en kapitaal, groeit ook de mobiliteit van personeel. Veel bedrijven in het MKB opereren niet alleen in een regionale en Nederlandse omgeving, maar werken in toenemende mate samen op internationaal niveau. Dit stelt nieuwe eisen aan werknemers in de zin van talenkennis, kennis van wetgeving en interculturele vaardigheden voor het onderhouden van contacten met het buitenland. De globalisering heeft impact op de rol en taak van het beroepsonderwijs en de samenwerking tussen landen. Denk hierbij aan ‘harde’ voorwaarden zoals het in kaart brengen van de verschillende opleidingsniveaus, het stroomlijnen van beroepseisen en internationale diploma-erkenning, naast ‘zachte’ voorwaarden zoals het creëren van vertrouwen binnen en tussen landen (mutual trust). In de ’Internationaliseringsagenda voor het middelbaar Beroepsonderwijs 2008-2011’ benadrukt het Ministerie van Onderwijs het belang van internationale mobiliteit, als onderdeel van een totaalplan van Europese ontwikkelingen zoals het European Qualifications Framework (EQF), Netherlands Qualifications Framework (NLQF), European Credit system for VET (ECVET), het Europese Quality Assurance Framework (EQARF) en meeneembare studiefinanciering. De behoefte in het veld aan deze aandacht voor internationale samenwerking wordt gevoeld in de mobiliteitsprogramma’s. De prognoses voor 2009 zijn dat de aanvragen in de BAND (Duitsland) en Leonardo da Vinci (Europa) programma’s, de budgetten zullen overschrijden. De totale aanvragen voor de Leonardo da Vinci Call van 2009 bedragen ruim driemaal het beschikbare budget. (Bron: Leonardo da Vinci, 2009). Ambitie De ambitie van het Ministerie met betrekking tot inkomende en uitgaande mobiliteit in het MBO onderwijs is als volgt geformuleerd: Verhoging van het aantal studenten dat minimaal 2 weken voor stage of studie naar het buitenland gaat tot 0.65% in 2010. (dit percentage ligt op 0.54% in 2008, bron: Internationalisering in het beroepsonderwijs in Nederland 2008, CINOP 2009). Verhoging van het aantal docenten dat minimaal een week in het buitenland verblijft. Verhoging van het aantal buitenlandse partners (bedrijven, onderwijsinstellingen) van de roc’s. Uitvoer van project Wereld Proeftuinen Eén van de interventies om deze ambitie te realiseren is de opzet van een nieuw subsidieprogramma waarmee internationale samenwerking versterkt kan worden. Dit project, genaamd Wereld Proeftuinen, zal actief zijn in de periode 01-01-2010 t/m 31122011. Het doel van dit programma is geformuleerd als ‘het ondersteunen van instellingen bij de ontwikkeling van hun buitenlandse projecten, met de bedoeling dat zij hun ervaring overdragen.’ Naast het Ministerie van OCW heeft ook het Ministerie van LNV haar medewerking toegezegd. Voorwaarden aan het project Voor dit project heeft het Ministerie een aantal voorlopige criteria vastgelegd. In oktober 2009 wordt vastgesteld wat van deze criteria de definitieve criteria zijn op basis waarvan het project Wereld Proeftuinen zal worden gestart. De voorlopige criteria zijn: samenwerking met vier focuslanden; Turkije, India, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk; samenwerking binnen zeven sectoren: handel, horeca, veiligheid, techniek, zorg, logistiek en groen; beschikbaar voor drie doelgroepen: studenten, docenten, en het College van Bestuur. Het programma heeft inclusief het voorbereidingsjaar een totaalbudget van 720.000 euro.  LandAantal studenten dat bezoek bracht in 20081Verenigd Koninkrijk4432Spanje4413Duitsland2954België2765Frankrijk1796Turkije1397Finland1198Italië1089Portugal10210Zweden80 # LandAantal docenten dat bezoek bracht in 20081Turkije882Malta793Verenigd Koninkrijk694Duitsland635Italië596Spanje447Finland428Hongarije339Zweden2310Frankrijk21 Figuur 1: overzicht van de vier focuslanden, gepositioneerd naar huidige populariteit onder studenten en docenten gebaseerd op de Internationaliseringmonitor uit 2008 (bron: CINOP 2009). India werd hierin buiten beschouwing gelaten. De doelgroep ‘College van Bestuur’ wordt hierin niet onderzocht. Vooronderzoek Wereld Proeftuinen Deze rapportage is het resultaat van een onderzoek naar de huidige samenwerking in het beroepsonderwijs met de vier focuslanden (nulmeting). De focus ligt hierbij op de zeven bovengenoemde sectoren. ‘Samenwerking’ wordt geoperationaliseerd in drie fases: Fase 1: Verkenning. Fase 1 betreft het eerste contact tot aan een samenwerking op afstand met een buitenlands (leer)bedrijf/buitenlandse opleidingsinstelling. Van een bezoek is (nog) geen sprake. Aanleiding van contact op niveau 1 is idealiter een visie en beleid op gebied internationalisering op instellingsniveau. In veel gevallen start samenwerking in fase 1 vanuit een persoonlijke motivatie: een docent met kennis van de actuele ontwikkelingen op een specifiek vakgebied, die het interessant vindt om het land verder te verkennen, of met een persoonlijke interesse in het land/een persoonlijk contact (vriendschap/kennis) als eerste ingang. Fase 2: Bezoek Fase 2 betreft samenwerking waarbij één bezoek van of aan de buitenlandse partnerinstelling/het partnerbedrijf is gebracht. Hierbij wordt in dit onderzoek een scope gehanteerd van de laatste twee jaar. Het daadwerkelijk brengen van een bezoek/fysieke kennismaking, is essentieel voor het versterken van de relatie en het opbouwen van een band. Dat kan zowel een formeel bezoek zijn, bijvoorbeeld een officiële delegatie die de instelling of sector representeert, maar een bezoek met een meer informeel karakter wordt in sommige culturen minstens als net zo belangrijk gezien. Fase 3: Samenwerking Fase 3 betreft daadwerkelijke (duurzame) samenwerking waarbij meerdere bezoeken van of aan de buitenlandse partnerinstelling/het partnerbedrijf is gebracht. Ook hier geldt een scope van de laatste twee jaar. Contact op fase 3 is duurzame voortzetting van fase 2: er hebben reeds bezoeken plaatsgevonden, er is uitwisseling op gang gekomen. Vaak is er een convenant getekend. Het kost tijd om een fase 3 samenwerking te bewerkstelligen. Het is niet per definitie een gevolg van fase 1 en 2: Voorwaarden als interesse om aan beide zijden van zowel inkomende als uitkomende mobiliteit te realiseren en het bestaan van goede randvoorwaarden daarvoor. Ondersteunend beleid van de onderwijsinstelling en toereikend budget zijn noodzakelijk. De doelgroep van deze samenwerking bestaat uit drie subgroepen, te weten de studenten, de docenten en het management (College van Bestuur). De resultaten en conclusies zijn beschreven vanuit Nederlands perspectief. Voor een uitgebreidere beschrijving van opzet en verantwoording, zie hoofdstuk 5 onderzoeksverantwoording. Leeswijzer Er zijn drie niveaus waarop deze rapportage doorlopen kan worden: Figuur 2: de drie leesroutes, opgesteld in een deltastructuur Voor de algemene conclusies volstaat hoofdstuk 1. In dit hoofdstuk worden de eindconclusies wat betreft de huidige samenwerking met de vier focuslanden besproken, inclusief de strategische omgevingsanalyse omtrent de intensivering van samenwerking. Voor de conclusies per land volstaat hoofdstuk 2. In dit hoofdstuk worden de conclusies per focusland besproken. Hierbij gaat het om een beeld van de huidige samenwerking en de mogelijkheden/beperkingen bij het intensiveren van samenwerking. De daadwerkelijke resultaten worden beschreven in hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk worden de onderzoeksuitkomsten met betrekking tot samenwerking per land beschreven. Deze resultaten komen voort uit de gegevens van de online enquête, de versnellingskamersessie (GDR) en de interviews (zie ook hoofdstuk 5.1 onderzoeksopzet). In hoofdstuk 4 worden de conclusies en eigenschappen beschreven van de 677 respondenten die aan het onderzoek hebben deelgenomen. De onderzoeksverantwoording en onderzoeksmethodiek worden beschreven in hoofdstuk 5. Bijlage 1 bevat enkele good practices van samenwerking tussen een Nederlandse onderwijsinstelling en een (leer)bedrijf/onderwijsinstelling van het focusland. In bijlage 2 is het stappenplan opgesteld dat de internationale coördinator kan gebruiken als leidraad bij het aangaan/opstarten van een samenwerking met een buitenlandse partnerinstelling. Bijlage 3 bevat een schematische voorstelling van het systeem van vocational education and training (mbo onderwijs) in de vier focuslanden. Bijlage 4 bevat de vragenlijsten die gehanteerd zijn bij het uitvoeren van de gestructureerde interviews en online enquête. Bijlage 5 tenslotte bevat de voor dit onderzoek geraadpleegde literatuurlijst. Bij alle drie de leesroutes kan de factsheet gebruikt worden. Deze kaart, bijgeleverd als boekenlegger, bevat de belangrijkste kwantitatieve resultaten met betrekking tot de huidige samenwerking met de focuslanden. In de resultaten wordt alleen een onderscheid gemaakt in roc’s en aoc’s indien er daadwerkelijk sprake is van verschillende onderzoeksresultaten. Enkele illustrerende quotes van respondenten op basis waarvan conclusies zijn afgeleid, zijn cursief weergegeven in blokken. Samenvattende conclusies Onderscheid in landen Onderstaande tabel presenteert de interesse van coördinatoren internationalisering en docenten in samenwerking met de vier focuslanden. Zichtbaar is dat voor alle vier de focuslanden de interesse bestaat om samenwerking te vergroten. De grootste interesse bestaat voor het vergroten van de samenwerking met Turkije en met het Verenigd Koninkrijk. Het verschil bestaat er in dat er in Turkije minder contacten bestaan dan geldt voor Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Deze contacten zijn over het algemeen ook (nog) minder duurzaam van aard. LandInteresse voor samenwerkingHebben reeds contactVerenigd Koninkrijk68%90%Turkije66%80%Frankrijk43%86%India35%25% Figuur 3: aantal opleidingsinstellingen dat aangeeft interesse en lopende contacten te hebben met de vier focuslanden Onderscheid in sectoren Wanneer binnen het totaal aantal contacten van opleidingsinstellingen een onderscheid wordt gemaakt in sectoren, kan worden geconcludeerd dat de meeste internationale samenwerkingscontacten bestaan binnen de groene sector. Naast de sector groen bestaat de meeste samenwerking binnen drie sectoren die elkaar qua cijfers weinig ontlopen, te weten handel, horeca, techniek en zorg& welzijn. Binnen opleidingen in de sectoren logistiek en beveiliging bestaan de minste contacten. De verhoudingen tussen de sectoren laten een verdeling zien die grotendeels overeen komt; de meeste contacten liggen in het Verenigd Koninkrijk, gevolgd door Frankrijk, Turkije en India. Buiten de zeven sectoren van onderzoek bestaan binnen de sectoren zakelijke dienstverlening, toerisme en sport&recreatie de meeste contacten/vinden de meeste uitwisselingen plaats. Figuur 4: de contacten van de Nederlandse opleidingsinstellingen met het focusland onderverdeeld per sector, in relatie tot het totaal aantal deelgenomen onderwijsinstellingen Argumenten voor het vergroten van internationale samenwerking Wens voor vergroten van internationale samenwerking TotaalJa92%Nee8% Nagenoeg alle respondenten geven aan de internationale samenwerking met hun instelling te willen vergroten. Dit ligt in lijn der verwachting omdat alle respondenten betrokken zijn (geweest) bij één of meerdere internationale projecten. Er wordt een breed palet aan argumenten genoemd waarom internationale samenwerking met de focuslanden belangrijk is om te versterken. Ook bestaan er veel verschillende meningen over hoe dit uitgevoerd zou kunnen worden. De argumenten voor versterken van internationale samenwerking kunnen worden geclusterd in vijf thema’s. Deze thema’s staan hieronder uitgewerkt in volgorde van relevantie volgens de respondenten. Versterking onderwijsinnovatie Bestaande samenwerking met de focuslanden wordt aangegaan vanwege de aantrekkelijke opleidingsinhoud en vakkennis die binnen het focusland bestaat. Versterking van deze samenwerking leidt ertoe dat er nieuwe kennis vergaard wordt waarmee de Nederlandse opleiding didactisch en methodisch aangevuld en verbeterd kan worden. De algemene conclusie dat internationale samenwerking het proces van onderwijsvernieuwing binnen de opleidingsinstelling versnelt, wordt breed gedragen. Versterking van de kerncompetenties van de student Naast de onderwijsvernieuwing ligt bij internationale samenwerking de focus met name op de student. Woorden als ‘cultuurverschil’, ‘ontwikkeling’ en ‘wereldburger’ komen in de motiveringen terug. De competenties die door respondenten het meest genoemd worden zijn zelfredzaamheid, zelfstandigheid, ondernemerschap, communicatieve en interculturele vaardigheden. Wanneer de meerwaarde van internationalisering voor de student uitgedrukt in (kern)competenties volgens het KBB competentiemodel (SHL competenties), worden de volgende het meest genoemd: beslissen en activiteiten initiëren; samenwerken en overleggen; relaties bouwen en netwerken; plannen en organiseren; omgaan met veranderingen en aanpassen. Figuur 5: wordcloud van meest genoemde termen door docenten/coördinatoren bij de vraag wat internationale ervaring toevoegt bij de ontwikkeling van de student Versterking van competenties van docenten Internationale samenwerking (docentenstage, gastdocentschap, studiereis, taalcursus) versterkt de vakinhoudelijke en didactische competenties van docenten. Zij leren op een nieuwe manier te kijken naar de Nederlandse opleidingsinhoud en vakkennis. Daarnaast geldt met name voor Turkije dat Nederlandse docenten hun studenten met Turkse achtergrond beter leren begeleiden. Instroom nieuwe studenten ‘Internationale mogelijkheden’ is een belangrijk criterium dat volgens de respondenten meeweegt bij de studiekeuze van studenten. Uit de literatuur kan een indirect effect geconcludeerd worden: Uit de TKMSTmonitor (Malmberg, 2007) blijkt dat na stadscriteria de onderwijsinhoud en kwaliteit de belangrijkste determinanten zijn op basis waarvan mbo studenten hun studie kiezen. Als internationale samenwerking de kwaliteit van de opleiding verbetert (zie eerste argument), kan worden gesteld dat internationale samenwerking een positieve invloed heeft op de instroom van studenten. Voorwaarde hierbij is dat de studenten bewust worden gemaakt van het feit dat het internationale onderdeel bijdraagt aan de kwaliteit van de opleiding. Internationaal onderwijs Dankzij ontwikkelingen als de Leonardo da Vinci projecten, het erkennen van internationale (leer)bedrijven en het opstellen van vergelijkingsstandaarden (NQF/EQF en ECVET), groeit het bewustzijn voor internationalisering. Internationale samenwerking kan volgens respondenten een opmaat betekenen naar een internationaal doorlopende leerlijn. Belangrijkste hindernissen voor vergroten internationale samenwerking Naast argumenten ter versterking van de focus op internationalisering wordt ook een aantal belangrijke hindernissen genoemd waardoor buitenlandse samenwerking met de focuslanden niet verder uitgebouwd wordt of uitgebouwd kan worden. Drie hindernissen worden door respondenten het meest genoemd: De 3 meest genoemde hindernissen bij het vergroten van internationale samenwerkingGeografische afstandTaalbarrièreWetgeving inkomende mobiliteit aan Nederlandse zijde Om de grote diversiteit aan hindernissen overzichtelijk te clusteren is gekozen voor een onderverdeling tussen de eigenaren van deze hindernissen, de zogenaamde ‘probleemhouders’. De Nederlandse opleiding Onbekendheid met landen die geografisch verder weg liggen Coördinatoren geven aan minder te weten over landen die verder weg liggen. Dit geldt met name voor landen buiten Europa. Voor andere werelddelen bestaat minder interesse en worden vooroordelen minder ontkracht/in stand gehouden. Onbekend maakt onbemind” India is een vies land met een cultuur die wij niet begrijpen” TaalniveauVoor een buitenlandse stage is enige kennis van de Engelse, dan wel Duitse of Franse taal gewenst. Met name de laatste 2 talen vormen geen onderdeel van het curriculum van de meeste mbo opleidingen. De uitgebreide voorbereidingHet opstarten van een internationale samenwerking kost veel inspanning in termen van tijd, geld en energie. Er moeten betrouwbare partners gevonden worden en kennis van de verschillende subsidiemogelijkheden is vereist. Ondersteunend beleid onderwijsinstellingSinds 15 jaar is er aandacht voor internationalisering in het MBO onderwijs (Onderwijsraad, 2005) waarbij met name de laatste 5 jaar sprake is van een groeiende interesse. Nog niet bij alle roc’s is internationale samenwerking geïnstitutionaliseerd. Met name bij de kleinere roc’s wordt internationalisering gedragen door een aantal enthousiaste personen die het opzetten van internationale samenwerking uitvoeren naast hun functie als docent. Bij deze instellingen ontbreekt het vaak aan een beleidsplan internationalisering of vormt internationalisering (nog) geen onderdeel van de beleidsdoelstellingen van de instelling. Een kwart van de roc’s is er hard mee bezig, met name grotere roc’s. Daarnaast is er een grote middenmoot die slechts bestaat uit een aantal enthousiastelingen die een voortrekkersrol nemen.” “Internationalisering lukt alleen als je mensen hebt die intrinsiek gemotiveerd zijn om er iets van te maken.’’ De Nederlandse mbo student Geen kennis van mogelijkheden Nederlandse studenten kennen over het algemeen de mogelijkheden niet die Europese en Nationale mobiliteitsprogramma’s bieden om naar het buitenland te gaan. De communicatie van deze programma’s is voornamelijk gericht op docenten. Vanwege het lage aantal mbo studenten dat naar het buitenland gaat kunnen ze ook weinig door elkaar geïnspireerd worden. Onze jongens gaan alleen als ze zien dat anderen ook zijn gegaan. Ze moeten geïnspireerd worden. Relatief grote stap Studeren/werken en tijdelijk wonen in een ander land is voor veel mbo studenten een grote stap. De studenten zijn over het algemeen jonger dan bij ho en wo onderwijs en zijn in verhouding vaker thuiswonend. De binding met de eigen regio in termen van werk, familie en sociale contacten is groot. Het Nederlands bedrijf Buitenland ervaring is een beperkte meerwaarde Uit het onderzoek van Ecorys (2009) blijkt dat de meeste Nederlandse bedrijven niet direct de meerwaarde zien van in het buitenland opgedane competenties. Voor sectoren waar internationale ervaring volgens bedrijven een belangrijke pré is (bijvoorbeeld de toerismesector) heeft de opleiding wel een internationaal karakter. Over het algemeen kan worden gesteld dat de onbekendheid met Europese instrumenten als Europass groot is. De buitenlandse opleiding/leerbedrijf Gebrekkige aansluiting Ondanks dat buitenlandse bedrijven in rap tempo als leerbedrijf worden gecertificeerd bestaat er over het algemeen (nog) een slechte aansluiting van de buitenlandse stage/opleiding op het Nederlandse mbo onderwijs. LandInteresse voor samenwerkingHebben reeds contactFrankrijk655#1Verenigd Koninkrijk247#6Turkije112#8India11#35 Figuur 6 het aantal leerbedrijven uitgesplitst per focusland. In de rechterkolom staat de ranking van het focusland ten opzichte van alle landen met door Nederland erkende leerbedrijven Niveau van Engels Met name in Frankrijk en Turkije bestaan veel bedrijven waar geen Engels wordt gesproken of is Engels van een laag niveau. Onbekendheid met internationale instrumenten Zowel voor buitenlandse bedrijven als buitenlandse opleidingen, met name buiten Europa, dat internationale instrumenten zoals Europass, EuroCV en het taalportfolio nog weinig bekend zijn. De Nederlandse Ministeries Onduidelijkheid in visie Verschillende respondenten hebben verschillende overtuigingen over de rol die met name het Ministerie van OCW zou moeten spelen bij het versterken van internationale samenwerking in het onderwijs. Dit varieert van geldverstrekker tot lobbyist in Europa tot geen rol. Over het algemeen bestaat onduidelijkheid over de visie van de Ministeries op samenwerking. Zo is in het veld onduidelijk is waarom het PIB programma stopt en Wereld Proeftuinen start en waarom samenwerking met bepaalde landen wel gefinancierd wordt en andere niet. Complexe wetgeving De wetgeving ten aanzien van stage lopen is ingewikkeld. Dit vergt veel uitzoekwerk, met name om de inkomende studenten van buiten Europa een stageplek te bieden. In Nederland wordt voor niet-Europeanen het volgen van mbo onderwijs als ‘werkstage’ opgevat, waardoor de regelgeving en criteria van een tewerkstellingsvergunning van toepassing zijn. In bijlage 2 is een stappenplan opgesteld dat een overzicht geeft van de acties die moeten worden opgevolgd om deze stage te kunnen organiseren. OCW moet ons meer support geven voor internationale stages. Niet alleen in Nederland maar ook in Europa op beleidsniveau”. Er zijn zoveel partijen in Nederland die iets te zeggen hebben over onderwijs. Het duurt te lang voordat één richting is bepaald. OCW moet daar meer in duwen”. OCW moet veel meer investeren. Het budget van Wereld Proeftuinen is een fooi’’. SWOT analyse versterken samenwerking focuslanden met Wereld Proeftuinen In het onderstaande SWOT model wordt de omgevingsanalyse weergegeven. Onder het model staan de argumenten nader uitgewerkt. Strategisch doel: ‘middels het programma Wereld Proeftuinen versterken van de internationale samenwerking met de vier focuslanden’.StrengthsAnimo voor vergroten van internationale samenwerkingInteresse in versterking contacten met focuslandenMeerwaarde voor studentMeerwaarde voor opleidingBestaande initiatieven in fase 1Good practices ter inspiratieAantal scholen dat kiest voor (inter) nationale partnerschappen OpportunitiesDe buitenlandse oriëntatie Interesse vanuit het buitenlandVergelijkbaarheid met buitenlandse opleidingen Meeneembare studiefinancieringWeaknessesAandacht voor internationaliseringMeerwaarde in buitenland opgedane competenties volgens bedrijfslevenContinuïteit en doorlooptijdStap naar onbekend landBeheersing van vreemde talenRegionale binding studentBekendheid met mobiliteits- programma’s bij studentenThreatsGedragen internationaliseringbeleidHardnekkige dogma’sBeperkte aansluiting met buitenlandse opleidingenVoorbereiding op uitwisselingOmvang van subsidieAndere landen dan focuslanden interessant Voor studenten zijn buitenlandse stages vaak ervaringen die enorm aan hun ontwikkeling bijdragen en ze worden in weblogs en in dagboeken op websites voor internationale stages niet zelden genoemd als “de mooiste tijd van mijn leven”. Strenghts Het algemene animo bij de coördinatoren voor het vergroten van internationale samenwerking is met 92% zeer groot te noemen. Voor alle vier de focuslanden geldt dat er interesse bestaat om de samenwerking te vergroten, variërend van 68% (Verenigd Koninkrijk) tot 35% (India). De meerwaarde volgens coördinatoren en studenten van buitenlandse ervaring is groot. Voor de belangrijkste argumenten zie hoofdstuk 1.3.2. Internationale samenwerking draagt bij aan de kwaliteitsverhoging van de opleiding en docenten. Voor de belangrijkste argumenten zie hoofdstuk 1.3.1 en 1.3.3. Voor alle vier de focuslanden geldt dat er een basis van contacten bestaat om de samenwerking (verder) mee vorm te geven, variërend van 90% (Verenigd Koninkrijk) tot 25% (India). Het uitdragen en verspreiden van good practices leidt tot inspiratie bij zowel docenten als studenten en heeft een katalysatorfunctie voor nieuwe initiatieven. Voor enkele good practices zie bijlage 1. Het werken in partnerschappen stimuleert het delen van kennis en contacten, met name bij het benaderen van nieuwe landen. Ongeveer 2/3 (65%) van de opleidingsinstellingen verkiest een partnerschap bij internationale samenwerking (Internationaliseringsmonitor 2008, CINOP 2009) boven individuele aanmelding. Weaknesses De onderwijsraad (2005) concludeert dat 15 jaar focus op internationalisering (nog) er nog niet toe heeft geleid dat internationalisering een integraal onderdeel van onderwijsaanbod vormt. Over aandacht die de opleidingsinstelling besteedt aan internationalisering zijn de meningen van de respondenten verdeeld. 51% is tevreden over de aandacht die binnen de instelling besteed wordt aan internationalisering, ten opzichte van 47% die aangeeft dat de aandacht vergroot moet worden. De meeste Nederlandse bedrijven zien niet direct de meerwaarde van in het buitenland opgedane competenties. De onbekendheid met Europese opleidingsinstrumenten is groot. Internationale samenwerking is een proces dat tijd kost. De opbouw naar duurzame samenwerking (fase 3) heeft minimaal twee jaar de tijd nodig. Daarom bestaat er ontevredenheid bij docenten over waarom initiatieven als PIB en Wereld Proeftuinen een korte doorlooptijd hebben. Landen die geografisch het meest ver weg liggen worden het minst genoemd als voorkeursland, zie ook hoofdstuk 1.4.2. Dit geldt voor zowel de focuslanden als in het algemeen. De beheersing van vreemde talen is met name bij de studentpopulatie beperkt. Ook de beheersing van de Engelse taal door de buitenlandse partner wordt over het algemeen als belangrijke voorwaarde beschouwd. In Turkije en Frankrijk is hier in de regel onvoldoende sprake van. Studenten in het mbo onderwijs zijn meer aan de regio gebonden dan studenten in het hoger/universitair onderwijs. Dit komt omdat zij over het algemeen vrij jong zijn (vanaf 16 jaar), vaak nog geen studiefinanciering ontvangen en verplichtingen hebben met betrekking tot werk en stage. Daarnaast hechten zij veel waarde aan vrienden en relatie. Een buitenlandse stage is met name een grote stap voor studenten die nog bij de ouders woonachtig zijn, zie ook hoofdstuk 1.4.2. De bestaande Europese en Nationale uitwisselingsprogramma’s zoals Leonardo da Vinci, BAND en PIB zijn volgens de respondenten weinig bekend bij studenten. Opportunities De aandacht voor internationalisering binnen de beroepsopleidingen en brancheverenigingen groeit. Brancheverenigingen profileren steeds meer hun netwerkfunctie. Ervaring uit het Leonardo da Vinci en BAND programma leert dat enkele opleidingen een buitenlandse stage inmiddels als een vast onderdeel van het curriculum beschouwen en er gediscussieerd wordt over mogelijk toekomstig internationaal doorlopende leerlijnen. De oriëntatie van buitenlandse opleidingsinstellingen en bedrijven op het Nederlandse beroepsonderwijs wordt groter. Dit is te zien aan meer gebruik van de daarvoor bestemde programma’s zoals Leonardo da Vinci en nieuw erkende buitenlandse leerbedrijven. Door het aangaan van een samenwerkingsrelatie met een partner in het buitenland bestaat de kans dat deze meer aandacht in termen van opleidings/stagemogelijkheden en budget kan toevoegen aan uitwisseling. Dankzij Europese ontwikkelingen op het gebied van accreditatie en standaardisering van opleidingen en diploma’s (EQF-NLQF, ECVET) kan binnen Europa de juiste buitenlandse partner makkelijker gevonden worden en het curriculum/opleidingsniveau beter vergeleken worden. De kwaliteit van de opleiding is gebaat bij verfrissende en voortbouwende input op basis van soortgelijke buitenlandse opleidingen. Vanaf volgend jaar kunnen mbo studenten hun studiefinanciering meenemen naar opleidingen in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, (naast Spanje en Zweden). Het jaar daarna geldt dit voor heel Europa. Threats Slechts bij enkele opleidingsinstellingen is er sprake van een officieel internationaliseringenbeleid, dat door het schoolbestuur gedragen wordt. In veel gevallen wordt internationalisering gedragen door enkele enthousiaste coördinatoren internationaal of enthousiaste docenten die het ‘erbij’ doen. Zie ook hoofdstuk 1.4.1. Volgens enkele respondenten bestaan er nog steeds hardnekkige dogma’s onder CvB/docenten die internationalisering beperken. Voorbeeld is de overtuiging ‘ze komen niet meer terug’ die met name geldt voor sectoren met een instroomkrapte zoals technische branches. De aansluiting tussen Nederlandse en buitenlandse aansluiting met internationale opleidingen is nog beperkt, zie ook hoofdstuk 1.4.4. De voorbereiding op een uitwisselingsproject vergt een aantal weken voor de aanvrager. Dit heeft te maken met de doorlooptijd en aanvraagperiode van een aantal procedures en documenten, zoals de subsidie en mogelijke diplomawaardering. Indien er sprake is van inkomende mobiliteit van buiten Europa is tevens een visum kort verblijf en tewerkstellingsvergunning verplicht (zie ook bijlage 2 stappenplan). Door de grote verwachte interesse en relatief beperkt budget voor Wereld Proeftuinen bestaat het risico dat aanvragers vanuit dit project geen budget krijgen om hun samenwerking vorm te geven/uit te bouwen. Naast de vier focuslanden wordt een brede scope aan andere landen genoemd waar coördinatoren graag mee willen samenwerken, bijvoorbeeld vanwege al lopende contacten of specifieke meerwaarde voor de opleiding. Voor een overzicht van meest populaire landen buiten de focuslanden zie figuur 22. Samenvattende conclusies per land In dit hoofdstuk worden de conclusies per land beschreven. Voor een uitgebreide omschrijving van d resultaten die tot deze conclusies hebben geleid, kan hoofdstuk 3 (Resultaten per land) geraadpleegd worden. Turkije Samenwerking met Turkije is enorm in opkomst. In 2008 vertrokken 139 studenten naar Turkije in het kader van het Europese Leonardo Da Vinci programma, een stijging van 172% ten opzichte van 2007. Voor docenten was het in 2008 de favoriete locatie om te bezoeken met het doel contacten te leggen of stages te begeleiden (bron: Internationalisering in het beroepsonderwijs in Nederland 2008, CINOP 2009). Samenwerking tussen Nederland en Turkije speelt zich af op zowel het niveau van bestuur, docenten als studenten. Er zijn veel wederzijdse docentbezoeken, met name in de sector groen en handel. Stages van studenten vinden naast de sector handel het meest plaats in de sectoren zorg& welzijn en horeca. Deze bezoeken zijn grotendeels eenzijdig: Nederlandse studenten gaan naar Turkije. Figuur 7: fase 1, 2 en 3 samenwerking, uitgesplitst per doelgroep De door respondenten genoemde argumenten voor vergroting van samenwerking kunnen geclusterd worden binnen de volgende vier thema’s: aansluiting op Nederlandse opleidingsinhoud; de economie en de Europese Unie; veel Nederlandse studenten met een Turkse achtergrond; openheid naar de Turkse cultuur. Ondanks dat Turkse opleidingen en leerbedrijven bijzonder enthousiast zijn om samen te werken met Nederland en met name de Nederlandse coördinatoren/docenten Turkije goed weten te vinden, is een wederkerige samenwerking zeer moeilijk. Omdat Turkije geen lid is van de Europese Unie, is een visumaanvraag waarbij onderwijs mag worden gevolgd/stage mag worden gelopen in Nederland, gecompliceerd. Overige hindernissen om samenwerking te vergroten worden door de coördinatoren als overkomelijk beschouwd. Het taalprobleem en de onbekendheid met de Turkse (werk)cultuur kunnen ondervangen worden door het inschakelen van een native speaker binnen de eigen onderwijsinstelling of door informele bezoeken te brengen om, naast contacten te leggen, de cultuur beter te begrijpen. Deze kennis kan vervolgens aangewend worden bij de voorlichting van studenten. India Samenwerking vanuit het middelbare beroepsonderwijs met India is beperkt. Op enkele losse studenten na waarbij er sprake was van een stage, bevinden de contacten die er zijn zich in fase 1. Deze contacten bevinden zich voornamelijk op coördinator/docentniveau. Contacten met India zijn er vooral binnen het groene onderwijs: India is erg interessant vanwege de landbouw. In de groensector zijn er veel mogelijkheden, maar ook in bijvoorbeeld de ontwerpwereld en techniekbranche willen coördinatoren van bijbehorende studies graag kennis en ervaring delen. Er is in India veel behoefte aan technische en logistieke kennis uit Nederland, daar liggen kansen. Figuur 8: fase 1, 2 en 3 samenwerking, uitgesplitst per doelgroep De door respondenten genoemde argumenten voor vergroting van samenwerking kunnen geclusterd worden binnen de volgende drie thema’s: Motieven voor het vergroten van samenwerking met India zijn: aansluiting bij de opleiding; groeiende macht in de wereldeconomie; Engels als voertaal binnen veel bedrijven. Volgens onderwijsspecialisten in India wordt bilaterale samenwerking met Nederland van harte verwelkomd, met name vanwege de praktijkcomponent van het Nederlandse onderwijs in combinatie met knowhow. Als belangrijke hindernissen worden genoemd dat er in India het segment ‘praktijkonderwijs’ nauwelijks bestaat, wat het vinden van een geschikte partner bemoeilijkt. Samenwerking wordt nu gestuwd door ervaren professionals, ter vergelijking met in Nederland bestaande organen als de MBO en AOC raad. Als andere hindernissen voor samenwerking worden de geografische afstand en culturele verschillen tussen Nederland en India genoemd. De culturele verschillen worden als overkomelijk beschouwd mits men zich verdiept in de cultuur, arbeidsethos en wetgeving van het land en het bezoek/de stage Engelstalig kan worden uitgevoerd. Frankrijk Op basis van de deelgenomen roc’s en aoc’s kan gesteld worden dat er veel samenwerking bestaat met Frankrijk in het Nederlandse beroepsonderwijs. Deze samenwerking tussen Nederland en Frankrijk speelt zich met name af op het niveau van coördinatoren en studenten en minder op het niveau van directie. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de relaties met Franse bedrijven/opleidingsinstellingen al langer bestaan waardoor contact op directieniveau minder noodzaak behoeft. Wanneer een onderscheid wordt gemaakt tussen sectoren blijkt dat met name in het groene onderwijs veel samenwerking bestaat met Frankrijk, gevolgd door de opleidingen binnen de sectoren horeca, handel en techniek. Figuur 9: fase 1, 2 en 3 samenwerking, uitgesplitst per doelgroep De door respondenten genoemde argumenten voor vergroting van samenwerking kunnen worden geclusterd binnen de volgende 3 thema’s: nabijheid, zowel geografisch als cultureel; grootmacht binnen de EU; meerwaarde op het gebied van vakinhoud. Als hindernissen voor het verder intensiveren van de samenwerking met Frankrijk worden de Franse taal, de Franse bureaucratie en bestaande Franse vooroordelen naar Nederland genoemd. Het taalprobleem zou ondervangen kunnen worden door Nederlandse studenten een voorbereidende taalcursus te geven waarin de basis communicatie en de vaktermen centraal staan. Verenigd Koninkrijk Landen binnen het Verenigd Koninkrijk (met name Engeland) zijn het meest populair voor het Nederlands middelbare beroepsonderwijs om mee samen te werken. Niet alleen in vergelijking met de focuslanden van dit onderzoek, maar ook in vergelijking met alle andere landen binnen Europa. Vorig jaar werd binnen het Leonardo da Vinci programma het Verenigd Koninkrijk door 433 studenten en 69 docenten bezocht voor stagedoeleinden (Internationaliseringsmonitor 2008, CINOP 2009). Nagenoeg alle deelgenomen opleidingsinstellingen geven aan contacten te hebben met het Verenigd Koninkrijk. Samenwerking tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk speelt zich af op zowel het niveau van bestuur, docenten als studenten. Wanneer een onderscheid wordt gemaakt in sectoren blijkt dat de meeste contacten bestaan en uitwisselingen plaatsvinden tussen opleidingen tussen de groene sector, handel en techniek. Figuur 10: fase 1, 2 en 3 samenwerking, uitgesplitst per doelgroep De door respondenten genoemde argumenten voor vergroting van samenwerking, kunnen worden geclusterd binnen de volgende 3 thema’s: geografische en culturele nabijheid; taal; vakinhoud en onderwijsbenadering. Hindernissen bij het aangaan/versterken van de samenwerking zijn relatief ‘laag’ in vergelijking met die van andere studentlanden. De commerciële insteek van het Engelse onderwijs vraagt een zakelijke benadering vanuit de Nederlandse onderwijsinstelling. Daarnaast is er sprake van grote concurrentie omdat veel opleidingsinstellingen in binnen en buitenland met het Verenigd Koninkrijk willen samenwerken en uitwisselen. Resultaten per land Turkije Contacten van de deelgenomen opleidingsinstellingen met Turkije aocalgemeenroc 80% van de respondenten geeft aan dat er binnen de opleidingsinstellingen contacten bestaan met Turkse bedrijven/opleidingsinstellingen. Het aantal roc’s met contacten is groot (82%). Roc’s hebben over het algemeen meer contacten met Turkije dan aoc’s (71%). Onderscheid tussen sectoren Figuur 11: contacten per opleidingstelling per sector Op sectorniveau is te zien dat, naast de groene sector, de opleidingen met betrekking tot handel (45%), gevolgd door zorg en horeca (beide 35%) de meeste contacten hebben met Turkije. Buiten de focussectoren werden zakelijke dienstverlening en mode en textiel het meest genoemd. Contact op directieniveau Bij 53% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met Turkije is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op directieniveau, waarbij de directie/CvB een bezoek heeft gebracht aan een Turkse leerbedrijf/opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. Bij 30% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer. Contact op coördinator/docentniveau Bij nagenoeg alle (97%) opleidingsinstellingen die contacten hebben met Turkije is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op docent/coördinatorniveau, waarbij de docenten/coördinatoren een bezoek hebben gebracht aan een Turks leerbedrijf/Turkse opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. In 48% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer. Onderscheid in opleidingen laat zien dat naast de groene sector (86%) dit het meest opleidingen met betrekking tot de sector handel betrof (44%), gevolgd door de sectoren zorg&welzijn, techniek en horeca (allen 33%). Figuur 12: bezoek van coördinatoren/docenten op sectorniveau Uitwisseling van studenten Bij 68% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met Turkije is er sinds de laatste twee jaar minimaal een keer sprake van studenten die onderwijs en/of stage hebben gevolgd bij een Turks leerbedrijf/Turkse opleidingsinstelling en/of omgekeerd Turkse studenten hebben ontvangen. Bij de aoc’s is dit percentage beduidend lager (20%). Bij 52% van de uitwisselingen gebeurde dit meer dan één keer. Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit het meest studenten met betrekking tot de sector handel betrof (57%), gevolgd door de sectoren zorg&welzijn (44%) en horeca (39%). Figuur 13: bezoek van studenten op sectorniveau Motieven voor het vergroten van samenwerking met Turkije 67% van de respondenten geeft aan interesse te hebben in het vergroten van de samenwerking met Turkije. De argumenten die daarvoor worden gegeven, zijn grotendeels onder te verdelen in de volgende vier categorieën: Goede aansluiting op Nederlandse opleidingsinhoud Nederlandse coördinatoren internationalisering vinden dat Turkije veel kan toevoegen op onderwijsinhoudelijk gebied. Turkije biedt studenten mogelijkheden om competenties binnen hun eigen beroepsprofiel verder te ontwikkelen. Het aantal erkende leerbedrijven groeit in een rap tempo. Turkije is erg in trek vanwege de horeca mogelijkheden” In Turkije is veel te halen, vooral ook in het kader van onze groene opleiding” De productie van textiel gebeurt veel in dit land waardoor het goed zou zijn om contacten met scholen en bedrijven in Turkije te hebben” Omgekeerd is er vanuit Turkije ook interesse in het Nederlandse onderwijs, vanwege de inrichting van het Nederlandse beroepsonderwijs. Het Turkse onderwijs is over het algemeen heel theoretisch van aard. Turkse partners geven aan in Nederland veel te leren over projecten en het ontwikkelen van een praktijkgerichte onderwijsbenadering. Nederlandse docenten zien ook hoe het anders kan en leren van collega’s. Snappen hun Turkse studenten ineens veel beter, gaan er in ieder geval anders mee om. Turkse docenten die in Nederland zijn geweest, proberen ook anders om te gaan met hun studenten in Turkije: zij zien bijvoorbeeld dat het ook belangrijk kan zijn om op een vriendschappelijke manier om te gaan met je studenten.” De economie en de Europese Unie De discussie rondom toetreding van Turkije tot de Europese Unie heeft veel aandacht op Turkije gericht. Hiermee heeft het land zich gecommitteerd aan het hervormen van de publieke sector en het implementeren van de EU-regelgeving (bron EVD). Dit heeft positieve gevolgen voor de handelsbetrekkingen en samenwerkingsrelaties tussen Nederland en Turkije. Coördinatoren Internationalisering verwachten dat deze economische aantrekkelijkheid van Turkije een beweegreden is voor het CvB van opleidingsinstellingen om contacten met Turkije te intensiveren. Veel Nederlandse studenten met een Turkse achtergrond Veel roc’s hebben een relatief grote populatie tweede generatie Turkse studenten. Deze studentpopulatie maakt Turkije een heel aantrekkelijk land om samenwerking mee op te zetten en uit te breiden. Dat dit zowel voor studenten als voor docenten geldt, spreekt voor zich: Docenten krijgen meer affiniteit met de ‘roots’ van hun student, en de student bezoekt het land van herkomst van zijn ouders/grootouders. Meer dan 20% van onze studenten is Nederlands-Turks. Diverse medewerkers van ons roc hebben dezelfde achtergrond”. Doordat Turkse jongeren een tijdje werken in Turkije in Turkije komen ze er achter dat ze meer Nederlander zijn dan dat ze verwacht hadden” Openheid naar de Turkse cultuurDe Nederlandse samenleving omvat verschillende culturen. Binnen veel opleidingsinstellingen heeft het merendeel van de studenten een Nederlandse achtergrond. Door juist deze Nederlandse studenten door een internationale stage in aanraking te laten komen met Turkije, wordt bij hen meer openheid naar en begrip voor de Turkse cultuur ontwikkeld. Ik verwacht dat mijn leerlingen na hun stage een stuk minder vooroordelen naar Turken zullen hebben”. We zijn een groene school, dit betekent een geheel autochtone leerlingenpopulatie. Kennismaken met Turkije zou voor hen een wereld doen openen”. Turkije is voor ons een open deur. Agrarische scholen zijn overwegend blanke scholen omdat Turkse jongeren niet voor Agrarisch onderwijs kiezen. Dat komt omdat dit voor hen gelijk staat aan het beeld van armoede in het eigen land”. Factoren die samenwerking met Turkije kunnen hinderen Samenwerking realiseren met Turkije is niet zomaar vanzelfsprekend. Door de respondenten worden drie thema’s benoemd: Taal Gebrekkige kennis van de Engelse of Duitse bij partner in Turkije Communicatie Het maken van afspraken met een mogelijke nieuwe partner in Turkije, blijkt heel moeilijk te zijn. Bovendien verloopt initiële communicatie over de telefoon moeilijk: het opbouwen van vertrouwen is heel essentieel en in Turkije gaat dat vooral gepaard met afleggen van bezoeken (óók informeel van aard). Cultuur De Turkse cultuur is bij veel Nederlandse studenten en docenten tamelijk onbekend. Daarnaast wordt de Turkse cultuur als chauvinistisch beschouwd en dient er in de werkomgeving rekening te worden gehouden met de hiërarchische verhouding. De hindernissen zijn wel te overbruggen, vinden deelnemers aan de GDR. Dat kan door: het betrekken van natives op school en (Turkse) stakeholders; goede voorlichting voor deelnemers aan samenwerkingsactiviteiten, gericht op culturele verschillen tussen Nederland en Turkije; tijd investeren in elkaar leren kennen en opbouwen van vertrouwen door het afleggen van zowel formele als informele bezoeken, en het uitnodigen van de partner bij de eigen instelling. Coördinator en Turkije deskundige mevrouw Uysal: Een eerste kennismakingsbezoek is heel belangrijk. Daarbij is ook het informele deel van belang: wanneer Nederland (roc/aoc) op bezoek is geweest in Turkije, verwachten Turken ook een uitnodiging terug. En die uitnodiging voor een bezoek kan ook enkel gericht zijn op het onderhouden van de relatie en leuke culturele uitstapjes. Bewaak dus je relatie! Bouw het goed op en start met vriendschap. Nederland moet zich bewust zijn dat ze direct is en soms wat te zakelijk. Om meer te weten te komen over de Turkse onderwijsinhoud moet je heel goed doorvragen naar wat de Turkse instelling al kan en in huis heeft. Een goede inventarisatie is heel belangrijk, anders kom je er na maanden achter dat de uitwisseling beter op een ander niveau of bedrijf had gekund. India Contacten van de deelgenomen opleidingsinstellingen met India algemeenaocroc 25% van de van de respondenten geeft aan dat er binnen de opleidingsinstellingen contacten bestaan met Indiase opleidingsinstellingen/leerbedrijven. De aoc’s hebben over het algemeen iets vaker contacten (29%) dan roc’s (24%). Onderscheid tussen de sectoren Figuur 14: contacten per opleidingstelling per sector Buiten de groene sector zijn de contacten bij de sectoren zeer beperkt. Buiten de focussectoren wordt ook samenwerking genoemd met mode& textielopleidingen, onderwijs en losse taalprojecten. Overige opleidingen waarbij docenten éénmalig een bezoek hebben gebracht:Mode en textielAgrotoerismeOnderwijsTalen Contact op directieniveau Bij 11% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met India is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op directieniveau, waarbij de directie/CvB een bezoek heeft gebracht aan een Indiaas leerbedrijf/Indiase opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. Contact op coördinator/docentniveau Bij 50% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met India is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op docent/coördinatorniveau, waarbij de docenten/coördinatoren een bezoek hebben gebracht aan een Indiaas leerbedrijf/Indiase opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. In 13% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer. Bij een onderscheid in sectoren blijkt dat voor opleidingen binnen de sector horeca, zorg& welzijn en techniek geldt dat de contacten nog niet geleid hebben tot een bezoek. Uitwisseling van studenten Bij 33% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met India is er sinds de laatste twee jaar minimaal een keer sprake van studenten die onderwijs en/of stage hebben gevolgd bij een Indiaas leerbedrijf/opleidingsinstelling en/of omgekeerd Indiase studenten hebben ontvangen. Motieven voor het vergroten van de samenwerking met India In de enquête geven 73 respondenten (35%) aan interesse te hebben in het vergroten van de samenwerking met India. De interesse wordt gemotiveerd door mogelijkheden binnen hun sector of opleiding, de economische groei van India en toegankelijkheid wat de taal betreft: Aansluiting bij de opleiding Voor verschillende opleidingen/vakken is India een uitermate interessant land om samenwerking mee op te zetten of te vergroten. Het sluit aan bij de opleidingsrichting. India past in onze opleiding international business studies gericht op BRIC landen”. India heeft veel mogelijkheden, zeker op het gebied van landbouw”. In mijn vak is haar heel erg belangrijk, en we hebben vaak met lang haar te maken iets dat veel mensen in India dragen. Ik zou nieuwsgierig zijn hoe ze daar weken op school”. Vanuit mode&textiel gezien zou het goed zijn om contact te hebben met bedrijven en scholen in India voor uitwisselingen en stageplaatsen”. Interesse vanwege Indiaas groeipotentieel De Indiase economie is de snelst groeiende economie na China, met een groeipercentage van ruim 9% per jaar met uitzondering van 2008/2009, waarbij tussen de 6 en 7% verwacht wordt (bron: EVD). India is een ‘economische reus in wording”. India een is een opkomende economie waar we veel van kunnen leren”. In economische groeilanden liggen voor ons heel veel kansen. Daarom zou samenwerking met India vergroot moeten worden”. Engels als voertaal binnen veel bedrijven Ondanks het cultuurverschil wordt door het gebruik van de Engelse taal als voertaal door de meeste Indiase bedrijven als een enorme pré beschouwd. Dankzij de mogelijkheid tot snelle communicatie kunnen studenten veel betekenen binnen een Indiaas bedrijf en ontwikkelt deze een brede cultureel-maatschappelijke ervaring. Landen met Engels als voertaal worden door ons als mogelijke partner gezien. Het wordt wel een uitdaging om met de grotere cultuurverschillen om te gaan.” India is een land met een afwijkende cultuur vergeleken met het Westen en dat is erg leerzaam voor studenten uitwisselingen.” Factoren die samenwerking met India kunnen hinderen Samenwerken met India wordt niet als gemakkelijk gezien. Met name de fysieke afstand wordt genoemd als een belangrijke hindernis. India ligt ver weg, daardoor zullen onze reiskosten teveel oplopen”. Daarnaast verwachten de coördinatoren dat de leefomstandigheden niet bijdragen Slechte hygiëne”, Grote hitte , Armoede”. Tenslotte wordt verwacht dat het heel moeilijk is om samenwerking op te starten zowel binnen de eigen instelling (het creëren van draagvlak) als het vinden van een juist leerbedrijf. Volgens de deelnemers aan het onderzoek kunnen de volgende middelen helpen om de hindernissen te overbruggen: met kleine uitwisselprojecten beginnen; goed verdiepen in het land (cultuur, arbeidsomstandigheden, wetgeving); zoveel mogelijk in samenwerkingsverband met andere Nederlandse opleidingen of meeliften op bestaande initiatieven in hoger onderwijs/universiteit; gebruik maken van deskundigen om mee samen te werken. India is voor het Nederlandse beroepsonderwijs een relatief onbekend terrein. Daarom heeft er een aantal aanvullende gesprekken plaatsgevonden met personen die zich bezig houden met de samenwerking tussen Nederland en India in het onderwijs en bedrijfsleven, zie bijlage 1 Good Practices. De conclusies op basis van hun expertise zijn hieronder weergegeven: Imago Het vergaren van kennis staat in het Indiase onderwijs hoger aangeschreven dan het vergaren van competenties. Vanuit India wordt Nederland wordt beschouwd als het land met ‘top of the bill’ kennis en knowhow: belangrijke positie als kennisland; zeer veel ervaring op gebied van kwaliteit en innovatie (bv. technische apparatuur, bloemteelt, zaden); zeer veel kennis van infrastructuur/logistiek en de organisatie van werkprocessen/ketenoptimalisatie. Bilaterale samenwerking met Indiase beroepsopleidingen wordt van harte verwelkomd in India, mits men een gelijkwaardig partnerschap aangaat (en dat gaat verder dan enkel een charitatieve benadering). Van een beroepsonderwijssysteem in India is nagenoeg geen sprake. Onderwijs staat in het teken van kennis vergaren, ook op ‘mbo niveau’. Competenties verkrijgen is daaraan ondergeschikt. En er is een enorme behoefte aan vakmensen op middelbaar niveau want er is een gebrek aan praktijkopleiding, een gebrek aan ‘civil society’. Learning on the job geldt voor zeer veel kinderen. Alleen het topsegment is goed opgeleid. De opleidingen die bestaan zijn enorm versnipperd. Binnen de sector groen zijn er weinig grote (industrie)bedrijven die eigen opleiding aanbieden. Aanpak India kent geen vertegenwoordigers, of bemiddelende partijen zoals in Nederland de MBO of AOC raad. De bestaande samenwerkingen zijn vaak geïnitieerd door enkele kapitaalkrachtige investeerders, door een gespecialiseerde NGO/vrijwilligersorganisatie of een enkele landelijke businessschool. Voorbeelden en voorwaarden Een internationale stage voor studenten in India zou bijvoorbeeld het geven van voorlichting kunnen inhouden, vertellen en laten zien hoe bepaalde zaken in Nederland worden aangepakt. Of een maatschappelijke stage in samenwerking met een NGO. Wanneer de samenwerking wordt opgestart of uitgebreid, is het essentieel dat de student goed wordt begeleid ter plaatse, zodat deze kan terugvallen op een (fysiek) netwerk van personen die India goed kennen (zowel Indiërs als ook Nederlanders). Bestaande initiatieven en netwerken Binnen het hoger onderwijs en universiteiten lopen er al verschillende samenwerkingsinitiatieven. Voor het mbo heeft Wereld Proeftuinen enkele Indiase/Nederlandse contacten gelokaliseerd die kunnen worden ingezet voor het beter leren kennen van India, het bemiddelen bij het vinden van stagecoördinatoren en mogelijk bij het begeleiden van studenten ter plaatse. Deze worden bij de start van het Wereld Poeftuinen uitwisselingsprogramma op de website geplaatst. Frankrijk Contacten van de deelgenomen opleidingsinstellingen met Frankrijk rocalgemeenaoc 86% van de van de respondenten geeft aan dat er binnen de opleidingsinstellingen contacten bestaan met Franse leerbedrijven/opleidingsinstellingen. Alle aan het onderzoek deelgenomen aoc’s geven aan dat zij in contact zijn met Franse leerbedrijven/opleidingsinstellingen Onderscheid tussen de sectoren Figuur 15: bezoek van coördinatoren/docenten op sectorniveau Op sectorniveau is te zien dat, naast de groene sector, de opleidingen binnen de sectoren horeca (46%) en handel (32%) de meeste lopende contacten met Frankrijk hebben. De categorie overige sectoren wordt met name gerepresenteerd door opleidingen binnen de sector sport en welzijn. Contact op directieniveau Bij 29% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met Frankrijk is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op directieniveau, waarbij de directie/CvB een bezoek heeft gebracht aan een Frans leerbedrijf/Franse opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. Bij 23% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer. Contact op coördinator/docentniveau Bij nagenoeg alle (96%) opleidingsinstellingen die contacten hebben met Frankrijk is er de afgelopen twee jaar contact geweest op docent/coördinatorniveau, waarbij de docenten/coördinatoren een bezoek hebben gebracht aan een Frans leerbedrijf/opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. In 75% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer. Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit vooral opleidingen in de sector horeca betrof (47%), gevolgd door de sectoren handel (35%) en techniek (31%). Figuur 16: bezoek van studenten op sectorniveau Uitwisseling van studenten Bij 85% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met Frankrijk is er sinds de laatste twee jaar minimaal een keer sprake geweest van studenten die onderwijs en/of stage hebben gevolgd bij een Frans leerbedrijf/Franse opleidingsinstelling en/of omgekeerd Franse studenten hebben ontvangen. Bij 70% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer. Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit het meest studenten in de sector horeca betrof (48%), gevolgd door de sectoren techniek (35%) handel (30%) en zorg&welzijn (26%). Figuur 17: bezoek van studenten op sectorniveau In bijna alle gevallen werd een bezoek van docenten/coördinatoren uitgevoerd samen met studenten, of leidde een docent/coördinatorbezoek tot studentbezoek. Motieven voor het vergroten van de samenwerking met Frankrijk In de enquête geeft 43% van de respondenten aan de uitwisseling met Frankrijk te willen intensiveren. De motivering hiervoor is onder te verdelen in de volgende drie thema’s: Nabijheid: zowel geografisch als vanuit cultureel oogpunt. Frankrijk is erg dicht bij”. Frans wordt te weinig gekozen terwijl er veel potentiële handelspartners zijn”. De meesten kennen Frankrijk al van vakantie. De cultuurshock is niet zo groot”. Grootmacht binnen de EU. Frankrijk is één van de belangrijkste economische mogendheden van de wereld en één van de oprichters van de G8. Frankrijk is een grote economie binnen EU”. Het CvB wil graag meer contact met Frankrijk. Het zou voor de allure van de school wel goed zijn.” Meerwaarde op het gebied van vakinhoudDe interessante vakinhoud op verschillende vakgebieden maakt Frankrijk een boeiend land voor studenten om daar een internationale beroepspraktijkvorming te doen. Daarnaast is de gevorderde ontwikkeling van het EQF in Frankrijk aantrekkelijk voor coördinatoren om contacten met Frankrijk te versterken. “Frankrijk is interessant vanwege de grote toeristische sector” “In het kader van ontwikkelingen op EU-niveau (EQF, ECVET, kwaliteitsbewaking, expertise-uitwisseling.” “Frankrijk heeft een NQF en zijn verder in de ontwikkeling van de EQF” “Dit is een van de landen waar leerlingen van de opleiding sport en bewegen goede ervaringen kunnen opdoen”. Factoren die samenwerking met Frankrijk kunnen hinderen De redenen die samenwerking met Frankrijk kunnen hinderen worden samengevat in drie thema’s: Taal Uit het onderzoek komt naar voren dat in samenwerking met Frankrijk de taal een grote hindernis is. Nederlanders zijn de Franse taal beperkt machtig, en in Frankrijk wordt, met name door de oudere generatie, weinig of geen Engels gesproken. “In Frankrijk hebben wij contact met een partnerschool. Graag zou ik de contacten met Frankrijk uit willen breiden. Dit gaat alleen moeilijk, omdat naar mijn mening veel te weinig Fransen de Engelse taal machtig zijn.” “Ik merk een onwil om een andere taal dan de Franse te spreken” Bureaucratie Frankrijk is een groot land en kent een lange traditie van sterk gecentraliseerd gezag. Deze bureaucratie vindt men ook in het onderwijs merkbaar. “Alles moet volgens bepaalde wetten en regels” “Het maken van afspraken met nieuwe Franse contacten is door de hiërarchie erg moeilijk” Vooroordelen Met name bij Fransen spelen enkele stereotypen over Nederland een weinig positieve rol (‘drugsbeleid, red light district’). Het taalprobleem zou ondervangen kunnen worden door Nederlandse studenten (en wellicht docenten) een voorbereidende taalcursus te geven waarin de basiscommunicatie en de branchetermen centraal staan. Over de wijze van samenwerking met Frankrijk bestaat een gepolariseerde mening: Van klein beginnen, tot aan samenwerking op stedelijk niveau, met behulp van een Nederlands/Franse multinational of een consortium van scholen, een gulden middenweg lijkt er niet te zijn. Verenigd Koninkrijk Contacten van de deelgenomen opleidingsinstellingen met het Verenigd Koninkrijk rocaocalgemeen 90% van de van de respondenten geeft aan dat er binnen de opleidingsinstellingen contacten bestaan met Engelse bedrijven/opleidingsinstellingen. Zowel roc (91%) als aoc’s (86%) hebben veel contacten binnen het Verenigd Koninkrijk. Onderscheid tussen de sectoren Figuur 18: contacten per opleidingstelling per sector Op sectorniveau is te zien dat, naast de groene sector (86%), opleidingen binnen de sectoren handel (65%) en techniek (55%) de meeste contacten hebben, de ‘overige’ categorie sectoren wordt met name gerepresenteerd door opleidingen binnen de zakelijke dienstverlening en toerisme. Contact op directieniveau Bij 67% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met het Verenigd Koninkrijk is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op directieniveau, waarbij de directie/CvB een bezoek heeft gebracht aan een Engels leerbedrijf/Engelse opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. Bij 50% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer. Contact op coördinator/docentniveau Bij bijna alle (97%) opleidingsinstellingen die contacten hebben met het Verenigd Koninkrijk is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op docent/coördinatorniveau, waarbij de docenten/coördinatoren een bezoek hebben gebracht aan een Engels leerbedrijf/Engelse opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. In 77% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer. Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit het meest opleidingen in de sector handel betrof (69%), gevolgd door de sectoren techniek (61%) en horeca (54%). Figuur 19: bezoek van coördinatoren/docenten op sectorniveau Uitwisseling van studenten Bij nagenoeg alle (99%) opleidingsinstellingen die contacten hebben met het Verenigd Koninkrijk is er sinds de laatste twee jaar minimaal een keer sprake van studenten die onderwijs en/of stage hebben gevolgd bij een Engels leerbedrijf/Engelse opleidingsinstelling en/of omgekeerd Engelse studenten hebben ontvangen. Bij 72% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer. Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit het meest studenten met betrekking tot de sector handel betrof (69%), gevolgd door de sectoren techniek (59%) en groen (57%). Figuur 20: bezoek van studenten op sectorniveau In nagenoeg alle gevallen werd een bezoek van docenten/coördinatoren uitgevoerd samen met studenten, of leidde een docent/coördinatorbezoek in een later stadium tot studentbezoek. Motieven voor het vergroten van de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk 68% van de respondenten geeft aan interesse te hebben in het vergroten van de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk. Opvallend is men in alle gevallen verwijst naar Engeland, de andere landen van het Verenigd Koninkrijk worden amper genoemd. De motivering hiervoor is onder te verdelen in thema’s die veel overeenkomsten hebben met die van Frankrijk: Nabijheid: zowel geografisch als vanuit cultureel oogpunt. Het verenigd Koninkrijk is relatief dichtbij. Bovendien vinden respondenten dat de cultuur niet heel erg van de Nederlandse verschilt. “Het ligt naast de deur” Taal De taal is een van de belangrijkste argumenten om voor intensivering van de samenwerking met Verenigd Koninkrijk te kiezen. Voor de student en de docent vergemakkelijkt de Engelse taal de samenwerking aanzienlijk. Engels is een taal die de student in de toekomst veel zal nodig hebben en stelt hem/haar in staat buitenlandse ervaring op te doen zonder een te grote taalbarrière. “Voor mediastudenten is het belangrijk om te kunnen communiceren in het Engels”. “In mijn techniekwereld is Engels een belangrijke taal”. “Ik verwacht hier minder taalproblemen en toch een internationale ervaring”. “Engels is bij onze studenten over het algemeens redelijk aanwezig dus de communicatie levert daardoor wat minder problemen op”. Meerwaarde op het gebied van vakinhoud en onderwijsbenadering De herkenbaarheid van het Engelse onderwijs wordt genoemd als motief om samen te werken. “In Engeland is een doorlopende leerlijn mogelijk” “Het Engelse curriculum is heel herkenbaar” “Er is al een NQF, waardoor ik goed kan vergelijken met ons onderwijs” Daarnaast wordt er vanuit verschillende studierichtingen gewezen op het belang van samenwerking met Engeland. “In Engeland is veel kennis op het gebied van groen onderwijs”. “Binnen het VK ligt de bakermat van het verplegen en we zouden meer contact willen hebben” “De danswereld in Engeland is een interessante markt voor onze studenten”. “Met name de havensteden in VK zijn interessant voor ons”. “De scholen die ik bezocht heb hebben veel meer mogelijkheden betreffende praktijkonderwijs”. “In Engeland bestaat een enorm palet aan studierichtingen, niet alleen in onze branche”. Factoren die samenwerking met het Verenigd Koninkrijk kunnen hinderen De hindernissen om samenwerking met het Verenigd Koninkrijk te vergroten, hebben volgens deelnemers aan de GDR vooral te maken met: De commerciële insteek De Engelse opleidingsinstellingen en leerbedrijven zijn commercieel ingesteld (‘moneydriven’). Er wordt volgens respondenten vaak geld in rekening gebracht voor “geleverde diensten.” Interne gerichtheid Het Verenigd Koninkrijk vindt men soms lastig om mee samen te werken vanwege een “bepaald soort nationalisme”. “Er heerst een eilandmentaliteit, men is niet geïnteresseerd in andere landen of culturen”. Overvraagd worden voor samenwerking Men vindt het lastig om stageplekken te regelen met het Verenigd Koninkrijk. Enerzijds komt dat door een overvraging voor stageplaatsen uit de hele Europese Unie. Daarnaast wordt de immigratiedienst als erg streng ervaren. Voor sommigen lijkt er vanuit het Verenigd Koninkrijk weinig animo te zijn om met Nederland samen te werken. Het overwinnen van deze hindernissen kan vooral plaatsvinden door goed te investeren in het opbouwen van een relatie met de Engelse partner, heldere afspraken maken vanuit een zakelijke benadering en het bedrijfsleven betrekken waar kan. Overige landen Aan de respondenten is tevens gevraagd met welke landen buiten de vier focuslanden zij uitwisseling willen uitbreiden. Analyse van de antwoorden levert de volgende top tien op. Figuur 21: top 10 van voorkeurslanden die genoemd worden door docenten/coördinatoren internationaal. Enkele landen zijn samengevoegd tot regio, omdat naast landen door de respondenten vaak regio’s genoemd werden. Opvallend is dat de meeste voorkeurslanden gesitueerd zijn binnen Europa. In de motivatie wordt de focus op een ‘leven lang leren’ binnen Europa veel genoemd. ‘Eén Europa impliceert ook dat je elkaars opleidingen en mogelijkheden zult moeten kennen’. ‘In het kader van de Europese eenwording lijkt mij samenwerking met Oost-Europa vooral voor jongeren leerzaam en interessant’ ‘Dichtbij maar onbekend, dat kan toch anders’ In het onderstaande schema worden de belangrijkste argumenten genoemd om met het betreffende land samen te werken, geïllustreerd met een aantal quotes. De tabel laat ook zien welke positie het desbetreffende land inneemt wanneer er gekeken wordt naar respectievelijk de aantallen Nederlandse studenten of docenten die op uitwisseling naar het buitenland zijn gegaan. UitwisselingslandMotief samenwerkingAantal studentenin 2008#Aantal docenten in 2008#Scandinavische landen“Finland is het land dat relatief gezien, het meeste geld in onderwijs investeert, daar valt dus heel wat van te leren. “Voor docenten blijft Scandinavië enorm trekken omdat die vele vrije en creatieve vormen van onderwijs hebben.”Kwalitatief hoogstaand mbo onderwijsInteressante vakkennis-Finland: 1197427Zweden: 8010239Noorwegen: 17201811Denemarken: 7812519Duitsland“We zitten aan de grens dus why not?” “Verstandig voor student om taal en cultuur te leren kennen voor laterNabijheid Belangrijke handelspartnerPositieve ervaringen met eerdere uitwisselingVeel vakkennis2953634Spanje“Spanje is intrek bij studenten” “Spanje komt omdat we al meerdere contacten hebben met meerdere sectoren”Populair land voor docenten en studentenEerste contacten zijn reeds gelegd4412446Afrikaanse landen“Op het gebied van projecten en scholen liggen hier langdurige relaties conform Millennium doelstellingen (2015)” “Europa is voor heel veel studenten al heel normaal”Bijzondere cultuur Maatschappelijk verantwoordonbekendonbekend-Nederlandse Antillen/Suriname/Marokko“Samenwerken met de herkomstlanden van deze jongeren levert een waardevolle bijdrage”Samenwerking met herkomstlanden van studenten verbeterenonbekendonbekend Figuur 22: De belangrijkste argumenten voor de keuze van voorkeursland. Daarnaast zijn opgenomen het aantal student- en docentbezoeken en daarmee de ‘ranking’ van populariteit volgens de Internationaliseringsmonitor 2008. Achtergrondinformatie over het onderzoek Eigenschappen respondenten Het grootste aandeel van respondenten aan de online enquête is werkzaam als docent. De ‘anders’ categorie bestaat voornamelijk uit (afdelings)directeuren (3%) en teammanagers (3%). Figuur 23: Onderverdeling van respondenten naar functie FunctieTotaal verdelingaocrocDocent46%37,5%44,8%Coördinator internationaal17,5%28,1%16,9%Beide14,4%18,8%14,8%Anders22,1%15,6%23,5% 91% van de respondenten werkt binnen het regulier onderwijs. Hiervan is 15% binnen het aoc (bekostigd door het Ministerie van LNV), en 83% werkzaam binnen het roc (bekostigd door het Ministerie van OCW). Figuur 24: Onderverdeling van respondenten naar onderwijs BekostigerTotaal verdelingOCW83,1%LNV14,5%Anders1,4%Particulier/anders2,3% De meeste respondenten zijn ervaren met het aanvragen van internationaliseringprojecten en uitvoeren van internationale samenwerking. 63% van de docenten en/of coördinatoren houdt zich meer dan drie jaar bezig met internationalisering. Figuur 25: Onderverdeling naar aantal jaar ervaring met internationalisering DuurTotaal verdeling< 1 jaar8,4%1 – 2 jaar18,3%2 – 3 jaar10,8%> 3 jaar62,5 % Organisatie van internationalisering binnen de opleidingsinstelling Bij 60% van de opleidingsinstellingen is de coördinator internationaal verantwoordelijk voor het uitvoeren van internationale samenwerking met opleidingsinstellingen/(leer)bedrijven in het buitenland. In de meeste gevallen is dit een speciaal aangestelde persoon. In sommige gevallen is internationalisering een onderdeel gekoppeld aan de functie van docent. In 8% van de gevallen is enkel de docent verantwoordelijk voor internationaliseringsactiviteiten. Wat opvalt is dat bij de aoc’s betrokken in dit onderzoek dat het beleidsterrein ’internationalisering’ altijd tot het takenpakket behoort van de docent en/of coördinator internationalisering. Dit in tegenstelling tot de roc’s waar internationalisering ook kan worden ondergebracht bij verantwoordelijken van andere beleidsterreinen (de categorie ‘anders’). Figuur 26: Persoon verantwoordelijk voor internationalisering Verantwoordelijk voor internationalisering binnen opleidingsinstellingFunctieTotaal verdelingaocrocDocent8,3%9,4%6,8%Coördinator59,8%65,6%63,3%Allebei24,4%25,0%23,2%Anders7,5%0%6,8% Gebruik van subsidies 92% van de respondenten geeft aan subsidie aan te vragen bij door de Ministeries gefinancierde programma’s. 5% van de respondenten geeft aan deze mogelijkheden niet te kennen. Hierbij bestaan geen noemenswaardige verschillen tussen roc en aoc. In 65% van de gevallen wordt een subsidieaanvraag in partnerschap geprefereerd boven een individuele aanvraag. Dit komt bij aoc’s wat vaker voor (72%) dan bij roc’s (68%). Een belangrijke voorspeller voor de keuze voor partnerschap is het aantal jaar dat de coördinator/docent actief is in het internationaliseringsbeleid; coördinatoren/docenten langer dan drie jaar actief kiezen significant vaker voor een partnerschap dan coördinatoren/docenten tot drie jaar actief. Keuze voor gebruik van subsidie bij aanvraag van buitenlandse projectenMeestal wel/altijd92,0%Meestal niet/nooit3,4%Ken geen subsidiemogelijkheden4,6% Er blijkt nauwelijks onderscheid te zijn tussen de functie van degene die internationalisering in zijn takenpakket heeft en het al dan niet aanvragen van subsidies voor buitenlandse projecten. Men vraagt vrijwel altijd subsidie aan. Opvallend is wel dat bijna 5% van de coördinatoren en bijna 5% van de docenten met internationalisering in zijn pakket niet op de hoogte is van de subsidiemogelijkheden. Frequentie subsidieaanvragen verdeeld naar functie respondentAltijd/meestal welNooit/meestal nietIk ken geen subsidiemogelijkhedenDocent95,2%0%4,8%Coördinator91,4%3,9%4,6%Ik ben beide96,8%3,2%0%Anders89,5%5,3%5,3% Figuur 27: Keuze van respondent voor individuele aanvraag of partnerschap Keuze voor individueel project of in partnerschap met andere Nederlandse opleidingsinstellingTotaal aocrocIndividueel35,2%28,1%31,6%Partnerschap 64,8%71,9%68,4% Aandacht voor internationalisering binnen de opleidingsinstelling Over de aandacht die de opleidingsinstelling besteedt aan internationalisering zijn de meningen verdeeld. 51% geeft aan dat de instelling hier genoeg aandacht voor heeft, ten opzichte van 47% die aangeeft dat dit onvoldoende is. Onderscheid laat zien dat respondenten van de roc’s meer tevreden zijn over de aandacht voor internationalisering (53%) dan aoc’s (41%). Figuur 28: aandacht voor internationalisering binnen de instelling Mate aandacht voor internationaliseringTotaalaocrocTe veel1,9%3,1%2,3%Genoeg51,3%40,6%52,7%Te weinig46,4%56,3%44,5%Geen aandacht0,4%00,4% Onderzoeksverantwoording Opzet van onderzoek Dit onderzoek bestaat uit 5 deelonderzoeken, uitgevoerd in de periode 1 april 2009 tot en met 1 oktober 2009. OnderzoeksstapDeelnemersAantalStartEindeLiteratuurstudie01-04 -0901-10-09Online enquêteDocenten/Coördinatoren internationaal26415-04-0901-07-09Versnellingskamer en brainstormCoördinatoren internationaalPeter van IJsselmuiden (OCW)Willem van Winden (LNV)1503-06-09(Gestructureerde) interviewsDiverse stakeholders1801-05-0901-10-09Inventarisatie good practicesSuccesvol uitgevoerde projecten701-08-0801-10-09Interviews m.b.t. wettelijke regelgevingIND/Ministerie van Justitie, Ministerie van Onderwijs, UWV WERKbedrijf320-04-0901-08-09Synthese01-10-09 Uitvoering van onderzoek In het onderzoek zijn 677 stakeholders (respondenten) geïnterviewd binnen diverse organisaties en op diverse posities binnen het (beroeps)onderwijsveld, sectoren en landen. Online enquête De online enquête is uitgestuurd naar in totaal 658 personen. Het responsratio lag met 40,1% relatief hoog. De basispopulatie is tot stand gekomen door het koppelen van de persoonsgegevens van de BAND en Leonardo da Vinci database. Daarnaast is de populatie aangevuld met contacten die de basispopulatie heeft aangedragen. Zeven respondenten hebben zichzelf aangemeld. Voor de doelgroep werden twee criteria gehanteerd: werkzaam binnen een onderwijsinstelling binnen het mbo veld of hier direct aan gerelateerd; betrokken geweest bij minimaal 1 internationaal project. Voor onderzoeksdoeleinden zijn de antwoorden van respondenten bij een aantal vragen met betrekking tot ‘contacten’, samengevoegd tot één gezamenlijk antwoord. Dit is gedaan om twee redenen: Het relatieve gewicht van de verschillende opleidingsinstellingen op de resultaten vergelijkbaar te maken. Binnen één opleidingsinstelling werden door verschillende docenten/coördinatoren verschillende antwoorden gegeven, veelal omdat zij binnen verschillende departementen van de opleidingsinstellingen werkzaam zijn. Interviews (op alfabet) NaamFunctie en organisatieClaessens, ThomasIND/Afdeling Uitvoeringsbeleid, cluster Regulier & NaturalisatieFreund, RuudCoördinator Internationaal ROC West-BrabantMare, PasqualinoManager KC Handel, internationaal beleidMorjan, GuusManager Kenwerk, internationaal beleidMuijs, JanProjectleider internationaal, AventusPieters, PeterNationaal agentschap Youth in Action Ramaker, HansConsul General Nederland in Mumbai, IndiaSimons, ArjenDirector Agrotechnology & Food SciencesSmit, BertDirecteur ROI UtrechtSnabilie, HugoDirecteur unit Handel en Economie, ROC LeidenSpandauw, AndréCoördinator Internationalisering ROC Friese Poortter Heide, JanCoordinator Internationale Projecten, Docent Fashion design, ROC TwenteUysal, FulyaCommunicatiemedewerker ROC Twentevan Amersfoort, LiesbethSenior beleidsmedewerker UWV Werkbedrijfvan de Klundert, KeesDirecteur Indian Dutch Education Agency, IDEAvan Oeveren, SanneProject officer unit CROSS, EVDVogel, EpkeManager International Affairs ECABO Wermuth, EwaldCounsellor for Agriculture, Nature and Food Quality, Embassy of the Kingdom of NetherlandsWolff, HansCounsellor for Agriculture, Nature and Food Quality India, Sri Lanka and Nepal, Embassy of the Kingdom of the NetherlandsWolff, PetraMarktonderzoeker, medeoprichter INEM. Woonachtig in IndiaZwakenberg, HermanCoördinator International Affairs, Deltion College Overige kanttekeningen Het onderzoek is geschreven vanuit Nederlands perspectief. Dat betekent dat de resultaten en effecten gelden voor het werkveld van de (Nederlandse) respondenten. In het onderzoek is geen input verzameld van buitenlandse studenten, coördinatoren en/of directeuren/College van bestuur. Dit verkennende onderzoek geeft aan binnen welke opleiding/instelling er sprake is van contacten, onderverdeeld in drie geoperationaliseerde fases. Het aantal studenten dat stage loopt of het aantal contacten dat er per opleiding of instelling ingeschreven staat, is niet geïnventariseerd. Er bestaat samenhang tussen de bezoeken van CvB, docenten en docenten, wat betekent dat één doelgroep effect heeft op de ander. Omdat de richting niet bepaald is (leidt CvB bezoek tot bezoek van coördinatoren of coördinatorenonderzoek tot CvB bezoek) is hier verder niet over uitgeweid. Naast de focuslanden is er in de online enquête de vraag gesteld met welke landen buiten de focuslanden de respondenten de samenwerking zouden willen intensiveren. Voor deze extra vraag is gekozen omdat een aantal coördinatoren internationaal die werden gesproken vóór de start van de enquête, aangaven de voorkeur te hebben voor andere landen als waar de focus voor project Wereld Proeftuinen op is gelegd. Omdat het aandeel vakscholen en niet bekostigde instellingen zeer gering was in het totale resultaat van ingevulde enquêtes, is ervoor gekozen geen apart onderscheid voor deze 2 groepen te maken. De conclusies zijn alleen geldig voor de deelgenomen opleidingsinstellingen en niet met dezelfde validiteit te extrapoleren naar het ‘mbo veld’ in Nederland. Bijlage 1: Good practices met de vier focuslanden Full into Racing (Verenigd Koninkrijk, Frankrijk) Dhr. M. Huizinga, Hoofd BPV Service Bureau Zadkine Samenwerking tussen de Middelbare Hotelschool (Horeca ondernemer manager niveau 4) en Koni schokbrekers. Aanleiding en Doel Het doel van onze uitwisseling was het onderzoeken en ontwikkelen van vraaggestuurde BPV. Aanleiding was een vraag vanuit het bedrijfsleven. De vraag kwam telefonisch via Koni of we eens een keertje wilde komen praten. 3376930116840 Aanpak We zijn gestart met het voeren van oriënterende gesprekken om de vraag helder te krijgen. Daarnaast hebben we studenten benaderd. De studenten die dit project zouden gaan uitvoeren hebben onder begeleiding van ondergetekende de gesprekken gevoerd om te inventariseren wat de behoefte van Koni was voor het Hospitality concept. De samenwerking vond in eerste instantie vooral plaats per telefoon en e-mail. Daarnaast zijn wij op bezoek geweest bij onze contactpersoon en de directeur (Traffic Manager Prublicity) van Koni. Ervaringen Studenten vonden het een waanzinnig leuke ervaring die ze iedereen kunnen aanraden Ook studenten vonden het de leukste stage ooit. Omdat het een hele vrije stage was waar pas achteraf werd bekeken welk leerrendement deze stage heeft opgeleverd enerzijds en anderzijds het groot aantal landen wat tijdens deze stage werd aangedaan. We hebben onze ervaringen op DVD vastgelegd en studenten hebben verslagen geschreven: ,,Na een stressvolle ochtend zijn wij (Marco, Danny en Daisy) dan toch vertrokken richting Calais. Vanuit daar op de trein naar Folkstone. Tegen een uur of 4 ’s middags kwamen we aan op het circuit van Brands Hatch. De Koni Guest Relations Tent stond al. Nu was het aan ons (Danny en Daisy) met behulp van meneer de Vries, om de indeling te maken. Het was even puzzelen, maar we zijn eruit gekomen. Hier meteen even wat foto’s van gemaakt zodat het volgende keer wat sneller gaat.”(citaat uit studentenverslag)2667079375 ,, Het is een hele verantwoordelijkheid, we bepalen veel zelf want van hospitatlity weten dei manne hier niks!” (citaat uit project DVD) ,, Als catering managers hebben we door heel Europa getourd. Als die steden, dat is gewoon leuk om te leren, en het staat ook leuk op je CV”. (citaat uit project DVD) Vervolg van het project Het project kent geen vervolg, onder andere doordat onze contactpersonen bij het bedrijf met wie we samenwerkten daar niet meer werkzaam zijn Tips voor samenwerking (met Frankrijk, of Engeland) Gewoon doen! Stockport College (Verenigd Koninkrijk) Dhr. Spandauw (coördinator internationalisering ROC Friese Poort) Verschillende (4x) uitwisselingen met UK Stockport College Het betreft uitwisselingen voor creatieve vakken bij opleidingen Mode en Kleding; Welzijn; Handel; Grafimedia Doel en aanleiding Al vanaf de jaren ’80 bestaan er contacten met het Stockport College. Het begon met een persoonlijk contact, een simpele ontmoeting tussen docenten die aangeven iets meer te willen en een project gaan opzetten. Uit het een groeit het ander en in kleine stapjes breiden we de samenwerking nog steeds verder uit. Het doel was om samen te werken op thema’s rondom creatieve activiteiten en elkaar te leren kennen in de eigen omgeving, cultuur proeven en bij elkaar in het gezin verblijven. Aanpak We begonnen met een voorbereidend bezoek. Hieruit volgde een tegenbezoek, dan samen het thema uitwerken en definitieve afspraken maken. Tot het moment dat er subsidie wordt verstrekt kan er zo 2 jaar overheen gaan. We hebben subsidie van Comenius ontvangen. Uiteindelijk hebben we echte uitwisseling gerealiseerd tussen studenten (groepen van 12, 16, 18, 21 en 24 studenten). We proberen studenten vaak bij gastgezinnen onder te brengen, zodat ze de cultuur echt van binnenuit beleven. Ervaringen De ervaringen van de studenten waren TOP! Wel was het zo dat ze geschrokken waren van de armoede in Manchester. Ze vonden het contrast tussen arm en rijk groot, en noemen daarbij de kleine ruimtes waarin men woont en het eenzijdige eten met weinig groentes op school. Ook de ervaringen van de docenten waren Top… maar het kost hen veel energie naast het normale lesprogramma. 20 jaar geleden was er veel meer ruimte, en waren we ‘docenten met een hobby’. Nu vergt het een goede planning om binnen je uren een bezoek te brengen aan onze partnerinstelling, of het begeleiden van je leerlingen op afstand. Vervolg van het project Voortzetting van het project is uiteraard afhankelijk van wat een team/opleiding en docenten willen. De uitwisselingen binnen grafimedia blijven plaatsvinden. Daarnaast breiden we de samenwerking uit naar andere sectoren en naar andere instellingen door toevallige contacten als we daar zijn of doordat een contactpersoon van Stockport op een andere school is gaan werken. We hebben nu ook contacten met een HBO opleiding en zij willen in oktober graag 10 leerlingen ontvangen. Stapje bij stapje groeien we verder. Subsidie wordt nog wel een vraagstuk. En volgend jaar komt er een zeer interessante internationale samenwerking aan rondom een toneelstuk ‘De anderen’. Daar worden studenten van het Manchester College en studenten uit Udevalla (Zweden) bij betrokken. Er is een première op 4 mei in Leeuwarden. Het betreft: Theater, muziek en een diner. 3386455247015Tips voor samenwerking (met Verenigd Koninkrijk) In zijn algemeenheid is het heel erg belangrijk dat je eigen school achter je staat en internationalisering stimuleert. Nuchter Nederland In vergelijking met het Verenigd Koninkrijk zijn wij wat rustiger en nuchterder. We hebben ervaren dat er nogal eens hoog van de toren wordt geblazen over een bepaalde activiteit, terwijl het in feite veel kleiner of minder bijzonder is dan men doet vermoeden. Als ik op bezoek ga met onze docenten, probeer ik vaak te organiseren dat de docenten gelijk een gastles kunnen verzorgen. Dat wordt gewaardeerd. Neem de tijd en wees ook zakelijk Verder ervaren wij dat we eerst met scherpe afspraken van start gaan, maar wanneer we elkaar beter leren kennen gaat de samenwerking gemakkelijker. Je hebt altijd zeker 2 bezoeken nodig en komt niet de eerste keer binnen. Door meerdere bezoeken kan er een vriendschap groeien. En pas op, we weten het wel, maar Nederlanders zijn echt direct en dat kan een relatie bekoelen. De communicatie verloopt echt veel formeler, zeker in het begin. Begin onderin de organisatie Ik heb de indruk dat Engeland overvraagd wordt door stageverzoeken, en daarom makkelijk geld vraagt. Door onderin de organisatie te beginnen en zo je contacten uit te breiden verder de partnerinstelling in (via via), is er vaak meer mogelijk zonder daarvoor belemmert te worden door een commerciële instelling. Nu vragen Engelse collega’s zelf of ze iets met ons kunnen doen... Ik kom zeker 2x per jaar op bezoek in Engeland. En laat altijd mijn gezicht zien bij opleidingen die interessant voor ons zijn. De aanhouder wint, zullen we maar zeggen. Inzet web 2.0 door studenten Leuk om te melden is dat de studenten voorafgaande aan het bezoek al contact hebben met elkaar. Skype werkt helaas niet bij ons op school, maar alternatieve sites zijn gevonden. Leerlingen presenteren zichzelf hier en de basis voor vriendschappen wordt vaak al voorafgaande aan de uitwisseling gelegd. India 2008 “Building team Holland” (India) De heer Van Zeist, locatiemanager ROI Utrecht en de heer Smit, directeur 295084547625Een groep van twintig studenten en vijf docenten van het ROI Utrecht, een opleidingsbedrijf voor installatietechniek, zijn naar New Delhi, India geweest. Voor de organisatie Habitat for Humanity bouwden de installateurs in opleiding verschillende huizen in een sloppenwijk. De bewoners bouwden zelf mee. ,,In de wijk wonen duizenden gezinnen in schamele krotten met lekkende daken, zonder sanitaire voorzieningen. Het is niet te geloven, waar we terecht zijn gekomen. We zitten midden in een sloppenwijk van Delhi, wat je hier aantreft is ongelooflijk!’’ Doel en aanleiding Deze jongens zijn altijd verstoken van buitenlandse excursies; ze gaan met 16 jaar al in dienst aan het werk dus. In de bouw werken ze met veel verschillende andere culturen. Hun beeldvorming over het buitenland is uitgesproken en rechts. Voor deze jonge leerlingen is dit de kans om in aanraking te komen met mensen die een andere cultuur, godsdienst,en vooral leven aan de rand van het bestaan. Tijdens de reis wordt hun beeld van andere culturen volledig bijgesteld. Ineens worden zij ambassadeur. De jongeren zijn geconfronteerd met zaken buiten hun normale belevingswereld Daarnaast vinden we dat ieder mens recht heeft op een veilig dak boven zijn hoofd. Daarom hebben we besloten een steentje bij te dragen. De aanleiding van de uitwisseling was het laten ervaren door leerlingen hoe het is om mensen te helpen die het moeilijk hebben. Er zijn vele manieren om dit te doen, maar deze geeft denk ik de meeste voldoening en resultaat. Het blijft de jongeren altijd bij hoe zij daar leven en hoe dankbaar wij moeten met hetgeen wij hebben. Wij kunnen ook nog wat leren van samenhorigheid, intense samenwerking en bescherming van de mensen onderling. Aanpak We hebben een uitwisseling opgezet vanuit de sector installatie en elektrotechniek. De start van het project was het plannen ervan. Daarnaast was het nodig om mensen te mobiliseren en draagvlak te creëren. De uitwisseling is tot stand gekomen in samenwerking met de organisatie Habitat for humanity. Tijdens ons verblijf hebben we de andere leerlingen in Nederland regelmatig op de hoogte gehouden met nieuwsbrieven met foto’s en verslagen. Ervaringen De cultuur; het eten; de rustige en warme omgangsvorm. We zaten midden in een sloppenwijk, wat je daar ziet en ruikt is met geen pen te beschrijven. ,, Wat kennen wij de wereld nou? Het journaal met een bakkie koffie, dat is onze wereld” 5270568580“Het avontuur is zo mooi. Je leeft gewoon in hun cultuur en laat je eigen cultuur even los. En je houdt er echt 16 geweldige vrienden aan over.” Jeffrey Bosman “Wat ik gezien en meegemaakt heb kan ik nog niet goed overzien. Wat ik zeker weet is dat ik deze levenservaring niet snel zal vergeten.” Bob Schaminee “Ik vind dat ik hier veel heb geleerd over andere culturen. Hoe mensen met armoede omgaan en het toch gezellig weten te maken.” Izudin Skopic Vervolg van het project Voor voortzetting van dit project in de toekomst zijn nog geen concrete plannen. Wel willen we dit gaarne continueren. Want “Zeker in de techniek heerst een mentaliteit van ‘doe maar gewoon en wees vooral niet trots op wat je hebt gemaakt’. Deze jongens hebben in India laten zien waar motivatie toe leidt en hebben daarvoor veel complimenten gekregen. Ze zijn er met recht trots op en dat geeft ook een meerwaarde aan het vak” (de heer Mattemaker). 2938780138430Tips voor samenwerking (met India) Zaken waar rekening mee gehouden moet worden zijn in eerste instantie: Een goed plan. En het financiële plaatje. Vervolgens een goed team waar je op kan bouwen. Zorg dat er een ervaren persoon of organisatie meehelpt. En laat je mondeling voorlichten door ervaringsdeskundigen. En verder: Wennen, dat is het juiste woord. En er doorheen kijken en vooral geloven in je eigen goede intenties. Laten we maar beginnen!! Leren ondernemen in Turkije (Turkije) De heer Snabilie, directeur Handel & Economie ROC Leiden Leerlingen van ROC Leiden Handel & Economie leren ondernemen in Turkije Samenwerking en uitwisseling met Istanbul en Ankara Doel Voor de sector Handel en economie, is er een uitwisseling opgestart Hoofddoel van het project is het realiseren van 24 goede, erkende stageplaatsen in Turkije en Marokko. Aanpak De samenwerking is gestart tijdens ontmoetingen op contactseminars, handelsmissies en door LdV projecten. Door daar regelmatig mijn gezicht te laten zien, is het verder opgebouwd. De bezoeken over en weer volgen elkaar op, want we richten ons op duurzame relatie met de partners. Bij het verder uitbreiden van de samenwerking zijn verschillende instanties betrokken: 2 scholen in Turkije (Istanbul en Ankara); 2 scholen in Marokko (Casablanca en Rabat); NIHA en NIMAR, Kennis Centrum Handel en Ecabo. 1714576200Ervaringen De leerlingen die hebben deelgenomen, tot nu toe zijn dat er 3, zijn erg positief. De bezoeken die de docenten hebben gebracht aan Istanbul worden ervaren als zeer verrijkend. De bezoeken geven hen een andere kijk op Turkije en mensen met Turkse achtergrond. Wat mij het meest is bijgebleven, is het grote enthousiasme van de partner, zijn zeer grote vriendelijkheid en gastvrijheid. De relaties worden over het algemeen ook meer als vriendschappelijk gezien dan als zakelijk. Vervolg van het project Voor de toekomst hebben we afgesproken om te blijven zoeken naar nieuwe projectmogelijkheden, afzonderlijk en gezamenlijk. Tips voor samenwerking (met Turkije) Je moet het echt willen en bereid zijn veel tijd en energie er in te steken. Enig besef van taal en communicatie en cultuur is van belang. Er zijn behoorlijke cultuurverschillen te overwinnen op het gebied van bijvoorbeeld communicatie, hiërarchie, beleefdheidsvormen. Er zijn behoorlijke cultuurverschillen te overwinnen. Inschakelen van docenten met allochtone achtergrond kan daarbij helpen. Snel en zakelijk opereren zal door Turkse (en Marokkaanse) mensen niet worden gewaardeerd. Het gaat ze om een echte vriendschap. En maak zeker gebruik van het NIHA! Transmitter (Turkije) De heer Muijs, projectleider internationale projecten Aventus Transmitter en transfer projecten, gericht op Alle BOL-opleidingen niveau 2 t/m 4 Doel Deze uitwisseling had drie doelen het organiseren van stages in Turkije en Nederland voor BOL-studenten (niv. 2 t/m 4); en kennisuitwisseling door managementteams, docenten van het ROC en de partnerscholen, ambtenaren van het Ministerie van Onderwijs van Turkije. de deelname aan internationale BPV bij haar Nederlands-Turkse studenten te bevorderen. (Ruim 20 % van de BOL-studenten van ROC Aventus heeft een Nederlands-Turkse etnische achtergrond. Onze verwachting was op basis van eerdere ervaringen dat internationale BPV in de grote steden van Turkije voor deze doelgroep een bijdrage zou leveren aan: een verbeterd beeld van de eigen identiteit; een verbetering van het zelfbeeld; een meer genuanceerd beeld van leven en werken in Nederland en van leven en werken in Turkije. Aanpak 28625801797685Medewerkers van ROC Aventus zijn naar Turkije gegaan en hebben daar contact gelegd met het Ministerie van Onderwijs in Ankara en een aantal mbo-scholen in de grote steden van Turkije. Na deze eerste gesprekken zijn afspraken gemaakt over een tegenbezoek aan ROC Aventus. Tijdens het eerste tegenbezoek van de hoogste ambtenaar van het Turkse Ministerie van Onderwijs is een convenant gesloten tussen het ROC en het Ministerie over stage-uitwisselingen van studenten en kennisuitwisseling door managers en docenten van Turkse scholen met ROC Aventus. Er hebben dus veel partijen meegedaan: naast het Projectteam van ROC Aventus waren dat Stichting Osmose (Arnhem), het Turkse Consulaat in Deventer, het Ministerie van Onderwijs van Turkije (Ankara) en Partnerscholen in Istanbul, Ankara, Antalya, Kayseri en Gaziantep. We kwamen echt fysiek bij elkaar op bezoek en hebben gewerkt aan duurzame bilaterale contacten o.a. geformaliseerd in de vorm van een convenant. -4445140335Ervaringen In het begin waren er twijfels bij de studenten, maar inmiddels na vele enthousiaste verhalen van de eerste deelnemers aan dit project is de belangstelling voor deze stages in Turkije en in de regio van het ROC vanuit Turkije overweldigend. De studenten van ons ROC geven vooral aan dat zij een beter beeld hebben gekregen van hun talenten en zelfverzekerder en zelfstandiger zijn geworden. De overgrote meerderheid van deze studenten geeft aan dat hun ambities voor hun opleiding in Nederland zijn toegenomen. Veel studenten geven aan dat zij veel hebben geleerd van het overbruggen van de cultuurverschillen. Toen zij weggingen, voelden zij zich niet Turks en niet Nederlands en toen zij terugkeerden, was dat beeld op zich niet veranderd, maar meer naar de achtergrond verdwenen. Een neveneffect is dat het niveau van hun Turks is toegenomen van het niveau van “straat Turks” naar “Algemeen Beschaafd Turks”. Ook de docenten hebben de uitwisseling als zeer waardevol ervaren. Kennisnemen van cultuurverschillen en het overbruggen ervan. Kennisnemen van het curriculum van elkaars opleidingen. Ontdekken hoe je het beste met elkaar en dus ook met onze eigen doelgroep van Nederlands-Turkse studenten en hun ouders/verzorgers kunt communiceren. En er is veel samenwerking ontstaan op het gebied van taalleren bij een moderne vreemde taal (Engels vooral). En wat betreft de Turkse cultuur is dat warmte, enorme gastvrijheid van onze gastheren en gastvrouwen in Turkije. Mij is ook de aandacht voor scheiding tussen religie en staat opgevallen. Vervolg van het project Het project wordt gecontinueerd en uitgebreid met een verbeterd oriëntatie- en voorbereidingsprogramma (in Nederland en in Turkije) en een verbeterd programma van metingen van het niveau van interculturele competenties en de vaardigheden in het Turks Tips voor samenwerking (met Turkije) Het belangrijkste aandachtspunt is het opbouwen van persoonlijk contact. E-mail- en telefooncontact zijn niet toereikend. Er moet eerst sprake zijn van wederzijds vertrouwen, en dat bouw je op elkaar te ontmoeten. A dress in one day (Verenigd Koninkrijk) De heer Ter Heide (coördinator internationale projecten ROC AVENTUS) Comenius project Design and Produce and Present in 1 day as a group 1 dress which will be shown at a fashionshow tonight in Puchov. 6 countries can join this fashionpresentation. Doel 33674058890Samenwerking en leren van en met elkaar was het belangrijkste doel van dit project. Het oorspronkelijke idee ging over het maken van een digitaal boek met invloeden, maar dat vonden we na het 1e jaar te weinig. We wilden actief bezig zijn binnen onze opleidingen. Met het Project Transmission hebben we uiteindelijk culturele invloeden overgebracht in producten die gerelateerd zijn aan mode en textiel. Dat deden we binnen een 3 jarig Comenius project en tijdens een bijeenkomst in Puchov (Slowakije) hebben we dit uitgevoerd Aanpak Het project Transmission was onderdeel van een 3 jarig project en is uitgevoerd in het 2e jaar. Alle scholen kenden elkaar al van het jaar daarvoor en sommigen ook al uit andere gezamenlijke projecten. Tijdens docentenbijeenkomst in september met de 6 deelnemende Europese scholen(LT, PL, GB. SL, Hu, NL) werd dit plan vastgelegd om uit te voeren in April 2007 in Puchóv (Slowakije) 4318091440Iedere school had de zorg voor materiaal en de coördinatie en voorbereiding en uitvoering lag in handen van de coördinerende school en collega’s van de host-school Ervaringen Taal was soms een probleem. Maar werd met handen en voeten opgelost en bovendien was er de praktijk wat soms zonder taal gedaan kan worden. Na afloop van het project konden de deelnemers een evaluatieformulier invullen. Hieronder volgen een paar quotes: ,, I liked the task a lot because you can do what you want to do, use your imagination! I learned to communicate with signs... It was not very difficult and fun to do.” (Elise, Netherlands) ,, It was a great project. I am glad that I came to Slovakia. I didn’t want to miss this.