2. Tijdens de eerste dagen na de abortus
lijkt het alsof er geen verandering in
Mariska’s gedrag is, ze ligt nog steeds de
hele tijd in haar bed. Dagmar heeft het
intussen opgegeven om haar zus weer op
te vrolijken en uit haar depressie te
trekken, het kost haar veel te veel
energie. Maar na een week wacht ons
allebei een verrassing. Als we ’s ochtends
beneden komen, zit Mariska al aan tafel
met een boterham en een krantje.
3. Ze is natuurlijk niet meteen weer
haarzelf, maar ze krabbelt langzaamaan
weer op. Eigenlijk hoop ik dat ze nooit
meer helemaal haarzelf wordt, want ik
ben heus niet vergeten wat voor vreselijk
mens ze hiervoor was. Dat is natuurlijk
eigenlijk best wel gemeen, maar ja, kan
iemand me dat kwalijk nemen?
4. Dagmar hoeft zich om mij niet zoveel
zorgen meer te maken, want sinds Tirza
en ik het weer goed hebben gemaakt
gaat het een stuk beter met me. Ik spreek
veel met Tirza af, en daardoor zie ik
Martijn, haar vriendje, ook vaker, maar ik
voel gelukkig geen jaloezie meer.
Natuurlijk mis ik Danny nog steeds, maar
nu ik Tirza terug heb is een groot deel van
het gemis weg.
5. En ergens in mij leeft er nog een klein
sprankje hoop dat het ooit misschien nog
een keer goed zou kunnen komen.
Mariska heeft niks meer met Robert, en
er komt ook geen baby meer. Dat
betekent dus dat er geen redenen meer
zijn voor mij om niks met Danny te
kunnen hebben. Maar zou Danny me nog
wel terug willen hebben? Waarschijnlijk
niet, na hoe ik hem gedumpt heb. Maar
ja, hoop kan ik altijd blijven hebben,
toch?
6. Ik sluit mijn laptop af en schuif mijn stoel
aan. Mijn deel van het werkstuk voor
geschiedenis is af, nu Tirza nog. Tevreden
loop ik naar beneden, waar ik Mariska en
Dagmar samen op de bank vindt. Ze
zitten tv te kijken, Oprah, en drinken een
kopje thee. Ja, het gaat weer steeds beter
hier in huis.
Dagmar kijkt op. “Hee meid,” zegt ze. “Is
het gelukt?”
7. Ik knik. “Ja, ik heb mijn deel gedaan. Dus
nu ben ik klaar met mijn huiswerk voor
vandaag.”
Dagmar glimlacht. “Goed zo. Kom je erbij
zitten? Er is nog wel wat thee.”
“Eh.” Ik twijfel even. Ik vind ’t nog steeds
ongemakkelijk om met Mariska te
moeten praten, maar ik haal mijn
schouders op en zeg: “Waarom ook niet.
Zijn er ook koekjes?”
8. Dagmar lacht. “Ja hoor, een hele schaal!”
Ik maak net aanstalten om bij Dagmar en
Mariska te gaan zitten als de telefoon
gaat. Dat is vast Tirza, die iets wil weten
over het werkstuk.
“Met Lynn,” zeg ik als ik opneem.
“Goedemiddag, u spreekt met Arnold de
Boer. Ik ben op zoek naar Mariska Visser,
is ze aanwezig?”
“Eh, ja hoor,” zeg ik verbaasd. “Ik zal haar
even roepen.”
9. “Het is voor jou,” zeg ik tegen Mariska.
“Arnold de Boer, of zo.”
Mariska springt op. “Dat is m’n baas!”
Met gefronste wenkbrauwen geef ik haar
de telefoon, en ga ik naast Dagmar zitten.
Ze kijkt me vragend aan, maar ik haal
mijn schouders op. Ik weet ook niet waar
het over gaat. Eerlijk gezegd waren
Dagmar en ik Mariska’s baan helemaal
vergeten door alle drama. Zou ze
ontslagen zijn, of worden? Allebei
proberen we mee te luisteren met het
gesprek, maar we snappen er niet veel
van.
10. “O. Nee, dat wist ik niet, nee,” zegt
Mariska. Na een korte stilte zegt ze: “Ja,
ik denk dat ik wel weer genoeg hersteld
ben om weer aan het werk te gaan.
Komende week is prima.”
Ik kijk Dagmar weer aan. Deze keer haalt
zij haar schouders op. Zou Mariska het
weer aankunnen? We weten het allebei
niet.
“Oké, dan zie ik u maandag. Dag, meneer
de Boer.” Mariska hangt op en komt weer
bij ons zitten.
11. “Je gaat weer aan het werk,” vraagt
Dagmar, al is het meer een constatering
dan een vraag.
Mariska knikt. “Ja.” Ze slikt. “Ze komen
mensen tekort, want Robert is uit de stad
vertrokken.”
Dagmars ogen worden groot, en ik verslik
me in mijn thee en begin te hoesten.
“Ja. Ik schrok er ook wel van. Maar ik ben
over hem heen, dus jullie hoeven je geen
zorgen te maken. Ik zak niet weer weg in
een depressie.” Mariska pakt rustig haar
kopje weer op en neemt een slokje.
12. Ik voel Dagmars hand op mijn arm, maar
ik reageer niet. In plaats daarvan staar ik
voor me uit, terwijl mijn gedachten op
topsnelheid door mijn hoofd razen. Als
Robert uit de stad vertrokken is, betekent
dat dat Danny ook weg is. En dat
betekent dat de kans op een toekomst
met hem ook weg is. Het is voorbij. Al
mijn hoop werd met de woorden van
mijn moeder in één keer aan diggelen
geslagen.
13. Trillend zet ik mijn theekopje op de tafel
en ik ren de trap op, naar boven. Achter
me hoor ik Mariska vragen wat er met me
aan de hand is. Ik wil me omdraaien, naar
haar toe rennen, en haar een mep
verkopen. Ze snapt het echt niet, hè? Ze
denkt nog steeds alleen maar aan
zichzelf, en aan haar ellende. Ik bereik
mijn kamer en laat me daar op m’n bed
vallen. Dan pas beginnen de tranen te
stromen. Het is over…
~*~
14. Met bezorgde ogen doet Tirza de deur
open. “Wat is er aan de hand? Je klonk zo
raar over de telefoon!” Als ze mijn
betraande ogen ziet trekt ze me naar
binnen. “Wat is er in vredesnaam
gebeurd?” vraagt ze met ogen zo groot
als schoteltjes.
Ik sla mijn armen om Tirza heen en begin
weer te huilen. Nadat ik mezelf thuis
helemaal schor had gehuild, heb ik Tirza
gebeld, en gevraagd of ik naar haar toe
kon komen. Ik wilde namelijk echt even
niet meer thuis zijn.
15. Dus ben ik gelijk in de bus gestapt toen ze
zei dat ze thuis was en dat ik kon komen.
Dagmar wilde eigenlijk niet dat ik ging,
maar dat kon me niks schelen. Ik wil nu
gewoon bij mijn beste vriendin zijn, die
me kan troosten.
“Danny is uit de stad vertrokken,” snik ik.
“Nu kan ik het nooit meer met hem
goedmaken.”
Ik voel Tirza ontspannen – ze dacht
waarschijnlijk dat er een ongeluk gebeurd
was of zoiets. Ze streelt me over mijn
korte haar en zegt niks.
16. Tirza loodst me mee naar binnen, naar
boven, en naar haar kamer, waar we
rustig kunnen praten. We gaan zitten en
ik vertel haar alles wat er die middag is
gebeurd nadat ik mijn deel van het
werkstuk afgemaakt had.
“En nu is hij dus weg, en zie ik hem nooit
meer!” besluit ik mijn verhaal, en weer
komt er een snik in mijn keel naar boven.
17. Tirza knikt en kijkt naar haar handen. Ik
zie aan haar gezicht dat ze iets wil
zeggen, maar ze houdt zich stil.
“Wat is er?” vraag ik met gefronste
wenkbrauwen.
Tirza kijkt me aan. “Niks,” zegt ze.
Ik veeg mijn ogen droog en sla mijn
armen over elkaar. Nu wil ik ook weten
wat ze wil zeggen. “Jawel,” zeg ik. “Ik zie
het aan je.”
18. Ik blijf haar aankijken, en uiteindelijk
zucht Tirza en zegt ze: “Oké. Maar ik denk
niet dat je het leuk zult vinden.”
Ik haal mijn schouders op. “Nou en. Ik
beloof dat ik niet boos zal worden.”
“Oké,” zegt Tirza nogmaals. “Ik denk dat
als je écht van Danny houdt, je je niet
had moeten laten tegenhouden door al
dat gedoe met Mariska en Robert. Dat is
wat ik wilde zeggen. Maar dat is toch
alleen maar mosterd na de maaltijd. Het
is al te laat…”
19. Ik staar voor me uit. Tirza’s woorden
dreunen na in mijn hoofd. Als ik echt van
hem hou… dan had ik me niet moeten
laten tegenhouden… Ik had het dus niet
uit moeten maken met Danny volgens
Tirza. Mijn hersenen razen zo hard om
deze nieuwe informatie te verwerken,
dat ik het bijna hoor kraken. Ik had het
niet uit moeten maken… Als ik echt van
hem hou…
20. En dan besef ik dat Tirza gelijk heeft. Ze
heeft gewoon gelijk. Waarom heb ik het
in vredesnaam met Danny uitgemaakt?
Ja, omdat Mariska het met zijn broer
deed, maar wat is dat nou voor reden als
je van elkaar houdt? Wat is het
überhaupt voor stomme reden? Ik sla
mijn handen voor mijn gezicht. Wat ben
ik een idioot geweest. Wat ben ik
ongelooflijk dom geweest.
21. Tirza legt haar hand op haar been. “Sorry,
ik had het niet moeten zeggen. Nu ben je
nog meer van slag.”
“Nee.” Ik schud verwoed mijn hoofd. “Ik
ben blij dat je het gezegd hebt. Je hebt
gelijk. Ik baal zelfs dat je het niet eerder
hebt gezegd…”
“Sorry. Ik wilde er voor je zijn toen je het
zo moeilijk had, en niet met kritiek aan
komen zetten. Daarom heb ik het toen
niet gezegd.”
22. Ik glimlach zwakjes. “Dat snap ik ook wel.
Je bent een geweldige vriendin geweest,
echt waar. En ik ben echt zo’n trut
geweest… Ik had je nooit moeten
buitensluiten. Als ik dat ooit weer doe,
moet je me gewoon een klap voor m’n
kop geven en zeggen dat ik niet zo idioot
moet doen.”
Tirza schiet in de lach. “Is goed, dat zal ik
doen.”
23. De rest van de middag kletsen we over
van alles en nog wat. Tirza probeert me
zo goed mogelijk af te leiden van mijn
misère, en dat lukt haar ook aardig. Toch
zoemt er de hele tijd in mijn achterhoofd
een stemmetje dat zegt dat ik Danny
nooit had moeten laten gaan, dat ik een
vreselijke idioot ben geweest. En die
woorden zorgen er voor dat ik me toch
somber blijf voelen. Er valt nu niks meer
aan te doen. Hij is weg.
24. Als Tirza’s moeder vraagt of ik wil blijven
eten zeg ik ja. Het lijkt me heerlijk om
even tussen een normale, gelukkige
familie te zitten. En ik het Tirza’s familie
ook best wel gemist. Ze zijn toch altijd
een beetje als een tweede familie voor
me geweest. Ik heb me bij hen altijd thuis
gevoeld, en zij hebben er ook altijd voor
gezorgd dat ik me welkom voel.
25. Die avond geniet ik volop van het
familiegevoel dat er aan tafel heerst, en
tot mijn grote blijdschap voel ik geen
enkel steekje jaloezie meer. Ik voel me
prettig, en even vergeet ik zelfs alle
ellende in mijn leven. Ik word betrokken
in de gesprekken, en zit gezellig te dollen
met Tirza’s broertje. Ja, ik geniet.
26. Na het eten gaan Tirza en ik weer naar
haar kamer, waar we samen nog even
ons werkstuk afmaken. Daarna sluit Tirza
haar computer af.
“Wil je blijven slapen,” vraagt ze. “Dat
mag best, hoor, dat weet je.”
Ik knik. “Dat weet ik inderdaad, maar ik
denk dat ik maar weer naar huis ga. Ik
ben doodop.”
“Dat snap ik,” zegt Tirza. “Zal ik met je
meelopen naar de bushalte?”
27. Ik schud mijn hoofd. “Nee, dat hoeft niet.
Ik red me wel.”
Samen lopen we naar beneden, waar ik
afscheid neem van Tirza’s ouders en
broertje.
Bij de deur draai ik me om. “Dankjewel,”
zeg ik, uit de grond van mijn hart. “Voor
alles. Ik weet niet wat ik zonder jou zou
doen.”
Tirza glimlacht. “Dat werkt beide kanten
op.” Ze omhelst me, en even houden we
elkaar stevig vast. Dan nemen we
afscheid, en loop ik de avond in.
28. Ik sluit mijn ogen en snuif de frisse
avondlucht op. De reden waarom ik
alleen naar de bushalte wilde lopen is dat
ik een klein omweg wil maken, een
omweg die ik alleen wil maken. Ik loop
stevig door, en na een tien minuten kom
ik aan bij mijn bestemming. Het park.
29. Turend in het donker sta ik voor het hek.
Zal ik naar binnen gaan? Ik ben hier niet
meer geweest sinds het uit is gegaan
tussen Danny en mij, dus het zal veel
herinneringen oproepen, die me
misschien pijn zullen doen. Toch heb ik
het gevoel dat ik dit moet doen, om het
af te sluiten. Ik zal Danny nooit meer
zien, en daar zal ik mee moeten leren
leven.
30. Ik haal diep adem, en duw tegen de
ijzeren stangen. Het hek zwaait piepend
open. Langzaam loop ik het pad af, en ik
kom steeds dichter bij het bankje bij de
vijver. Dan stokt mijn adem in mijn keel
en blijf ik stokstijf stil staan. Daar, op het
bankje, zit een donkere gedaante. Een
donkere gedaante met lichtblond haar.