2. Pas laat in de avond – het is al twaalf uur
geweest – loop ik weer richting het
appartement. Ik noem het nog steeds
niet ‘thuis’ of ‘mijn huis’, want dat is het
gewoon niet, en zal het nooit zijn. Ik ben
nog steeds kwaad, maar het is al wel
weer wat gezakt. Nadat ik een patatje
had gehaald ben ik naar het park gelopen
en heb ik daar de rest van de avond
doorgebracht.
3. Ik heb nagedacht over de hele situatie en
wat ik er nou aan moet doen. Uren heb ik
daar op een oncomfortabel houten
bankje gezeten, maar ik ben niet tot een
oplossing gekomen. Als ik bij de deur ben
gekomen steek ik mijn sleutel in het slot
en doe de deur met extra veel lawaai
open en laat hem in het slot vallen, zodat
mijn moeder hoort dat ik thuis ben.
4. Maar ze is niet in de kamer, en ook niet
in de keuken. Ik zie een lege pizzadoos
staan. Ze heeft dus gewoon een pizza
bestelt, nog steeds te lui om met haar
luie reet van de bank af te komen en wat
werk te verrichten. Ik voel me weer
kwaad worden en loop gauw door naar
mijn slaapkamer.
5. Ruw trek ik mijn kleren uit en gooi ze op
de grond waarna ik in bed ga liggen. Ik
knijp mijn ogen stijf dicht en probeer aan
vrolijke dingen te denken in plaats van
moordneigingen te krijgen als ik aan mijn
moeder denk. Naar mijn idee duurt het
uren voor ik in slaap val, en als ik ’s
ochtends weer wakker wordt heb ik het
gevoel dat ik maar vijf minuten heb
geslapen.
6. Met tegenzin ga ik naar school, en hoor
twee leraren aan met hun monotone,
zeurende stemmen, voordat de lessen
officieel voorbij zijn. Samen met Tirza
sjok ik naar het lokaal waar we onze
rapporten zullen krijgen van onze
mentor. Ik weet wel dat ik over ben, al
heb ik veel gemist. Het verplichte
afscheidspraatje van mijn mentor gaat
langs me heen en ik staar uit het raam
naar het plein, waar al enkele leerlingen
blij het hek uit lopen, verlangend naar
hun vakantie.
7. Aan het einde van het uur sta ik loom op
en loop ik achter Tirza aan naar buiten,
waar de verstikkende warmte me
tegemoet komt.
“Wat ben je stil vandaag,” zegt Tirza, als
we op een bankje op het plein
neerploffen, om nog even te praten voor
we ieder een andere kant op gaan naar
huis.
Ik knik. “Ik ben er niet helemaal bij.”
“Wat is er aan de hand?”
8. Ik leg Tirza uit hoe mijn moeder gister in
één klap veranderde, van de vrolijke,
goede moeder naar de feeks die ze nu is.
Ik had haar aan de telefoon al vertelt hoe
mijn moeder deed bij het afscheid, en
vertel haar dat dat nu nog steeds zo is.
“Dat vrolijke – het was dus allemaal
gewoon een rol die ze speelde?” vraagt
Tirza ongelovig.
9. Ik knik weer. “Ja. Kennelijk wel.”
“Ik kan het niet geloven. Wat een…
een…” zegt Tirza verontwaardigd terwijl
ze haar vuisten balt.
“Ja, zo voel ik me ook.” Ik zucht. Wat een
chaos. Hoe moet ik dit ooit oplossen? En
zonder Tirza nog wel, die morgen op
vakantie gaat. Zij heeft me al deze tijd
advies gegeven, en me geholpen als ik
hulp nodig had… En nu, nu ik het het
hardst nodig heb, zal ze er drie weken
niet zijn.
10. “Ik ga je echt missen,” zeg ik zacht, terwijl
ik naar mijn handen, die in mijn schoot
liggen, staar.
“Ik jou ook, hoor,” antwoordt Tirza, en ze
knijpt even in mijn hand. “Ik wou dat ik
niet hoefde te gaan, maar dat krijg ik er
echt niet door bij mijn ouders.”
Ik kijk op. “Dat moet je ook echt niet
proberen, hoor! Jij moet gewoon lol
hebben op vakantie! Dat ik zo miserabel
ben betekent niet dat jij dat ook moet
zijn!”
11. Tirza glimlacht. “Oké,” zegt ze. “Als jij het
zo graag wilt.”
“Ja, ik red me heus wel,” zeg ik resoluut,
al betwijfel ik dat zeer. Maar ik wil Tirza
niet meen schuldgevoel op vakantie
sturen. Ik veeg het zweet van mijn
voorhoofd, het is zo vreselijk warm! Ik
denk verlangend aan de zee achter ons
huis – Dagmars huis. O, wat mis ik het
daar, ook al ben ik nog geen twee dagen
weg.
12. “Ik ga zo denk ik maar eens op huis aan,”
zeg ik. “Het is hier veel te warm, en daar
is er tenminste airconditioning.”
“Oké, dan ga ik zo ook maar eens,” zegt
Tirza. “Is je moeder thuis?”
Ik schud mijn hoofd. “Nee, gelukkig niet.
Vandaag was haar eerste dag op haar
werk. Ze is rond vijf uur thuis. Dus ik ben
in mijn eentje.”
13. “Waarom gaan we niet naar het
zwembad?” vraagt Tirza ineens, en ze
kijkt me blij aan. “Lekker afkoelen en
ontspannen. Daar heb je toch niks te
doen, en als ik naar huis ga moet ik
inpakken van mijn moeder.”
Ik frons mijn wenkbrauwen. Ik ben
eigenlijk helemaal niet in de stemming
om lekker rond te spetteren in het
zwembad. Maar aan de andere kant valt
er thuis ook niks te doen. Ik haal mijn
schouders op. “Dat kan wel, denk ik.”
14. Tirza springt op. “Iets enthousiaster
graag! Oké, we gaan allebei onze
zwemkleding halen, en dan zien we
elkaar om één uur bij het zwembad.”
“Is goed,” zeg ik. Samen lopen we naar
het hek aan de rand van het schoolplein,
waar allemaal leerlingen afscheid van
elkaar nemen.
“Tot zo,” zeg ik als we bij het hek zijn, en
dan gaan we ieder onze eigen weg.
15. Om één uur zijn we allebei bij het
zwembad. We gaan ons omkleden in de
kleedhokjes, en daarna plonzen we in het
water, wat ijskoud aanvoelt op mijn
warme huid. Het is druk in het zwembad,
het lijkt wel of de halve school hetzelfde
idee had als wij. Ik ga op mijn rug liggen,
sluit mijn ogen en dobber een tijdje rond,
terwijl ik geniet van de koelte van het
water.
16. Tirza drijft naast me, en heeft net als ik
haar ogen gesloten. Ik snap niet meer
waarom ik hier geen zin in had. Het
water heeft me altijd getrokken, en al is
dit niet zo geweldig als de zee, het kan er
mee door. Ik denk weer aan thuis, aan
Dagmar, en vraag me af wat ze nu aan
het doen is, alleen in dat grote huis. Ze is
vast erg eenzaam. Voor haar moet het
misschien nog wel erger zijn dan voor
mij.
17. Ik open mijn ogen weer en kijk naar de
lucht. Even word ik verblind door de felle
zon, maar dan kan ik weer scherp kijken.
De hemel is felblauw, met maar enkele
sluierwolkjes die niks voorstellen. Ik zie
twee vogels vliegen, maar kan niet
onderscheiden wat voor vogels het zijn.
Was ik maar als die vogels; vrij om te
gaan waar ik maar wil en ieder moment
kunnen opvliegen, om weer ergens
anders te stranden.
18. Na helemaal afgekoeld te zijn in het
water zoeken we twee lege
strandstoelen op, die we met moeite
kunnen vinden. De zon schijnt heerlijk op
onze lijven, en verwarmd ons na het
koude water. De rest van de middag
blijven we bij het zwembad. Lachend en
pratend, af en toe weer een duik nemend
in het water, om er daarna weer uit te
komen. Ook al had ik het niet verwacht,
ik heb een heerlijke middag.
19. Om vijf uur kleden we ons weer aan en
banen we ons een weg door de
vertrekkende zwembadgasten naar de
straat.
“Dat was toch heerlijk?” zegt Tirza
triomfantelijk.
Ik grinnik. “Ja, ik heb het inderdaad
heerlijk gehad. Maar nu rammel ik van de
honger. Zullen we nog even een
hamburger gaan halen?” Terwijl ik dat zei
bedenk ik onwillekeurig dat dat de
tweede avond op rij is dat ik naar de
snackbar ga. Lekker gezond.
20. Tirza kijkt even op haar horloge, en ik zie
haar twijfelen.
“Het hoeft niet, hoor,” zeg ik, proberend
de teleurstelling in mijn stem te
verbergen.
“Nee, het kan wel. Dan pak ik vanavond
mijn spullen wel in. Ik snak ook naar een
lekkere hamburger, dus laten we gaan,”
zegt Tirza opgewekt, en we lopen de
straat uit, richting de snackbar.
21. Even later lopen we de snackbar binnen
en bestellen we twee hamburgers,
waarna we met de twee warme broodjes
naar een krakkemikkig tafeltje lopen met
twee zo mogelijk nog krakkemikkiger
stoelen. Gretig neem ik een hap van de
hamburger.
“Mmm,” zeg ik. “Heerlijk!”
Tirza lacht. “Echt wel. Een echte
delicatesse!”
22. Ik lach ook en vrolijk eten we onze
hamburgers op. Ik heb een fijne dag
gehad vandaag, en voel me even een
beetje triest, omdat ik dat nu drie weken
moet gaan missen. Maar al gauw
verdrukt het blije gevoel het trieste, en
zit ik weer te lachen en te kwebbelen
met Tirza.
“En wat ga jij nou doen deze vakantie?”
vraagt ze op een gegeven moment.
23. Ik haal mijn schouders op. “Ik weet het
niet. Misschien dat ik wel een baantje
kan zoeken of zo. Dan hoef ik tenminste
niet de hele tijd in dat appartement te
zijn, en kan ik me ergens op focussen.”
Tirza knikt ernstig. “Ja, dat is inderdaad
wel een goed idee. En over drie weken
kom ik weer terug, dus dan ben je niet
meer alleen.”
“Ik kijk er nu al naar uit,” lach ik. “En
ondertussen kan ik natuurlijk ook altijd
nog Dagmar bezoeken.”
24. “Hoe wil je daar komen dan? Je moeder
zal je niet willen brengen.”
“Dan neem ik de bus wel,” antwoord ik.
“Ik laat me echt niet tegenhouden door
dat mens.”
“Goed zo.” Tirza stopt tevreden de
laatste hap in haar mond. Dan gaat de
ringtone van haar mobieltje. Ze pakt hem
uit haar tas en haar gezicht betrekt. “M’n
moeder. Nu komt het, hoor.” Ze neemt
op. “Hoi mam… Ik ben in de snackbar met
Lynn… Sorry, maar-… Het spijt me dat het
eten koud is geworden,” zegt ze en ze
rolt met haar ogen tegen mij.
25. “Morgen gaan we weg, dus ik moest nog
even afscheid nemen… Ja, daar doe ik
een hele middag over…” ze zucht. “Oké,
ik ben al onderweg. Tot zo.” Tirza hangt
op en kijkt me verontschuldigend aan. “Ik
moet weg. Iets over mijn spullen in
pakken, zoals ik al voorspeld had.”
“Nou, succes dan maar,” zeg ik terwijl ik
op sta.
26. Tirza volgt mijn voorbeeld en even staan
we ongemakkelijk tegenover elkaar. Dan
omhelst ze me stevig. “Hou je taai, meid,
het komt wel goed,” fluistert ze. “Ik ga je
missen.”
Ik heb tranen in mijn ogen. “Ik jou ook.”
Dan lach ik en wrijf de tranen uit mijn
ogen. “Waar doen we eigenlijk moeilijk
over, het is maar voor drie weken!”
“Een eeuwigheid, dus!” zegt Tirza.
27. Ik lach en samen lopen we naar buiten.
“Tot over drie weken. We bellen,” zegt
Tirza en ze knijpt me in mijn hand.
Ik knik. “Tot snel!” zeg ik. Dan draait Tirza
zich om en loopt richting het einde van
de straat. Ik kijk haar na tot ze de hoek
om is. Met een zucht draai ik me ook om,
en loop met tegenzin de andere kant op,
richting de plek die ik nu mijn thuis moet
noemen.
28. Ik steek mijn sleutel in het slot en open
de deur. Vanuit de deuropening kijk ik de
kamer in, en verwacht mijn moeder daar
aan te treffen, maar ik zie haar niet. Ik
loop naar de keuken, maar daar is ze ook
niet. Dan hoor ik geluiden vanuit de
slaapkamer. Ik frons mijn wenkbrauwen,
want het klinkt als gegiechel. Langzaam
loop ik naar de deur van mijn moeders
slaapkamer en pak de deurkruk vast.
29. Als ik de deurkruk naar beneden druk en
de deur open doe staat mij een
verrassing te wachten. Daar ligt mijn
moeder, naakt, bovenop een man die er
minstens tien jaar jonger dan zij uitziet,
en net zo naakt is als mijn moeder. Mijn
ogen worden groot, en ik sla een hand
voor mijn mond. Dit had ik niet verwacht
aan te treffen. Ik ben verstijfd van schrik
en kan me niet omdraaien.
30. “Hee,” zegt de man. “Wie is dat? Een
vriendin van je? Waarom doe je niet
gezellig mee?” Hij knipoogt naar me.
Ik begin kotsneigingen te krijgen, en
eindelijk – na wat een eeuwigheid leek –
kan ik mijn benen weer bewegen. Ik ren
de kamer uit en sla de deur met een klap
achter me dicht. Schuddend met mijn
hoofd probeer ik de herinnering aan mijn
naakte moeder en de naakte vreemde
man uit mijn hoofd te krijgen, maar het
beeld staat op mijn netvlies gebrand.
31. Ik schrik op als achter mij de deur open
wordt gedaan. Mijn moeder komt naar
buiten met haar badjas aan. Ze heeft
moeite om de grote grijns op haar
gezicht te verbergen. Ik kijk haar vol
afschuw aan.
“Wie was dát?” vraag ik walgend. De
grijns van de naakte vent krijg ik maar
niet uit mijn hoofd weg.
32. “O, dat was Robert,” zegt mijn moeder
luchtig. “Van mijn werk.”
“Van je werk? Je hebt die kerel vandaag
pas ontmoet? Jeetje, wat ben jij een-”
“Hee!” onderbreekt mijn moeder me.
“Heb een beetje respect voor je
moeder!”
“Voor jóu?” vraag ik ongelovig. Wil ze nu
hebben dat ik haar als een normale
moeder behandel? Dit kan ik niet
geloven.
33. “Ja, voor mij, ja. En voor Robert!”
Ik lach minachtend. “Voor de vent die mij
vroeg of ik mee wilde doen? Die dacht
dat ik jouw vriendin was? Echt niet.
Bovendien, hoe jong is hij? Zestien?
Weet je niet dat het illegaal is om het
minderjarigen te doen?”
Mijn moeder heft razendsnel haar hand
en voor ik het weet heb ik een pets in
mijn gezicht te pakken, die behoorlijk pijn
doet.
34. “Daar!” zegt mijn moeder furieus. “Ik wil
niet dat je zo over Robert praat! Hij is
vijfentwintig!”
Ik leg mijn hand op mijn wang. Heeft ze
me nou net geslagen? Allerlei emoties
razen door me heen. Woede, angst,
verdriet…
Even kijk ik mijn moeder aan, met zoveel
haat in mijn ogen dat ze er van
terugdeinst. Dat draai ik me om, loop
mijn slaapkamer in en sla de deur met
een klap achter me dicht.