Op 28 februari 2003 leidt een onderzoek naar een verhoogde uitval van leghennen bij een pluimveebedrijf in de Gelderse Vallei tot een ernstige verdenking van klassieke vogelpest. Nader onderzoek bevestigt dat beeld. Op zaterdag 1 maart wordt duidelijk dat voor het eerst sinds 1926 in Nederland sprake is van klassieke vogelpest of aviaire influenza (AI). Het is het begin van een zeer omvangrijke crisis die op 22 augustus formeel ten einde is, als het laatste toezichtsgebied van de Gelderse Vallei wordt vrijgegeven. In totaal zijn er dan onge- veer 30 miljoen dieren geruimd.
In het overleg met de Tweede Kamer heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedsel- kwaliteit (LNV) aan de Tweede Kamer toegezegd, de aanpak van de AI-crisis te laten evalue- ren en het eindrapport van deze evaluatie aan de Tweede Kamer te sturen. Daarbij is aange- geven dat het onderzoek begin november 2003 van start zal gaan en dat het eindrapport in maart 2004 zal worden opgeleverd. Ook is aangegeven dat de evaluatie door een onafhan- kelijk onderzoeksbureau dient te worden uitgevoerd en niet door het Ministerie van LNV zelf. Na een openbare aanbestedingsprocedure heeft Berenschot opdracht gekregen de evaluatie uit te voeren. In dit rapport vindt u de resultaten van het onderzoek.
Per contact probability of infection by Highly Pathogenic Avian Influenza
Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004
1.
2. EINDRAPPORT
DE CRISIS TUSSEN MENS EN DIER
E VALUATIE BESTRIJDING AI- CRISIS
Utrecht, maart 2004 Marja den Boer
Lars Canté
Annelies Dekker
Bibilotte Duyvesteyn
Henk Geveke
Ruurd Jansen
Michiel Kort
Ronald van der Mark
26437
3. DE CRISIS TUSSEN MENS EN DIER
E VALUATIE BESTRIJDING AI- CRISIS
INHOUD Blz.
1. INLEIDING .............................................................................................. 1
1.1 A ANLEIDING ...................................................................................... 1
1.2 D OEL EN ONDERZOEKSVRAGEN ............................................................ 1
1.3 O NDERZOEKSAANPAK ......................................................................... 3
1.4 O NDERZOEKSKADER ........................................................................... 4
1.5 O PBOUW VAN HET RAPPORT ............................................................... 4
2. DE VOGELPESTCRISIS OP HOOFDLIJNEN .............................................6
2.1 B ESCHRIJVING VAN DE BELANGRIJKSTE GEBEURTENISSEN ......................6
2.2 K ENGETALLEN AI- CRISIS ................................................................... 13
2.3 G EOGRAFISCH VERLOOP AI- CRISIS .................................................... 18
2.4 K OSTEN AI- CRISIS ........................................................................... 18
3. JURIDISCHE, VETERINAIRE EN MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT
TEN TIJDE VAN DE UITBRAAK VAN VOGELPEST ................................ 21
3.1 J URIDISCHE CONTEXT : WET - EN REGELGEVING ( INTER ) NATIONAAL ....... 21
3.2 V ETERINAIRE CONTEXT .................................................................... 27
3.3 M AATSCHAPPELIJKE CONTEXT ........................................................... 34
3.4 P LUIMVEESECTOR IN BEELD ...............................................................35
3.5 H OBBYDIERHOUDERS IN BEELD ......................................................... 40
3.6 A NALYSE EN BEOORDELING ............................................................... 41
4. DE VOORBEREIDING OP DE VOGELPESTCRISIS ................................. 42
4.1 H AND - EN DRAAIBOEKEN .................................................................. 42
4.2 O EFENING EN OPLEIDING ................................................................. 48
4.3 C RISISORGANISATIE OP PAPIER ......................................................... 49
4.4 B EMENSING EN MATERIËLE TOERUSTING ............................................ 54
4.5 A NALYSE EN BEOORDELING ............................................................... 56
5. DE AANPAK VAN DE CRISIS................................................................. 59
5.1 I NLEIDING ...................................................................................... 59
5.2 S IGNALERING .................................................................................. 62
5.3 S CREENING , TRACERING , MONITORING .............................................. 63
5.4 B EPALING EN UITVOERING RUIMINGSTRATEGIE AI ............................. 67
5.5 T AXATIE EN OPKOOP ........................................................................ 83
5.6 O VERIGE BESTRIJDINGSMAATREGELEN ............................................... 88
5.7 M ESTPROBLEMATIEK ........................................................................ 93
26437
4. 5.8 D E HANDHAVING VAN DE MAATREGELEN ........................................... 95
5.9 A ANPAK MET BETREKKING TOT DE VOLKSGEZONDHEID ....................... 99
5.10 D E HERBEVOLKING .........................................................................103
5.11 D E AFBOUWFASE VAN DE CRISIS ...................................................... 106
5.12 D E MAATSCHAPPELIJKE , SOCIAAL - PSYCHOLOGISCHE EN
ECONOMISCHE EFFECTEN VAN DE AI- CRI SIS ..................................... 108
5.13 A NALYSE EN BEOORDELING .............................................................. 110
6. DE AANPAK VAN DE CRISIS TEN AANZIEN VAN HOBBYDIEREN
EN DIERENTUINEN ............................................................................. 117
6.1 D E VOORBEREIDING ........................................................................ 117
6.2 B EPALEN RUIMINGSSTRATEGIE ......................................................... 117
6.3 U ITVOEREN RUIMINGSSTRATEGIE .................................................... 120
6.4 U ITVOEREN RUIMINGEN BIJ HOBBYDIERHOUDERS ............................. 123
6.5 T AXATIE ........................................................................................ 125
6.6 H ANDHAVING ............................................................................... 126
6.7 H ERBEVOLKING .............................................................................. 127
6.8 D IERENTUINEN .............................................................................. 128
6.9 M AATSCHAPPELIJKE EFFECTEN ........................................................ 129
6.10 A NALYSE EN BEOORDELING ..............................................................130
7. HET FUNCTIONEREN VAN DE CRISISORGANISATIE ......................... 134
7.1 H ET FUNCTIONEREN VAN DE CRISISORGANISATIE VAN LNV ................ 134
7.2 S AMENWERKING MET ANDERE OVERHEDEN ....................................... 149
7.3 A NALYSE EN BEOORDELING ............................................................. 160
8. INFORMATIEVOORZIENING .............................................................. 164
8.1 I NLEIDING .................................................................................... 164
8.2 I NFORMATIEVOORZIENING TUSSEN DE VERSCHILLENDE NIVEAUS
VAN DE CRISISORGANISATIE ........................................................... 167
8.3 I NFORMATIEVOORZEINIG NAAR ANDERE OVERHEDEN ........................ 169
8.4 I NFORMATIEVOORZIENING NAAR DE SECTOR ..................................... 173
8.5 I NFORMATIEVOORZIENING NAAR DE MAATSCHAPPIJ ..........................178
8.6 I NFORMATIEVOORZIENING NAAR DE T WEEDE K AMER ......................... 183
8.7 I NFORMATIEVOORZIENING NAAR DE EU ........................................... 185
8.8 I NFORMATIEVOORZIENING NAAR BUURLANDEN ................................. 185
8.9 A NALYSE EN BEOORDELING INFORMATIEVOORZIENING ...................... 186
9. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ................................................... 192
9.1 D E VOORBEREIDING ....................................................................... 192
9.2 D E AANPAK ................................................................................... 194
9.3 I NFORMATIEVOORZIENING ............................................................. 198
9.4 A ANBEVELINGEN ............................................................................ 199
Bijlagen.
26437
5. 1. INLEIDING
1.1 A ANLEIDING
Op 28 februari 2003 leidt een onderzoek naar een verhoogde uitval van leghennen bij een
pluimveebedrijf in de Gelderse Vallei tot een ernstige verdenking van klassieke vogelpest.
Nader onderzoek bevestigt dat beeld. Op zaterdag 1 maart wordt duidelijk dat voor het eerst
sinds 1926 in Nederland sprake is van klassieke vogelpest of aviaire influenza (AI). Het is
het begin van een zeer omvangrijke crisis die op 22 augustus formeel ten einde is, als het
laatste toezichtsgebied van de Gelderse Vallei wordt vrijgegeven. In totaal zijn er dan onge-
veer 30 miljoen dieren geruimd.
In het overleg met de Tweede Kamer heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedsel-
kwaliteit (LNV) aan de Tweede Kamer toegezegd, de aanpak van de AI-crisis te laten evalue-
ren en het eindrapport van deze evaluatie aan de Tweede Kamer te sturen. Daarbij is aange-
geven dat het onderzoek begin november 2003 van start zal gaan en dat het eindrapport in
maart 2004 zal worden opgeleverd. Ook is aangegeven dat de evaluatie door een onafhan-
kelijk onderzoeksbureau dient te worden uitgevoerd en niet door het Ministerie van LNV
zelf. Na een openbare aanbestedingsprocedure heeft Berenschot opdracht gekregen de
evaluatie uit te voeren. In dit rapport vindt u de resultaten van het onderzoek.
1.2 D OEL EN ONDERZOEKSVRAGEN
De evaluatie heeft als doel:
Inzicht te verschaffen in de aanpak en het verloop van de AI-crisis.
Aan de hand van de resultaten van de evaluatie eindverantwoording af te leggen aan
de Tweede Kamer over de gehanteerde aanpak.
Aan de hand van de resultaten leerpunten op te stellen ter verwerking in de opzet en
werking van de crisisorganisatie van LNV en direct bij de bestrijding betrokken over-
heidsinstanties.
De evaluatie geeft conform het bestek van LNV (d.d. 28 juli 2003) antwoord op de volgende
onderzoeksvragen:
a. Hoe was de overheid (naast LNV en RVV ook de andere betrokken departementen,
provincies en gemeenten) voorbereid op een uitbraak van AI?
Organisatie: veterinair complex, signaleringssysteem, bekwaamheid, materiële
toerusting.
Beleid: handboeken, draaiboeken, strategie, scenario's.
Context: politieke en maatschappelijke realiteit, Europese- en nationale juridi-
sche omgeving, veterinair-technische omgeving.
Welke leerpunten blijken uit de evaluatie met betrekking tot de crisisvoorberei-
ding?
26437 1
6. b. Hoe is de uitbraak van AI aangepakt?
Wat is gebeurd met de eerste signalen omtrent AI?
In hoeverre heeft het feit dat AI zich al zo lang niet meer had gemanifesteerd
een rol gespeeld bij de voorbereiding en de aanpak ervan?
Hoe is de bestrijding en de handhaving georganiseerd?
Heeft de organisatie adequaat gehandeld? Werden specifieke ervaringen tijdens
de bestrijding omgezet in leereffecten?
Wat was de doelmatigheid en de effectiviteit van de gekozen bestrijdingsstrate-
gie en de daarmee samenhangende communicatie en besluitvorming?
Welke leerpunten blijken uit de evaluatie met betrekking tot de crisisaanpak?
c. Hoe is de informatievoorziening verlopen?
Tussen de verschillende niveaus binnen de totale crisisorganisatie?
Tussen de betrokken overheden onderling?
Naar de sector?
Naar de maatschappij?
Naar de Tweede Kamer, provincies en gemeenten?
Naar Europese Commissie?
Naar de buurlanden?
Welke leerpunten blijken uit de evaluatie met betrekking tot de informatievoor-
ziening?
Bijzondere aandacht is besteed aan:
De eerste dagen van de uitbraak en daaropvolgende opschalingsmomenten.
De relatie tussen de centrale en de regionale crisisorganisaties.
De relatie tussen LNV als besturend orgaan met de andere overheden (BZK, VWS, de
Belastingdienst, SZW, provincies en gemeenten), onder meer de afstemming, sa-
menwerking en informatievoorziening met de overheden zoals vertegenwoordigd in
het Interdepartementaal Beleids Team (IBT).
De relatie tussen Nederland als AI-bestrijder en de EU in het algemeen en de buur-
landen in het bijzonder.
De wijze waarop door de crisisorganisatie omgegaan is met de aspecten vaccinatie,
volksgezondheid, hobbydieren, openbare orde en veiligheid, opsporing en handha-
ving en communicatie op verschillende niveaus tot en met de uitvoering.
26437 2
7. 1.3 O NDERZOEKSAANPAK
Om de onderzoekvragen te beantwoorden, hebben wij de volgende activiteiten verricht.
Interviews
Wij hebben tientallen interviews gehouden met vertegenwoordigers van betrokken over-
heidsorganisaties (LNV, andere departementen, gemeenten, buurlanden, Europese Unie),
koepelorganisaties in de pluimveesector, hobbydierhouders, wetenschappers en overige be-
trokkenen zoals dierenartsen. Wij hebben de geïnterviewden onder meer gevraagd naar fei-
telijke gebeurtenissen, eigen bijdragen aan het proces, de voorbereiding en de informatie-
voorziening. Ook vroegen wij naar oordelen over de aanpak van de crisis, met in het bijzon-
der de rol van LNV daarbij. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van onze gesprekspart-
ners.
Documentenstudie
In de afgelopen maanden bestudeerden wij vele documenten: (inter)nationale wet- en
regelgeving, beleidsnota’s, brieven aan de Tweede Kamer, hand- en draaiboeken, protocol-
len, regelingen, persberichten, berichtgeving in de media, nieuwsbrieven, mededelingen,
eerdere evaluatieonderzoeken en (deel)onderzoeken met betrekking tot de bestrijding. Te-
vens heeft het Ministerie van LNV ons inzage gegeven in alle vertrouwelijke documenten,
zoals de verslagen van de crisisstaf. Een lijst met de door ons bestudeerde documenten treft
u aan in bijlage 5.
Enquête
Tevens is onder een groot aantal betrokkenen schriftelijk een enquête afgenomen. In de
vragenlijst is om een mening gevraagd over het optreden van de (rijks)overheid ter bestrij-
ding van de AI-crisis. Onderwerpen die aan de orde kwamen, betroffen onder meer de fei-
telijke gang van zaken, de informatievoorziening, de beleving van de crisis en de nazorg. De
volgende doelgroepen zijn bevraagd:
Bedrijven die (preventief) zijn geruimd.
Bedrijven in de sector die niet zijn geruimd.
Hobbydierhouders bij wie het pluimvee is geruimd.
Gemeenten.
De vragenlijsten verschilden per doelgroep. In bijlage 3 treft u een steekproefverantwoor-
ding en de respons van de enquêtes aan.
Groepsbijeenkomsten
De uitkomsten van de enquête hebben wij besproken in een aantal groepsinterviews met
pluimveehouders, hobbydierhouders en vertegenwoordigers van getroffen gemeenten. In
deze groepsinterviews zijn wij op zoek gegaan naar kwalitatieve verklaringen voor opvallen-
de en anderszins interessante kwantitatieve uitkomsten van de enquête, interviews en de
deskresearch.
26437 3
8. In bijlage 2 zijn tevens de personen opgenomen die aan de groepsgesprekken hebben deel-
genomen. Met de individuele gesprekken en groepsgesprekken hebben wij in totaal onge-
veer 120 mensen gesproken over de aanpak van de AI-crisis.
1.4 O NDERZOEKSKADER
In deze paragraaf presenteren wij ons onderzoekskader, dat als richtlijn diende door het
beantwoorden van de onderzoeksvragen (zie figuur 1.1).
Beschrijving en analyse
Context Onderzoeksvragen
Voorbereiding
Beoordeling
organisatie, beleid, context Conclusies
(Inter)nationale Context
Aanpak en
wet- en
regelgeving eerste signalen, lang niet feitelijke situatie
Conclusies
voorgekomen, bestrijding, en
handhaving, doelmatigheid, Leerpunten
Beleid communicatie, besluitvorming Verschillen
en
verklaringen
Hand- en Informatievoorziening en
draaiboeken crisisorganisatie
tussen niveaus, tussen
overheden, tussen andere
relevante actoren
Figuur 1.1 Onderzoekskader evaluatie aanpak AI-crisis.
In de beschrijving en analyse onderscheiden we de context van de situatie zoals die in de
praktijk is opgetreden. Deze context bestaat onder andere uit de (inter)nationale wet- en re-
gelgeving, beleidsbesluiten en opgestelde hand- en draaiboeken. De feitelijke gang van za-
ken beoordelen wij in het licht van de context. We stellen de feitelijke situatie ook in het
licht van onbedoelde en onvoorziene situaties ten tijde van de crisis. Wij vormen ons een
oordeel over de balans tussen de juiste preparatie en de organisatorische veerkracht en het
menselijk improvisatietalent dat nodig is om met de dynamiek van de crisis om te gaan. Op
basis van de beoordeling formuleerden wij tot slot conclusies en leerpunten.
1.5 O PBOUW VAN HET RAPPORT
De opbouw van het rapport is als volgt:
In hoofdstuk 2 beschrijven wij de vogelpestcrisis op hoofdlijnen, de belangrijkste
kengetallen en het geografische verloop ervan.
In hoofdstuk 3 beschrijven we de juridische, veterinaire en maatschappelijke context
ten tijde van de uitbraak van AI.
26437 4
9. In hoofdstuk 4 beschrijven wij de voorbereiding op de AI-crisis.
In hoofdstuk 5 wordt een beschrijving gegeven van de verschillende stappen in de
aanpak van de crisis, van signalering tot en met de afbouwfase. In dit hoofdstuk
wordt ook de aanpak ten aanzien van volksgezondheid behandeld en komen de maat-
schappelijke effecten van de crisis aan de orde.
In hoofdstuk 6 beschrijven wij de aanpak van de crisis ten aanzien van hobbydieren
en dierentuinen.
In hoofdstuk 7 komt de het functioneren van de crisisorganisatie aan de orde.
In hoofdstuk 8 komt de informatievoorziening aan bod.
In hoofdstuk 9 formuleren wij tot slot de conclusies en leerpunten van dit onderzoek.
26437 5
10. 2. DE VOGELPESTCRISIS OP HOOFDLIJNEN
In dit hoofdstuk beschrijven wij op hoofdlijnen de vogelpestcrisis. Allereerst beschrijven we
de belangrijkste gebeurtenissen in de tijd (paragraaf 2.1). Vervolgens presenteren wij enkele
kengetallen (paragraaf 2.2). Daarnaast beschrijven we kort het geografische verloop van de
crisis (paragraaf 2.3). Het hoofdstuk sluit af met een paragraaf over de kosten (2.4).
2.1 B ESCHRIJVING VAN DE BELANGRIJKSTE GEBEURTENISSEN
Bij de beschrijving van de belangrijkste gebeurtenissen worden verschillende fasen aange-
houden: de normale fase, aandachtsfase, crisisfase en afbouwfase. In de normale fase is er
geen sprake van een (acute) crisis; het betreft min of meer de uitgangssituatie. In de aan-
dachtsfase heeft een melding plaatsgevonden van een verdenking van AI in Nederland. De
crisisfase gaat in wanneer er AI in Nederland wordt geconstateerd. Deze fase loopt door tot
het sein wordt gegeven dat de ziekte is uitgeroeid. In de afbouwfase wordt de crisisorganisa-
tie opgeheven, vindt evaluatie plaats en is er de financiële afwikkeling met de Europese
Commissie.
2.1.1 Normale en aandachtsfase: tot en met 28 februari 2003
De vogelpest is niet nieuw in Europa. In 1926 komt de ziekte voor het eerst voor in Neder-
land. In de decennia daarna doet de ziekte Engeland, Schotland, Duitsland en Italië aan. In
1999 krijgt Italië te kampen met een zeer grote uitbraak van vogelpest. In Lombardije en
Veneto verliezen bijna alle bedrijven hun dieren. Zo’n 17 miljoen kippen, kalkoenen en pa-
relhoenders sterven of worden afgemaakt. Als reactie op deze uitbraak in Italië, adviseert
het Wetenschappelijk Comité voor Dierengezondheid en Dierenwelzijn van de Europese
Commissie om de laagpathogene vorm van vogelpest te bestrijden. Nederland start een ad-
hoc-monitoringsprogramma. Uit de resultaten van dit programma blijkt dat de vogelpest
niet in Nederland voorkomt. Nederland krijgt wel te maken met de uitbraak van andere
dierziekten, zoals onder meer varkenspest (1997) en mond- en klauwzeer (2001). Op
10 oktober 2002 breekt de vogelpest opnieuw uit in Italië in de regio's Veneto en Lombar-
dije. Het gaat hier om de variant H7N3, waarvan de pathogeniteit laag is.
Op zaterdag 22 februari wordt bij een pluimveebedrijf in de Gelderse Vallei een verminder-
de voer- en wateropname geconstateerd bij leghennen. Deze zet de volgende dag door en
wordt gevolgd door verhoogde uitval. Op maandag 24 februari wordt diagnostisch onder-
zoek gestart door de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD). Later in die week wordt ook dui-
delijk dat hetzelfde probleem zich op meerdere bedrijven in de buurt voordoet. Het onder-
zoek leidt uiteindelijk tot een ernstige verdenking van klassieke vogelpest die de GD op
28 februari bij het Centraal Meldpunt Dierziekten aanmeldt. Dit is het begin van de aan-
dachtsfase. Specialisten van de VWA/RVV bezoeken de bedrijven en zenden monsters naar
het CIDC-Lelystad, het nationaal referentie-instituut voor aviaire influenza. Medewerkers
van het CIDC-Lelystad verrichten in de nacht van vrijdag 28 februari op zaterdag 1 maart
sectie. Het sectiebeeld dat eerder al op de GD is gerapporteerd, wordt daarbij in grote lijnen
bevestigd. Op zaterdag wordt duidelijk dat in Nederland voor het eerst sinds 1926 sprake is
van klassieke vogelpest of aviaire influenza. Op zondag 2 maart wordt duidelijk dat het gaat
om een H7N7-type.
26437 6
11. 2.1.2 Crisisfase: 28 februari - 22 augustus
Februari en maart
Nadat de VWA/RVV op vrijdag 28 februari constateert dat bij enkele bedrijven een zeer
hoog sterftecijfer onder het pluimvee heerst, heeft de dienst die avond intensief contact met
het departement. In de nacht van vrijdag op zaterdag wordt vanaf 01.30 uur een vervoers-
verbod ingesteld in het gebied rondom de betrokken bedrijven. In de dagen daarna volgen
nog vele andere maatregelen. Zo wordt op zaterdag 1 maart in de Gelderse Vallei een gebied
van circa 10 km rond de betrokken bedrijven vastgesteld, waarbinnen vervoersbeperkingen
gelden voor pluimvee, pluimveemest en eieren. Ook wordt voor heel Nederland een verza-
melverbod vastgesteld en is het verboden pluimvee en broedeieren buiten Nederland te
brengen. De AID ziet met hulp van de politie toe op naleving van de regelgeving. De
VWA/RVV start met de screening van bedrijven in een straal van 3 km rond de besmet-
tingshaarden.
Op zaterdagochtend 1 maart komt de Centrale Crisisstaf (CCS)1 van het ministerie bijeen.
Nog dezelfde dag wordt de situatie en de te nemen maatregelen besproken in het Basis-
overleg met het bedrijfsleven. Ook is er nauw contact met de Europese Commissie en be-
trokken gemeenten. Voor de uitvoering van de bestrijdingsmaatregelen wordt een omvang-
rijke crisisorganisatie opgebouwd. Ook wordt zaterdag gestart met de inrichting van het Re-
gionale Crisiscentrum (RCC) in Stroe.
Op 3 maart bericht de minister de Tweede Kamer voor het eerst over de uitbraak van de vo-
gelpest. De minister vertelt welke maatregelen hij heeft genomen en dat er een begin is
gemaakt met de ruiming van de verdachte bedrijven. Hij beziet of het verantwoord is het
ruimen van de overige klinische verdachte bedrijven in de 1-km-zone plaats te laten vinden
in een slachterij in het gebied. Daarnaast onderzoekt hij de mogelijkheid om gebruik te
maken van Deense en Belgische dodingsmethoden. De Belgische methode is vergassing
van grote hoeveelheden pluimvee door het afplakken van kippenschuren. De Deense me-
thode is vergassing waarbij containers worden gebruikt.
Op 4 maart start de commissie-Wensing met haar werkzaamheden in het kader van wel-
zijn. Deze commissie houdt toezicht op de zorgvuldige behandeling van pluimvee bij de
ruimingen en op de zorgvuldige omgang met pluimvee in het kader van de vervoersver-
boden. De commissie zal wekelijks rapportages opleveren over haar werkzaamheden en
bevindingen en aanbevelingen doen.
In de eerste weken na de uitbraak, volgen de maatregelen elkaar op. Het aantal besmettin-
gen neemt echter snel toe. De minister start een grootschalig onderzoek bij 1.366 bedrijven
verspreid over heel Nederland naar de aanwezigheid van een laagpathogene variant van avi-
aire influenza. Op 19 maart wordt aan de Tweede Kamer gemeld dat drie bedrijven serolo-
gisch positief zijn bevonden. Geconcludeerd wordt dat het laagpathogeen AI-virus in Ne-
derland niet wijdverbreid aanwezig is. De monitoring wordt voortgezet waarbij vermeerde-
ringsbedrijven tweewekelijks worden gecontroleerd.
1 In de verschillende hand- en draaiboeken wordt de CCS DCS genoemd. Zie hoofdstuk 4.
26437 7
12. In de gebieden waar vervoersverboden gelden, ontstaan welzijnsproblemen. Zo bezwijken
de vleeskuikens onder hun eigen gewicht. Het kabinet reserveert € 10 miljoen voor een
‘welzijnsopkoop’ van vleeskuikens in het gebied rond Barneveld waar een vervoersverbod
geldt. Ook stelt het kabinet € 5 miljoen beschikbaar voor een noodfonds ten behoeve van
sociaal-economische en psycho-sociale ondersteuning.
Onder druk van de Tweede Kamer besluit de minister op 14 maart tot een ophokplicht voor
pluimvee in heel Nederland. De minister laat wel weten te weinig controleurs te hebben om
na te gaan of alle hobbydierhouders zich ook werkelijk aan het verbod zullen houden. Een
week later wordt de maatregel ingetrokken, maar geldt er nog wel een verzamelverbod. Dit
houdt in dat vogelmarkten, keuringen en veilingen van vogels voorlopig verboden zijn. In
de Gelderse Vallei en tien kilometer daarbuiten blijft de ophokplicht wel van kracht.
In de eerste weken van maart blijkt dat het virus ook de mens aansteekt. Op 4 maart besluit
het Bestuurlijk Afstemmings Overleg (BAO) van VWS (op advies van het Outbreak Ma-
nagment Team (OMT) van 3 maart) dat werkgevers van het ruimend personeel, de werk-
nemers die direct betrokken zijn bij de daadwerkelijke ruimingen in de gelegenheid moe-
ten stellen zich te laten vaccineren tegen griep. Ook moeten ze zijn voorzien van adequate
beschermende kleding, inclusief neus-mondmaskers. Op 14 maart blijken negentien men-
sen besmet te zijn en oogontsteking te hebben. Staatssecretaris Ross-Van Dorp kondigt ex-
tra maatregelen aan. De groep mensen die een griepvaccinatie krijgt, wordt uitgebreid met
beroepsmatige pluimveehouders en hun gezinnen en werknemers binnen het toezichtsge-
bied. Mensen met oogontsteking veroorzaakt door H7N7 worden behandeld met virus-
remmer Tamiflu.
Vanaf 23 maart neemt het aantal ruimingen van hobbypluimvee in de Gelderse Vallei toe.
Hiervoor hebben slechts enkele ruimingen van hobbypluimvee plaatsgehad. Hobbydier-
houders moeten zich zelf aanmelden.
Op 25 maart bericht de minister de Tweede Kamer dat hij bij Wageningen en Putten buf-
ferzones wil aanleggen. Hiertoe heeft hij besloten na intensief vooroverleg tussen Neder-
land en de Europese Commissie. De bufferzones worden pluimveevrij gemaakt om het risi-
co voor verdere verspreiding van het AI-virus buiten de Gelderse Vallei te beperken. De die-
ren op de bedrijven en de hobbymatig gehouden dieren in deze bufferzones worden pre-
ventief geruimd.
Op 25 maart wordt een ernstige verdenking geconstateerd op een pluimveebedrijf in Bene-
den-Leeuwen (Gld). Dit bedrijf ligt twintig kilometer buiten het tot dan toe besmette gebied.
Op 26 maart komt daar een verdenking in Opheusden bij. Het virus is de Rijn en de Waal
‘overgestoken’.
April
Op 1 april meldt minister Veerman aan de Tweede Kamer dat het mogelijk wordt de be-
schikbare capaciteit voor ruiming op een andere wijze in te zetten. Naast het ruimen bin-
nen de 1-km-zone en de buffergebieden zal de resterende capaciteit benut worden voor
ruimen in het Beschermingsgebied van de Gelderse Vallei en de risicobedrijven in de Toe-
zichtsgebieden. Hiertoe wordt besloten om het risico van verspreiding zo snel mogelijk weg
te nemen.
26437 8
13. In de dagen hierna blijkt dat het virus de Maas is overgestoken. Op 3 en 4 april zijn er ver-
denkingen van vogelpest in Teeffelen (Brabant) en Ospel (Limburg). De minister stelt een
pluimveevrije bufferzone in in Noord-Brabant.
Op 4 april kondigt de minister een algemeen vervoersverbod af, dat geldt voor geheel Ne-
derland. Pluimvee, consumptie- en broedeieren, kippenvoer en mest mogen nergens in het
land meer worden vervoerd. Eerdere versoepelingen van maatregelen worden terugge-
draaid.
Op dezelfde dag kondigt de minister aan dat het leger wordt ingezet om een gebied van tien
kilometer rond Ospel af te zetten. Bij veertig op- en afritten van het zuidelijke deel van de
A67 (Antwerpen-Eindhoven-Venlo) controleren leger en marechaussee de naleving van af-
gekondigde maatregelen die gelden voor dat gebied, zoals het vervoersverbod van pluimvee,
consumptie-eieren, kippenvoer en mest. Het landelijk vervoersverbod wordt op 10 april op-
geheven.
In Nederweert (Limburg) worden op 7 april vijf kalkoenbedrijven die ernstig worden ver-
dacht van besmetting met vogelpest geruimd, evenals de kalkoenbedrijven en andere
pluimveebedrijven in een straal van één kilometer eromheen. Op 8 april wordt besloten de
kalkoenbedrijven in een straal van 10 km preventief te ruimen.2
Het ministerie onderzoekt varkens van gemengde bedrijven, om te bezien of de vogelpest
mogelijk door varkens verspreid kan worden. Dit omdat ook varkens besmet kunnen raken
met AI en het virus in varkens kan veranderen in een hoogpathogene variant.
In het bloed van varkens op vijf gemengde bedrijven in de Gelderse vallei blijken antistof-
fen tegen het virus te zitten. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek kondigt
de minister op 15 april een vervoersverbod af voor varkens in de Gelderse Vallei en de ge-
bieden in Limburg waar vogelpest heerst. Om te voorkomen dat de varkensboeren op de
maatregelen zouden anticiperen, heeft Veerman het vervoersverbod niet met de sector be-
sproken, zo zegt hij in het Kamerdebat.
Op 16 april wordt het eerste geval van vogelpest in België geconstateerd. De Vlaamse autori-
teiten ruimen alle bedrijven binnen een straal van drie kilometer rond het verdachte bedrijf
in het dorp Meeuwen-Gruitrode. Ook al het pluimvee van particulieren in een straal van
één kilometer wordt geruimd.
De AI-crisis laat ook het bedrijfsleven niet ongemoeid. Het beursgenoteerde vis- en vlees-
concern Nutreco komt op 17 april met een winstwaarschuwing. Storteboom, de grootste
Nederlandse kippenslachter, kondigt een reorganisatie aan. Sinds de uitbraak van de vogel-
pest staan twee van de vijf slachterijen stil. Ook andere bedrijven (zoals vleesverwerker Plu-
kon Poultry) kondigen verliezen aan.
De minister geeft in een brief van 15 april aan de Tweede Kamer hoe het vogelpestvirus
vermoedelijk is ontstaan. Naar aanleiding van de positieve uitslag van het monitorings-
onderzoek naar de aanwezigheid van de laagpathogene variant van AI, is materiaal dat in
2002 opgestuurd is naar de Faculteit Diergeneeskunde en nog in de vriezer aanwezig was
door het CIDC onderzocht. Dit materiaal blijkt een laagpathogene variant van het AI-virus
te bevatten. De minister concludeert op basis hiervan dat vermoedelijk vanaf eind 2002
laagpathogeen H7-virus in Nederland aanwezig was. Uit de tracering blijkt dat het zeer wel
denkbaar is dat de infectie door verschillende contacten naar de Gelderse Vallei is verspreid.
2 RCS-verslag 8 april.
26437 9
14. Vermoedelijk is het virus, na te zijn gemuteerd tot een hoogpathogene variant, in de Gel-
derse Vallei uitgebroken.3
Op 17 april neemt de crisis een tragische wending. Een dierenarts uit Rosmalen overlijdt.
Hij was namens de Gezondheidsdienst voor Dieren betrokken bij de bestrijding van vogel-
pest. Na onderzoek blijkt dat het virus, dat de dood van de dierenarts hoogstwaarschijnlijk
heeft veroorzaakt, hetzelfde is dat onder pluimvee heerst. De dierenarts viel buiten het
‘slikken en prikken’-regime dat in het toezichtsgebied geldt, vanwege het feite dat hij als
specialist-dierenarts van de GD alleen buiten het toezichtsgebied werkzaam was.4
Met ingang van 19 april moet iedereen die in direct contact komt met pluimvee op verdach-
te of besmette bedrijven tevens antivirale middelen slikken. De betrokken ministeries van
LNV en VWS kondigen een onderzoek aan naar het ontstaan van de verschillende uitleg
van de gezondheidsrichtlijn voor mensen die betrokken zijn geweest bij de bestrijding van
de vogelpest.
Op 18 april verklaart de minister dat dierentuinen en dierenparken in het ophokgebied AI-
gevoelige dieren mogen vaccineren. De Europese Commissie geeft hiervoor een beschik-
king af.
De vogelpest in België breidt zich verder uit, tot buiten de Vlaamse provincie Limburg.
57 bedrijven in een straal van tien kilometer rondom besmettingshaarden in de provincie
Limburg worden geruimd.
Op 24 april verklaart minister Veerman dat al het pluimvee tussen de A-67 (Eindhoven-
Venlo) en Midden-Limburg wordt geruimd om een buffer te creëren die de uitbreiding van
het virus tot staan moet brengen. Het ministerie verklaart dat circa 15.000 vogels van hob-
bydierhouders in Limburg en Brabant worden geruimd.
Op 29 april stellen de staatssecretaris van VWS en de minister van LNV een onafhankelijke
commissie in die de vragen rond de ziekte en het overlijden van de dierenarts onderzoeken.
De onafhankelijke commissie bestaat uit dr. B.R. Bot en prof. dr. L.G. Thijs.
De minister bericht de Tweede Kamer eind april ook dat onderzoek bij gemengde besmette
bedrijven geen aanwijzingen heeft opgeleverd dat er besmetting heeft plaatsgevonden tus-
sen varkens.
Mei
Begin mei is er een ernstige verdenking van vogelpest in Helenaveen. Anderhalve week la-
ter blijkt het verdachte bedrijf niet besmet te zijn. Er blijkt sprake te zijn van een vergissing
bij de koppeling van de testuitslagen, hetgeen ten onrechte leidt tot een positieve uitslag.5
Drie bedrijven in de omgeving van het bedrijf zijn inmiddels geruimd.
3 De hypothese aangaande de introductie van AI in de Gelderse Vallei is aan het begin van de crisis
actueel geweest, maar blijkt achteraf niet zo waarschijnlijk. Toen er vanuit de ingevroren kalkoen
door het CIDC virus is geïsoleerd, bleek dit type H7N3 te zijn, een ander type dan de uitbraak in
de Gelderse Vallei. Bron: CIDC.
4 Het ‘slikken en prikken’-regime gold alleen binnen de toezichtsgebieden. Voor de specialist-
dierenartsen, die werkzaam zijn buiten het toezichtsgebied, geldt het ‘gewone’ hygiëneregime
(Rapportage Commissie Bot, 5).
5 Persbericht LNV, 12 mei.
26437 10
15. Op 7 mei bericht het ministerie dat zij kratten gaat inzetten om hobbypluimvee te verza-
melen. De minister heeft hiertoe besloten om het ruimen van hobbypluimvee te versnellen.
De hobbydierhouder moet nu zelf de dieren in een krat doen, zodat de VWA/RVV de krat-
ten kan op halen. Ook ontsmetten de hobbydierhouders nu zelf de hokken. De Nederlandse
Belangenvereniging van Hobbydierhouders geeft op haar website tips om ruiming van vo-
gels te vertragen, wanneer mensen hun dieren al hebben aangemeld.
Op 9 mei wordt een bedrijf in het Duitse Schwalmtal op verdenking van vogelpest geruimd.
De Belgische minister Tavernier verklaart dat zijn land de vogelpest onder controle heeft.
In de Gelderse Vallei zijn de meeste hobbydieren geruimd. In Limburg en Noord-Brabant
moeten halverwege mei nog bij 8.000 adressen dieren worden opgehaald. Het is onbekend
hoeveel hobbydierhouders geen melding hebben gemaakt van hun vogels.
Een groep pluimveewetenschappers van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde verklaart dat zij vaccinatie tegen AI een noodzakelijke aanvulling in de
huidige bestrijding van de vogelpestepidemie vinden, zowel voor hobbymatig pluimvee als
voor bedrijfspluimvee. De noodzaak van andere bestrijdingsmethoden zoals ruiming van
besmettingshaarden, compartimentering, één-op-éen transporten, meldingsplicht en der-
gelijke onderschrijven zij nog steeds. Moties van GroenLinks, SP en de Christenunie om
het ruimen te stoppen en het hobbypluimvee te vaccineren, halen geen meerderheid in de
Tweede Kamer.
Juni
Begin juni bieden de staatssecretaris van VWS en de minister van LNV de Tweede Kamer
de rapportage van de commissie-Bot aan, getiteld ‘Onderzoek naar de omstandigheden
rond de ziekte van een dierenarts, en diens overlijden aan aviaire influenza’. De commissie
constateert in haar rapportage dat het ziekteverloop van de dierenarts uniek is gebleken.
Besmetting van mensen met dodelijke gevolgen was tot dan niet bekend (voor het H7N7-
type) en heeft zich nadien ook niet voorgedaan. De dierenarts heeft volgens de commissie
alle voor hem geldende veiligheidsmaatregelen nauwgezet in acht genomen. De slotsom
van de commissie-Bot is dat de dierenarts slachtoffer is geworden van een bijzonder onge-
lukkige samenloop van omstandigheden.
In de maand juni zijn er geen nieuwe uitbraken van het vogelpestvirus. De minister ver-
soepelt begin juni het regime. In een groot aantal gebieden vervalt de ophokplicht en mo-
gen weer evenementen, tentoonstellingen en keuringen worden georganiseerd. De versoe-
pelingen gelden niet voor de vervoersbeperkingsgebieden.
Vanaf 21 juni maakt de minister in de media bekend dat het preventief doden van hobby-
pluimvee stopt. Ook de AID zal niet langer de hobbydierhouders, die hun vogels verborgen
houden, opsporen. De minister geeft aan dat het niet langer noodzakelijk is om door te
gaan als er geen ‘veterinaire noodzaak’ meer is. De mest was afgevoerd van de bedrijven in
de omgeving en daarmee was er geen besmettingsgevaar meer. De hobbydieren binnen een
straal van drie kilometer van een besmet bedrijf moeten nog wel opgehokt blijven.
De Europese Commissie verzacht het exportverbod voor Nederland. Export van pluimvee is
toegestaan, mits dit niet gebeurt vanuit gebieden waar vogelpest heeft geheerst.
26437 11
16. Juli
Vanaf 11 juli mag vanuit geheel Nederland, met uitzondering van de dan geldende ver-
voersbeperkingsgebieden, de export van levend pluimvee en broedeieren weer worden her-
vat.
Augustus
Voordat gebieden kunnen worden vrijgegeven, worden op bedrijven sentineldieren ge-
plaatst en na 21 dagen onderzocht. Indien deze ‘verklikkerkippen’ geen virus hebben opge-
lopen, kan het gebied worden vrijgegeven. Omdat er steeds meer onderzoeken negatief zijn,
heft de minister in de loop van augustus steeds meer vervoersbeperkingsgebieden op. Ver-
voersverboden gelden niet meer en pluimveehouders mogen hun stallen weer gaan gebrui-
ken.
De minister heft op 22 augustus de laatste beperkende maatregelen in de Gelderse Vallei
op. Ook de bedrijven in dat gebied mogen hun stallen weer herbevolken.
2.1.3 Afbouwfase: 22 augustus - heden
Halverwege september bericht de minister de Tweede Kamer over de financiële consequen-
ties voor het Rijk, de bijdrage van de Europese Unie en de stand van zaken ten aanzien van
de financiële afwikkeling van de vogelpestcrisis. Ondernemingen die door de maatregelen
ter bestrijding van de vogelpest in hun voortbestaan worden bedreigd, kunnen een beroep
doen op het Noodfonds MKZ-AI. Op 9 september 2003 zijn er 82 aanvragen ingediend.
De minister meldt de Tweede Kamer op 29 augustus dat de Europese aanbestedingsproce-
dure voor de evaluatie op 22 juli 2003 is gestart. Het eindrapport van deze evaluatie zal in
maart 2004 aan de Tweede Kamer worden gestuurd.
Begin december 2003 neemt de minister uit handen van een delegatie van de Waarheids-
commissie Vogelpest het Zwartboek ‘Vogelpest, het verdriet van Nederland’ in ontvangst.
26437 12
17. 2.2 K ENGETALLEN AI- CRISIS
Totaal aantal besmettingen
In totaal is er gedurende de crisis op 241 locaties een virologische besmetting geconsta-
teerd. In deze gevallen is het virus aangetoond. Daarnaast zijn er 14 serologisch positieve
gevallen gevonden. In deze gevallen zijn antilichamen tegen het virus aangetoond, maar is
geen actief virus gevonden. Onderstaande tabel geeft een onderverdeling van de virologi-
sche en serologische gevallen naar bedrijfsmatig en hobbymatig gehouden pluimvee.
VIROLOGISCH SEROLOGISCH
Totaal 241 14
Waarvan bedrijfsmatig 227 6
Waarvan hobbymatig 14 8
Tabel 2.1 Overzicht aantal besmettingen.
De kaarten 2.1 en 2.2 aan het einde van dit hoofdstuk presenteren het geografische over-
zicht van de locaties van de besmettingen. Rode sterren staan voor virologische besmettin-
gen en blauwe sterren voor serologisch positieve gevallen.
Verloop aantal besmettingen
Onderstaande figuur geeft het verloop weer van het aantal vastgestelde besmettingen gedu-
rende de crisis.
verloop aantal besm ettingen per dag
14
12
10
8
6
4
2
0
11-3-2003
13-3-2003
15-3-2003
17-3-2003
19-3-2003
21-3-2003
23-3-2003
25-3-2003
27-3-2003
29-3-2003
31-3-2003
10-4-2003
12-4-2003
14-4-2003
16-4-2003
18-4-2003
20-4-2003
22-4-2003
24-4-2003
26-4-2003
28-4-2003
30-4-2003
10-5-2003
12-5-2003
14-5-2003
16-5-2003
18-5-2003
20-5-2003
22-5-2003
24-5-2003
26-5-2003
3-3-2003
5-3-2003
7-3-2003
9-3-2003
2-4-2003
4-4-2003
6-4-2003
8-4-2003
2-5-2003
4-5-2003
6-5-2003
8-5-2003
Figuur 2.1 Verloop aantal besmettingen per dag. Bron: VWA/RVV: brongegevens CD ROM Klas-
sieke vogelpest in Nederland 2003, voorlopige cijfers.
In deze figuur zijn zowel de 227 besmettingen van bedrijfsmatig gehouden pluimvee als de
14 besmettingen van hobbymatig gehouden pluimvee opgenomen. Hiervan zijn geen apar-
te overzichten beschikbaar.
26437 13
18. De eerste besmetting werd definitief vastgesteld op 4 maart 2003. De laatste op 23 mei. De
locatie van deze laatste besmetting was al geruimd op 21 april 2003. De laatste ruiming van
een besmettingshaard vond plaats op 11 mei 2003 en was op 12 mei 2003 definitief besmet
verklaard.
Uit de figuur valt af te leiden dat het aantal besmettingen in maart en de eerste helft van
april het sterkst toenam. In mei worden nog maar enkele gevallen vastgesteld.
Verloop aantal ruimingen bedrijfsmatig gehouden pluimvee
Figuur 2.2 geeft het verloop van het aantal ruimingen van bedrijfsmatig gehouden pluim-
vee weer. In deze figuur zijn zowel de ruimingen van besmettingshaarden als de preventie-
ve ruimingen opgenomen.
Aantal ruimingen per dag in aantal locaties
(totaal 1.381 locaties)
70
60
50
aantal locaties
40
30
20
10
0
04-03-03
07-03-03
10-03-03
13-03-03
16-03-03
19-03-03
22-03-03
25-03-03
28-03-03
31-03-03
03-04-03
06-04-03
09-04-03
12-04-03
15-04-03
18-04-03
21-04-03
24-04-03
27-04-03
30-04-03
03-05-03
06-05-03
10-05-03
13-05-03
16-05-03
21-05-03
26-05-03
04-06-03
datum 14-06-03
Figuur 2.2 Aantal ruimingen per dag in aantal locaties. Bron: VWA/RVV: brongegevens CD ROM
Klassieke vogelpest in Nederland 2003, voorlopige cijfers.
Uit deze grafiek valt af te lezen dat de eerste ruiming wordt afgerond op 4 maart. De laatste
preventieve ruiming vindt volgens de figuur plaats op 16 juni 2003.
26437 14
19. Verloop ruimingen hobbymatig gehouden pluimvee
Figuur 2.3 geeft het cumulatieve verloop van het aantal ruimingen van hobbymatig gehou-
den pluimvee weer.
Cumulatief aantal geruimde hobbylocaties in de tijd
totaal 16.521 locaties
18000
16000
14000
aantal geruimde hobbylocaties
12000
10000
8000
6000
4000
2000
0
5-3-03
12-3-03
19-3-03
26-3-03
2-4-03
9-4-03
16-4-03
23-4-03
30-4-03
7-5-03
14-5-03
21-5-03
28-5-03
4-6-03
11-6-03
datum
Figuur 2.3 Aantal geruimde hobbylocaties per dag. Bron: VWA/RVV: brongegevens CD ROM
Klassieke vogelpest in Nederland 2003, voorlopige cijfers.
De eerste ruiming van hobbymatig gehouden pluimvee vond plaats op 5 maart 2003. Tot
aan 23 maart vinden er in totaal 9 ruimingen plaats. Vanaf 23 maart loopt het aantal rui-
mingen snel op. Volgens deze gegevens van VWA/RVV komt het aantal geruimde hobbylo-
caties op 16.521. De laatste ruiming vindt plaats op 17 juni 2003.
26437 15
20. Cumulatief verloop geruimde dieren door welzijnsopkopen
Figuur 2.4 geeft het verloop aan van het aantal opgekochte dieren via de zogenaamde ‘wel-
zijnsopkoopregeling’. Deze hebben met name tussen half april en half mei plaatsgevonden.
Er zijn in totaal op 109 locaties dieren opgekocht in het kader van de welzijnsopkoop.
Figuur 2.4 Cumulatief verloop aantal geruimde dieren in de welzijnsopkoop. Bron: VWA/RVV
opkooplijst d.d. 20 juni 2003.
26437 16
21. Aantallen geruimde dieren
In tabel 2.2 geven we een indruk van het aantal geruimde dieren. In totaal zijn er ongeveer
30 miljoen dieren geruimd in het kader van de bestrijding van de AI-crisis. Dat bedraagt
zo’n 30% van de totale pluimveestapel in Nederland.
Categorie Aantallen
Aantal geruimde dieren 25.134.343
Aantal geruimde dieren bij welzijnsopkopen 4.477.426
Aantal geruimde hobbydieren 175.035
Totaal aantal geruimde dieren t.g.v. AI-crisis 2003 (benadering) 30 mln.
Tabel 2.2 Overzicht geruimde dieren. Bron: LASER.
26437 17
22. 2.3 G EOGRAFISCH VERLOOP AI- CRISIS
Op 28 februari 2003 worden de eerste uit-
braken van AI gedetecteerd bij zes pluim-
veebedrijven in Scherpenzeel, Renswoude
en Barneveld. In het kaartje hiernaast zijn
deze weergegeven.
In de dagen na 28 februari breidt het virus
zich steeds sneller uit onder bedrijven in
deze en omliggende gemeenten. Pluimvee-
bedrijven in aangrenzende gemeenten zoals
De Glind, Lunteren, Woudenberg, Leusden
en Achterveld raken in de eerste weken van
maart ook besmet. In de weken hierna
breidt het virus zich vanuit de Gelderse
Vallei gezien uit naar het oosten en het zui-
den.
Op 4 april wordt een kalkoenbedrijf in
Ospel (Limburg) ernstig verdacht van
vogelpest. Drie dagen later, op 7 april,
wordt officieel vogelpest bij dit bedrijf
vastgesteld. Hiermee is het virus overge-
slagen naar Limburg en Noord Brabant.
In het kaartje hiernaast zijn de eerste
drie besmettingen in Ospel en Neder-
weert weergegeven.
Het aantal besmettingen neemt ook in
deze regio snel toe: in de maand april
raakt een reeks bedrijven in deze omge-
ving besmet, zoals in Heythuysen, Neer
en Kelpen.
Na de maand april komen er nog maar
weinig nieuwe besmettingen bij: de cri-
sis lijkt onder controle. De laatste besmetting wordt vastgesteld op 23 mei in Kelpen (Lim-
burg). Overigens is deze al op 21 april preventief geruimd.
2.4 K OSTEN AI- CRISIS
De kosten die ten gevolge van de uitbraak van AI zijn ontstaan, bedragen circa € 270 mil-
joen. Deze kosten bestaan hoofdzakelijk uit tegemoetkomingen in de schade en uitvoe-
ringskosten. De EU betaalt 50% van de tegemoetkomingen en 50% van een deel van de uit-
voeringskosten. Op basis van het convenant ‘bestrijding besmettelijke dierziekten’ gesloten
in 2000 tussen Rijk en PBO’s, draagt de pluimveesector € 11,3 miljoen bij. Het overige deel
van de kosten wordt gefinancierd door het Rijk.
26437 18
23. De kosten als gevolg van de economische schade vormen geen onderdeel van dit onderzoek.
Schattingen van het Landbouw Economisch Instituut (LEI), gemaakt ten tijde van de crisis,
bedragen enkele honderden miljoenen euro’s.6 Deze geraamde kosten zijn volgens het LEI
redelijk representatief voor de werkelijk geleden schade.
Kaart 2.1 Topografisch overzicht van de besmette locaties.
6 Ketenconsequenties van de uitbraak van vogelpest, LEI, maart 2003.
26437 19
25. 3. JURIDISCHE, VETERINAIRE EN MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT TEN
TIJDE VAN DE UITBRAAK VAN VOGELPEST
In dit hoofdstuk gaan we in op de juridische, veterinaire en maatschappelijke context ten
tijde van de uitbraak van de vogelpestcrisis. In paragraaf 3.1 beschrijven we het (inter)natio-
nale wettelijk kader voor de bestrijding van AI. Hierbij gaan we in op de EU-regelgeving,
het Nederlandse juridisch kader en de relatie tussen lidstaat en EU bij een uitbraak van een
besmettelijke dierziekte.
Paragraaf 3.2 beschrijft vervolgens de veterinaire organisatie in het kader van dierziekten in
Nederland, het signaleringssysteem op papier en het bestaande veterinaire inzicht ten aan-
zien van AI dat bestond ten tijde van de uitbraak. Ook geven we in deze paragraaf een over-
zicht van de bestrijdingsstrategie die op papier bestond en gaan we in op de verantwoorde-
lijkheidsverdeling tussen de overheid en de sector bij de bestrijding van een dierziekte.
Paragraaf 3.3 geeft een schets van de maatschappelijke context ten tijde van de uitbraak van
AI. Paragraaf 3.4 en 3.5 beschrijven respectievelijk de pluimveesector en de organisatie van
hobbydierhouders. Dit hoofdstuk sluit af met een paragraaf analyse en beoordeling.
3.1 J URIDISCHE CONTEXT : WET - EN REGELGEVING ( INTER ) NATIONAAL
In deze paragraaf beschrijven we het juridisch kader dat bestaat ten behoeve van (de bestrij-
ding van) klassieke vogelpest. Voor een belangrijk deel wordt dit kader bepaald op interna-
tionaal niveau, door wet- en regelgeving van de Europese Unie.
3.1.1 Internationaal wettelijk kader van de bestrijding van AI
A. Office international des Epizooties (OIE)
De OIE is een internationale organisatie die wereldwijd de stand van zaken met betrekking
tot de diergezondheid, besmettelijke dierziekten en dierziektebestrijding inzichtelijk en
transparant maakt door middel van het zogenoemde world animal health information sys-
tem. In totaal zijn 162 landen aangesloten. Ook alle EU-lidstaten zijn lid van de organisatie.
De aangesloten landen verplichten zich de zogenoemde lijst-A-ziekten7, waaronder hoog
pathogene aviaire influenza (HPAI), onmiddellijk te melden en met de grootst mogelijke
kracht te bestrijden.8 Uitbraak van een lijst-A-ziekte betekent in ieder geval dat maatregelen
genomen worden in het internationale handelsverkeer in dieren en dierlijke producten, die
de verspreiding van de ziekte naar andere landen moet voorkomen.
De door de OIE op de verschillende onderwerpen vastgestelde normen werken vaak door in
de EU-regelgeving.
7 Dit zijn ziekten die zich bij uitbraak zeer snel kunnen verspreiden en die grote sociaal-
economische gevolgen kunnen hebben of die grote risico’s voor de volksgezondheid kunnen
hebben.
8 Pluimveehouderij en besmettelijke dierziekten: inventarisatie van kennis en dilemma’s, 8, Wa-
geningen UR, 2003.
26437 21
26. Jaarlijks publiceert de OIE de Terrestrial Animal Health Code. Hoofdstuk 2.1.14.2 van de terrestrial
Animal Health Code 2003 definieert onder andere de voorwaarden om de titel ‘HPAI-vrij land’ te kun-
nen voeren. Ten slotte geeft de code aan welke maatregelen de aangewezen (veterinaire) bestuursorga-
nen zouden moeten treffen in het kader van import of doorvoer van verschillende AI-gevoelige dieren
en -producten.
B. EU-regelgeving
De Europese regelgeving voor de bestrijding van de AI-crisis bestaat voornamelijk uit richt-
lijnen en beschikkingen.9
Relevante richtlijnen
Richtlijn 92/40/EEG10 van de Raad van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maat-
regelen voor de bestrijding van aviaire influenza.
Richtlijn 89/662/EEG van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommu-
nautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandkoming van de interne markt.
Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische con-
troles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in
het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt.
Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke
voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van
pluimvee en broedeieren.
Richtlijn 92/40 bevat de communautaire maatregelen die bij het uitbreken van HPAI bij
pluimvee moeten worden toegepast. Met andere woorden, deze richtlijn is te kenschetsen
als de bestrijdingsrichtlijn (HP)AI.
Voor de definitie van pluimvee wordt verwezen naar Richtlijn 90/539/EEG. Deze richtlijn
regelt het intracommunautaire handelsverkeer van pluimvee en broedeieren; het is met an-
dere woorden een ‘handelsrichtlijn’.11 Onder pluimvee wordt in de richtlijn verstaan: kip-
pen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten en patrijzen, die
in gevangenschap worden opgefokt of gehouden voor de fokkerij, voor de productie van
vlees of van consumptie-eieren of om in het wild te worden uitgezet.
De volgende box geeft een overzicht van de belangrijkste aspecten in de bestrijdingsrichtlijn
(92/40/EEG).
9 De Richtlijnen van de EC zijn voor de lidstaten verbindend ten aanzien van het binnen een be-
paalde termijn te bereiken resultaat; aan de nationale instanties wordt echter de bevoegdheid ge-
laten vorm en middelen te kiezen. Richtlijnen moeten overeenkomstig de procedures in de af-
zonderlijke lidstaten in nationale wetgeving worden omgezet.
Beschikkingen van de EC zijn verbindend in al hun onderdelen voor degenen tot wie zij zijn ge-
richt. Beschikkingen kunnen tot één of tot alle lidstaten, tot ondernemingen of tot personen ge-
richt zijn.
10 PbEG L 167.
11 Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke
voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van
pluimvee en broedeieren.
26437 22
27. E URO P ES E BE S TR I J D IN GSRI C H T L IJ N AI, 92/40/EEG
Richtlijn 92/40/EEG regelt op hoofdlijnen de volgende zaken:
Plicht tot melding van (een vermoeden van) de dierziekten
Maatregelen bij een vermoeden dat sprake is van besmetting met AI
Maatregelen bij een bevestiging van een besmetting van de ziekte, zoals doding van dieren
Maatregelen op contactbedrijven
Instelling van zogenoemde beschermingsgebieden (3 km) en toezichtsgebieden (10 km); in deze
gebieden gelden onder meer vervoersverboden en andere stringente maatregelen ter voorko-
ming van verspreiding van de ziekte
Het uitgangspunt van een vaccinatieverbod (inclusief de voorwaarden waaronder noodvaccinatie
mogelijk is)
De rol van het PVC (het tegenwoordige SCFCAH, het Standing Committee for the food chain
and animal health)
In de bijlagen van de richtlijn zijn onder meer de verplichte tests voor het diagnosticeren
van AI opgenomen en de procedure voor het reinigen en ontsmetten van een besmet be-
drijf.
De twee andere richtlijnen gaan over controles in het intracommunautaire handelsverkeer
in (respectievelijk) producten van dierlijke oorsprong (89/662) en in levende dieren
(90/425). In deze beide richtlijnen zijn zogenoemde vrijwaringsartikelen opgenomen (res-
pectievelijk artikel 9 & 10). Deze artikelen verplichten de lidstaten om elkaar te vrijwaren
van de verspreiding van dierziekten. Dit moeten lidstaten onder meer doen door:
onmiddellijk de door de communautaire voorschriften aangewezen bestrijdings- of
preventiemaatregelen ten uitvoer te leggen, of
elke andere maatregel te nemen die de lidstaat passend acht.
Naast bovenstaande richtlijnen wordt het juridisch kader gevormd door verschillende be-
schikkingen die worden uitgevaardigd door de Europese Commissie. Beschikking
90/424/EEG regelt zo bijvoorbeeld de voorschriften inzake de financiële bijdrage van de
Gemeenschap in de maatregelen die moeten worden getroffen op basis van de bestrijdings-
richtlijn AI (92/40/EEG).12
Gedurende de AI-crisis is een groot aantal beschikkingen uitgevaardigd. De beschikkingen
gaan in het algemeen in op maatregelen die moeten worden getroffen in het kader van de
bestrijding van de AI-crisis. Het kan hierbij gaan om door Nederland genomen maatregelen
die bevestigd en aangevuld worden of om maatregelen en voorwaarden (bijvoorbeeld voor
specifieke ontheffingen) die niet in de bestrijdingsrichtlijn zijn uitgewerkt.
12 Krachtens artikel 3, lid 4, van Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffen-
de bepaalde uitgaven op veterinair gebied, kan de Commissie bepalen welke maatregelen door de
betrokken lidstaat moeten worden genomen om het welslagen van de [bestrijdings]actie te waar-
borgen (2003/290/EG).
26437 23
28. 3.1.2 Nationaal wettelijk kader van de bestrijding van AI
Evenals op Europees niveau bestaan in het kader van de diergezondheid in Nederland ook
een groot aantal wetten, AMVB’s en ministeriële regelingen. Over het algemeen zijn regels
in dit kader sterk gedetailleerd. De Nederlandse wet- en regelgeving is vaak gebaseerd op of
gekoppeld aan EU-verordeningen, -richtlijnen of –beschikkingen.
Gezondheids- en Welzijns Wet voor Dieren (GWWD)
De inhoudelijke bepalingen uit de voornoemde EU-richtlijnen zijn onder meer geïmple-
menteerd in de GWWD. De GWWD is een kaderwet. Dat betekent dat onderdelen van de
GWWD worden uitgewerkt in AMVB’s en Ministeriële regelingen.
De Nederlandse basis voor regelgeving voor de preventie en de bestrijding van dierziekten,
waaronder AI, ligt vast in Hoofdstuk II, Afdeling 3 van de GWWD. In de onderstaande box
zijn de voor de bestrijding van de AI-crisis meest relevante artikelen opgesomd.
D E G E Z O N DH E I D S - EN W EL Z I J NS W ET V O OR D IER E N
Artikel 17. Dit artikel biedt de mogelijkheid om diverse preventieve maatregelen te treffen om te
voorkomen dat een besmettelijke ziekte zich verspreidt. Hieronder vallen bijvoorbeeld vaccinatie,
de instelling van een fokverbod, het onschadelijk maken van producten die drager van smetstoffen
kunnen zijn, een verbod om bedrijven te betreden, e.d. Dit artikel bepaalt ook dat wanneer een be-
smettelijke dierziekte is aangewezen in overeenstemming met de minister van VWS, de voorgaan-
de maatregelen in overeenstemming met die minister worden gesteld.
Artikel 18. Dit artikel biedt de mogelijkheid om voor (delen van) Nederland het op een bepaalde
plaats bijeenbrengen van aangewezen categorieën of soorten dieren te verbieden, te schorsen of te
onderwerpen aan zekere regels.
Artikel 19. Dit artikel regelt de meldingsplicht van houders van dieren die verschijnselen van een
besmettelijke dierziekte vertonen of van dieren waarvan kan worden aangenomen dat ze in de gele-
genheid zijn geweest om te worden besmet. Artikel 29 stelt dat alle houders van zieke of verdachte
dieren erop toe moeten zien dat deze hun verblijfplaats niet verlaten.
Artikel 21. Dit artikel stelt dat de minister zo spoedig mogelijk besluit tot het nemen van de door
hem nodig geachte maatregelen tot bestrijding van een besmettelijke dierziekte en dat de minister
de burgemeester van de gemeente, waarop de maatregelen betrekking hebben, onmiddellijk hier-
van in kennis stelt. Ten slotte stelt dit artikel dat de minister indien de situatie daarom vraagt, deze
maatregelen kan nemen zonder die van tevoren op schrift te stellen. In dat geval moet de minister
deze maatregelen wel alsnog zo spoedig mogelijk op schrift stellen en bekendmaken.
Artikel 22. Dit artikel biedt de basis om met name op bedrijfsniveau verschillende bestrijdings-
maatregelen te treffen zoals doding van besmette en verdachte dieren, het ophokken en afzonderen
van dieren, het reinigen en ontsmetten van bedrijven.
Artikel 30. Op grond van dit artikel kunnen vervoersverboden worden ingesteld betreffende dieren,
producten, voertuigen en andere voorwerpen die dragers kunnen zijn van smetstoffen.
Artikel 31. Op grond van dit artikel kunnen de bestrijdingsregelingen direct na hun bekendmaking
in werking treden. Deze regelingen hoeven niet in de Staatscourant bekend te worden gemaakt.
Bekendmaking kan (ook) op andere wijze, bijvoorbeeld via de media.
Artikel 100. Dit artikel regelt de meldingsplicht van dierenartsen en van ‘een ieder die in het kader
van werkzaamheden die in een onderzoeksinstelling worden verricht, gevallen van besmettelijke
dierziekten opmerkt’. Wanneer deze personen weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat een
dier verschijnselen vertoont van een besmettelijke dierziekte, dat een dier is aangetast door een be-
smettelijk dierziekte of drager van smetstof is, moeten zij dit terstond melden bij de daarvoor aan-
gewezen ambtenaar.
26437 24
29. Door de jaren heen is mede als gevolg van ervaringen met eerdere crises een aantal wijzi-
gingen doorgevoerd in de GWWD.13 Belangrijke wijziging in dit kader is het terugtreden
van de burgemeester bij de bestrijding van besmettelijke dierziekten. Voor de wetswijziging
van 30 januari 2002 was aan de burgemeester in de GWWD een aantal formele bevoegd-
heden toebedeeld. Veehouders en dierenartsen moesten zo bijvoorbeeld verschijnselen van
besmettelijke dierziekten aangeven bij de burgemeester. Ook had deze taken en bevoegd-
heden in het kader van bestrijdingsmaatregelen (bijvoorbeeld: het ter beschikking stellen
van ontsmettingsmiddelen, het verlenen van ontheffingen en het uitvaardigen van ophok-
verplichtingen). Thans zijn deze bevoegdheden en taken aan de minister toegewezen. De
achtergrond van deze wetswijziging is dat de bestrijding van besmettelijke dierziekten in
hoge mate een nationaal en internationaal karakter heeft.
Een andere belangrijke wijziging betreft de nieuwe zorgplichtbepaling die zich richt op het
voorkomen van de verspreiding van besmettelijke dierziekten. Met deze laatste wijziging is
meer verantwoordelijkheid gelegd bij de houders van dieren bij het voorkomen van de ver-
spreiding van besmettelijke dierziekten. Overtreding van deze zorgplichtbepaling is (in zo-
verre deze overtreding opzettelijk wordt begaan) een misdrijf.
Naast de GWWD is de Destructiewet relevant in het kader van (de bestrijding van) AI. Deze
wet stelt in het kader van de dier- en volksgezondheid regels over de vernietiging en ver-
werking van ondeugdelijk materiaal van dierlijke herkomst.14 Hierbij kan gedacht worden
aan kadavers en slachtafval. Deze wet richt zich op het stadium vanaf de slachtfase en ligt
daarmee (min of meer) in het verlengde van de GWWD. Rendac heeft de wettelijke taak de
kadavers op te halen en te verwerken.
3.1.3 Relatie EU-lidstaat bij een uitbraak van een besmettelijke dierziekte
Wanneer een besmettelijke dierziekte uitbreekt, is de getroffen lidstaat verplicht om dit di-
rect te melden aan de Europese Commissie en de andere lidstaten. Tevens is de getroffen
lidstaat verplicht om de voorgeschreven bestrijdings- en preventiemaatregelen te treffen.15
Richtlijn 92/40/EEG bepaalt welke bestrijdingsmaatregelen ten minste genomen moeten
worden in het kader van een uitbraak van vogelpest. Er is met andere woorden sprake van
zogenoemde minimumharmonisatie.16 Dit betekent dat de communautaire wetgeving ten
aanzien van de vogelpest de ruimte laat om strengere regelingen te treffen dan de Europese,
indien die maatregelen noodzakelijk worden gevonden in het kader van de effectieve be-
strijding van de ziekte. Om strengere maatregelen te kunnen treffen, geldt wel dat voldaan
moet worden aan de voorwaarden, die de Europese Commissie hieraan stelt voortvloeiend
uit Europees recht.
13 Zie onder meer: Preadvies voor de Vereniging voor Agrarisch Recht, Walsweer.
14 Wet van 21 februari 1957, tot regeling van het door verwerking tot nuttige producten onschadelijk
maken van ondeugdelijk materiaal van dierlijke herkomst (Destructiewet, opschrift). Onder de-
structiemateriaal wordt in deze wet verstaan: laag-, hoog-, en gespecificeerd hoog-risico-materiaal
(artikel 1, Destructiewet).
15 Artikel 10, 90/425/EEG.
16 Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 807, nr. 56.
26437 25
30. Op basis van de vrijwaringsartikelen (artikel 9/ 89/662/EEG en artikel 10/90/425/EEG) is
Nederland bovendien verplicht tot het nemen van alle maatregelen - die de lidstaat passend
acht - om andere lidstaten te vrijwaren (mits deze maatregelen niet in strijd zijn met de es-
sentiële basismaatregelen van de richtlijn en de Europese regels voor vrijhandelsverkeer).
Voor het nemen van deze maatregelen moet dan wel een veterinaire noodzaak bestaan.
De maatregelen die de lidstaat neemt op grond van Richtlijn 90/425/EEG, moeten onver-
wijld aan de Europese Commissie en aan de andere lidstaten worden meegedeeld (artikel
10).
De commissie kan deze nadere maatregelen vaststellen in de context van de richtlijn
90/425/EEG.17 Voor het vaststellen van maatregelen geldt de procedure via het Standing
Committee for the Food Chain and Animal Health (SCFCAH). Hetzij op initiatief van de
commissie, hetzij op initiatief van de lidstaat worden ontwerpmaatregelen ter advies voor-
gelegd aan het SCFCAH. In dit Comité zijn alle Chief Veterinary Officers (CVO’s) uit de
lidstaten vertegenwoordigd. Op Europees niveau zijn de CVO’s daarmee verantwoordelijk
voor advisering in het kader van veterinaire aspecten van dierziektebestrijding en voedsel-
veiligheid.18 De Europese Commissie stelt de maatregelen vast. Hiermee zijn de maatrege-
len bindend voor de lidstaat.
Mocht het SCFCAH de maatregelen echter niet overnemen of niet (binnen een zekere ter-
mijn) een advies hebben uitgebracht, dan dient de Europese Commissie het voorstel van
maatregelen in bij de Raad, die vervolgens over het voorstel stemt.
In de praktijk worden voorstellen voor te nemen maatregelen van een lidstaat of de com-
missie zelf in ambtelijk vooroverleg tussen lidstaat en ambtenaren van de commissie be-
sproken. Hieruit komen voorstellen die vervolgens door de commissie worden aangeboden
ter advies aan het SCFCAH. In de praktijk neemt de Europese Commissie het advies van
het SCFCAH vrijwel altijd over.
Uit bovenstaande volgt dat het besluitvormingsproces omtrent maatregelen in het kader van
de bestrijding van een besmettelijke dierziekte op Europees niveau in de praktijk gedepoli-
tiseerd is. Betrokkenen duiden het resultaat van deze procedure ook wel als ‘agreed decisi-
ons’, waarbij de Europese regelgeving het algemene kader vormt.
17 Artikel 10, 90/425/EEG. Het SCFCAH is het voormalig Permanent Veterinair Comité.
18 De Nederlandse CVO is verantwoordelijk voor het beheersen van dierziekten en voor certificering
van dieren en dierlijke producten. De CVO wordt hierbij onder meer ondersteund door de
VWA/RVV. Internationaal vertegenwoordigt de CVO Nederland (www.minlnv.nl).
26437 26
31. 3.2 V ETERINAIRE CONTEXT
3.2.1 Veterinaire organisatie
De veterinaire organisatie ten aanzien van dierziekten wordt ook wel aangeduid met de
term veterinair complex. Dit is het geheel van partijen dat een rol heeft bij het voorkomen
van dierziekten, de bestrijding van dierziekten en/of over (wetenschappelijke) kennis be-
schikt ten aanzien van dierziekten.
Binnen dit veterinair complex is een aantal categorieën van partijen te onderkennen:
Beleidsmakers, LNV en de Europese Unie.
Uitvoeringsorganisaties, zoals VWA/RVV, LASER, AID.
(Pluimvee)Dierenartsen.
De Gezondheidsdienst voor Dieren (GD).
Wetenschappelijke (onderzoeks)instituten, zoals Wageningen UR, waarbinnen het
CIDC het voor AI meest relevante instituut is, de faculteit diergeneeskunde van de
Universiteit Utrecht en de afdeling Virologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Hiernaast hebben de sector en hobbyhouders (zowel in georganiseerd verband als individu-
eel) hun eigen rol en verantwoordelijkheid.
De minister van LNV is het bevoegd gezag op het gebied van voorkoming van crises en cri-
sisbestrijding. Ten aanzien van de te kiezen aanpak dient de minister binnen de kaders te
blijven die de Europese Unie stelt. Over het gevoerde beleid wordt verantwoording aan de
Tweede Kamer afgelegd.
De uitvoeringsorganisaties hebben allen hun eigen rol en verantwoordelijkheid ten aanzien
van signalering, monitoring en uitvoering van de crisisbestrijding. AID richt zich met name
op de handhaving, LASER op de administratieve en financiële afwikkeling en VWA/RVV op
de veterinaire uitvoering. De VWA/RVV beschikt hiertoe over zo’n 90 dierziektedeskundi-
gen. Dit zijn dierenartsen in dienst van de VWA/RVV die speciaal opgeleid zijn voor het
afwikkelen van verdenkingen van aangifteplichtige besmettelijke dierziekten. De opleiding
wordt grotendeels gegeven door het CIDC.
In Nederland zijn ongeveer 25 officieel erkende pluimveedierenartsen fulltime actief. Daar-
naast zijn er nog ongeveer 45 parttime officieel erkende pluimveedierenartsen actief. Hier-
mee wordt een groot deel van alle pluimveebedrijven bediend. De eerste verantwoordelijk-
heid voor signalering van dierziekten ligt bij de ondernemer zelf. De ondernemer waar-
schuwt zijn dierenarts en deze stelt een diagnose. Dierenartsen kunnen desgewenst onder-
zoek laten doen bij de GD. De GD werkt in opdracht van zowel publieke als private op-
drachtgevers aan onder meer diagnostiek en (monitorings)programma’s. Echter, bij een
vermoeden van een lijst-A-ziekte dient dit direct bij het Centraal Meldpunt Dierziekten ge-
meld te worden en mogen dierenartsen niet zelf onderzoek doen.
Het CIDC levert de officiële diagnose. Het CIDC is het onafhankelijke veterinaire referen-
tie-instituut en voert wettelijke onderzoekstaken uit voor LNV. CIDC is onder meer verant-
woordelijk voor de diagnostiek, onderzoek en advisering voor de controle en bestrijding van
meldingsplichtige infectieziekten bij onder andere landbouwhuisdieren.
26437 27
32. Relevant is hier ten slotte nog een korte beschrijving van de contacten tussen dierenartsen
en pluimveesector. Een pluimveebedrijf heeft in principe één dierenarts(praktijk) als vaste
dierenarts. Een pluimveehouder is niet verplicht om zijn pluimvee regelmatig door een die-
renarts te laten controleren op ziektebeelden. Bij legbedrijven van consumptie-eieren be-
staat doorgaans sporadisch toezicht. In overige deelsectoren uit de pluimveesector wordt
wel veel vaker periodiek gecontroleerd (bijvoorbeeld in het kader van entingen, certificering,
en dergelijke): vrijwel alle grote, professionele pluimveebedrijven in Nederland laten zich
daar regelmatig controleren door een dierenarts.
Voor de pluimveesector geldt wellicht meer dan voor andere sectoren dat voorlichters op het
gebied van diervoerder, sociaal-economisch ondernemen, technische begeleiding, etc. een
bedrijf bezoeken. Ten slotte zorgt de sterke vertrouwensband tussen pluimveehouder en
dierenarts ervoor dat dierenartsen als adviseur van het bedrijf optreden en uit dien hoofde
ook pluimveebedrijven buiten hun eigen klantenkring, in andere regio’s, bezoeken om het
bedrijf te adviseren over bijvoorbeeld aankoop van dieren.
3.2.2 Veterinair inzicht AI
In de periode voor de uitbraak van vogelpest had (wetenschappelijk) onderzoek naar AI
nauwelijks prioriteit. Dit kan mede worden verklaard door het feit dat het risico op AI laag
werd ingeschat, omdat de ziekte AI al sinds het begin van de twintigste eeuw niet meer in
Nederland was voorgekomen. Op het moment van uitbraak was er hierdoor beperkte kennis
over onder andere de verspreiding van AI, de mutatie van laagpathogeen naar hoogpatho-
geen en de effecten van een AI-virus voor de volksgezondheid.
Op een aantal fronten werd aan kennisontwikkeling op het gebied van AI gedaan. Het
CIDC participeert in een Europees Netwerk waar AI regelmatig op de agenda stond en
kennisuitwisseling plaatsvond (mede in relatie tot de uitbraak van laagpathogene AI in Ita-
lië). Op het CIDC wordt hiernaast onderzoek uitgevoerd naar de transmissie van laag en
hoog pathogene AI-virussen. Tevens is AI opgenomen in de opleiding tot dierziektedes-
kundige.
Ten tijde van de uitbraak liep een aantal onderzoeken naar AI via Wageningen UR, het
CIDC en de Universiteit Utrecht. Zo liep ten tijde van de AI-uitbraak in opdracht van LNV
een onderzoek naar andere dodingsmethoden dan het in het draaiboek genoemde blauw-
zuur(gas). Onderzoeken waren deels in voorbereiding in de periode vlak voor de uitbraak
van AI, maar nog niet afgerond. Tenslotte is de Erasmus Universiteit Rotterdam sinds een
aantal jaren bezig met een monitoringssysteem ten aanzien van trekvogels in Nederland.
Op deze manier wordt inzicht verkregen in welke influenzavirussen in Nederland terecht
kunnen komen.
Veel van onze gesprekspartners geven aan dat in Nederland de kennis over het AI-virus in
algemene zin voorhanden is. Het is algemeen bekend dat iedere vogel in principe gevoelig
is voor het AI-virus en daarmee drager kan zijn. Het is echter niet te voorspellen welke die-
ren ook daadwerkelijk ziek worden. Deels is dit afhankelijk van de verschijningsvorm van
het virus en de fysieke toestand van de dieren. Er is niet bij elk pluimveeras of pluimvee-
soort experimenteel onderzoek gedaan naar de relatie tussen verschijningsvorm en ziekte-
verschijnselen en de rol in de verspreiding van AI.
26437 28