SlideShare ist ein Scribd-Unternehmen logo
1 von 11
Herman Pleij heeft tijdens de Pensioen expeditie op 16 november 2010 te Zeist een
inhoudelijke bijdrage geleverd onder de titel ’Dat maak ik zelf wel uit’.

Onderstaand artikel vormt de leidraad voor meerdere van zijn (toekomstige) lezingen. De
samenvatting van het verhaal vindt u onderstaand.



DAT MAAK IK ZELF WEL UIT!

Over de toenemende eigengereidheid in de vaderlandse samenleving

Herman Pleij
Zelfbeklag, klagen en kritiek staan in hoog aanzien in de vaderlandse geschiedenis en
kennen veel deelnemers. Een dergelijke inzet stuurt nog steeds het publieke debat, zelfs nog
meer door de nieuwe uitingsvormen dankzij internet. Steeds meer mensen kunnen meedoen
en worden gestimuleerd een duit in het zakje te doen door de aandacht van politici voor deze
golven van directe participatie. Maar al eeuwen terug begon het oeverloze geruzie over
alleen al de kosten en de werkverdeling met betrekking tot de afwatering van het gebied. En
die vrije kritiekrelatie kwam voort uit individuele vrijheidszin en een alomvattend gevoel van
gelijkwaardigheid. Een geleerde als de jurist Hugo de Groot legde een dergelijk zelfbeeld al
vast in 1610, als beslist en onwrikbaar ijkpunt voor het wezen van de bewoners van de
Republiek. Met die vrijheid bedoelde hij vooral de keuze om zich naar eigen goeddunken te
kunnen ontplooien, zonder dwang van bovenaf.
        In de loop der tijden heeft deze neiging nogal wat zelfzuchtige kanten gekregen - voor
alles moet een tol betaald worden. De doorgegeven cultuur van ‘dat maak ik zelf wel uit’
heeft er waarschijnlijk ook toe geleid dat buren elkaar het licht niet in de ogen gunnen
vanwege een overhangende tak. Alles in Nederland begint met conflicten of leidt daar snel
naartoe. Daarbij kan de eigenzinnige betweterij hoog oplopen. Biedt de mondiale
wetenschap een vaccinatieprogramma aan voor jonge meisjes ter voorkoming van
baarmoederhalskanker, dan grijpt de eerste de beste huisvrouw naar de laptop en laat het
land weten hoe de vork écht in de steel steekt. Ze heeft van kwalijke bijwerkingen gehoord
en andere risico’s, dus je moet wel gek zijn om je dochter daaraan bloot te stellen. Meteen
komt meer dan de helft van de doelgroep niet opdagen. Zo simpel valt honderd jaar
medische vooruitgang in Nederland te blokkeren: eerst nog eens zien, dat maak ik zelf wel
uit, daar ga ik zelf over, maak dat je moeder wijs.
        De actie past binnen de hier al langer bekende therapieontrouw, die volgens recent
onderzoek zijn weerga in de wereld niet kent. Na de huisarts met behulp van Google
geïnformeerd te hebben over wat men mankeert en welke medicamenten daarvoor het
meest geschikt zijn, worden deze afgehaald bij de apotheek. Thuis oordeelt de patiënt dan
aan de hand van de bijsluiter, dat hij zich beter tot een half pilletje per dag kan beperken in
plaats van de voorgeschreven twee, gezien de in het vooruitzicht gestelde risico’s. Maar een
ander kan evengoed besluiten om er toch maar meteen drie te nemen, want dan word je
gauwer weer gezond. En voel je je halverwege de kuur weer goed, dan gooi je de rest
gewoon weg, want beter is beter en degene die dat het best kan weten ben jezelf. Door dit
eigengereide optreden worden er jaarlijks voor tientallen miljoenen euro’s medicijnen

                                                                                              1
weggegooid. Dat vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en is tevens een
schandalige aanslag op het toch al problematische budget van de zorg. Maar bovendien
hoort men zich de ogen uit de kop te schamen in het licht van de schaarste aan medicijnen
in ontwikkelingslanden.
        De invoering van het rookverbod in de Horeca riep eenzelfde verzet op. Toch is
duidelijk dat het binnen afzienbare tijd overal rookvrij zal zijn in openbare gebouwen, cafés
en restaurants inbegrepen. Maar uit onderzoek bleek dat die maatregel vooral in Nederland
onverdraaglijk gevonden werd, vooral rond wijk- en stamkroegen. Het verzet verliep heel
emotioneel, alsof onschuldige individuen zomaar uit hun huis gezet werden. Zo voelde het
kennelijk ook. De verantwoordelijke minister ontwierp een tussenregeling om zulke verlengde
huiskamers alsnog te ontzien en in de eigen nicotinedampen te laten gaarkoken: ik maak zelf
wel uit waaraan ik doodga. Zo’n verzet ontbrandde indertijd ook bij de invoering van de
autogordel. Alsof je niet zelf mocht weten hoe je in je eigen auto zou omkomen! In eerste
instantie vlammen de emoties steeds heftig op bij de aantasting van de eigen autonomie,
maar na een tijdje worden ze gedoofd door de redelijkheid van het gewonnen inzicht.
        Zelfs het emotionele afwijzen van de Europese grondwet startte bij dat principiële
wantrouwen tegen centraal gezag. Niemand had dat hartgrondige neen zien aankomen. Hoe
kon een land dat vanuit eigenbelang altijd vooraan had gelopen bij de totstandkoming van
Europa nu tegen de logische stap van een grondwet zijn? Toen het neen zich enkele weken
voor de stemming steeds duidelijker begon af te tekenen, probeerde de voltallige
ministerraad nog met persoonlijk uitgedeelde pamfletten het volk tot een ja te bewegen.
Toen stond helemaal vast dat het neen zou worden: dat maken we zelf wel uit. Die tamelijk
irrationele afwijzing kwam voort uit de angst door een nieuw en wellicht machtiger centrum in
Brussel aan banden gelegd te zullen worden. Maar ook hier zijn we allang bijgedraaid door
Europa met hernieuwd elan weer op te pakken, vooral als het om Europese belangen in de
rest van de wereld gaat.



Recht voor zijn raap
Collectieve typeringen van andere volkeren zijn vaak negatief. Dat blijft een signaal voor de
gevaren van nationalisme dat zo graag superioriteitsgevoelens kweekt en de narigheid
doorschuift naar de buren. Vinden Belgen ons gierig, dan slaan wij terug met dom. En zelf
grossieren we in anekdoten over de gierigheid van Schotten. Deze rancuneuze folklore, hoe
onschuldig ook, kan niettemin de internationale verhoudingen frustreren. In Mexico deed de
regering er alles aan om de Mexicaanse griep als varkensgriep te presenteren, maar de
wereld bleef zich aan elke verantwoordelijkheid onttrekken door het land toch langs deze
weg als schuldige aan te wijzen. Toen men in de vijftiende eeuw ontdekte wat syfilis was en
hoe deze ziekte werd overgedragen, sprak men in de Lage Landen van de ‘Franse ziekte’.
Maar zo noemden ze deze geslachtsziekte niet in Frankrijk. Daar had men het over de
‘Spaanse pokken’, terwijl Spanje zelf liever verwees naar de ‘pest van Napels’.
        De bewoners van de Lage Landen werden al in de Middeleeuwen aangeduid als
botte Hollanders. Dat gebeurde met grote eenstemmigheid en dat klinkt nog na in onze
dagen. Dit volk kende geen manieren, was zelfzuchtig en vertelde je recht voor je raap wat
men van je vond, dat alles in een wolk van ongekende vraat- en zuipzucht. Vooral die
uitbundige consumptiecultuur kwam daarbij steeds terug, overigens als enige uitzondering
op de verder gemelde en soms geprezen eenvoud en matigheid. Een standaardversje,
circulerend vanaf de vijftiende eeuw, bezong deze wonderlijke combinatie als uithangvlag
van Hollanders: zwaar zuipen, gulzig vreten en simpel gekleed gaan, daaraan kon je ze
herkennen.



                                                                                                2
De verklaring lag uiteraard in klimaat en grond. Kou en vocht vroegen immers om een
hoge verbranding, vandaar de permanente behoefte aan brandstof. Alonso Vásquez, auteur
van een kroniek uit 1624 over de oorlogen tegen Spanje, deed gedetailleerd uit de doeken
hoe deze onmatigheid zich manifesteerde. Men greep elke gelegenheid aan om zich klem te
zuipen en vol te vreten. Niet alleen feesten werd zo luister bijgezet maar ook begrafenissen.
Zelfs terechtstellingen verliepen in een damp van alcohol, waarbij de veroordeelde ten slotte
vrolijk lallend het schavot betrad en zelf de strop indook. Dat drankmisbruik kwam door de
opvoeding. Alleen zo kon men kinderen weerbaar maken tegen die barre
weersomstandigheden in dit eigenlijk onbewoonbare gebied – daarom had het volgens
Vásquez ook langdurig leeggestaan. Zelfs de artsen schreven drank voor om overeind te
blijven, met de aanbeveling om periodiek dronken te worden. En de training begon al aan de
borst, want moeders werd aanbevolen de tepels met alcohol in te smeren.
        Bewijsgronden voor de lange tradities hierachter vond men in Tacitus’ Germania uit
de eerste eeuw na Christus. Die verhaalde breeduit over de drinkgelagen en eetfestijnen
onder de Germanen. Zulke gewoonten konden dan eenvoudig verbonden worden met
andere vormen van onbeschaafdheid. Vásquez’ landgenoot Alvarez wist in 1549 te vertellen,
dat men dermate in deze tafelrituelen opging dat het noodzakelijke plassen ook gewoon
onder tafel plaatsvond. Maar hoe twijfelachtig zulke details ook mochten zijn, er waren wel
degelijk gronden voor wat men in Europa als botheid zag. De weinig hiërarchisch
georganiseerde samenleving, de sterke gelijkheidsdrang, de afwezigheid van krachtige
heersers of een dwingend centraal gezag en de daardoor nauwelijks ontwikkelde hofcultuur
stonden de vestiging van verfijnde omgangsvormen in de weg. Die hoofsheid, ook onder
stedelijke aristocratieën, hoge geestelijkheid en rijke kooplieden, sloeg hier eenvoudig
minder aan omdat de bedding ontbrak.
        Uitgerekend Erasmus nam het op zich om deze botheid te verdedigen. Kennelijk
werd hij daar wel mee geconfronteerd omdat hij altijd het ‘Roterodamus’ achter zijn naam
bleef voeren. Hij wilde een zekere onbeschaafdheid niet ontkennen, maar wees daarna
meteen op de positieve kanten daarvan. Hollanders gebruikten weinig plichtplegingen,
gingen niet gebukt onder de veinzerijen van hofculturen en waren in het algemeen heel
direct en rechtdoorzee. Eigenlijk waren dat voordelen die de omgang met Hollanders
aanzienlijk vergemakkelijkten.
        Desondanks bleven de negatieve interpretaties van deze onverbloemde botheid
overwegen. En nog steeds kijkt men Nederlanders daar graag op aan. Anderzijds hoef je
geen antropoloog te zijn om Hollanders in het buitenland te kunnen betrappen. Het echtpaar
dat ik een Frans café hoorde binnenkomen, kwam met het gebruikelijke lawaai binnen. Dat
moest een echo zijn van het uittrekken van de klompen en luidkeels ‘vólk’ roepen bij de
entree van winkels en boerderijen. Ook vroeger werd de persoonlijke communicatie al
beheerst door opperste pragmatiek. Niks wachten op klandizie of bezoek, we hadden wel
wat beters te doen, wat dachten ze wel, de deur stond open. En waarom een bel als je
gewoon kon roepen?
       De man brak als eerste door de deur, het ging immers om nieuwe werelden. Die
moesten veroverd worden en dan durfde je vrouw pas te volgen als het veilig was. Ze
marcheerden diagonaal door de zaak terwijl hij richting toog ‘deux café’s’ toeterde, een
beetje hard want die fransozen waren slecht van verstaan. Ter verduidelijking stak hij ook
twee vingers omhoog, want iedereen wist dat ze hier tevens de nodige moeite hadden met
hun eigen taal. Daarna ploften ze in de verste uithoek neer. ‘Blij dat ik zit’, zei de vrouw wat
haar de snedige reactie ‘Zeg dat wel’ opleverde.
       De caféhoudster achter de balie keek hen verbijsterd na. Hunnen in de zaal,
weliswaar met anderhalf millennium vertraging maar toch. Fransen begroeten elkaar eerst,
om daarna tot conversatie, zaken of de bijslaap over te gaan. Men neemt ook telkens
beleefd afscheid, orgasme of niet, al zeven jaar samen op kantoor of net tegen elkaar

                                                                                                   3
aangelopen. Het begroetingsritueel plaveit de weg naar verdere contacten. Ook de
zakenbrief eindigt steevast in formulaire tierelantijnen. Die geven het signaal dat men elkaar
ondanks of juist dankzij van alles ten volle eert en respecteert, en dat men nu in angstige
spanning verkeert of de aangeboden hoogachting wel geaccepteerd zal worden.
Nederlanders vinden dat een hoop flauwekul en eindigen dan ook liever met een joviaal
‘Doei’. Of ze staan te schutteren met hun handen in plaats van het eindeloos schudden van
die van anderen.
       De etiquette van de hogere kringen (wie zijn dat helemaal?) vinden we totaal
overbodig, want we doen graag zo snel mogelijk zaken zonder al die loze plichtplegingen.
Maar wat wij eerlijk noemen en recht voor zijn raap blijven ze buiten de grenzen lomp vinden.
Het enorme succes van Boer Zoekt Vrouw is vooral te danken aan de zonder omwegen
geuite wensen tot behoeftebevrediging van gewoon aandoende plattelanders en hun
smachtende teeltkeus. En de titel laat daar geen gras over groeien. In Frankrijk heeft men
het format overgenomen, maar zeker niet de titel: veel te grof. Daar heet het L’amour dans le
pré, waarmee een even simpel als beslissend verschil in levenskunst is aangegeven.
        Vakantiegangers hier verwachten permanent aan die botheid blootgesteld te zullen
worden. Enige tijd terug mocht ik drie Amerikaanse collega’s mee uit eten nemen na een
congres in Amsterdam. Ik koos voor een Oudhollands ingerichte onderneming van zekere
faam, want Amerikanen willen overal hun ‘roots’ herkennen. Het probleem is echter dat de
vaderlandse horeca andere opvattingen heeft over dienstbaarheid dan die in Amerika. Daar
moet het voetvolk het salaris rechtstreeks verdienen van de klanten, maar hier is alles vooraf
geregeld in een CAO. Amsterdamse restaurants hebben bovendien geen beroepspersoneel
in dienst maar werkstudenten, wel met beeldig lange schorten over hun spijkerbroek maar
lang niet geneigd om zich een beetje te laten rondcommanderen door imperialistische
bondgenoten uit het NAVO-pact.
        Bij onze binnenkomst keken ze vanaf de toog licht gestoord over hun schouder: ‘O
god, klánten…’ We mochten toch gaan zitten, kregen menu’s en werden vijf minuten daarna
gesommeerd om te bestellen. De Amerikanen kwamen al meteen in de stemming, want die
onderhandelen graag over wat ze eigenlijk willen eten aan de hand van door het personeel
aan te prijzen gerechten, met de menukaart als terloops hulpmiddel. Maar het bedienende
meisje wilde graag noteren zonder dialoog. ‘Can it go what quicker?’ riep ze in getraind
Engels, waarop de Amerikanen in een enthousiast gelach uitbarstten, om mij vervolgens
warm op de schouders te kloppen: een themarestaurant met ‘Old Dutch Habits’! Beter had ik
het niet kunnen uitkiezen, straks zouden de meisjes van plezier over de houten vloer
binnenrollen, zelfs Jan Steen zou ervan gaan blozen. Het is niet meer goed gekomen daar,
zeker niet toen het meisje ‘Hurry up a little’ riep – de Amerikanen waren kompleet verdwaald
in La Grande Bouffe met boerenpaaldans na.



Gewiekste gewoonheid
Lompe inhaligheid behoort tot de bekendste beoordelingsformats als het over Nederlanders
gaat. Oud-vicepremier Wouter Bos is nog steeds staatsvijand nummer één in België. In 2009
kocht hij namelijk tijdig de goede delen terug van de door de inmiddels noodlijdende
Fortisbank opgeslokte ABN-AMRO, ten behoeve van deze voorlopig door de staat beheerde
bank. De Vlaamse kranten bliezen van verontwaardiging over die grove onbeschaafdheid om
zonder nadere plichtplegingen als een sluwe vos de buit terug te slepen naar zijn eigen Hol-
land. Dat men hiermee ongewild verwees naar de literaire oorsprong van deze slimheid in
eigen kring – Van den vos reynaerde ontstond in de buurt van het dertiende-eeuwse Gent –
maakte de verontwaardiging des te pikanter. Ze kregen daar gewoon een koekje van eigen
deeg, want men was vergeten dat deze burgermoraal stamde uit Vlaamse steden, om bij de
stichting van de Republiek op export te gaan naar het noorden, letterlijk in de bagage van de

                                                                                                 4
tienduizenden reformatorisch gezinde vluchtelingen. Dit mentale erfgoed is in België uit het
collectieve geheugen verdwenen door het herstel van de hiërarchieën binnen kerk en staat
daar, tezamen met de vreemde overheersingen van Spanje en Oostenrijk en de suprematie
van de Franse taal.
        Onmiddellijk daarna werd de Hollandse leepheid nog eens bevestigd door het
doelbewust dralen bij de uitdieping van de Westerschelde, ondanks alle gemaakte
afspraken. Nederland heeft al sinds de scheiding in de zestiende eeuw weinig belang bij de
bevaarbaarheid van deze zeearm, omdat die de levensader van Antwerpen is – en wij
hebben Rotterdam. Wat Belgen deze keer furieus maakte was niet alleen de schending van
de overeenkomst, maar ook de brede instemming van alle Nederlanders met hun
verontwaardiging. Nu vertrouwde men het helemaal niet meer. Daar kan het zogenaamde
IJzeren-Rijndossier aan toegevoegd worden. België wil al tientallen jaren een eigen
railverbinding met het Ruhrgebied hebben. Daarvoor moet men een klein stukje door ons
Limburg. Maar alweer heeft Nederland geen belang bij zo’n alternatieve Betuwelijn en
daarom wordt ook hier eindeloos getraineerd. Zelfs de huidige ecologie komt als geroepen
met een familie boommarters die niet van een spoorlijn door hun habitat houden. En moet
men vandaag de dag niet allereerst aan de omgeving denken?
        Nederlanders koesteren liever het zelfbeeld van handig, slim en alert. Al vanaf de late
Middeleeuwen kwam in de steden de verering van het simpele individu op gang. Meestal
klein van afmeting en gebrekkig wist zo’n eenling toch met zijn gezonde verstand de hele
wereld naar zijn hand te zetten. Dat gebeurde in een literatuur die naast Reynaert tal van
andere schelmen opvoerde, die hun vernuft te gelde wisten te maken. Deze lompe eenlingen
belichaamden de pragmatische slimheid van de burgerkoopman, die geleerd had de
traditionele macht en omgangsvormen van de adel ten eigen voordele aan te wenden. Zoals
zo vaak bleek literatuur het aangewezen medium om vrije ondernemingszin te propageren
tegenover knellende erecodes, aan de hand van aanstekelijke verhalen.
         Daarom doet de verering van nobel heldendom het hier slecht maar zijn burgerlijke,
soms zelfs boerse belichamingen van eenvoud en gezond verstand heel populair. Graag
promoveert men leiders tot huisvader van het gezin waarvan wij allen deel uitmaken. Dat
begon met Willem van Oranje als Vader des Vaderlands. Om een dergelijke personificatie
zat men bij de Opstand kennelijk dermate verlegen, dat de titel eerst vergeven werd aan
graaf Egmont. Maar hij vond de dood op het schavot, vandaar vervolgens Willem. Men was
dermate vervuld van deze gedachte dat hij ook terugkeerde in de argumentatie bij de
afzwering van de Spaanse koning in 1581. Een vorst diende zijn onderdanen lief te hebben
‘als een vader zijn kinderen’. En daarin was Filips II ernstig tekortgeschoten. Vader Cats
kreeg deze eretitel aangemeten als hoeder van de zeden van het vaderlandse huisgezin,
terwijl later Vader Drees zou zorgen dat niemand in het nationale huishouden tekort zou
komen. Ook zeeheld Michiel de Ruyter werd in de negentiende eeuw op deze maat
gesneden. Bij voorkeur stelde men hem voor als een Bijbellezende huisvader die zelfs
gepromoveerd werd tot ‘bestevaer’ – grootvader.
       Zelfs in de literatuur werd het gezin gebruikt als metafoor voor de teloorgang van
Hollands aanzien uit de Gouden Eeuw. Zo liet Potgieter in Jan, Jannetje en hun jongste kind
uit 1841 dit gezin uit de tijd van de Opstand voortleven in de negentiende eeuw. Nog steeds
konden de ouders zich beroemen op kinderen als Jan Compagnie en Jan Contant. Maar het
jongste kind, Jan Salie, baarde groeiende zorgen. Daarom verwijderden ze deze nietsnut uit
hun midden, in de hoop dat daardoor de welvaart van weleer zou terugkeren.
        Vanuit dergelijke beeldvorming werden helden uitgerust met huiselijke deugden. De
Ruyter was van eenvoudige afkomst, haalde in zijn blauwgeruite kiel wat kwajongensstreken
uit – resten van de waardering van de schelm -, verdiende een grijpstuiver in de lijnbaan en
wist de top van het krijgswezen ter zee te bereiken door alles uit de praktijk op te pikken.
Niets geen ijdele geleerdheid of aristocratische afkomst, gewone jongens konden met hun

                                                                                               5
boerenslimheid de hoogste posities bereiken. In dat kader circuleerden er al tijdens zijn leven
allerlei anekdoten die een dergelijke levenshouding moesten demonstreren. Men wilde hem
in een Franse haven een lauwerkrans rond de slapen drukken vanwege getoonde moed,
maar hij bleef onvindbaar. Uiteindelijk trof men hem aan in zijn kapiteinshut, waar hij zijn
eigen bed aan het opmaken was. Nu gaat het er niet om dat zulke verhalen mogelijk
verzonnen zijn, maar wel dat men hem zo wenste voor te stellen. De verering van zijn
praalgraf in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, op zichzelf al curieus in Nederland, laten we
graag over aan Hongaren. Die leggen daar voortdurend bloemenkransen neer, omdat hij bij
Napels een aantal Hongaarse dominees uit de handen van de katholieke vijand bevrijd heeft.

        Die cultus van de onafhankelijke eenling die de hele wereld aankon ging hand in
hand met het succes van de Republiek. Daarmee probeerde men ook het beeld van lompe
botteriken te weerleggen. Dat deed de vermaarde rechtsgeleerde Hugo de Groot met zoveel
woorden, toen hij in het voetspoor van Erasmus juist de oprechtheid en eenvoud van de
bevolking prees. Het richtpunt daarvoor vormde de Bataafse mythe, waarin volgehouden
werd dat wij afstamden van een bijzonder vrijheid- en vredelievend volk. En deze Bataven
kenmerkten zich in het bijzonder door een grote soberheid en eensgezindheid.
        Daarom kon Willem van Oranje ook de eretitel Willem de Zwijger krijgen: zwijgen was
immers goud. Het nationalisme van de negentiende eeuw deed daar nog een schepje
bovenop. De burgerij maakte een veelzeggend gebaar door ’s-Gravenhage een beeld van de
stichter des vaderlands te schenken, voorgesteld als een eenvoudig geklede man die
staande op zijn sokkel op het Plein een betogende pose aannam. Zo had hij zich voor zijn
volk ingezet, pleitend en niet vechtend. Dit beeld van de Vader des Vaderlands (dat staat
erop) uit 1848 was een antwoord op de uitbeelding van Willem als een krijgszuchtige ruiter
op een steigerend paard voor paleis Noordeinde, dat enkele jaren eerder door koning Willem
II geschonken was. Zo wenste het volk hem niet te kennen en te herdenken. Dat onze
martelaar ook van luxe hield, van prachtige harnassen en van sierlijke hoffeesten met een
overdaad aan exotische eetwaar kwam niet van pas en mocht dus ook geen rol spelen.
Willem werd gefatsoeneerd naar het uiterlijke voorkomen dat bezoekers overal op straat
konden waarnemen: eenvoudige kledij en simpele leefstijl in het algemeen. Voor zover de
bescheiden hofcultuur aan extravagantie deed, speelde die zich binnen gesloten muren af.
         Men wilde wel degelijk het grootse verleden van de Republiek doen herleven, maar
niet in termen van militaire heldendaden of ander krijgsrumoer – het diende te gaan om
morele kwaliteiten. Die bestonden allereerst uit huiselijke deugden, heel toepasselijk door De
Amicis in 1873 samengevat als de ‘aartsvaderlijke eenvoud der Nederlandse zeden’. De toon
was al gezet door een plechtige verklaring van de voorzitter van een Haags
dichtgenootschap in 1786 bij zijn poging het diepste wezen van de Nederlandse samenleving
aan te geven: ‘De beste burger [was] een mensch, die zich alle zijne Medeburgers als
kinderen van dezelfde Hemelschen Vader, als leden van een en hetzelfde Huisgezin
voorstelde’. Zelfs het gebaar van de aftredende koningin Wilhelmina in 1948 op het balkon
van het paleis op de Dam sloot hier nog direct bij aan. Ze maande bij de troonsoverdracht
aan haar dochter Juliana haar rumoerige gezin op het plein tot stilte door een vinger voor de
lippen te houden.



Gezond verstand

Er werden ook pragmatische verklaringen gegeven voor de nagestreefde soberheid. Men
had hier te maken met moerasgrond waardoor alles aan bouwen, beheren en exploiteren
twee keer zo duur was als in landen waar men vastere grond onder de voeten had. Er was
dus geen andere keus dan zo simpel mogelijk te werk gaan, je moest wel. En dat
buitenlanders die gedwongen eenvoud voor botheid aanzagen was louter kortzichtigheid.
Zakelijk en rechtdoorzee behoorden tot de eigenschappen waartoe de structuur van het land

                                                                                             6
dwong. Niet alleen Erasmus had het daar al over, ook zijn tijdgenoot Barlandus,
geschiedschrijver, wilde zowel Brabanders als Hollanders daarop vastleggen. En altijd kwam
de pragmatiek bovendrijven. Geestig, welsprekend of geleerd uit de hoek komen, stond
volgens De Amicis in weinig aanzien. Wat had je daaraan? Het ging er veel meer om dat je
zakelijk en snel converseerde, met het oog op onmiddellijke resultaten in de nabije toekomst:
‘Ze spreken bijna altijd van wat ze doen zullen, zeer zelden van wat ze gedaan hebben’. Dat
roept herinneringen op aan Pim Fortuyn die met zulke slogans het publiek op zijn hand
kreeg.
        Het vaderlandse zelfbeeld van zuinig, proper en matig werd in het buitenland echter
eerder begrepen als de schraperige inhaligheid van lompe zuipschuiten. De achttiende-
eeuwse diplomaat en schrijver Friedrich Carl von Moser walgde van deze koopliedencultuur:
‘De heersende geest is de koopmansgeest’. Men sprak hier alleen maar over winst en
verlies, sparen en nog meer vergaren. En nooit viel daarbij enige grandeur, smaak of passie
waar te nemen. Volgens hem waren die oppervlakkigheid en dat eindeloze gemarchandeer
te wijten aan de zware zeelucht die elke diepgang in de weg stond. En met warme
instemming haalde hij een Franse dame aan, die hem had toegevoegd dat hier helemaal
geen sprake was van een Republiek, maar van een vrijkorps kooplieden onder aanvoering
van de Prins van Oranje.
        Zeker was het zo dat alles meteen nut moest afwerpen. Zelfs de letterkunde zou
erdoor geïnfecteerd zijn, een opvatting die niet alleen lange tijd de Nederlandse
literatuurkritiek beheerste, maar die ook voor buitenlanders als een paal boven water stond:
onleesbare didactiek, profijtelijke gelegenheidsverzen en domineespoëzie met een
opgeheven vinger. Uit een heel andere hoek valt de hang naar pragmatiek af te leiden uit de
menigte spreekwoorden en gezegden die daarover gaat. Zulke wandbordjeswijsheden waren
heel populair in de Lage Landen, waar ze als bakens voor het gewenste leven goed pasten
in de interieurs van de hoog opgehemelde huizen. In alle geledingen omringde men zich met
zulke puntige wijsheden, van Erasmus’ Adagia via de talrijke gedrukte verzamelingen in het
Latijn en de volkstaal tot aan de eindeloze reeks kopieën van Bruegels
spreekwoordenschilderij. Niet voor niets werd de zestiende eeuw in de Lage Landen wel de
eeuw van het spreekwoord genoemd. En dat had van alles te maken met de triomf van de
burger en zijn gezin die zaten te springen om huiselijke richtlijnen in gevatte tekst.
         Zo’n populaire verzameling circuleerde onder de titel Duytsche Adagia, aangelegd
door Symon Andriessoon en gedrukt in 1550. Daarin komt een sectie voor van liefst 24
spreekwoorden over de dwaasheid van het verrichten van zinloze dingen: ‘Dese
navolghende bedieden al te vergheefs arbeyden oft doen, oft dat onmoghelick is’. Dat was
van belang om dagelijks voor ogen te houden en diep tot zich te laten doordringen: vissen
drinken geven, je gelijk halen bij doden, sterren tellen, blinden bijlichten, zingen voor
dovemans deuren, vechten met geesten, de zee leegscheppen, nog wijder gapen dan een
oven, het varken kelen als het dood is, een put graven aan de waterkant, hout naar het bos
dragen, water in een lekzak vervoeren, de lucht slaan, water naar zee dragen, doden
insmeren met genezende zalf, net doen alsof je Hercules bent, de zon bijlichten, in de lucht
vissen, in het water jagen, vissen leren zwemmen, een zwaan handschoenen aandoen,
water in een zeef dragen, bouwen op water, een blote hond villen. Maar ook elders in het
boek keren zulke gezegden steeds terug: het is moeilijk stelen waar de waard een dief is, het
is lastig hinkelen voor de voeten van een manke. Eveneens komen telkens aanbevelingen
voor om zich praktisch te gedragen en zich te schikken binnen de grenzen van het mogelijke,
type: beter geblazen dan de mond verbrand, Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd,
kun je de koe niet krijgen neem dan het kalf, leef in Rome als de Romeinen, enzovoort.
        Met dergelijk verweer werd het verwijt van botheid weersproken: men kon niet
anders. En dat kwam door het weinig uitnodigende klimaat, om over de rest nog maar te
zwijgen. Overleven lukte het best door te leren om voor zichzelf op te komen, zelfredzaam te
zijn en vooral niet afhankelijk te worden of te blijven van het traditionele overwicht van adel

                                                                                              7
en geestelijkheid. De burger zou alles in zijn eentje gaan klaren, zonder de ballast van
zinloze fratsen. Dan kon hij het met het mooiste gereedschap dat God de mens had verleend
een eind schoppen: zijn verstand. In die geest kondigde de middeleeuwse schilder Jan van
Eyck zijn persoonlijk ondernemerschap in de kunsten aan. Hij koos het motto ‘als ic can’ –
voor zover in mijn vermogen ligt. Iedereen wist dat zijn talenten zeer ver reikten, want hij
behoorde al heel snel tot de top van de Europese schilderkunst. Maar in principe lag zo’n
carrière binnen ieders vermogen. Als je maar wou.



Geweten van de wereld
Internationaal wordt die aangewreven botheid ook gezien als ongepaste bemoeizucht met
andermans zaken. Berucht in de wereld is de ‘Dutch uncle’, de man die precies weet wat
goed voor iedereen is. Eind jaren ’60 verzonden wij namens het revolutionaire
studentenbewind van de Universiteit van Amsterdam telegrammen over de hele aardbol. Zo
verzekerden we Mao in China van onze steun, wat hem het nodige vertrouwen in de
toekomst moest geven. Verwoerd in Zuid-Afrika haalden we daarentegen onderuit met het
bericht dat het nu eens uit moest zijn met het apartheidsbewind, en een beetje snel graag.
Dat waren symptomen van de bekende Nederlandse arrogantie om precies te weten wat de
juiste ideologische en morele koers is. Daar hoorde ook de toezegging bij om een handje te
komen helpen, om vervolgens al die voornemens luidkeels kenbaar te maken.
        Toch stond deze betweterigheid niet alleen ongunstig bekend in de wereld. De Amicis
legde ook meteen het verband met hulpvaardigheid, en hij ging zelfs zover dat hij zijn
positieve oordeel verhief tot opinie van de wereld. Hij deed dat bij het weerspreken van de
traditionele beschuldigingen dat Nederlanders louter inhalige profiteurs zouden zijn. Altijd
ging het gerucht dat wij aan oorlogen verdienden door ook wapens aan de vijand te
verkopen: geld was belangrijker dan de nationale eer. De Amicis had het nog sterker
gehoord. In een zeeoorlog met de Engelsen waren het de officieren zelf geweest die de
tegenstanders van nieuwe kogels voorzagen, waardoor deze konden doorvechten.
        Die zucht naar bezit door dik en dun kon volgens hem niet waar zijn. Wel was het zo
dat de kooplieden hun rijke huizen graag uitrustten met dure boeken en schilderijen, maar
dan ging het toch om spirituele zaken. Die gehechtheid aan huis en huisgezin gold voor de
hele bevolking van het land. Dat was ook het geval met liefdadigheid: ‘Alle schrijvers die
Nederland bestudeerd hebben, zijn het hierover eens, dat er geen land in Europa is, waar
naar evenredigheid van de bevolking, een groter som aan aalmoezen van de handen der
gegoede klassen naar die der behoeftige klassen overgaat’. Zijns inziens was die houding
bevorderd door het sterke internationalisme van het land als gevolg van de wijds opgezette
handel. Daar had Alvarez in de zestiende eeuw ook al op gewezen: de internationale
handelscontacten werkten niet alleen gedogen in de hand maar ook mededogen. Die
principiële wereldoriëntatie verklaarde volgens De Amicis al die buitenlandse kranten en
literatuur die men hier zag, terwijl je er ook met menige vreemde taal terecht kon.
       Toch waren dergelijke oordelen eerder aan te treffen bij de bewoners zelf, vooral in
de Franse tijd. Kennelijk moest men morele suprematie van stal halen om zich te kunnen
onderscheiden, nu men als militaire en economische macht niet meer op het eerste plan
meespeelde. Daarbij richtte men de blik graag op de Gouden Eeuw, want toen was dat nog
wel het geval. Adriaan Loosjes roemde in zijn treurspel over Johan de Witt uit 1807 diens
eminente bestuurskunst bij de Delftse buskruitramp van 1654 – de inspiratie kwam uit een
recente catastrofe van die aard in Leiden. Van die reële macht mocht dan weinig over zijn,
voor wat deugdzaamheid betrof konden wij nog steeds vooraan staan, vooral in tijden van
nood: ‘Hoe ’t deugdzaamst volk der aard, beroemd door trouw en moed, / Zich altijd groot
gedraagt, maar ’t grootst in tegenspoed’.


                                                                                              8
Zulke strelende zelfbevestigingen werden er meer uitgesproken, wat rond het midden
van de negentiende eeuw zelfs leidde tot officieel regeringsbeleid. Van hogerhand
stimuleerde men de bestudering van Grotius’ voortrekkersrol op het gebied van het
internationale recht, al meer dan twee eeuwen oud maar nog steeds actueel. Verder werden
er wereldconferenties georganiseerd in Den Haag over recht en vredesvraagstukken,
waarmee men tegelijk solliciteerde naar een zetel voor internationale rechtspraak. Daarbij
hoorde het verkondigen van een neutraliteitspolitiek bij mondiale conflicten. Verder was de
stichting van het Vredespaleis in Den Haag een teken dat men serieuze erkenning zocht op
het wereldpodium. Die werd ten slotte verkregen door de vestiging van het Internationale
Gerechtshof in de residentie dat zich over volkenrechtelijke misdaden buigt bij internationale
conflicten.
        Uiteraard had die neutraliteitspolitiek ook economisch voordeel, althans dat was de
verwachting, al werd die slechts in bedekte termen uitgesproken. Vechtende landen die
officieel met elkaar in oorlog waren – een klassieke oorlogssituatie die na de Tweede
Wereldoorlog rap van karakter zou veranderen – hadden behoefte aan een neutraal podium
om handel te drijven, anders was de oorlogsinspanning niet vol te houden. Dat men door
geen partij te kiezen het gevaar liep iedereen tegen zich in het harnas te jagen en dat men
ook buitenspel kwam te staan bij allerlei essentiële ontwikkelingen, bleek pas later. In de
Tweede wereldoorlog werd de neutraliteit onder de voet gelopen door de Duitsers, hoe
krampachtig men zich ook in de jaren daarvoor in die zin tegenover vluchtelingen bleef
opstellen.
       Maar het podium voor de internationale rechtspraak is gebleven. Aan vredesacties
voor de internationale gemeenschap wordt ook buitenproportioneel deelgenomen. Dat
maakte het recente terugtrekken uit Uruzgan extra pijnlijk, vandaar het snel ontwikkelen van
lapmiddelen om weer in de publieke gunst van de wereld te mogen terugkeren – die
vervangende politietraining gaat vast door. In Nederland is ook relatief het hoogste
percentage van de inwoners aangesloten bij verenigingen die gericht zijn op goede doelen.
Maar wat levert dat op en waar komen die vrijgevigheid en inzet dan vandaan?

        Om te beginnen liggen dergelijke ambities in het spoor van de zelf aangemeten
morele suprematie. Je kunt dat wel roepen, maar dan zul je het ook moeten waarmaken.
Verder werd het verband tussen charitas en persoonlijk profijt al in de Middeleeuwen gelegd,
om vooral aan te slaan in de Lage Landen. Daar ontwikkelde zich een koopmansmoraal die
zich tevens uitstrekte over het hiernamaals. Ook daarin kon je investeren. Reeds de
Antwerpse stadssecretaris Jan van Boendale vestigde daar de aandacht op in zijn berijmde
instructiewerk voor stedelijke omgangsvormen van omstreeks 1330, Der leken spieghel
(handboek voor leken). Zie je de armen over het hoofd, dan zul je eeuwig branden in de hel.
Deze waarschuwing is anderhalve eeuw later aangrijpend gedramatiseerd in de Elckerlijc,
dat wil zeggen: iedereen. Herhaaldelijk werd deze toneeltekst gespeeld, overgeschreven,
herdrukt en meermalen in het Latijn vertaald, om langs die weg ook carrière te maken in
andere talen.
        De weelderige koopman die de titelrol vervulde kreeg totaal onverwacht de dood op
bezoek. Opeens moest hij op weg naar het dodenrijk, maar geen enkele van de deugden
wilde hem daarbij vergezellen. Hij had bij het vergaren van zijn rijkdommen geen moment
aan goede werken gedacht en nu was het te laat. Door te investeren in eettafels en
gasthuizen voor de armen en gebrekkigen – het zou hem maar een fractie van zijn vermogen
gekost hebben – had hij zich een paspoort voor de hemel kunnen verschaffen volgens het
door de kerk gehuldigde principe ‘do ut des’: geef opdat je gegeven wordt. Dat konden al die
kooplieden en investeerders die de Lage Landen beheersten in hun zak steken. Met
Elckerlijc kwam het nog net goed. Via inkeer, berouw, boete en lering kon hij toch nog steun
verwerven bij zijn laatste tocht. Maar op die moeizame manier had het niet gehoeven. Want
wel stond vast dat hij eindeloos zou moeten branden in het vagevuur voordat de hemelpoort
zich zou openen.

                                                                                               9
Het spel was een waarschuwing en vormde een nieuwe stimulans om de charitatieve
doelen stevig ter hand te nemen – uit zuiver eigenbelang. Dat resulteerde in de zestiende-
eeuwse hervorming van de armenzorg als taak van de wereldlijke overheid. Daarmee
verdween de kerkelijke charitas niet, ook niet binnen de latere protestantse gemeenten,
maar er werd wel duidelijk gemaakt dat het profijt van donerende privépersonen nooit het
uitgangspunt mocht zijn. Een humanist als de Amsterdamse Coornhert bepleitte die
herziening met overtuigende argumenten. De charitas kweekte beroepsbedelaars met allerlei
voorgewende gebreken die onrust veroorzaakten in de steden met hun opdringerige gedrag.
Bovendien was het een statisch systeem dat op geen enkele wijze de eventueel partiële
terugkeer in de werkende gemeenschap stimuleerde. Eerder was het tegendeel het geval,
aangezien alle partijen belang hadden bij de handhaving van de status quo: de armen waren
evenals de simulanten verzekerd van een geregeld inkomen, terwijl de schenkers de
gelegenheid geboden werd om hun plaats in de hemel veilig te stellen.
        Coornherts voorstellen brachten in ieder geval rust terug in de steden. Alleen de
allerarmsten die beslist niet in staat waren om een inkomen te verwerven mochten voorzien
van een merk op hun kleding nog bedelen. Maar de rest werd gedwongen tewerkgesteld. En
de voordelen daarvan bleken nog veel groter dan alleen het herstel van de orde. Niet ten
onrechte is de nogal plotselinge bloei van de Republiek mede toegeschreven aan het
enorme arbeidspotentieel door zulke maatregelen. Daardoor konden verschillende vormen
van massa-industrie ontwikkeld worden – arbeiders genoeg die niet vastzaten aan
huisnering.
         Buitenlanders viel deze liefdadigheid uit eigenbelang meteen op. En ze toonden zich
vol bewondering. De Engelse diplomaat Sir William Temple bracht deze tenminste zonder
omwegen in 1673 onder woorden: ‘Liefdadigheid schijnt in dit land zeer algemeen te zijn,
hoewel geregeld door de wetten van het land, en gewoonlijk niet ingegeven door algemeen
mededogen. Maar men vindt haar in de bewonderenswaardige voorzieningen die getroffen
zijn voor alle soorten mensen die behoeftig zouden kunnen zijn of door een regering
onderhouden zouden moeten worden’. Een eeuw later zag Diderot deze voordelen nog
steeds. Er was weinig of geen armoede, en daardoor bleven misdrijven beperkt. Rovers zag
je niet langs de grote wegen. Daar had hij nog een andere materiële verklaring voor. Het
waterige land was eenvoudig ongeschikt voor dieven, want die konden geen kant op: overal
greppels, kanalen, rivieren en tolpalen.
        De particuliere charitas zette zich voort in alle confessionele kringen als rechtstreekse
vertaling van Gods gebod aan elke leek afzonderlijk. Daardoor raakte deze houding zo
verankerd in de collectieve mentaliteiten, dat later ook wereldlijke genootschappen zich
gingen inzetten voor maatschappelijke doelen, tot in alle uithoeken van de wereld. En wat
destijds een paspoort voor de hemel heette, kon toen het sussen of afkopen van het
geweten heten – een sentiment dat nog heden vele nationale acties in beweging zet.

        Als zelfbenoemd geweten van de wereld heeft Nederland zich na de Tweede
Wereldoorlog ontwikkeld tot moreel laboratorium voor nieuwe levensvormen en ethiek. De
lange tradities in tolerantie en gedogen tezamen met die van de profijtelijke goedertierenheid
hebben daarbij aanzienlijk geholpen. Experimenten met drugsbeleid, abortus, euthanasie en
homohuwelijk onder de noemers van gedogen en ‘moet kunnen’ hebben binnenslands wel
tot discussie geleid maar nauwelijks tot confrontaties, laat staan structureel geweld –
daarvoor staan die noemers garant.
       Daarentegen was de verontwaardiging in het buitenland hier en daar massief en
overal nogal aan de heftige kant. Vooral het Vaticaan schold Nederlanders uit voor
moordenaars van ongeboren kinderen en bejaarden, en schandvlekkers van het huwelijk
door de sanctionering zelfs in bed van tegennatuurlijk gedrag. Andere landen zoals Frankrijk
en Amerika wonden zich mateloos op over het toestaan van persoonlijk gebruik van
softdrugs via officiële gedoogregelingen. Juridisch gezien hadden ze wel een punt, omdat de

                                                                                              10
minstens zo officiële wetgeving in strijd was met zulke regelingen. Maar in Nederland
stoorden weinigen zich daaraan, op de pragmatische gronden die men in dit geval graag
gestut zag door het toepasselijke gezegde ‘het ene doen en het andere niet laten’.
        Al met al werpen die ethische experimenten wel vruchten af. Een groot deel van de
bevolking legt zich doorgaans neer bij de na lange debatten ontworpen regelingen. Iedereen
moet aan zijn trekken kunnen komen. En wat een ander graag wil, hoef jij daarom nog niet te
doen. Als je er maar geen last van hebt. Die eeuwenlang getrainde houding vormt de
grondslag van een samenleving met een hoge graad van welbevinden. Maar of men zich
daarom nog steeds geweten van de wereld moet voelen, is de vraag. Vooralsnog blijft
diezelfde wereld geïrriteerd reageren op wat men allereerst ziet als het opgeheven vingertje.
Terwijl het toch onmiskenbaar zo is, dat veel van deze praktische regelingen op elk van de
genoemde terreinen min of meer stilzwijgend zijn ingevoerd in diverse andere landen. Zelfs
verschillende departementen in Frankrijk en enkele staten in Amerika kennen inmiddels een
drugsbeleid dat rechtstreeks op gedogen is afgestemd. Naar mocht blijken houdt men zo
enigszins de boel onder controle en blijft de georganiseerde misdaad min of meer op
afstand. Maar ja, enigszins en min of meer. Misschien moet men Nederlander zijn om deze
pragmatische relativeringen op waarde te kunnen schatten.


Zie verder: Herman Pleij, ‘Moet kunnen’: een kleine mentaliteitsgeschiedenis van de
Nederlander. Amsterdam, Historisch Nieuwsblad / Veens Magazines, 2010; id.,
Cultuurgeschiedenis van Nederland. Hoorcollege over de historische ontwikkeling van de
Nederlandse identiteiten. Box met 4 CD’s bij NRC-Academy, 2010.




                                                                                           11

Weitere ähnliche Inhalte

Ähnlich wie Herman Pleij - Dat maak ik zelf wel uit

Lesbrief coronavirus in historisch perspectief
Lesbrief coronavirus in historisch perspectiefLesbrief coronavirus in historisch perspectief
Lesbrief coronavirus in historisch perspectiefRemyBalistreri
 
Hoe nieuw is het coronavirus?
Hoe nieuw is het coronavirus?Hoe nieuw is het coronavirus?
Hoe nieuw is het coronavirus?RemyBalistreri
 
Hoe nieuw is het coronavirus?
Hoe nieuw is het coronavirus?Hoe nieuw is het coronavirus?
Hoe nieuw is het coronavirus?RemyBalistreri
 
Hoe nieuw is het coronavirus
Hoe nieuw is het coronavirusHoe nieuw is het coronavirus
Hoe nieuw is het coronavirusRemyBalistreri
 
Een permanente beta status - Oefenen in een andere tijd
Een permanente beta status - Oefenen in een andere tijdEen permanente beta status - Oefenen in een andere tijd
Een permanente beta status - Oefenen in een andere tijdHans van Duijnhoven
 
Medische vooruitgang gaat over lijken 29 november 2016
Medische vooruitgang gaat over lijken 29 november 2016Medische vooruitgang gaat over lijken 29 november 2016
Medische vooruitgang gaat over lijken 29 november 2016siegfried van hoek
 
1 batp ab_damman_sharon
1 batp ab_damman_sharon1 batp ab_damman_sharon
1 batp ab_damman_sharonumsindo
 
Nazi's en psychiatrie
Nazi's en psychiatrieNazi's en psychiatrie
Nazi's en psychiatrieSerge Sekhuis
 
Voorgelicht: schadelijkheid pil en condoom
Voorgelicht: schadelijkheid pil en condoomVoorgelicht: schadelijkheid pil en condoom
Voorgelicht: schadelijkheid pil en condoomCSR
 
Symposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINT
Symposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINTSymposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINT
Symposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINTDirk Janssens
 
Clou Reviews Living Brands
Clou Reviews Living Brands Clou Reviews Living Brands
Clou Reviews Living Brands BRAND AVIATORS
 
de wereld draait door gekte door de eeuwen heen - Altrecht 550 jaar
de wereld draait door gekte door de eeuwen heen - Altrecht 550 jaarde wereld draait door gekte door de eeuwen heen - Altrecht 550 jaar
de wereld draait door gekte door de eeuwen heen - Altrecht 550 jaarMarjon Staal
 
De geboorte van het gesticht Jurian Glas 2008
De geboorte van het gesticht Jurian Glas 2008De geboorte van het gesticht Jurian Glas 2008
De geboorte van het gesticht Jurian Glas 2008Jurian Glas
 

Ähnlich wie Herman Pleij - Dat maak ik zelf wel uit (19)

Lesbrief coronavirus in historisch perspectief
Lesbrief coronavirus in historisch perspectiefLesbrief coronavirus in historisch perspectief
Lesbrief coronavirus in historisch perspectief
 
Hoe nieuw is het coronavirus?
Hoe nieuw is het coronavirus?Hoe nieuw is het coronavirus?
Hoe nieuw is het coronavirus?
 
Hoe nieuw is het coronavirus?
Hoe nieuw is het coronavirus?Hoe nieuw is het coronavirus?
Hoe nieuw is het coronavirus?
 
Hoe nieuw is het coronavirus
Hoe nieuw is het coronavirusHoe nieuw is het coronavirus
Hoe nieuw is het coronavirus
 
Expliciet nr 043
Expliciet nr 043Expliciet nr 043
Expliciet nr 043
 
Expliciet Nr 043
Expliciet Nr 043Expliciet Nr 043
Expliciet Nr 043
 
Essay 'Een land in angst en zonder koers' Juni 2011
Essay 'Een land in angst en zonder koers' Juni 2011Essay 'Een land in angst en zonder koers' Juni 2011
Essay 'Een land in angst en zonder koers' Juni 2011
 
Een permanente beta status - Oefenen in een andere tijd
Een permanente beta status - Oefenen in een andere tijdEen permanente beta status - Oefenen in een andere tijd
Een permanente beta status - Oefenen in een andere tijd
 
Medische vooruitgang gaat over lijken 29 november 2016
Medische vooruitgang gaat over lijken 29 november 2016Medische vooruitgang gaat over lijken 29 november 2016
Medische vooruitgang gaat over lijken 29 november 2016
 
1 batp ab_damman_sharon
1 batp ab_damman_sharon1 batp ab_damman_sharon
1 batp ab_damman_sharon
 
Vijanden aan de poort?
Vijanden aan de poort?Vijanden aan de poort?
Vijanden aan de poort?
 
De homeopatische behandeling van huidklachten
De homeopatische behandeling van huidklachtenDe homeopatische behandeling van huidklachten
De homeopatische behandeling van huidklachten
 
Nazi's en psychiatrie
Nazi's en psychiatrieNazi's en psychiatrie
Nazi's en psychiatrie
 
Voorgelicht: schadelijkheid pil en condoom
Voorgelicht: schadelijkheid pil en condoomVoorgelicht: schadelijkheid pil en condoom
Voorgelicht: schadelijkheid pil en condoom
 
Symposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINT
Symposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINTSymposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINT
Symposium_Mi-Th_SYLLABUS_2014-11-18_v02_PRINT
 
Clou Reviews Living Brands
Clou Reviews Living Brands Clou Reviews Living Brands
Clou Reviews Living Brands
 
Dsmwetenschap
DsmwetenschapDsmwetenschap
Dsmwetenschap
 
de wereld draait door gekte door de eeuwen heen - Altrecht 550 jaar
de wereld draait door gekte door de eeuwen heen - Altrecht 550 jaarde wereld draait door gekte door de eeuwen heen - Altrecht 550 jaar
de wereld draait door gekte door de eeuwen heen - Altrecht 550 jaar
 
De geboorte van het gesticht Jurian Glas 2008
De geboorte van het gesticht Jurian Glas 2008De geboorte van het gesticht Jurian Glas 2008
De geboorte van het gesticht Jurian Glas 2008
 

Mehr von Sanne Verhagen

Betekenis sociaal akkoord caos achmea 30 mei 2013
Betekenis sociaal akkoord caos achmea 30 mei 2013Betekenis sociaal akkoord caos achmea 30 mei 2013
Betekenis sociaal akkoord caos achmea 30 mei 2013Sanne Verhagen
 
Koopkracht ouderen onder druk door hogere zorgkosten - VVP 7 februari 2012
Koopkracht ouderen onder druk door hogere zorgkosten - VVP 7 februari 2012Koopkracht ouderen onder druk door hogere zorgkosten - VVP 7 februari 2012
Koopkracht ouderen onder druk door hogere zorgkosten - VVP 7 februari 2012Sanne Verhagen
 
Presentatie Erica Verdegaal Pensioenexpeditie 2011
Presentatie Erica Verdegaal Pensioenexpeditie 2011Presentatie Erica Verdegaal Pensioenexpeditie 2011
Presentatie Erica Verdegaal Pensioenexpeditie 2011Sanne Verhagen
 
Presentatie Martin van Rijn Pensioenexpeditie 2011
Presentatie Martin van Rijn Pensioenexpeditie 2011Presentatie Martin van Rijn Pensioenexpeditie 2011
Presentatie Martin van Rijn Pensioenexpeditie 2011Sanne Verhagen
 
Presentatie Jeroen van Breda Vriesman Pensioenexepditie 2011
Presentatie Jeroen van Breda Vriesman Pensioenexepditie 2011Presentatie Jeroen van Breda Vriesman Pensioenexepditie 2011
Presentatie Jeroen van Breda Vriesman Pensioenexepditie 2011Sanne Verhagen
 
Sheets Congres Pensioenexpeditie 2011 - Belevingssessie I Moreel dilemma
Sheets Congres Pensioenexpeditie 2011 - Belevingssessie I Moreel dilemmaSheets Congres Pensioenexpeditie 2011 - Belevingssessie I Moreel dilemma
Sheets Congres Pensioenexpeditie 2011 - Belevingssessie I Moreel dilemmaSanne Verhagen
 
Meest opvallende uitkomsten van de workshop Communicatie binnen het nieuwe pe...
Meest opvallende uitkomsten van de workshop Communicatie binnen het nieuwe pe...Meest opvallende uitkomsten van de workshop Communicatie binnen het nieuwe pe...
Meest opvallende uitkomsten van de workshop Communicatie binnen het nieuwe pe...Sanne Verhagen
 
Pensioenexpeditie workshop communicatie 16 maart 2011
Pensioenexpeditie workshop communicatie 16 maart 2011Pensioenexpeditie workshop communicatie 16 maart 2011
Pensioenexpeditie workshop communicatie 16 maart 2011Sanne Verhagen
 

Mehr von Sanne Verhagen (8)

Betekenis sociaal akkoord caos achmea 30 mei 2013
Betekenis sociaal akkoord caos achmea 30 mei 2013Betekenis sociaal akkoord caos achmea 30 mei 2013
Betekenis sociaal akkoord caos achmea 30 mei 2013
 
Koopkracht ouderen onder druk door hogere zorgkosten - VVP 7 februari 2012
Koopkracht ouderen onder druk door hogere zorgkosten - VVP 7 februari 2012Koopkracht ouderen onder druk door hogere zorgkosten - VVP 7 februari 2012
Koopkracht ouderen onder druk door hogere zorgkosten - VVP 7 februari 2012
 
Presentatie Erica Verdegaal Pensioenexpeditie 2011
Presentatie Erica Verdegaal Pensioenexpeditie 2011Presentatie Erica Verdegaal Pensioenexpeditie 2011
Presentatie Erica Verdegaal Pensioenexpeditie 2011
 
Presentatie Martin van Rijn Pensioenexpeditie 2011
Presentatie Martin van Rijn Pensioenexpeditie 2011Presentatie Martin van Rijn Pensioenexpeditie 2011
Presentatie Martin van Rijn Pensioenexpeditie 2011
 
Presentatie Jeroen van Breda Vriesman Pensioenexepditie 2011
Presentatie Jeroen van Breda Vriesman Pensioenexepditie 2011Presentatie Jeroen van Breda Vriesman Pensioenexepditie 2011
Presentatie Jeroen van Breda Vriesman Pensioenexepditie 2011
 
Sheets Congres Pensioenexpeditie 2011 - Belevingssessie I Moreel dilemma
Sheets Congres Pensioenexpeditie 2011 - Belevingssessie I Moreel dilemmaSheets Congres Pensioenexpeditie 2011 - Belevingssessie I Moreel dilemma
Sheets Congres Pensioenexpeditie 2011 - Belevingssessie I Moreel dilemma
 
Meest opvallende uitkomsten van de workshop Communicatie binnen het nieuwe pe...
Meest opvallende uitkomsten van de workshop Communicatie binnen het nieuwe pe...Meest opvallende uitkomsten van de workshop Communicatie binnen het nieuwe pe...
Meest opvallende uitkomsten van de workshop Communicatie binnen het nieuwe pe...
 
Pensioenexpeditie workshop communicatie 16 maart 2011
Pensioenexpeditie workshop communicatie 16 maart 2011Pensioenexpeditie workshop communicatie 16 maart 2011
Pensioenexpeditie workshop communicatie 16 maart 2011
 

Herman Pleij - Dat maak ik zelf wel uit

  • 1. Herman Pleij heeft tijdens de Pensioen expeditie op 16 november 2010 te Zeist een inhoudelijke bijdrage geleverd onder de titel ’Dat maak ik zelf wel uit’. Onderstaand artikel vormt de leidraad voor meerdere van zijn (toekomstige) lezingen. De samenvatting van het verhaal vindt u onderstaand. DAT MAAK IK ZELF WEL UIT! Over de toenemende eigengereidheid in de vaderlandse samenleving Herman Pleij Zelfbeklag, klagen en kritiek staan in hoog aanzien in de vaderlandse geschiedenis en kennen veel deelnemers. Een dergelijke inzet stuurt nog steeds het publieke debat, zelfs nog meer door de nieuwe uitingsvormen dankzij internet. Steeds meer mensen kunnen meedoen en worden gestimuleerd een duit in het zakje te doen door de aandacht van politici voor deze golven van directe participatie. Maar al eeuwen terug begon het oeverloze geruzie over alleen al de kosten en de werkverdeling met betrekking tot de afwatering van het gebied. En die vrije kritiekrelatie kwam voort uit individuele vrijheidszin en een alomvattend gevoel van gelijkwaardigheid. Een geleerde als de jurist Hugo de Groot legde een dergelijk zelfbeeld al vast in 1610, als beslist en onwrikbaar ijkpunt voor het wezen van de bewoners van de Republiek. Met die vrijheid bedoelde hij vooral de keuze om zich naar eigen goeddunken te kunnen ontplooien, zonder dwang van bovenaf. In de loop der tijden heeft deze neiging nogal wat zelfzuchtige kanten gekregen - voor alles moet een tol betaald worden. De doorgegeven cultuur van ‘dat maak ik zelf wel uit’ heeft er waarschijnlijk ook toe geleid dat buren elkaar het licht niet in de ogen gunnen vanwege een overhangende tak. Alles in Nederland begint met conflicten of leidt daar snel naartoe. Daarbij kan de eigenzinnige betweterij hoog oplopen. Biedt de mondiale wetenschap een vaccinatieprogramma aan voor jonge meisjes ter voorkoming van baarmoederhalskanker, dan grijpt de eerste de beste huisvrouw naar de laptop en laat het land weten hoe de vork écht in de steel steekt. Ze heeft van kwalijke bijwerkingen gehoord en andere risico’s, dus je moet wel gek zijn om je dochter daaraan bloot te stellen. Meteen komt meer dan de helft van de doelgroep niet opdagen. Zo simpel valt honderd jaar medische vooruitgang in Nederland te blokkeren: eerst nog eens zien, dat maak ik zelf wel uit, daar ga ik zelf over, maak dat je moeder wijs. De actie past binnen de hier al langer bekende therapieontrouw, die volgens recent onderzoek zijn weerga in de wereld niet kent. Na de huisarts met behulp van Google geïnformeerd te hebben over wat men mankeert en welke medicamenten daarvoor het meest geschikt zijn, worden deze afgehaald bij de apotheek. Thuis oordeelt de patiënt dan aan de hand van de bijsluiter, dat hij zich beter tot een half pilletje per dag kan beperken in plaats van de voorgeschreven twee, gezien de in het vooruitzicht gestelde risico’s. Maar een ander kan evengoed besluiten om er toch maar meteen drie te nemen, want dan word je gauwer weer gezond. En voel je je halverwege de kuur weer goed, dan gooi je de rest gewoon weg, want beter is beter en degene die dat het best kan weten ben jezelf. Door dit eigengereide optreden worden er jaarlijks voor tientallen miljoenen euro’s medicijnen 1
  • 2. weggegooid. Dat vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en is tevens een schandalige aanslag op het toch al problematische budget van de zorg. Maar bovendien hoort men zich de ogen uit de kop te schamen in het licht van de schaarste aan medicijnen in ontwikkelingslanden. De invoering van het rookverbod in de Horeca riep eenzelfde verzet op. Toch is duidelijk dat het binnen afzienbare tijd overal rookvrij zal zijn in openbare gebouwen, cafés en restaurants inbegrepen. Maar uit onderzoek bleek dat die maatregel vooral in Nederland onverdraaglijk gevonden werd, vooral rond wijk- en stamkroegen. Het verzet verliep heel emotioneel, alsof onschuldige individuen zomaar uit hun huis gezet werden. Zo voelde het kennelijk ook. De verantwoordelijke minister ontwierp een tussenregeling om zulke verlengde huiskamers alsnog te ontzien en in de eigen nicotinedampen te laten gaarkoken: ik maak zelf wel uit waaraan ik doodga. Zo’n verzet ontbrandde indertijd ook bij de invoering van de autogordel. Alsof je niet zelf mocht weten hoe je in je eigen auto zou omkomen! In eerste instantie vlammen de emoties steeds heftig op bij de aantasting van de eigen autonomie, maar na een tijdje worden ze gedoofd door de redelijkheid van het gewonnen inzicht. Zelfs het emotionele afwijzen van de Europese grondwet startte bij dat principiële wantrouwen tegen centraal gezag. Niemand had dat hartgrondige neen zien aankomen. Hoe kon een land dat vanuit eigenbelang altijd vooraan had gelopen bij de totstandkoming van Europa nu tegen de logische stap van een grondwet zijn? Toen het neen zich enkele weken voor de stemming steeds duidelijker begon af te tekenen, probeerde de voltallige ministerraad nog met persoonlijk uitgedeelde pamfletten het volk tot een ja te bewegen. Toen stond helemaal vast dat het neen zou worden: dat maken we zelf wel uit. Die tamelijk irrationele afwijzing kwam voort uit de angst door een nieuw en wellicht machtiger centrum in Brussel aan banden gelegd te zullen worden. Maar ook hier zijn we allang bijgedraaid door Europa met hernieuwd elan weer op te pakken, vooral als het om Europese belangen in de rest van de wereld gaat. Recht voor zijn raap Collectieve typeringen van andere volkeren zijn vaak negatief. Dat blijft een signaal voor de gevaren van nationalisme dat zo graag superioriteitsgevoelens kweekt en de narigheid doorschuift naar de buren. Vinden Belgen ons gierig, dan slaan wij terug met dom. En zelf grossieren we in anekdoten over de gierigheid van Schotten. Deze rancuneuze folklore, hoe onschuldig ook, kan niettemin de internationale verhoudingen frustreren. In Mexico deed de regering er alles aan om de Mexicaanse griep als varkensgriep te presenteren, maar de wereld bleef zich aan elke verantwoordelijkheid onttrekken door het land toch langs deze weg als schuldige aan te wijzen. Toen men in de vijftiende eeuw ontdekte wat syfilis was en hoe deze ziekte werd overgedragen, sprak men in de Lage Landen van de ‘Franse ziekte’. Maar zo noemden ze deze geslachtsziekte niet in Frankrijk. Daar had men het over de ‘Spaanse pokken’, terwijl Spanje zelf liever verwees naar de ‘pest van Napels’. De bewoners van de Lage Landen werden al in de Middeleeuwen aangeduid als botte Hollanders. Dat gebeurde met grote eenstemmigheid en dat klinkt nog na in onze dagen. Dit volk kende geen manieren, was zelfzuchtig en vertelde je recht voor je raap wat men van je vond, dat alles in een wolk van ongekende vraat- en zuipzucht. Vooral die uitbundige consumptiecultuur kwam daarbij steeds terug, overigens als enige uitzondering op de verder gemelde en soms geprezen eenvoud en matigheid. Een standaardversje, circulerend vanaf de vijftiende eeuw, bezong deze wonderlijke combinatie als uithangvlag van Hollanders: zwaar zuipen, gulzig vreten en simpel gekleed gaan, daaraan kon je ze herkennen. 2
  • 3. De verklaring lag uiteraard in klimaat en grond. Kou en vocht vroegen immers om een hoge verbranding, vandaar de permanente behoefte aan brandstof. Alonso Vásquez, auteur van een kroniek uit 1624 over de oorlogen tegen Spanje, deed gedetailleerd uit de doeken hoe deze onmatigheid zich manifesteerde. Men greep elke gelegenheid aan om zich klem te zuipen en vol te vreten. Niet alleen feesten werd zo luister bijgezet maar ook begrafenissen. Zelfs terechtstellingen verliepen in een damp van alcohol, waarbij de veroordeelde ten slotte vrolijk lallend het schavot betrad en zelf de strop indook. Dat drankmisbruik kwam door de opvoeding. Alleen zo kon men kinderen weerbaar maken tegen die barre weersomstandigheden in dit eigenlijk onbewoonbare gebied – daarom had het volgens Vásquez ook langdurig leeggestaan. Zelfs de artsen schreven drank voor om overeind te blijven, met de aanbeveling om periodiek dronken te worden. En de training begon al aan de borst, want moeders werd aanbevolen de tepels met alcohol in te smeren. Bewijsgronden voor de lange tradities hierachter vond men in Tacitus’ Germania uit de eerste eeuw na Christus. Die verhaalde breeduit over de drinkgelagen en eetfestijnen onder de Germanen. Zulke gewoonten konden dan eenvoudig verbonden worden met andere vormen van onbeschaafdheid. Vásquez’ landgenoot Alvarez wist in 1549 te vertellen, dat men dermate in deze tafelrituelen opging dat het noodzakelijke plassen ook gewoon onder tafel plaatsvond. Maar hoe twijfelachtig zulke details ook mochten zijn, er waren wel degelijk gronden voor wat men in Europa als botheid zag. De weinig hiërarchisch georganiseerde samenleving, de sterke gelijkheidsdrang, de afwezigheid van krachtige heersers of een dwingend centraal gezag en de daardoor nauwelijks ontwikkelde hofcultuur stonden de vestiging van verfijnde omgangsvormen in de weg. Die hoofsheid, ook onder stedelijke aristocratieën, hoge geestelijkheid en rijke kooplieden, sloeg hier eenvoudig minder aan omdat de bedding ontbrak. Uitgerekend Erasmus nam het op zich om deze botheid te verdedigen. Kennelijk werd hij daar wel mee geconfronteerd omdat hij altijd het ‘Roterodamus’ achter zijn naam bleef voeren. Hij wilde een zekere onbeschaafdheid niet ontkennen, maar wees daarna meteen op de positieve kanten daarvan. Hollanders gebruikten weinig plichtplegingen, gingen niet gebukt onder de veinzerijen van hofculturen en waren in het algemeen heel direct en rechtdoorzee. Eigenlijk waren dat voordelen die de omgang met Hollanders aanzienlijk vergemakkelijkten. Desondanks bleven de negatieve interpretaties van deze onverbloemde botheid overwegen. En nog steeds kijkt men Nederlanders daar graag op aan. Anderzijds hoef je geen antropoloog te zijn om Hollanders in het buitenland te kunnen betrappen. Het echtpaar dat ik een Frans café hoorde binnenkomen, kwam met het gebruikelijke lawaai binnen. Dat moest een echo zijn van het uittrekken van de klompen en luidkeels ‘vólk’ roepen bij de entree van winkels en boerderijen. Ook vroeger werd de persoonlijke communicatie al beheerst door opperste pragmatiek. Niks wachten op klandizie of bezoek, we hadden wel wat beters te doen, wat dachten ze wel, de deur stond open. En waarom een bel als je gewoon kon roepen? De man brak als eerste door de deur, het ging immers om nieuwe werelden. Die moesten veroverd worden en dan durfde je vrouw pas te volgen als het veilig was. Ze marcheerden diagonaal door de zaak terwijl hij richting toog ‘deux café’s’ toeterde, een beetje hard want die fransozen waren slecht van verstaan. Ter verduidelijking stak hij ook twee vingers omhoog, want iedereen wist dat ze hier tevens de nodige moeite hadden met hun eigen taal. Daarna ploften ze in de verste uithoek neer. ‘Blij dat ik zit’, zei de vrouw wat haar de snedige reactie ‘Zeg dat wel’ opleverde. De caféhoudster achter de balie keek hen verbijsterd na. Hunnen in de zaal, weliswaar met anderhalf millennium vertraging maar toch. Fransen begroeten elkaar eerst, om daarna tot conversatie, zaken of de bijslaap over te gaan. Men neemt ook telkens beleefd afscheid, orgasme of niet, al zeven jaar samen op kantoor of net tegen elkaar 3
  • 4. aangelopen. Het begroetingsritueel plaveit de weg naar verdere contacten. Ook de zakenbrief eindigt steevast in formulaire tierelantijnen. Die geven het signaal dat men elkaar ondanks of juist dankzij van alles ten volle eert en respecteert, en dat men nu in angstige spanning verkeert of de aangeboden hoogachting wel geaccepteerd zal worden. Nederlanders vinden dat een hoop flauwekul en eindigen dan ook liever met een joviaal ‘Doei’. Of ze staan te schutteren met hun handen in plaats van het eindeloos schudden van die van anderen. De etiquette van de hogere kringen (wie zijn dat helemaal?) vinden we totaal overbodig, want we doen graag zo snel mogelijk zaken zonder al die loze plichtplegingen. Maar wat wij eerlijk noemen en recht voor zijn raap blijven ze buiten de grenzen lomp vinden. Het enorme succes van Boer Zoekt Vrouw is vooral te danken aan de zonder omwegen geuite wensen tot behoeftebevrediging van gewoon aandoende plattelanders en hun smachtende teeltkeus. En de titel laat daar geen gras over groeien. In Frankrijk heeft men het format overgenomen, maar zeker niet de titel: veel te grof. Daar heet het L’amour dans le pré, waarmee een even simpel als beslissend verschil in levenskunst is aangegeven. Vakantiegangers hier verwachten permanent aan die botheid blootgesteld te zullen worden. Enige tijd terug mocht ik drie Amerikaanse collega’s mee uit eten nemen na een congres in Amsterdam. Ik koos voor een Oudhollands ingerichte onderneming van zekere faam, want Amerikanen willen overal hun ‘roots’ herkennen. Het probleem is echter dat de vaderlandse horeca andere opvattingen heeft over dienstbaarheid dan die in Amerika. Daar moet het voetvolk het salaris rechtstreeks verdienen van de klanten, maar hier is alles vooraf geregeld in een CAO. Amsterdamse restaurants hebben bovendien geen beroepspersoneel in dienst maar werkstudenten, wel met beeldig lange schorten over hun spijkerbroek maar lang niet geneigd om zich een beetje te laten rondcommanderen door imperialistische bondgenoten uit het NAVO-pact. Bij onze binnenkomst keken ze vanaf de toog licht gestoord over hun schouder: ‘O god, klánten…’ We mochten toch gaan zitten, kregen menu’s en werden vijf minuten daarna gesommeerd om te bestellen. De Amerikanen kwamen al meteen in de stemming, want die onderhandelen graag over wat ze eigenlijk willen eten aan de hand van door het personeel aan te prijzen gerechten, met de menukaart als terloops hulpmiddel. Maar het bedienende meisje wilde graag noteren zonder dialoog. ‘Can it go what quicker?’ riep ze in getraind Engels, waarop de Amerikanen in een enthousiast gelach uitbarstten, om mij vervolgens warm op de schouders te kloppen: een themarestaurant met ‘Old Dutch Habits’! Beter had ik het niet kunnen uitkiezen, straks zouden de meisjes van plezier over de houten vloer binnenrollen, zelfs Jan Steen zou ervan gaan blozen. Het is niet meer goed gekomen daar, zeker niet toen het meisje ‘Hurry up a little’ riep – de Amerikanen waren kompleet verdwaald in La Grande Bouffe met boerenpaaldans na. Gewiekste gewoonheid Lompe inhaligheid behoort tot de bekendste beoordelingsformats als het over Nederlanders gaat. Oud-vicepremier Wouter Bos is nog steeds staatsvijand nummer één in België. In 2009 kocht hij namelijk tijdig de goede delen terug van de door de inmiddels noodlijdende Fortisbank opgeslokte ABN-AMRO, ten behoeve van deze voorlopig door de staat beheerde bank. De Vlaamse kranten bliezen van verontwaardiging over die grove onbeschaafdheid om zonder nadere plichtplegingen als een sluwe vos de buit terug te slepen naar zijn eigen Hol- land. Dat men hiermee ongewild verwees naar de literaire oorsprong van deze slimheid in eigen kring – Van den vos reynaerde ontstond in de buurt van het dertiende-eeuwse Gent – maakte de verontwaardiging des te pikanter. Ze kregen daar gewoon een koekje van eigen deeg, want men was vergeten dat deze burgermoraal stamde uit Vlaamse steden, om bij de stichting van de Republiek op export te gaan naar het noorden, letterlijk in de bagage van de 4
  • 5. tienduizenden reformatorisch gezinde vluchtelingen. Dit mentale erfgoed is in België uit het collectieve geheugen verdwenen door het herstel van de hiërarchieën binnen kerk en staat daar, tezamen met de vreemde overheersingen van Spanje en Oostenrijk en de suprematie van de Franse taal. Onmiddellijk daarna werd de Hollandse leepheid nog eens bevestigd door het doelbewust dralen bij de uitdieping van de Westerschelde, ondanks alle gemaakte afspraken. Nederland heeft al sinds de scheiding in de zestiende eeuw weinig belang bij de bevaarbaarheid van deze zeearm, omdat die de levensader van Antwerpen is – en wij hebben Rotterdam. Wat Belgen deze keer furieus maakte was niet alleen de schending van de overeenkomst, maar ook de brede instemming van alle Nederlanders met hun verontwaardiging. Nu vertrouwde men het helemaal niet meer. Daar kan het zogenaamde IJzeren-Rijndossier aan toegevoegd worden. België wil al tientallen jaren een eigen railverbinding met het Ruhrgebied hebben. Daarvoor moet men een klein stukje door ons Limburg. Maar alweer heeft Nederland geen belang bij zo’n alternatieve Betuwelijn en daarom wordt ook hier eindeloos getraineerd. Zelfs de huidige ecologie komt als geroepen met een familie boommarters die niet van een spoorlijn door hun habitat houden. En moet men vandaag de dag niet allereerst aan de omgeving denken? Nederlanders koesteren liever het zelfbeeld van handig, slim en alert. Al vanaf de late Middeleeuwen kwam in de steden de verering van het simpele individu op gang. Meestal klein van afmeting en gebrekkig wist zo’n eenling toch met zijn gezonde verstand de hele wereld naar zijn hand te zetten. Dat gebeurde in een literatuur die naast Reynaert tal van andere schelmen opvoerde, die hun vernuft te gelde wisten te maken. Deze lompe eenlingen belichaamden de pragmatische slimheid van de burgerkoopman, die geleerd had de traditionele macht en omgangsvormen van de adel ten eigen voordele aan te wenden. Zoals zo vaak bleek literatuur het aangewezen medium om vrije ondernemingszin te propageren tegenover knellende erecodes, aan de hand van aanstekelijke verhalen. Daarom doet de verering van nobel heldendom het hier slecht maar zijn burgerlijke, soms zelfs boerse belichamingen van eenvoud en gezond verstand heel populair. Graag promoveert men leiders tot huisvader van het gezin waarvan wij allen deel uitmaken. Dat begon met Willem van Oranje als Vader des Vaderlands. Om een dergelijke personificatie zat men bij de Opstand kennelijk dermate verlegen, dat de titel eerst vergeven werd aan graaf Egmont. Maar hij vond de dood op het schavot, vandaar vervolgens Willem. Men was dermate vervuld van deze gedachte dat hij ook terugkeerde in de argumentatie bij de afzwering van de Spaanse koning in 1581. Een vorst diende zijn onderdanen lief te hebben ‘als een vader zijn kinderen’. En daarin was Filips II ernstig tekortgeschoten. Vader Cats kreeg deze eretitel aangemeten als hoeder van de zeden van het vaderlandse huisgezin, terwijl later Vader Drees zou zorgen dat niemand in het nationale huishouden tekort zou komen. Ook zeeheld Michiel de Ruyter werd in de negentiende eeuw op deze maat gesneden. Bij voorkeur stelde men hem voor als een Bijbellezende huisvader die zelfs gepromoveerd werd tot ‘bestevaer’ – grootvader. Zelfs in de literatuur werd het gezin gebruikt als metafoor voor de teloorgang van Hollands aanzien uit de Gouden Eeuw. Zo liet Potgieter in Jan, Jannetje en hun jongste kind uit 1841 dit gezin uit de tijd van de Opstand voortleven in de negentiende eeuw. Nog steeds konden de ouders zich beroemen op kinderen als Jan Compagnie en Jan Contant. Maar het jongste kind, Jan Salie, baarde groeiende zorgen. Daarom verwijderden ze deze nietsnut uit hun midden, in de hoop dat daardoor de welvaart van weleer zou terugkeren. Vanuit dergelijke beeldvorming werden helden uitgerust met huiselijke deugden. De Ruyter was van eenvoudige afkomst, haalde in zijn blauwgeruite kiel wat kwajongensstreken uit – resten van de waardering van de schelm -, verdiende een grijpstuiver in de lijnbaan en wist de top van het krijgswezen ter zee te bereiken door alles uit de praktijk op te pikken. Niets geen ijdele geleerdheid of aristocratische afkomst, gewone jongens konden met hun 5
  • 6. boerenslimheid de hoogste posities bereiken. In dat kader circuleerden er al tijdens zijn leven allerlei anekdoten die een dergelijke levenshouding moesten demonstreren. Men wilde hem in een Franse haven een lauwerkrans rond de slapen drukken vanwege getoonde moed, maar hij bleef onvindbaar. Uiteindelijk trof men hem aan in zijn kapiteinshut, waar hij zijn eigen bed aan het opmaken was. Nu gaat het er niet om dat zulke verhalen mogelijk verzonnen zijn, maar wel dat men hem zo wenste voor te stellen. De verering van zijn praalgraf in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, op zichzelf al curieus in Nederland, laten we graag over aan Hongaren. Die leggen daar voortdurend bloemenkransen neer, omdat hij bij Napels een aantal Hongaarse dominees uit de handen van de katholieke vijand bevrijd heeft. Die cultus van de onafhankelijke eenling die de hele wereld aankon ging hand in hand met het succes van de Republiek. Daarmee probeerde men ook het beeld van lompe botteriken te weerleggen. Dat deed de vermaarde rechtsgeleerde Hugo de Groot met zoveel woorden, toen hij in het voetspoor van Erasmus juist de oprechtheid en eenvoud van de bevolking prees. Het richtpunt daarvoor vormde de Bataafse mythe, waarin volgehouden werd dat wij afstamden van een bijzonder vrijheid- en vredelievend volk. En deze Bataven kenmerkten zich in het bijzonder door een grote soberheid en eensgezindheid. Daarom kon Willem van Oranje ook de eretitel Willem de Zwijger krijgen: zwijgen was immers goud. Het nationalisme van de negentiende eeuw deed daar nog een schepje bovenop. De burgerij maakte een veelzeggend gebaar door ’s-Gravenhage een beeld van de stichter des vaderlands te schenken, voorgesteld als een eenvoudig geklede man die staande op zijn sokkel op het Plein een betogende pose aannam. Zo had hij zich voor zijn volk ingezet, pleitend en niet vechtend. Dit beeld van de Vader des Vaderlands (dat staat erop) uit 1848 was een antwoord op de uitbeelding van Willem als een krijgszuchtige ruiter op een steigerend paard voor paleis Noordeinde, dat enkele jaren eerder door koning Willem II geschonken was. Zo wenste het volk hem niet te kennen en te herdenken. Dat onze martelaar ook van luxe hield, van prachtige harnassen en van sierlijke hoffeesten met een overdaad aan exotische eetwaar kwam niet van pas en mocht dus ook geen rol spelen. Willem werd gefatsoeneerd naar het uiterlijke voorkomen dat bezoekers overal op straat konden waarnemen: eenvoudige kledij en simpele leefstijl in het algemeen. Voor zover de bescheiden hofcultuur aan extravagantie deed, speelde die zich binnen gesloten muren af. Men wilde wel degelijk het grootse verleden van de Republiek doen herleven, maar niet in termen van militaire heldendaden of ander krijgsrumoer – het diende te gaan om morele kwaliteiten. Die bestonden allereerst uit huiselijke deugden, heel toepasselijk door De Amicis in 1873 samengevat als de ‘aartsvaderlijke eenvoud der Nederlandse zeden’. De toon was al gezet door een plechtige verklaring van de voorzitter van een Haags dichtgenootschap in 1786 bij zijn poging het diepste wezen van de Nederlandse samenleving aan te geven: ‘De beste burger [was] een mensch, die zich alle zijne Medeburgers als kinderen van dezelfde Hemelschen Vader, als leden van een en hetzelfde Huisgezin voorstelde’. Zelfs het gebaar van de aftredende koningin Wilhelmina in 1948 op het balkon van het paleis op de Dam sloot hier nog direct bij aan. Ze maande bij de troonsoverdracht aan haar dochter Juliana haar rumoerige gezin op het plein tot stilte door een vinger voor de lippen te houden. Gezond verstand Er werden ook pragmatische verklaringen gegeven voor de nagestreefde soberheid. Men had hier te maken met moerasgrond waardoor alles aan bouwen, beheren en exploiteren twee keer zo duur was als in landen waar men vastere grond onder de voeten had. Er was dus geen andere keus dan zo simpel mogelijk te werk gaan, je moest wel. En dat buitenlanders die gedwongen eenvoud voor botheid aanzagen was louter kortzichtigheid. Zakelijk en rechtdoorzee behoorden tot de eigenschappen waartoe de structuur van het land 6
  • 7. dwong. Niet alleen Erasmus had het daar al over, ook zijn tijdgenoot Barlandus, geschiedschrijver, wilde zowel Brabanders als Hollanders daarop vastleggen. En altijd kwam de pragmatiek bovendrijven. Geestig, welsprekend of geleerd uit de hoek komen, stond volgens De Amicis in weinig aanzien. Wat had je daaraan? Het ging er veel meer om dat je zakelijk en snel converseerde, met het oog op onmiddellijke resultaten in de nabije toekomst: ‘Ze spreken bijna altijd van wat ze doen zullen, zeer zelden van wat ze gedaan hebben’. Dat roept herinneringen op aan Pim Fortuyn die met zulke slogans het publiek op zijn hand kreeg. Het vaderlandse zelfbeeld van zuinig, proper en matig werd in het buitenland echter eerder begrepen als de schraperige inhaligheid van lompe zuipschuiten. De achttiende- eeuwse diplomaat en schrijver Friedrich Carl von Moser walgde van deze koopliedencultuur: ‘De heersende geest is de koopmansgeest’. Men sprak hier alleen maar over winst en verlies, sparen en nog meer vergaren. En nooit viel daarbij enige grandeur, smaak of passie waar te nemen. Volgens hem waren die oppervlakkigheid en dat eindeloze gemarchandeer te wijten aan de zware zeelucht die elke diepgang in de weg stond. En met warme instemming haalde hij een Franse dame aan, die hem had toegevoegd dat hier helemaal geen sprake was van een Republiek, maar van een vrijkorps kooplieden onder aanvoering van de Prins van Oranje. Zeker was het zo dat alles meteen nut moest afwerpen. Zelfs de letterkunde zou erdoor geïnfecteerd zijn, een opvatting die niet alleen lange tijd de Nederlandse literatuurkritiek beheerste, maar die ook voor buitenlanders als een paal boven water stond: onleesbare didactiek, profijtelijke gelegenheidsverzen en domineespoëzie met een opgeheven vinger. Uit een heel andere hoek valt de hang naar pragmatiek af te leiden uit de menigte spreekwoorden en gezegden die daarover gaat. Zulke wandbordjeswijsheden waren heel populair in de Lage Landen, waar ze als bakens voor het gewenste leven goed pasten in de interieurs van de hoog opgehemelde huizen. In alle geledingen omringde men zich met zulke puntige wijsheden, van Erasmus’ Adagia via de talrijke gedrukte verzamelingen in het Latijn en de volkstaal tot aan de eindeloze reeks kopieën van Bruegels spreekwoordenschilderij. Niet voor niets werd de zestiende eeuw in de Lage Landen wel de eeuw van het spreekwoord genoemd. En dat had van alles te maken met de triomf van de burger en zijn gezin die zaten te springen om huiselijke richtlijnen in gevatte tekst. Zo’n populaire verzameling circuleerde onder de titel Duytsche Adagia, aangelegd door Symon Andriessoon en gedrukt in 1550. Daarin komt een sectie voor van liefst 24 spreekwoorden over de dwaasheid van het verrichten van zinloze dingen: ‘Dese navolghende bedieden al te vergheefs arbeyden oft doen, oft dat onmoghelick is’. Dat was van belang om dagelijks voor ogen te houden en diep tot zich te laten doordringen: vissen drinken geven, je gelijk halen bij doden, sterren tellen, blinden bijlichten, zingen voor dovemans deuren, vechten met geesten, de zee leegscheppen, nog wijder gapen dan een oven, het varken kelen als het dood is, een put graven aan de waterkant, hout naar het bos dragen, water in een lekzak vervoeren, de lucht slaan, water naar zee dragen, doden insmeren met genezende zalf, net doen alsof je Hercules bent, de zon bijlichten, in de lucht vissen, in het water jagen, vissen leren zwemmen, een zwaan handschoenen aandoen, water in een zeef dragen, bouwen op water, een blote hond villen. Maar ook elders in het boek keren zulke gezegden steeds terug: het is moeilijk stelen waar de waard een dief is, het is lastig hinkelen voor de voeten van een manke. Eveneens komen telkens aanbevelingen voor om zich praktisch te gedragen en zich te schikken binnen de grenzen van het mogelijke, type: beter geblazen dan de mond verbrand, Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd, kun je de koe niet krijgen neem dan het kalf, leef in Rome als de Romeinen, enzovoort. Met dergelijk verweer werd het verwijt van botheid weersproken: men kon niet anders. En dat kwam door het weinig uitnodigende klimaat, om over de rest nog maar te zwijgen. Overleven lukte het best door te leren om voor zichzelf op te komen, zelfredzaam te zijn en vooral niet afhankelijk te worden of te blijven van het traditionele overwicht van adel 7
  • 8. en geestelijkheid. De burger zou alles in zijn eentje gaan klaren, zonder de ballast van zinloze fratsen. Dan kon hij het met het mooiste gereedschap dat God de mens had verleend een eind schoppen: zijn verstand. In die geest kondigde de middeleeuwse schilder Jan van Eyck zijn persoonlijk ondernemerschap in de kunsten aan. Hij koos het motto ‘als ic can’ – voor zover in mijn vermogen ligt. Iedereen wist dat zijn talenten zeer ver reikten, want hij behoorde al heel snel tot de top van de Europese schilderkunst. Maar in principe lag zo’n carrière binnen ieders vermogen. Als je maar wou. Geweten van de wereld Internationaal wordt die aangewreven botheid ook gezien als ongepaste bemoeizucht met andermans zaken. Berucht in de wereld is de ‘Dutch uncle’, de man die precies weet wat goed voor iedereen is. Eind jaren ’60 verzonden wij namens het revolutionaire studentenbewind van de Universiteit van Amsterdam telegrammen over de hele aardbol. Zo verzekerden we Mao in China van onze steun, wat hem het nodige vertrouwen in de toekomst moest geven. Verwoerd in Zuid-Afrika haalden we daarentegen onderuit met het bericht dat het nu eens uit moest zijn met het apartheidsbewind, en een beetje snel graag. Dat waren symptomen van de bekende Nederlandse arrogantie om precies te weten wat de juiste ideologische en morele koers is. Daar hoorde ook de toezegging bij om een handje te komen helpen, om vervolgens al die voornemens luidkeels kenbaar te maken. Toch stond deze betweterigheid niet alleen ongunstig bekend in de wereld. De Amicis legde ook meteen het verband met hulpvaardigheid, en hij ging zelfs zover dat hij zijn positieve oordeel verhief tot opinie van de wereld. Hij deed dat bij het weerspreken van de traditionele beschuldigingen dat Nederlanders louter inhalige profiteurs zouden zijn. Altijd ging het gerucht dat wij aan oorlogen verdienden door ook wapens aan de vijand te verkopen: geld was belangrijker dan de nationale eer. De Amicis had het nog sterker gehoord. In een zeeoorlog met de Engelsen waren het de officieren zelf geweest die de tegenstanders van nieuwe kogels voorzagen, waardoor deze konden doorvechten. Die zucht naar bezit door dik en dun kon volgens hem niet waar zijn. Wel was het zo dat de kooplieden hun rijke huizen graag uitrustten met dure boeken en schilderijen, maar dan ging het toch om spirituele zaken. Die gehechtheid aan huis en huisgezin gold voor de hele bevolking van het land. Dat was ook het geval met liefdadigheid: ‘Alle schrijvers die Nederland bestudeerd hebben, zijn het hierover eens, dat er geen land in Europa is, waar naar evenredigheid van de bevolking, een groter som aan aalmoezen van de handen der gegoede klassen naar die der behoeftige klassen overgaat’. Zijns inziens was die houding bevorderd door het sterke internationalisme van het land als gevolg van de wijds opgezette handel. Daar had Alvarez in de zestiende eeuw ook al op gewezen: de internationale handelscontacten werkten niet alleen gedogen in de hand maar ook mededogen. Die principiële wereldoriëntatie verklaarde volgens De Amicis al die buitenlandse kranten en literatuur die men hier zag, terwijl je er ook met menige vreemde taal terecht kon. Toch waren dergelijke oordelen eerder aan te treffen bij de bewoners zelf, vooral in de Franse tijd. Kennelijk moest men morele suprematie van stal halen om zich te kunnen onderscheiden, nu men als militaire en economische macht niet meer op het eerste plan meespeelde. Daarbij richtte men de blik graag op de Gouden Eeuw, want toen was dat nog wel het geval. Adriaan Loosjes roemde in zijn treurspel over Johan de Witt uit 1807 diens eminente bestuurskunst bij de Delftse buskruitramp van 1654 – de inspiratie kwam uit een recente catastrofe van die aard in Leiden. Van die reële macht mocht dan weinig over zijn, voor wat deugdzaamheid betrof konden wij nog steeds vooraan staan, vooral in tijden van nood: ‘Hoe ’t deugdzaamst volk der aard, beroemd door trouw en moed, / Zich altijd groot gedraagt, maar ’t grootst in tegenspoed’. 8
  • 9. Zulke strelende zelfbevestigingen werden er meer uitgesproken, wat rond het midden van de negentiende eeuw zelfs leidde tot officieel regeringsbeleid. Van hogerhand stimuleerde men de bestudering van Grotius’ voortrekkersrol op het gebied van het internationale recht, al meer dan twee eeuwen oud maar nog steeds actueel. Verder werden er wereldconferenties georganiseerd in Den Haag over recht en vredesvraagstukken, waarmee men tegelijk solliciteerde naar een zetel voor internationale rechtspraak. Daarbij hoorde het verkondigen van een neutraliteitspolitiek bij mondiale conflicten. Verder was de stichting van het Vredespaleis in Den Haag een teken dat men serieuze erkenning zocht op het wereldpodium. Die werd ten slotte verkregen door de vestiging van het Internationale Gerechtshof in de residentie dat zich over volkenrechtelijke misdaden buigt bij internationale conflicten. Uiteraard had die neutraliteitspolitiek ook economisch voordeel, althans dat was de verwachting, al werd die slechts in bedekte termen uitgesproken. Vechtende landen die officieel met elkaar in oorlog waren – een klassieke oorlogssituatie die na de Tweede Wereldoorlog rap van karakter zou veranderen – hadden behoefte aan een neutraal podium om handel te drijven, anders was de oorlogsinspanning niet vol te houden. Dat men door geen partij te kiezen het gevaar liep iedereen tegen zich in het harnas te jagen en dat men ook buitenspel kwam te staan bij allerlei essentiële ontwikkelingen, bleek pas later. In de Tweede wereldoorlog werd de neutraliteit onder de voet gelopen door de Duitsers, hoe krampachtig men zich ook in de jaren daarvoor in die zin tegenover vluchtelingen bleef opstellen. Maar het podium voor de internationale rechtspraak is gebleven. Aan vredesacties voor de internationale gemeenschap wordt ook buitenproportioneel deelgenomen. Dat maakte het recente terugtrekken uit Uruzgan extra pijnlijk, vandaar het snel ontwikkelen van lapmiddelen om weer in de publieke gunst van de wereld te mogen terugkeren – die vervangende politietraining gaat vast door. In Nederland is ook relatief het hoogste percentage van de inwoners aangesloten bij verenigingen die gericht zijn op goede doelen. Maar wat levert dat op en waar komen die vrijgevigheid en inzet dan vandaan? Om te beginnen liggen dergelijke ambities in het spoor van de zelf aangemeten morele suprematie. Je kunt dat wel roepen, maar dan zul je het ook moeten waarmaken. Verder werd het verband tussen charitas en persoonlijk profijt al in de Middeleeuwen gelegd, om vooral aan te slaan in de Lage Landen. Daar ontwikkelde zich een koopmansmoraal die zich tevens uitstrekte over het hiernamaals. Ook daarin kon je investeren. Reeds de Antwerpse stadssecretaris Jan van Boendale vestigde daar de aandacht op in zijn berijmde instructiewerk voor stedelijke omgangsvormen van omstreeks 1330, Der leken spieghel (handboek voor leken). Zie je de armen over het hoofd, dan zul je eeuwig branden in de hel. Deze waarschuwing is anderhalve eeuw later aangrijpend gedramatiseerd in de Elckerlijc, dat wil zeggen: iedereen. Herhaaldelijk werd deze toneeltekst gespeeld, overgeschreven, herdrukt en meermalen in het Latijn vertaald, om langs die weg ook carrière te maken in andere talen. De weelderige koopman die de titelrol vervulde kreeg totaal onverwacht de dood op bezoek. Opeens moest hij op weg naar het dodenrijk, maar geen enkele van de deugden wilde hem daarbij vergezellen. Hij had bij het vergaren van zijn rijkdommen geen moment aan goede werken gedacht en nu was het te laat. Door te investeren in eettafels en gasthuizen voor de armen en gebrekkigen – het zou hem maar een fractie van zijn vermogen gekost hebben – had hij zich een paspoort voor de hemel kunnen verschaffen volgens het door de kerk gehuldigde principe ‘do ut des’: geef opdat je gegeven wordt. Dat konden al die kooplieden en investeerders die de Lage Landen beheersten in hun zak steken. Met Elckerlijc kwam het nog net goed. Via inkeer, berouw, boete en lering kon hij toch nog steun verwerven bij zijn laatste tocht. Maar op die moeizame manier had het niet gehoeven. Want wel stond vast dat hij eindeloos zou moeten branden in het vagevuur voordat de hemelpoort zich zou openen. 9
  • 10. Het spel was een waarschuwing en vormde een nieuwe stimulans om de charitatieve doelen stevig ter hand te nemen – uit zuiver eigenbelang. Dat resulteerde in de zestiende- eeuwse hervorming van de armenzorg als taak van de wereldlijke overheid. Daarmee verdween de kerkelijke charitas niet, ook niet binnen de latere protestantse gemeenten, maar er werd wel duidelijk gemaakt dat het profijt van donerende privépersonen nooit het uitgangspunt mocht zijn. Een humanist als de Amsterdamse Coornhert bepleitte die herziening met overtuigende argumenten. De charitas kweekte beroepsbedelaars met allerlei voorgewende gebreken die onrust veroorzaakten in de steden met hun opdringerige gedrag. Bovendien was het een statisch systeem dat op geen enkele wijze de eventueel partiële terugkeer in de werkende gemeenschap stimuleerde. Eerder was het tegendeel het geval, aangezien alle partijen belang hadden bij de handhaving van de status quo: de armen waren evenals de simulanten verzekerd van een geregeld inkomen, terwijl de schenkers de gelegenheid geboden werd om hun plaats in de hemel veilig te stellen. Coornherts voorstellen brachten in ieder geval rust terug in de steden. Alleen de allerarmsten die beslist niet in staat waren om een inkomen te verwerven mochten voorzien van een merk op hun kleding nog bedelen. Maar de rest werd gedwongen tewerkgesteld. En de voordelen daarvan bleken nog veel groter dan alleen het herstel van de orde. Niet ten onrechte is de nogal plotselinge bloei van de Republiek mede toegeschreven aan het enorme arbeidspotentieel door zulke maatregelen. Daardoor konden verschillende vormen van massa-industrie ontwikkeld worden – arbeiders genoeg die niet vastzaten aan huisnering. Buitenlanders viel deze liefdadigheid uit eigenbelang meteen op. En ze toonden zich vol bewondering. De Engelse diplomaat Sir William Temple bracht deze tenminste zonder omwegen in 1673 onder woorden: ‘Liefdadigheid schijnt in dit land zeer algemeen te zijn, hoewel geregeld door de wetten van het land, en gewoonlijk niet ingegeven door algemeen mededogen. Maar men vindt haar in de bewonderenswaardige voorzieningen die getroffen zijn voor alle soorten mensen die behoeftig zouden kunnen zijn of door een regering onderhouden zouden moeten worden’. Een eeuw later zag Diderot deze voordelen nog steeds. Er was weinig of geen armoede, en daardoor bleven misdrijven beperkt. Rovers zag je niet langs de grote wegen. Daar had hij nog een andere materiële verklaring voor. Het waterige land was eenvoudig ongeschikt voor dieven, want die konden geen kant op: overal greppels, kanalen, rivieren en tolpalen. De particuliere charitas zette zich voort in alle confessionele kringen als rechtstreekse vertaling van Gods gebod aan elke leek afzonderlijk. Daardoor raakte deze houding zo verankerd in de collectieve mentaliteiten, dat later ook wereldlijke genootschappen zich gingen inzetten voor maatschappelijke doelen, tot in alle uithoeken van de wereld. En wat destijds een paspoort voor de hemel heette, kon toen het sussen of afkopen van het geweten heten – een sentiment dat nog heden vele nationale acties in beweging zet. Als zelfbenoemd geweten van de wereld heeft Nederland zich na de Tweede Wereldoorlog ontwikkeld tot moreel laboratorium voor nieuwe levensvormen en ethiek. De lange tradities in tolerantie en gedogen tezamen met die van de profijtelijke goedertierenheid hebben daarbij aanzienlijk geholpen. Experimenten met drugsbeleid, abortus, euthanasie en homohuwelijk onder de noemers van gedogen en ‘moet kunnen’ hebben binnenslands wel tot discussie geleid maar nauwelijks tot confrontaties, laat staan structureel geweld – daarvoor staan die noemers garant. Daarentegen was de verontwaardiging in het buitenland hier en daar massief en overal nogal aan de heftige kant. Vooral het Vaticaan schold Nederlanders uit voor moordenaars van ongeboren kinderen en bejaarden, en schandvlekkers van het huwelijk door de sanctionering zelfs in bed van tegennatuurlijk gedrag. Andere landen zoals Frankrijk en Amerika wonden zich mateloos op over het toestaan van persoonlijk gebruik van softdrugs via officiële gedoogregelingen. Juridisch gezien hadden ze wel een punt, omdat de 10
  • 11. minstens zo officiële wetgeving in strijd was met zulke regelingen. Maar in Nederland stoorden weinigen zich daaraan, op de pragmatische gronden die men in dit geval graag gestut zag door het toepasselijke gezegde ‘het ene doen en het andere niet laten’. Al met al werpen die ethische experimenten wel vruchten af. Een groot deel van de bevolking legt zich doorgaans neer bij de na lange debatten ontworpen regelingen. Iedereen moet aan zijn trekken kunnen komen. En wat een ander graag wil, hoef jij daarom nog niet te doen. Als je er maar geen last van hebt. Die eeuwenlang getrainde houding vormt de grondslag van een samenleving met een hoge graad van welbevinden. Maar of men zich daarom nog steeds geweten van de wereld moet voelen, is de vraag. Vooralsnog blijft diezelfde wereld geïrriteerd reageren op wat men allereerst ziet als het opgeheven vingertje. Terwijl het toch onmiskenbaar zo is, dat veel van deze praktische regelingen op elk van de genoemde terreinen min of meer stilzwijgend zijn ingevoerd in diverse andere landen. Zelfs verschillende departementen in Frankrijk en enkele staten in Amerika kennen inmiddels een drugsbeleid dat rechtstreeks op gedogen is afgestemd. Naar mocht blijken houdt men zo enigszins de boel onder controle en blijft de georganiseerde misdaad min of meer op afstand. Maar ja, enigszins en min of meer. Misschien moet men Nederlander zijn om deze pragmatische relativeringen op waarde te kunnen schatten. Zie verder: Herman Pleij, ‘Moet kunnen’: een kleine mentaliteitsgeschiedenis van de Nederlander. Amsterdam, Historisch Nieuwsblad / Veens Magazines, 2010; id., Cultuurgeschiedenis van Nederland. Hoorcollege over de historische ontwikkeling van de Nederlandse identiteiten. Box met 4 CD’s bij NRC-Academy, 2010. 11