3. Licht in de nacht:
een ster schijnt door de wolken,
dit is de nacht dat zijn leven begon.
’n Sluier van angst en pijn lag
op de volken,
totdat Hij kwam en het kwaad
overwon.
Nieuwe hoop is Hij ons komen
brengen;
stralend breekt die held’re morgen
aan.
4. Prijs nu zijn naam,
samen met de engelen.
O, nacht vol licht,
o, nacht dat Jezus kwam.
O, nacht vol licht,
o, nacht dat Jezus kwam.
5. Wat Hij ons leert
is geven om een ander;
liefde alleen is de weg die Hij wees.
En als Hij spreekt
verbreekt Hij alle banden,
vrij van het juk van verdrukking en
vrees.
Uit ons hart en dwars door alle tranen
ontspringt een lied dat jubelt door de
tijd.
6. Prijs nu zijn naam,
de naam van alle namen,
en geef Hem glorie
in alle eeuwigheid,
en geef Hem glorie
in alle eeuwigheid.
9. Hoor, de engelen zingen de eer
van de nieuwgeboren Heer.
Vreed’ op aarde ’t is vervuld:
God verzoent der mensen schuld.
Mengt u, volken in het koor
dat weerklinkt de hemel door!
Mensentong en eng’lenstem,
zingt het Kind van Bethlehem!
Hoort, de eng’len zingen d’ eer
van de nieuwgeboren Heer!
10. Hij, die heerst op 's hemels troon,
Christus, d'eeuw'ge, 's Vaders Zoon,
wordt geboren uit een maagd
op de tijd, die God behaagt.
Vleesgeworden woord van God,
mens geworden om ons lot,
U, der mensen een, o Heer,
U, Immanuel, zij eer!
Hoor, de eng'len zingen d'eer
van de nieuwgeboren Heer!
11. Heil de Vorst der eeuwigheid,
Zonne der gerechtigheid!
Van Zijn vleug'len dalen neer
licht en leven altijd weer.
Lof U, die uw glorie deed
schuilen in het aardekleed,
opdat wij, van zonde rein,
nieuwgeboren zouden zijn.
Hoor, de eng'len zingen d'eer
van de nieuwgeboren Heer!
12. Votum en Groet
Ere zij de Vader en de Zoon
En de Heilige Geest,
Als in den beginne, nu en
immer,
En van eeuwigheid tot
eeuwigheid.
Amen.
27. 1 En het geschiedde in die dagen,
dat er een bevel uitging vanwege
keizer Augustus, dat het gehele
rijk moest worden ingeschreven. 2
Deze inschrijving had voor het
eerst plaats, toen Quirinius het
bewind over Syrië voerde. 3 En zij
gingen allen op reis om zich te
laten inschrijven, ieder naar zijn
eigen stad.
28. 4 Ook Jozef trok op van Galilea, uit
de stad Nazaret, naar Judea, naar
de stad van David, die Betlehem
heet, omdat hij uit het huis en het
geslacht van David was, 5 om zich
te laten inschrijven met Maria, zijn
ondertrouwde vrouw, welke
zwanger was. 6 En het geschiedde,
toen zij daar waren, dat de dagen
vervuld werden,
29. dat zij baren zou, 7 en zij baarde
haar eerstgeboren zoon en
wikkelde Hem in doeken en legde
Hem in een kribbe, omdat voor
hen geen plaats was in de
herberg.
8 En er waren herders in diezelfde
landstreek, die zich ophielden in
het veld en des nachts de wacht
hielden over hun kudde.
30. 9 En opeens stond een engel des
Heren bij hen en de heerlijkheid
des Heren omstraalde hen, en zij
vreesden met grote vreze. 10 En
de engel zeide tot hen: Weest niet
bevreesd, want zie, ik verkondig u
grote blijdschap, die heel het volk
zal ten deel vallen: 11 U is heden
de Heiland geboren, namelijk
Christus, de Here, in de stad van
David.
31. 12 En dit zij u het teken: Gij zult
een kind vinden in doeken
gewikkeld en liggende in een
kribbe. 13 En plotseling was er bij
de engel een grote hemelse
legermacht, die God loofde,
zeggende:
14 Ere zij God in den hoge, en
vrede op aarde bij mensen des
welbehagens.
32. 15 En het geschiedde, toen de
engelen van hen heengevaren
waren naar de hemel, dat de
herders tot elkander spraken:
Laten wij dan naar Betlehem gaan
om te zien hetgeen geschied is en
ons door de Here is
bekendgemaakt. 16 En zij gingen
haastig en vonden Maria en Jozef,
en het kind liggende in de kribbe.
33. 17 En toen zij het gezien hadden,
maakten zij bekend hetgeen tot
hen gesproken was over dit kind.
18 En allen, die ervan hoorden,
verbaasden zich over hetgeen
door de herders tot hen gezegd
werd. 19 Doch Maria bewaarde al
deze woorden,
34. die overwegende in haar hart. 20
En de herders keerden terug, God
lovende en prijzende om alles wat
zij hadden gehoord en gezien,
gelijk het hun gezegd was.
36. Hoe zal ik U ontvangen,
hoe wilt Gij zijn ontmoet,
o, ’s werelds hoogst verlangen,
des sterv’lings zaligst goed?
Dat ons Uw geest verlichte!
Houd zelf de fakkel bij,
die, Heer, ons onderrichte,
wat U behaaglijk zij!
37. Uw Sion strooit U palmen
en twijgen voor de voet,
en ik breng U in psalmen
mijn jubelende groet.
Mijn hart zal 't feestkleed dragen
van altijd jeugdig groen,
en van uw lof gewagen,
zoveel mijn lied kan doen.
38. Wat deed uit ’s hemels zalen,
o Heer der heerlijkheên,
op aard’ U nederdalen?
Uw grote liefd’ alleen,
Uw eindeloos erbarmen
met onze grote nood,
dat als met zeegnend’ armen
en reddend ons omsloot!
39. Nog eenmaal zal Hij komen
als Richter van ’t heelal,
Die ’t moede hoofd der vromen
voor eeuwig kronen zal.
Nog is die dag verborgen;
wacht hem gelovig af,
terwijl de grote morgen
reeds schemert boven ’t graf.
42. Stille nacht, heil'ge nacht!
Davids Zoon, lang verwacht.
Die miljoenen eens zaligen zal,
wordt geboren in Bethlehems
stal,
Hij der schepselen Heer,
Hij der schepselen Heer.
43. Hulp'loos kind, heilig kind,
dat zo trouw zondaars mint!
Ook voor mij hebt G' U
rijkdom ontzegd,
werd G' op stro en in doeken
gelegd.
Leer m' U danken daarvoor.
Leer m' U danken daarvoor.
44. Stille nacht, heil'ge nacht!
Vreed' en heil wordt gebracht
aan een wereld verloren in
schuld,
Gods belofte wordt heerlijk
vervuld.
Amen, Gode zij d' eer!
Amen, Gode zij d' eer!
47. Ere zij God, ere zij God,
in de hoge, in de hoge, in de hoge!
Vrede op aarde, vrede op aarde,
in de mensen een welbehagen.
Ere zij God in de hoge,
ere zij God in de hoge.
Vrede op aarde, vrede op aarde,
vrede op aarde, vrede op aarde,
48. in de mensen, in de mensen een
welbehagen,
in de mensen een welbehagen, een
welbehagen.
Ere zij God, ere zij God
in de hoge, in de hoge, in de hoge!
Vrede op aarde, vrede op aarde,
in de mensen een welbehagen.
Amen. Amen.