3. Heer, wees mijn Gids op heel mijn
levenspad,
Wees Gij mijn Gids
Wijs mij de weg naar Sions
gouden stad,
Wees Gij mijn Gids
Blijf dicht mij bij, ga stap voor stap
mij voor,
Dan ben 'k gerust en veilig volg 'k
Uw spoor.
4. 'k Was vroeger blind en dwaalde
van het pad,
want 'k had geen Gids
Verdwaalde ik af, totdat ik ernstig
bad:
'Wees Gij mijn Gids.'
Hij heeft 't verhoord, 'k ben nu
verheugd en blij,
Want Jezus kwam en nu is 't Licht
voor mij.
5. Nu aan Zijn hand, dwaal 'k nimmer
van de weg,
Hij is mijn Gids
't Zij door moeras of wel langs
struik en heg,
leidt mij mijn Gids
Licht, vriend'lijk licht stroomt van
Zijn aangezicht,
'k houd daarom steeds mijn oog
op Hem gericht.
8. Ik zie een poort wijd open staan (JdH 140)
t. M.S. Bromet; m. S.J. Vail
9. Ik zie een poort wijd open staan (JdH 140)
t. M.S. Bromet; m. S.J. Vail
10. Ik zie een poort wijd open staan (JdH 140)
t. M.S. Bromet; m. S.J. Vail
11. Ik zie een poort wijd open staan (JdH 140)
t. M.S. Bromet; m. S.J. Vail
12. Ik zie een poort wijd open staan (JdH 140)
t. M.S. Bromet; m. S.J. Vail
13. Ik zie een poort wijd open staan (JdH 140)
t. M.S. Bromet; m. S.J. Vail
14. Ik zie een poort wijd open staan (JdH 140)
t. M.S. Bromet; m. S.J. Vail
15. Ik zie een poort wijd open staan (JdH 140)
t. M.S. Bromet; m. S.J. Vail
16. Stil gebed
Votum en groet
Ere zij de Vader en de Zoon
En de Heilige Geest,
Als in den beginne, nu en immer,
En van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen.
28. 1. 'k Ben een koninklijk kind, door de
Vader bemind,
En 'k zal wonen in 's Konings paleis.
In die stad nooit aanschouwd, met
straten van goud;
Glorievol als een schoon paradijs.
29. Refr.
'k Ben een koninklijk kind, door
de Vader bemind,
En zijn oog rust zo teder op mij!
Als de daag'raad straks gloort, de
bazuin wordt gehoord,
Roept Hij mij om te staan aan zijn
zij!
30. 2. 'k Ben een koninklijk kind, niet
slechts dienstknecht of vrind,
'k Ben gekocht met het bloed van
mijn Heer!
En dat bloed geeft mij recht, meer
te zijn dan een knecht,
'k Ben Gods kind, dat verblijdt mij
zo zeer.
31. Refr.
'k Ben een koninklijk kind, door
de Vader bemind,
En zijn oog rust zo teder op mij!
Als de daag'raad straks gloort, de
bazuin wordt gehoord,
Roept Hij mij om te staan aan zijn
zij!
32. 3. 'k Ben een koninklijk kind, dat
zijn vreugd daar in vindt,
God te loven met juub'lende stem;
Tot ik sta voor de poort, van het
hemelse oord,
Waar ik zijn zal voor eeuwig met
Hem!
33. Refr.
'k Ben een koninklijk kind, door
de Vader bemind,
En zijn oog rust zo teder op mij!
Als de daag'raad straks gloort, de
bazuin wordt gehoord,
Roept Hij mij om te staan aan zijn
zij!
34. Lezen 2 Sam. 9 : 1 t/m 13 HSV
Edelmoedigheid van David
tegenover Mefiboseth
35. 1 David zei: Is er nog iemand die
overgebleven is van het huis van
Saul, zodat ik hem
goedertierenheid kan bewijzen
omwille van Jonathan?
2 Het huis van Saul nu had een
dienaar van wie de naam Ziba
was. Zij riepen hem bij David. En
de koning zei tegen hem: Bent u
Ziba? Hij zei: Uw dienaar.
36. 3 De koning zei: Is er soms nog
iemand van het huis van
Saul, zodat ik de
goedertierenheid van God aan
hem kan bewijzen? Toen zei Ziba
tegen de koning: Er is nog een
zoon van Jonathan, die
aan beide voeten verlamd is.
4 De koning zei tegen hem:
Waar is hij? En Ziba zei tegen de
koning: Zie, hij is in het huis van
Machir, de zoon van Ammiël, in
Lodebar.
37. 5 Toen stuurde koning
David boden en liet hem uit het
huis van Machir halen, de zoon
van Ammiël, uit Lodebar.
6 Toen Mefiboseth, de zoon van
Jonathan, de zoon van Saul, bij
David binnenkwam, wierp hij
zich met zijn gezicht ter aardeen
boog zich neer. David zei:
Mefiboseth! En hij zei:
Zie, hier is uw dienaar.
38. 7 David zei tegen hem: Wees
niet bevreesd, want ik zal u
zeker goedertierenheid bewijzen
omwille van uw vader Jonathan.
Ik zal u alle akkers van uw vader
Saul teruggeven, en ú zult
voortdurend aan mijn tafel de
maaltijd gebruiken.
8 Toen boog hij zich en zei: Wat
is uw dienaar dat u aandacht
schenkt aan een dode hond als
ik ben?
39. 9 Toen riep de koning Ziba, de
knecht van Saul, en zei tegen
hem: Al wat van Saul en heel
zijn huis was, heb ik aan de zoon
van uw heer gegeven.
10 Daarom moet u voor hem het
land bewerken, u, uw zonen en
uw slaven, en u moet hem de
opbrengst brengen, zodat de
zoon van uw heer voedsel heeft
om te eten.
40. Mefiboseth, de zoon van uw
heer, zal voortdurend aan mijn
tafel de maaltijd gebruiken. Nu
had Ziba vijftien zonen en
twintig slaven.
11 En Ziba zei tegen de koning:
Overeenkomstig alles wat mijn
heer de koning zijn dienaar
gebiedt, zo zal uw dienaar doen;
Mefiboseth zal aan mijn tafel
eten als een van de zonen van
de koning.
41. 12 Mefiboseth had een jonge
zoon van wie de naam Micha
was. Allen die in het huis van
Ziba woonden, waren dienaren
van Mefiboseth.
13 Zo woonde Mefiboseth in
Jeruzalem, omdat hij
voortdurend aan de tafel van de
koning at. Hij was kreupel aan
zijn beide voeten.
54. Ieder uur, ied’re stap brengt
ons nader,
bij de grens van leven en dood
Heeft de Heiland uw paspoort
getekend?
Met Zijn bloed, dat Hij reddend
vergoot
55. Refr.
Nog is het tijd, de Heer geeft
gena
De toegang is vrij door Golgotha
Jezus ging voor, Hij wacht aan
de grens
Is uw paspoort getekend? O,
mens
56. Gij kunt zelf de tol niet betalen
Goud en zilver verliest daar zijn
macht
Slechts het kruis in uw paspoort
geeft toegang
tot het land waar de Heiland u
wacht
57. Refr.
Nog is het tijd, de Heer geeft
gena
De toegang is vrij door Golgotha
Jezus ging voor, Hij wacht aan
de grens
Is uw paspoort getekend?
O, mens
58. Het is nu het uur der beslissing
Bij de grens reeds begint het
gericht
O, geloof in de Heiland, uw
Redder
en Hij voert u naar ’t eeuwige
licht
59. Refr.
Nog is het tijd, de Heer geeft
gena
De toegang is vrij door Golgotha
Jezus ging voor, Hij wacht aan
de grens
Is uw paspoort getekend?
O, mens