12. P 105 - 1, 18
Looft God den HEER, en laat ons blijde
13. 1
Looft God den HEER, en laat ons
blijde
zijn glorierijke naam belijden.
Meldt ieder volk en elk geslacht
de wonderen die God volbracht.
Gij die van harte zoekt den HEER,
verblijdt u, geeft zijn naam de eer.
14. 18
Die gunst heeft God zijn volk bewezen,
opdat het altoos Hem zou vrezen,
zijn wet betrachten en voortaan
volstandig op zijn wegen gaan.
Prijs God om al zijn majesteit.
Hij leidt ons tot in eeuwigheid.
15. Stil gebed
Votum en groet
Majesteit, groot is zijn majesteit.
Lof zij Jezus, en glorie, hulde en eer.
Majesteit, God die de zijnen leidt.
16. Vanaf zijn troon vestigt de Zoon zijn
heerschappij.
Dus verhoog, maak eeuwig groot
de Naam van Jezus.
Volk van God, kom en breng lof
aan Jezus, de Koning.
Majesteit, groot is zijn majesteit.
Dwars door de dood
werd Hij verhoogd, Jezus regeert.
17. Vraag 21
Wat is een waar geloof?
Een waar geloof is een stellig weten of
kennis, waardoor ik alles voor
waarachtig houd, dat ons God in Zijn
Woord geopenbaard heeft ,
18. maar ook een vast vertrouwen ,
hetwelk de Heilige Geest door het
Evangelie in mijn hart werkt , dat niet
alleen anderen, maar ook mij
vergeving der zonden, eeuwige
gerechtigheid en zaligheid van God
geschonken is, uit louter genade,
alleen om der verdienste van Christus
wil.
19. G 305 – 1, 2
Waar God de Heer zijn schreden zet
20. 1
Waar God de Heer zijn schreden zet
daar wordt de mens, van dwang gered,
weer in het licht geheven.
Als 's Heren woord weerklinkt met
macht
wordt aan het volk dat Hem verwacht
de ware troost gegeven.
21. Zijn Geest weerstaat de valse schijn
en schrijft in harten het geheim
van 's Vaders grote daden.
Zo leven wij om Christus' wil
te allen tijd gerust en stil
alleen van zijn genade.
22. 2
O Heer, uw onweerstaanbaar woord
drijft rusteloos de eeuwen voort
wat mensen ook verzinnen.
En waar de weg onvindbaar scheen
mochten wij door geloof alleen
de tocht opnieuw beginnen.
23. Gij hebt de vaderen bevrijd
en uit het diensthuis uitgeleid
naar 't land van melk en honing.
Hervorm, herschep ook ons geslacht,
opdat het door de wereldnacht
de weg vindt naar uw woning.
28. 1 Paulus, een apostel, niet vanwege
mensen, noch door een mens, maar
door Jezus Christus, en God, de
Vader, die Hem opgewekt heeft uit de
doden, 2 en al de broeders, die bij mij
zijn, aan de gemeenten van Galatië: 3
genade zij u en vrede van God, onze
Vader, en van de Here Jezus Christus,
4 die Zichzelf gegeven heeft voor onze
zonden,
29. om ons te trekken uit de
tegenwoordige boze wereld, naar de
wil van onze God en Vader, 5 aan wie
de heerlijkheid zij in alle eeuwigheid!
Amen.
6 Het verbaast mij, dat gij u zo
schielijk van degene, die u door de
genade van Christus geroepen heeft,
laat afbrengen tot een ander
evangelie,
30. 7 en dat is geen evangelie. Er zijn
echter sommigen, die u in verwarring
brengen en het evangelie van Christus
willen verdraaien. 8 Maar ook al
zouden wij, of een engel uit de hemel,
[u] een evangelie verkondigen,
afwijkend van hetgeen wij u
verkondigd hebben, die zij vervloekt! 9
Gelijk wij vroeger reeds gezegd
hebben,
31. zeg ik thans nog eens: indien iemand
u een evangelie predikt, afwijkend van
hetgeen gij ontvangen hebt, die zij
vervloekt!
10 Tracht ik thans mensen te winnen,
of God? Of zoek ik mensen te
behagen? Indien ik nog mensen
trachtte te behagen, zou ik geen
dienstknecht van Christus zijn.
32. 11 Want ik maak u bekend, broeders,
dat het evangelie, hetwelk door mij
verkondigd is, niet is naar de mens. 12
Want ik heb het ook niet van een mens
ontvangen of geleerd, maar door
openbaring van Jezus Christus.
33. G 326 – 1, 2, 3, 5
Een rijke schat van wijsheid
34. 1
Een rijke schat van wijsheid
schonk God ons in zijn woord.
Hebt moed, gij die op reis zijt,
want daarmee kunt gij voort.
Gods woord is ons een licht,
en elk die in vertrouwen
daarnaar zijn leven richt,
die zal er in aanschouwen
des Heren aangezicht.
35. 2
God opent hart en oren,
opdat wij in geloof
zijn roepstem zouden horen,
voor andre stemmen doof.
Gods woord gordt mensen aan,
om zonder te versagen
het smalle pad te gaan
en stil het kruis te dragen
achter hun Heiland aan.
36. 3
De geesten onderscheiden,
gaf God ons als gebod;
wie 't woord der waarheid mijden,
weerstaan het rijk van God.
Hoe bouwen zij op zand!
Straks zal hun huis bezwijken,
't houdt in de storm geen stand.
Dan zal aan ieder blijken
der dwazen onverstand.
37. 5
O Gij die wilt ontmoeten
wie vragen naar uw wil,
zie hoe wij aan uw voeten
zitten en luistren stil.
Geef dat tot U, o Heer,
't woord van uw welbehagen
niet ledig wederkeer',
maar dat het vrucht mag dragen,
uw grote naam ter eer.
39. G 440 – 1, 2, 4
Ik heb de vaste grond gevonden,
40. 1
Ik heb de vaste grond gevonden,
waarin mijn anker eeuwig hecht:
de dood van Christus voor de zonden,
van eeuwigheid als grond gelegd.
Die grond zal onverwrikt bestaan,
als aarde en hemel ondergaan.
41. 2
Het is het eeuwige erbarmen,
dat mijn besef te boven gaat,
het zijn de liefdevolle armen,
het is zijn hart, dat openstaat.
Hij noodt de zondaar, Hij vergeeft
die Hem het hart gebroken heeft.
42. 4
Daarop wil ik gelovig bouwen,
getroost, wat mij ook wedervaart;
mij aan Gods vaderhart vertrouwen,
wanneer mijn zonde mij bezwaart.
Steeds vind ik daar opnieuw bereid
oneindige barmhartigheid.
44. Ik geloof in God de Vader
Die almachtig , wijs en goed
aard’ en hemel heeft geschapen
vorm en kleur in overvloed.
Die de stilte heeft doorbroken
en Zichzelf heeft uitgesproken
in het vleesgeworden Woord,
opdat ieder naar Hem hoort.
Dat is wat ik hier belijd,
mijn geloof, mijn zekerheid.
45. Ik geloof in Jezus Christus
Zoon van mensen, Zoon van God.
Die als Redder van de wereld
werd gekruisigd, werd gedood.
Maar die opgestaan ten leven,
hemelhoog nu is verheven,
boven heerschappij en macht,
die ten onder wordt gebracht.
Die mij voedt met brood en wijn,
want mijn Heiland wil Hij zijn.
46. Ik geloof in God de Trooster
Die van oudsher, wereldwijd
overal Zijn volk vergadert
en tot dienen toe bereid.
Met Gods kinderen verbonden,
in vergeving van mijn zonden,
mag ik op de jongste dag
opstaan, leven met een lach.
Dat is wat ik hier belijd,
mijn geloof, mijn zekerheid!
49. 1
Vaste rot van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op uw trouw,
laat mij rusten in uw schâuw,
waar het bloed, door U gestort,
mij de bron des levens wordt.
50. 2
Jezus, niet mijn eigen kracht,
niet het werk, door mij volbracht,
niet het offer, dat ik breng,
niet de tranen, die ik pleng,
hoe ik om mijn zonden ween,
U kunt redden, U alleen.
51. 3
Zie, ik breng voor mijn behoud,
U geen wierook, mirr' of goud;
moede kom ik, arm en naakt,
tot de God, die zalig maakt,
die de arme kleedt en voedt,
die de zondaar leven doet!