1. Welkom Voorganger ds Kuiper Organist dhr Joh. de Vries Thema:” Christus’ welsprekend zwijgen”
2. Lied voor de dienst Gezang 457 Heilig, heilig, heilig! Heer, God almachtig,
3. 1. Heilig, heilig, heilig! Heer, God almachtig, vroeg in de morgen word' U ons lied gewijd. Heilig, heilig, heilig! Liefdevol en machtig, Drievuldig God, die één in wezen zijt.
4. 2. Heilig, heilig, heilig! Heiligen aanbidden, werpen aan de glazen zee hun gouden kronen neer. Eeuwig zij U ere, waar Gij troont te midden al uwe englen, onvolprezen Heer.
5. 3. Heilig, heilig, heilig! Gij gehuld in duister, geen oog op aarde ziet U zoals Gij zijt. Gij alleen zijt heilig, enig in uw luister, één en al vuur en liefde en majesteit.
6. 4. Heilig, heilig, heilig! Heer, God almachtig hemel, zee en aarde verhoogt uw heerlijkheid. Heilig, heilig, heilig! Liefdevol en machtig, Drievuldig God, die één in wezen zijt.
7. Welkom Voorganger ds Kuiper Organist dhr Joh. de Vries Thema:” Christus’ welsprekend zwijgen”
8. Gez. 177 : 1 Leer mij, o Heer, uw lijden recht betrachten, in deze zee verzinken mijn gedachten: o liefde die, om zondaars te bevrijden, zo zwaar moest lijden.
9. Gez. 177 : 3 O allerheiligst, onuitspreeklijk wonder: de Rechter zelf gaat aan het recht ten onder. O wreed geding; wie kan geheel doorgronden de vloek der zonden.
10. Gez. 177 : 6 Daar Ge U voor mij hebt in de dood gegeven, hoe zou ik naar mijn eigen wil nog leven? Zou ik aan U voor zulk een bitter lijden mijn hart niet wijden?
11. Gez. 177 : 7 Laat mij, o Heer, uw wondre wijsheid prijzen, dwaasheid en ergernis voor wereldwijzen, laat mij uw kruis dat sterken zwakheid noemen als sterkte roemen.
13. Ps. 122 : 1 Hoe sprong mijn hart hoog op in mij, toen men mij zeide: "Gord u aan om naar des HEREN huis te gaan! Kom ga met ons en doe als wij!" Jeruzalem, dat ik bemin,
14. wij treden uwe poorten in, u, Godsstad, mogen wij ontmoeten! Jeruzalem, van ver aanschouwd, wel saamgevoegd en welgebouwd, o schone stede, die wij groeten.
15. Ps. 122 : 3 Bidt heil toe aan dit Vredesoord: dat die u mint bevredigd zij, dat vrede in uw wallen zij, gezegend zij uw muur en poort! Jeruzalem, dat ik bemin,
16. wij treden uwe poorten in om u met vrede te ontmoeten! Om al mijn broeders binnen u, om 's HEREN tempel wil ik u, o stad van God, met vrede groeten.
36. 1 En de gehele menigte van hen stond op en leidde Hem voor Pilatus. 2 En zij begon-nen Hem te beschuldigen en zeiden: Wij hebben bevonden, dat deze ons volk verleidt, doordat Hij verbiedt de keizer belasting te betalen, en van Zichzelf zegt, dat Hij de Christus, de Koning is.
37. 3 Pilatus vroeg Hem en zeide: Zijt Gij de Koning der Joden? Hij antwoordde hem en zeide: Gij zegt het. 4 Pilatus zeide tot de overpriesters en de scha-ren: Ik vind niets strafbaars in deze mens. 5 Maar zij hielden vol, zeggende: Hij maakt het volk oproerig met zijn leren door geheel Judea,
38. reeds van het begin af, van Galilea tot hiertoe. 6 Toen Pilatus dit hoorde, vroeg hij, of die man een Galileeër was, 7 en toen hij begreep, dat Hij uit het gebied van Herodes was, zond hij Hem door naar Herodes, die in die dagen ook te Jeruzalem was.
39. 8 Toen Herodes Jezus zag, was hij zeer verheugd. Want hij had Hem reeds geruime tijd willen zien, omdat hij van Hem hoorde, en hij hoopte een of ander teken door Hem te zien geschieden. 9 Hij on-dervroeg Hem met vele woorden, maar Hij antwoord-de hem niets.
40. 10 En de overpriesters en de schriftgeleerden stonden Hem heftig te beschuldigen. 11 En Herodes met zijn krijgsmacht smaadde en bespotte Hem, en hij deed Hem een schitterend kleed om en zond Hem zó naar Pilatus terug.
41. 12 En Herodes en Pilatus werden op diezelfde dag met elkander bevriend; vóór die tijd immers leefden zij in vijandschap met elkander.
46. 23 En toen zij vrijgelaten wa-ren, gingen zij naar de hunnen en deelden hun mede al wat de overpriesters en oudsten tot hen gezegd hadden. 24 En toen dezen het hoorden, ver-hieven zij eenparig hun stem tot God en zeiden: Gij, Here, zijt het, die geschapen hebt de hemel,
47. de aarde, de zee en al wat daarin is; 25 die door de heilige Geest bij monde van onze vader David, uw knecht, gezegd hebt: Waarom hebben de heidenen gewoed en de volken ijdele raad bedacht?
48. 26 De koningen der aarde heb-ben zich opgesteld en de over-sten zijn tezamen vergaderd tegen de Here en tegen zijn Gezalfde. 27 Want inderdaad zijn in deze stad vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die Gij gezalfd hebt,
49. Herodes zowel als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël, 28 om te doen al wat uw hand en uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou. 29 En nu, Here, let op hun dreigingen en geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken,
50. 30 doordat Gij uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van uw heilige knecht Jezus.
51. 31 En terwijl zij baden, werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met de heilige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid.
53. 8 Toen Herodes Jezus zag, was hij zeer verheugd. Want hij had Hem reeds geruime tijd willen zien, omdat hij van Hem hoorde, en hij hoopte een of ander teken door Hem te zien geschieden. 9 Hij on-dervroeg Hem met vele woorden, maar Hij antwoord-de hem niets.
54. 10 En de overpriesters en de schriftgeleerden stonden Hem heftig te beschuldigen. 11 En Herodes met zijn krijgsmacht smaadde en bespotte Hem, en hij deed Hem een schitterend kleed om en zond Hem zó naar Pilatus terug.
55. 12 En Herodes en Pilatus werden op diezelfde dag met elkander bevriend; vóór die tijd immers leefden zij in vijandschap met elkander.
56. Psalm 70 – 2 Laat die U zoeken in hun nood verheugd een vrolijk lied beginnen. Laat allen die uw heil beminnen voortdurend zingen: God is groot!
57. Maar ik ben arm, zie mijn ellende. Haast U tot mij, bevrijd mij, HEER! Gij zijt mijn hulp, toef niet te zeer, maar spoed U om mijn lot te wenden.
59. Ps. 2 : 4 O machtigen, o koningen, weest wijs. Laat u gezeggen, rechters zonder rede. Vreest God den HEER en dient Hem naar zijn eis, verheugt u bevend, zoekt bij Hem uw vrede.
60. Kust toch de zoon, opdat gij niet te gronde gaat op uw weg. Te licht wordt hij getart en kan zijn gramschap tegen u ontbranden. Maar zalig zijn die schuilen aan zijn hart.