1. Opvoedvaardigheden en stress bij ouders
met agressieve kinderen
Gabi Fennis, 3010546
Master thesis: Orthopedagogiek
Richting: Preventie
Universiteit Utrecht
Thesis begeleidster UMC Utrecht: Jocelyne Posthumus
Thesis docent: Cathy van Tuijl
22-06-2009
1
2. Abstract
The aim of this study was to examine whether stress moderates the difference in
parenting skills before and after a parent-training, for mothers of children with aggressive
and antisocial behavior. Stress could influence how much parents learn from a parent
training. The parent training is the Dutch version of the ‘Incredible Years’ training by
Webster-Stratton, aimed at improving parenting skills and reducing aggressive behaviour
of the children (Webster-Stratton, 2001; 2002). Four measurements were conducted,
before and after the training and at one and two years after the training. Participants were
selected on the basis of completed Child Behaviour Checklists 1½-5 (CBCL; Achenbach
& Rescorla, 2000). Children and their parents were invited to participate if the children
scored above the 80th percentile on the CBCL. They were assigned to the intervention
group (N=72) or to the non-intervention group (N=72). The participants in the
intervention group and non-intervention group were matched on the basis of six
characteristics (aggression, IQ, sex, address density, stress of the parents and educational
level of the parents). Results showed that the `Incredible Years´ parent training improved
mothers parenting skills on the long term. Furthermore total stress measured before the
training had no significant moderating influence on mothers parenting skills. From the
correlations, T-tests and further testing however, it was clear that different sources of
stress have quite different relations with parenting skills, for example diminishing
parenting skills or improving them. In the future, it is advisable to separate different
forms of stress, as different kinds of stress relate differently to parenting skills.
2
3. Samenvatting
Het doel van deze studie is om te onderzoeken of stress de relatie tussen
opvoedvaardigheden van moeders, met kinderen met agressief en opstandig gedrag, voor
en na een opvoedtraining, modereert. Stress kan van invloed zijn op hoe moeders een
opvoedtraining ervaren en wat zij er van leren. De opvoedtraining is de naar het
Nederlands vertaalde versie van de ‘Incredible Years’ training van Webster-Stratton
(Webster-Stratton, 2001; 2002). De training beoogt de opvoedvaardigheden van ouders te
verbeteren en daarmee het agressieve gedrag van het kind te verminderen (Webster-
Stratton, 2001; 2002). Er zijn vier metingen gedaan, voor de training, direct na de
training, één jaar en twee jaar na de training. Kinderen en hun ouders zijn geselecteerd
wanneer het kind boven het 80e percentiel scoorde op de Child Behavior Checklists 1½-5
(CBCL; Achenbach & Rescorla, 2000). De kinderen en hun ouders zijn toegewezen aan
de interventie of de non-interventiegroep. De participanten zijn gematched op zes
karakteristieken om de groepen vergelijkbaar te maken (agressie, IQ, sekse, stress van de
ouders, opleiding van de ouders en de bevolkingsdichtheid van de plek waar de ouders
wonen). De resultaten geven aan dat de `Incredible Years´ opvoedtraining een
verbetering laat zien in de opvoedvaardigheden van de moeders op de lange termijn.
Daarnaast laten de resultaten zien dat totale stress voor de training geen modererende
invloed heeft op de opvoedvaardigheden na de training, maar de aparte vormen
rolrestrictiestress en gezondheidstress waren wel van modererende invloed. Uit de
correlaties en T-tests bleek echter dat verschillende soorten stress, verschillende
uitwerkingen hebben op de opvoedvaardigheden, bijvoorbeeld de opvoedvaardigheden
verbeteren of verminderen. In toekomstig onderzoek is het van belang om de
verschillende soorten stress goed te onderscheiden.
3
4. Inleiding
Ouders hebben vaak moeite met het opvoeden van agressieve, opstandige en drukke
kinderen. Het opvoeden van deze kinderen kan zorgen voor stress. Stress en agressieve
gedragingen van het kind kunnen van invloed zijn op de opvoedvaardigheden van de
ouders. De opvoedvaardigheden van de ouders kunnen ook weer van invloed zijn op het
gedrag van het kind (Baker & Heller, 1996). Een interventie gericht op
opvoedvaardigheden kan mogelijk verandering aanbrengen in het gedrag van het kind
(Brotman et al., 2005). De centrale vraag is of de mate van stress, die ouders voor de
opvoedtraining ervaren, het effect van de training modereert.
Opvoedvaardigheden en agressief gedrag van het kind
Opvoedvaardigheden zijn vaardigheden die ouders nodig hebben om hun kind op te
voeden. Opvoedvaardigheden zijn onder meer onderzocht door Baumrind (1971, 1978).
Zij heeft onder andere correlationeel onderzoek verricht naar de disciplinestijlen van
ouders van 146 kinderen met een gemiddelde leeftijd van vier jaar. Hieruit is gebleken
dat de opvoed/discipline stijlen samenhangen met het gedrag van het kind. Er is dus een
relatie tussen opvoedvaardigheden en het gedrag van het kind.
Baumrind (1971, 1978) noemt drie verschillende opvoedstijlen die gepaard gaan met
bepaalde opvoedvaardigheden. De eerste opvoedstijl is de autoritaire stijl, waarbij de
ouders gehoorzaamheid verwachten, veel controle uitoefenen en streng zijn. De tweede
opvoedstijl is de permissieve stijl, dit is het tegenovergestelde van de autoritaire stijl. Bij
deze stijl is de ouder tolerant bij alles wat het kind doet, maar ook laks en er is bijna geen
discipline. Deze twee stijlen blijken samen te gaan met opstandig, vijandig en agressief
gedrag van het kind. De derde opvoedstijl is de autoritatieve opvoedstijl en deze
opvoedstijl is rationeel van aard. Ouders laten hier de kinderen wel vrij, maar oefenen
discipline uit wanneer nodig. De discipline wordt met veel uitleg uitgeoefend. Deze
laatste opvoedstijl heeft een verband met sociaal verantwoordelijk gedrag van het kind
(Baumrind, 1971, 1978). Een autoritatieve opvoedingsstijl lijkt de beste
opvoedvaardigheden te bevatten om een kind op te voeden zodat het zich sociaal
competent gedraagt.
4
5. Het agressieve, opstandige en drukke gedrag van kinderen kan uitgroeien tot
externaliserende stoornissen bij kinderen. Volgens de ‘Diagnostic and Statistical Manual
of mental disorders’ (DSM-IV-TR) zijn er verschillende vormen van externaliserende
gedragsstoornissen. Externaliserende gedragsstoornissen kunnen leiden tot
tekortkomingen in het sociale en in het academische functioneren. ‘Conduct Disorder’
(CD) bijvoorbeeld, wordt gekenmerkt door ernstig agressief en opstandig gedrag dat
herhaaldelijk en persistent voorkomt. ‘Oppositional Defiant Disorder’ (ODD) wordt
gekenmerkt door het veelvuldig vertonen van negatief, vijandig en ongehoorzaam gedrag
tegenover autoriteiten. ‘Attention Deficit Hyperactivity Disorder’ (ADHD) wordt onder
andere gekenmerkt door druk en hyperactief gedrag en concentratie problemen
(APA, 2000). Echter, een lichte mate van agressief en opstandig gedrag is normaal bij
jonge kinderen (Alink et al., 2006).
Opvoedvaardigheden van de ouders kunnen het agressieve en opstandige gedrag van
het kind beïnvloeden. Brotman en collega’s (2005) hebben onderzoek gedaan naar de
veranderingen van de opvoedvaardigheden van ouders en de sociale vaardigheden van 99
kinderen tussen de 2 en 5 jaar oud. Uit dit onderzoek blijkt dat wanneer de
opvoedvaardigheden van de ouders verbeteren door middel van een training, het gedrag
en de sociale vaardigheden van het kind ook positief veranderen (Brotman et al., 2005).
Echter, het kind kan ook de opvoedvaardigheden van de ouders beïnvloeden. Op een
actie volgt namelijk een reactie. Agressieve kinderen krijgen door hun drukke gedrag
meer negatieve aandacht van hun ouders. Deze negatieve aandacht is toch aandacht voor
het kind, dus gaat het kind door met het gedrag en lokt het gedrag van de ouders uit. Deze
wederzijdse beïnvloeding over tijd noemen Sameroff en Chandler een transactioneel
model (Sameroff & Chandler, 1975 geciteerd in Schaffer 1996).
Het transactionele model komt ook naar voren in longitudinaal onderzoek van Burke,
Pardini en Loeber (2008). Zij volgden 177 jongens vanaf hun 10e tot dat ze 17 jaar oud
waren. Bepaald gedrag van de ouders, zoals slechte communicatie, voorspelde bepaald
gedrag van het kind, bijvoorbeeld symptomen van ODD. Echter, er waren meer resultaten
van kindgedrag dat de opvoedvaardigheden van de ouders voorspelde, dan oudergedrag,
wat kindgedrag voorspelde. ODD symptomen voorspelde bijvoorbeeld specifiek slechte
5
6. communicatie bij ouders (Burke, Pardini & Loeber, 2008). Er is dus een tweezijdige
relatie tussen opvoedvaardigheden en agressief en opstandig gedrag van het kind.
Opvoedvaardigheden kunnen naast het gedrag van het kind ook afhankelijk zijn van
de ouder als individu en van omgevingsfactoren (Belsky, 1984). Met ouderfactoren wordt
de persoonlijkheid van de ouder bedoeld en het psychisch welzijn. Onder
omgevingsfactoren wordt bijvoorbeeld het werk van de ouders verstaan. Deze factoren
kunnen direct invloed hebben op de opvoedvaardigheden van de ouders, bijvoorbeeld als
de ouder een depressie heeft, is het moeilijk om positief te reageren op je kind (McLearn,
et al., 2006), maar ook indirect via stress (Belsky, 1984). Hier zal nu dieper op in worden
gegaan.
Stress en agressief gedrag van het kind
Ouders kunnen verschillende soorten stress ervaren, bijvoorbeeld stress op het werk
of stress door de opvoeding. Het ervaren van stress gaat volgens een bepaald proces wat
bestaat uit vier fasen. De eerste fase van het stressproces is de oorzaak of aanzet van
stress. In de tweede fase volgt het beoordelen van de situatie, in de derde fase komt er een
lichamelijke reactie op het ervaren probleem en in de laatste fase komt de werkelijke
stressreactie (Brock, Vermulst, Gerris, & Abidin, 1992; Lazarus, 1993). Wanneer dit
stressproces-model wordt toegepast op de opvoedsituatie, zou dat betekenen dat de aanzet
voor stress het kind zou kunnen zijn, of de verantwoordelijkheid die de ouder moet
dragen, of een combinatie van eisen van het kind en verwachtingen van de omgeving. Het
beoordelen van de situatie is voor iedere ouder verschillend. Zelfs binnen het gezin
hebben ouders andere ideeën. Aangeleerde coping-mechanismen spelen hierbij een rol.
Deze mechanismen kunnen de stress verergeren, zoals het ontkennen van een probleem
of het te vaak herhalen van het probleem. Positieve coping-mechanismen zijn het positief
verwoorden van het probleem en gefocust blijven. In de derde fase komt de lichamelijke
reactie, dit kan bijvoorbeeld hoofdpijn zijn of dat de ouder gaat trillen. De daadwerkelijke
stressreactie is het gedrag van de ouder, bijvoorbeeld boos worden en straf geven. Stress
kan het algemene welzijn van de ouder veranderen, doordat het lichaam reageert op
stress. De ouder voelt zich sneller moe en heeft sneller lichamelijke klachten. Ook kan de
6
7. ouder door veel stress minder zin hebben in sociale contacten en zich afsluiten van de
buitenwereld (Deater-Deckard, 1998).
Stress die de ouder ervaart door problemen in de opvoeding, wordt ook wel
opvoedstress genoemd. Opvoedstress is volgens Goldstein Harvey en Friedman-
Weieneth (2007) de negatieve psychologische reactie op de eisen van het ouderschap.
Deze negatieve reacties kunnen zich uiten richting het kind, maar de ouder kan deze
reacties ook naar zichzelf richten. Hierbij gaat het om de perceptie van de ouders op de
toegankelijkheid en effectiviteit van de middelen voor het opvoeden, die de ouder ter
beschikking heeft (zoals kennis en vaardigheden op de korte en lange termijn).
Opvoedstress is een complex proces waarbij de eisen van het opvoeden, psychologisch
welzijn van ouder en kind en de kwaliteit van de ouder-kindrelatie verbonden zijn
(Goldstein Harvey, & Friedman-Weieneth, 2007).
Naast opvoedstress zijn er ook andere bronnen van stress voor ouders. De ouder kan
stress ervaren in de huwelijksrelatie, door sociale isolatie, rolrestrictie, of door de
gezondheidsbeleving (Abidin, 1990). Huwelijksstress wordt veroorzaakt door
ontevredenheid van de ouder over de relatie met de partner. Dit betekent dat er
huwelijksconflicten zijn of een gebrek aan saamhorigheid en intimiteit in het huwelijk.
Sociale isolatie geeft aan in hoeverre de ouder zich alleen en geïsoleerd voelt en het
gevoel heeft dat er niemand is die de ouder kan helpen (een gebrek aan sociale steun)
(Abidin, 1990). Sociale steun van vrienden en voornamelijk van de partner vermindert de
stress en verbetert daarmee de opvoedvaardigheden (Deater-Deckard & Scarr, 1996;
McCurdy, 2005). Rolrestrictie is een gevoel van de ouder gecontroleerd en gedomineerd
te worden door de eisen en behoeften van het kind. Bij gezondheidsbelevingstress gaat
het vooral om een negatieve beleving van de lichamelijke gezondheid van de ouder
(Abidin, 1990). Deze bronnen van stress kunnen leiden tot negatieve uitingen richting het
kind. Stress bij ouders kan dus zorgen voor minder goede opvoedvaardigheden en dat kan
weer negatieve gevolgen hebben voor het agressieve gedrag van het kind (Webster-
Stratton & Hammond, 1999).
Uit onderzoek van Deater-Deckard en Scarr (1996) blijkt dat er een verband is tussen
stress van de ouders en hun opvoedvaardigheden. Wanneer ouders meer stress ervaren
gebruiken zij meer machtsuitoefening en straffen als opvoedvaardigheden. En deze
7
8. negatieve opvoedvaardigheden hangen samen met opstandig gedrag van het kind
(Deater-Deckard & Scarr, 1996). Zij geven verder aan dat gedragstraining voor ouders,
stress kan verminderen en opvoedvaardigheden kan verbeteren.
De modererende invloed van stress op opvoedvaardigheden
Stress van de opvoeder kan als modererende factor van invloed zijn op het verloop
van opvoedvaardigheden van ouders en daarmee op het gedrag van het kind (Belsky,
1984). Een moderator is een variabele die de richting of de sterkte van het verband tussen
bijvoorbeeld kindgedrag en opvoedvaardigheden kan veranderen, of de relatie tussen
opvoedvaardigheden voor en na een training kan veranderen (Baron & Kenny, 1986).
Kazdin (1995) heeft longitudinaal onderzoek gedaan naar de relatie tussen stress en
de uitkomsten van behandelingen van ouders en kinderen. Er werden 105 kinderen
gevolgd, die agressief en opstandig gedrag vertonen. Er is gebleken dat ouders die veel
stress ervaren, kinderen hebben die na ‘Parent Management Training’ nog steeds veel
agressief en opstandig gedrag vertonen, meer dan ouders die weinig stress ervaren.
Hierbij gaat het om totale stress en stress door vervelende levensgebeurtenissen. Dit
betekent dat wanneer ouders veel stress ervaren zij mogelijk minder zullen leren van een
training voor het verbeteren van opvoedvaardigheden. Dit heeft gevolgen voor de
effectiviteit van de ‘Incredible Years’ training die in huidig onderzoek geëvalueerd
wordt. Het agressieve en opstandige gedrag van de kinderen kan mogelijk minder
afnemen. Stress kan een modererende factor zijn, omdat het de relatie tussen gedrag van
het kind en opvoedvaardigheden van ouders verandert (Baron & Kenny, 1986; Kazdin,
1995).
Lavigne en collega’s (2008) hebben longitudinaal onderzoek gedaan naar kindgedrag
en stress van de ouders voor en na een oudertraining. Zij volgden ouders van 117
kinderen van drie tot zes jaar met ODD. Hierbij is de groep ouders in drieën gedeeld,
twee verschillende oudertrainingen (‘Incredible Years’ en ‘minimal intervention
bibliotherapy’) en een controle groep. Bij ‘minimal intervention bibliotherapy´ krijgen de
ouders alleen het boek wat bij de Incredible Years’ training hoort en verder niets. Stress
is in dit onderzoek gemeten als rolrestrictiestress en stress van vervelende
levensgebeurtenissen. Uit het onderzoek bleek dat kinderen meer positieve gedragingen
8
9. laten zien na de oudertraining, wanneer hun ouders veel stress ervaren voor de
oudertraining (Lavigne et al., 2008). Uit bovenstaande onderzoeksgegevens blijkt dat
stress het verloop van opvoedvaardigheden kan veranderen.
McCurdy (2005) vond in haar longitudinale onderzoek naar een ‘Home Visitation’
oudertraining, met Hawaïaanse moeders met pasgeboren baby’s, dat de oudertraining
geen direct effect had op de opvoedvaardigheden van de moeders. Wanneer er echter
rekening werd gehouden met stress van de moeders, bleek de training voor moeders met
weinig stress minder effectief (McCurdy, 2005).
Incredible Years
Het ‘Incredible Years’ trainingsprogramma van Webster-Stratton is een
oudertrainingsprogramma, waarin ouders opvoedvaardigheden leren om met hun
agressieve en drukke kinderen om te gaan. De doelen van de training zijn het
verminderen van agressief gedrag, het bevorderen van prosociaal gedrag bij het kind en
het verbeteren van de opvoedvaardigheden van de ouders. Deze training beoogt dus
invloed uit te oefenen op de opvoedvaardigheden van de ouders en mogelijk ook op de
stress van de ouders (Webster-Stratton, 2001). Het programma is vertaald naar het
Nederlands en wordt gegeven door twee gecertificeerde trainers. ‘Incredible Years’
bestaat uit een BASIC en uit een ADVANCE ouderprogramma. In het BASIC
programma (Webster-Stratton, 2001) worden aan de hand van videomateriaal
verschillende opvoedingsstrategieën getoond. Daarna worden discussies gevoerd over
onderwerpen als spel, prijzen, aanmoedigen, grenzen stellen, probleem oplossen en
gedragsregels toepassen. Ouders krijgen leesmateriaal en oefeningen mee als huiswerk
voor de volgende bijeenkomst. Het ADVANCE programma (Webster- Stratton, 2002)
werkt het BASIC programma verder uit met onderwerpen als het geven en ontvangen van
steun en het omgaan met stress. Belangrijk onderdeel van de interventie is het
samenwerkingsmodel. Zowel de ouders als de gespreksleider discussiëren en geven
advies op gelijkwaardig niveau. Het totale programma is gegeven in 18 wekelijkse
bijeenkomsten van twee uur.
Eyberg, Nelson en Boggs (2008) hebben een overzicht gegeven van de effectiviteit
van verscheidene behandelingen voor kinderen met agressief en opstandig gedrag. Uit dat
9
10. overzicht blijkt dat ‘Incredible Years’ mogelijk effectief kan zijn. De onderzoekers geven
dit oordeel, omdat er relatief weinig onafhankelijk onderzoek verricht is.
Jones, Daley, Hutchings, Bywater en Eames (2007) hebben in hun longitudinale
onderzoek naar 133 jonge kinderen met ADHD gevonden dat ‘Incredible Years’ een
positief effect had. De kinderen, van wie de ouders de training gevolgd hadden,
vertoonden minder druk gedrag dan kinderen van wie de ouders in de controle groep
zaten. Verder kreeg 52% van de kinderen, van wie de ouders de training hadden gevolgd,
na de training geen klinische ADHD diagnose meer.
Scott (2005) heeft ‘Incredible Years’ in de klinische praktijk met drie tot 8 jarige
kinderen met agressieve gedragsproblemen onderzocht. Hieruit is gebleken dat de
kinderen met de meeste gedragsproblemen de meeste vooruitgang boekte. ‘Incredible
Years’ kan ook op de lange termijn, 1 jaar na het eind van de training, het antisociale en
hyperactieve gedrag van het kind verbeteren.
Ander longitudinaal onderzoek onder 142 Nederlandse kinderen van vier tot zes jaar
met risico op gedragsstoornissen en hun ouders geeft ook aan dat ‘Incredible Years’
effectief is. In het onderzoek is gevonden dat de ouders direct na, en een jaar na de
‘Incredible Years’ training meer positieve uitingen vertonen naar het kind. Verder blijkt
dat stress van de ouders als modererende factor van invloed was op het gedrag van het
kind. Er is gevonden dat kinderen van ouders met veel stress de meeste vooruitgang
lieten zien (Raaijmakers, 2008).
Uit de resultaten naar de effectiviteit van het ‘Incredible Years’ interventieprogramma
kan geconcludeerd worden dat er veranderingen in opvoedvaardigheden plaatsvinden en
dat er veranderingen plaatsvinden in het gedrag van het kind (Jones et al., 2007; Lavigne
et al., 2008; Raaijmakers, 2008; Scott, 2005; Webster-Stratton & Hancock, 1998).
Daarnaast is gevonden dat stress van de ouders als modererende factor kan werken
(Raaijmakers, 2008).
Probleemstelling en hypothesen
Zoals blijkt uit onderzoek van Kazdin (1995), Lavigne en collega’s (2008) en
Raaijmakers (2008), zou de effectiviteit van de ‘Incredible Years’ cursus voor ouders met
veel of weinig stress kunnen verschillen. In deze studie wordt daarom onderzocht Wat de
10
11. effectiviteit is van de opvoedcursus ‘Incredible Years’ op de opvoedvaardigheden van
ouders wanneer zij veel of weinig stress ervaren. Eerst wordt het verband tussen de mate
van stress op de voormeting en de opvoedvaardigheden van ouders van kinderen met
gedragsproblemen voor en na de interventie bekeken. Daarna zal worden onderzocht hoe
effectief een opvoedcursus is bij ouders die veel of weinig stress ervaren op de
opvoedvaardigheden.
Op basis van de hierboven beschreven literatuur wordt voor de onderzoeksvraag een
eenzijdige hypothese opgesteld: Minder stress kan zorgen voor betere
opvoedvaardigheden. Bij deelvraag 1: ‘Wat is het verband tussen de mate van stress en
opvoedvaardigheden bij ouders van kinderen met gedragsproblemen voor de
opvoedcursus?’ wordt op basis van de literatuur een matig negatief verband verwacht:
Ouders met veel stress zullen minder positieve opvoedvaardigheden hebben dan ouders
met weinig stress, waarbij er geen verschil is tussen de interventie en de non-
interventiegroep. Ook wordt er een positief verband verwacht, waarbij ouders met meer
stress meer negatieve opvoedvaardigheden zullen hebben.
Voor deelvraag 2: ‘Wat is het verband tussen de mate van stress op de voormeting en
opvoedvaardigheden op de nameting, follow-up 1 en 2 bij ouders van kinderen met
gedragsproblemen?’ is de hypothese eveneens dat er een negatief verband is tussen stress
op de voormeting en de positieve opvoedvaardigheden van ouders bij de nameting,
follow-up 1 en 2. Ook wordt er een positief verband verwacht, waarbij ouders met meer
stress meer negatieve opvoedvaardigheden zullen hebben. Er wordt verwacht dat deze
verbanden voor de interventiegroep sterker zijn dan voor de non-interventiegroep.
Bij deelvraag 3: ‘Is er een verschil in het verloop van opvoedvaardigheden over tijd bij
ouders met agressieve kinderen die wel de training gevolgd hebben en de non-
interventiegroep?’ wordt verwacht dat er een significant verschil is tussen de interventie
en de non-interventiegroep, waarbij de interventiegroep meer positieve
opvoedvaardigheden heeft in verloop van tijd dan de non-interventiegroep.
Voor deelvraag 4: ‘Is er een verschil in het verloop van stresservaring bij ouders met
agressieve kinderen die wel de training gevolgd hebben en de non-
interventiegroep?’geldt als hypothese dat de interventiegroep ouders significant minder
stress zal ervaren na verloop van tijd dan de non-interventiegroep.
11
12. Bij deelvraag 5: ‘Is er een interactie effect tussen het verloop van opvoedvaardigheden
van ouders uit de interventiegroep en de non-interventiegroep wanneer zij veel of weinig
stress ervaren?’ wordt verwacht dat de ouders die veel stress ervaren, meer positieve
opvoedvaardigheden zullen ontwikkelen dan ouders die weinig stress ervaren. Bij de non-
interventiegroep zal hier geen verschil in zitten.
Methode
Participanten
16002 kinderen in de provincie Utrecht zijn geselecteerd via het consultatie bureau.
De Child Behavior CheckList 1½-5 (CBCL; Achenbach, 2000; Nederlandse versie van
Verhulst & Van der Ende) is opgestuurd naar de ouders van kinderen die geboren zijn in
2000 en 2001. Vierenvijftig procent (8632 gezinnen) heeft de CBCL 1½-5 terug
gestuurd. Daarvan zijn alle kinderen geselecteerd die boven het 80e percentiel scoorden
op de agressieschaal van de CBCL 1½-5. Andere voorwaarden voor deelname waren dat
de kinderen die meededen wel een IQ van boven de 80 en Nederlands sprekende ouders
moesten hebben. Van die geselecteerde 182 gezinnen zijn 72 ouders met een agressief
kind toegewezen aan de interventiegroep, op basis van woonplaats. Deze groep werd
person to person gematcht met 72 van de 110 geselecteerde kinderen op een aantal
variabelen om een non-interventiegroep te vormen. De variabelen waarop gematcht is,
zijn: sekse van het kind, niveau van agressiviteit van het kind, IQ van het kind, niveau
van onderwijs van de ouders, stressniveau van de ouders en de bevolkingsdichtheid van
de plek waar de ouders wonen.
De ouders hebben een gemiddelde leeftijd van 36 jaar en gemiddeld genomen een
hoger beroepsonderwijs opleiding gevolgd. In Tabel 1 worden de beschrijvende gegevens
van de ouders voor vader en moeder apart gepresenteerd.
Van de 144 kinderen deden 12 vaders (8,33%) bij de voormeting al niet mee. Dit kan
zijn, omdat er geen vader in het gezin is of omdat de vader niet mee wilde doen. De uitval
werd steeds groter: bij follow-up 2 was het ongeveer 35% voor de vaders. Dit komt
doordat sommige vaders delen vergeten in te vullen, de vader of het hele gezin niet meer
mee wil doen, omdat deelname te zwaar is voor bijvoorbeeld een depressieve ouder, of
omdat er geen nieuwe contactgegevens zijn na bijvoorbeeld verhuizing.
12
13. Tabel 1
N, leeftijd en opleiding gesplitst op sekse
N Minimum Maximum Gemiddelde (sd)
Leeftijd vader 128 26 55 37.34 (4.86)
Leeftijd moeder 139 23 45 34.99 (4.31)
Wetenschappelijk Hoger
Opleiding vader 131 basisonderwijs
onderwijs beroepsonderwijs
Wetenschappelijk Hoger
Opleiding moeder 138 basisonderwijs
onderwijs beroepsonderwijs
De uitval verschilt niet voor vaders met veel stress of vaders met weinig stress. Ook voor
moeders is de uitval gelijk verdeeld over de groep met veel stress en de groep met weinig
stress. De moeders hebben echter in totaal minder uitval, de uitval loopt van 2% bij de
voormeting tot ongeveer 20% bij follow-up 2. Voor moeders gelden dezelfde redenen
voor uitval als voor vaders. Het aantal participanten per meetmoment is in Tabel 2
weergegeven. Vanwege de verschillen in uitval en de weinig vaders die meedoen is
gekozen om alleen naar de gegevens van moeder te kijken in de analyses.
Tabel 2
Het aantal participanten per meet moment
N voormeting N nameting N Follow-up 1 N Follow-up 2
Moeders 141 141 139 116
Vaders 132 122 112 94
Procedure
Het onderzoek is een quasi-experimenteel design met een voormeting, nameting,
follow-up 1 en 2 over 3 jaar. Op al deze meetmomenten zijn vragenlijsten opgestuurd
naar de ouders, beginnend bij de voormeting wanneer het kind ongeveer 4 jaar oud is.
Daarna vond de interventie plaats voor de interventiegroep. Na de interventie was er voor
beide groepen een nameting toen de kinderen ongeveer 5 jaar waren. Op 6 en op 7 jarige
13
14. leeftijd waren er nog twee follow-up metingen. De Medisch Ethische
Toetsingscommissie heeft toestemming gegeven voor het afnemen van de vragenlijsten.
De ouders hebben eveneens toestemming gegeven. De ouders kregen na afloop van
iedere metingen een financiële vergoeding.
Meetinstrumenten
Opvoedvaardigheden zijn gemeten met de ‘Parenting Practices Interviews’ (PPI)
(Webster-Stratton, Reid, & Hammond, 2001). Volgens Webster-Stratton, Reid en
Hammond (2001) zijn er zeven domeinen van opvoedvaardigheden, namelijk gepaste
discipline, ongepaste, harde en inconsistente discipline, positieve verbale discipline,
monitoren, fysieke straf, prijzen en belonen en duidelijke verwachtingen. In de PPI zijn
80 items verdeeld over 15 vragen opgenomen, bijvoorbeeld: wanneer uw kind weigert te
doen wat u wilt, hoe waarschijnlijk is het dan dat u op één van de volgende manieren
reageert? Uw stem verheffen, uw kind een time-out geven en uw kind slaan of een klap
geven. Dit wordt met een 7-punts Likertschaal beantwoord van 1 nooit tot 7 altijd. Één
van de schalen van de PPI bleek met een Cronbach’s alpha van .23 niet betrouwbaar,
deze schaal, die het monitoren van het kind door de ouders meet, is daarom niet
meegenomen in de analyses. De rest van de schalen waren betrouwbaar met Cronbach’s
alpha’s van .63 tot .85.
Stress bij de opvoeders werd gemeten met de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index
(NOSI) van Brock, Vermulst, Gerris en Abidin (1992). Stress van de opvoeders bestaat
uit verschillende onderdelen. De ouder kan stress ervaren in de huwelijksrelatie of door
sociale isolatie, de ouder kan zich in zijn rol als opvoeder belemmerd voelen of de ouder
kan stress ervaren doordat de gezondheidsbeleving negatief is (Abidin, 1990). Deze vier
onderdelen van stress staan als aparte schalen in de NOSI. De NOSI bestaat in totaal uit
13 schalen en een ‘levensgebeurtenissenschaal’ met in totaal 163 items. In dit onderzoek
werden 26 items gebruikt die over de bovengenoemde vier schalen verdeeld zijn. Items
zijn bijvoorbeeld: ‘sinds ik dit kind heb, ben ik niet meer in de gelegenheid geweest om
andere, nieuwe dingen te doen’. De items worden beantwoord door beide ouders op een
6-punts Likertschaal, met 1 helemaal mee oneens tot 6 helemaal mee eens. De
14
15. betrouwbaarheid van de vier schalen loopt van een Cronbach’s alpha van .62 tot .87 voor
vader en moeder.
Data-analyse
Bij de analyses is gebruik gemaakt van SPSS 15 (SPSS Inc, 2007). Na invoering van
de data is een controle uitgevoerd voor extreme waarden en missende waarde. Bij de
missende waarden is de ruwe score aangevuld tot een 100% score, wanneer er minder
dan 25% van het totaal aantal items miste. Wanneer een score een afwijking had van drie
standaarddeviaties of meer, is deze niet meegenomen bij de analyses. Uiteindelijk zijn er
21 scores gelijk verdeeld over 11 variabelen uitgesloten van analyses. Er is een Pearson’s
productmoment-correlatie uitgevoerd om het verband tussen de mate van stress en
opvoedvaardigheden te meten, voor verschillende meetmomenten, waarbij de interventie
en non-interventiegroep gescheiden werden. Cohen heeft beschreven dat .10 een zeer
matige correlatie is, .30 een redelijke correlatie en .50 een grote correlatie (Cohen, 1992).
Daarna zijn paired-samples T-tests uitgevoerd op de verschilscores, om het verschil te
meten tussen opvoedvaardigheden bij de interventie en de non-interventiegroep over
verloop van tijd en om het verschil te meten tussen stresservaring van de interventie en
non-interventiegroep over verloop van tijd. Van de significante resultaten zijn
effectgroottes (Cohen’s d) uitgerekend, waarbij .20 een klein effect is, .50 een medium
effect en .80 een groot effect is (Cohen, 1992). Eveneens is er een mixed between-within
repeated measures anova uitgevoerd om te meten of stress invloed op heeft op het
verloop van opvoedvaardigheden tussen de interventie en non-interventiegroep. Hierbij
werden de scores op opvoedvaardigheden voorspeld aan de hand van groep (interventie
en non-interventiegroep), tijd (opvoedvaardigheden op de vier meetmomenten) en een
covariabele totale stress bij de voormeting. In de analyses wordt gebruik gemaakt van een
alpha van .05.
Resultaten
Voordat wordt ingegaan op de antwoorden op de onderzoeksvragen, worden de gegevens
van stress en opvoedvaardigheden op de voormeting voor de interventie en non-
interventiegroep in Tabel 3 gepresenteerd.
15
16. Tabel 3
Minimum, maximum, gemiddelde en standaarddeviatie van opvoedvaardigheden en stress op de voormeting
Interventie Non-interventie
Min Max M SD Min Max M SD
Opvoedvaardigheden Gepaste discipline 24 77 49.83 10.52 29 82 50.86 9.72
ongepaste, harde en inconsistente discipline* 27 91 47.26 10.53 25 81 43.08 10.27
positieve verbale discipline 32 61 50.18 6.59 36 62 50.11 5.74
fysieke straf 6 32 10.24 4.79 6 28 10.30 4.86
prijzen 30 74 47.35 8.42 31 67 46.21 7.81
duidelijke verwachtingen 13 32 21.54 3.63 10 37 21.74 3.87
Stress Rolrestrictiestress 9 40 23.27 7.04 8 40 23.03 7.07
Huwelijksstress 2 38 19.48 8.00 7 35 18.88 6.87
Gezondheidstress 5 27 13.59 5.79 5 30 14.21 6.18
Sociale isolatiestress 6 30 13.80 4.51 6 32 14.14 4.69
Totale stress 29 121 70.10 20.15 36 131 70.34 20.67
* p < .05 = significant verschil tussen de interventie en non-interventiegroep
16
17. Het verband tussen stress en opvoedvaardigheden op de voormeting
Uit de Pearson’s productmoment-correlatie zijn bij de voormeting bij moeders geen
significante verbanden gevonden tussen stress en opvoedvaardigheden voor de totale
groep. Wanneer echter naar de interventiegroep en de non-interventie groep apart
gekeken wordt, blijkt dat er een klein significant verband is tussen rolrestrictiestress van
de moeder en fysiek straffen voor de interventiegroep. Dit verband is negatief (r = -.25;
p < .05; N = 70), wat betekent dat wanneer de moeder meer stress ervaart door
rolrestrictie, zij minder gebruik maakt van fysiek straffen van het kind. Dit negatieve
verband geldt eveneens voor huwelijksstress en fysiek straffen (r = -.25; p < .05; N = 66)
en voor totale stress van moeder in verband met fysiek straffen (r = -.27; p < .05;
N = 70) voor de interventiegroep. Deze correlaties zijn matig. Voor de non-
interventiegroep zijn geen significante verbanden gevonden tussen opvoedvaardigheden
en stress op de voormeting. Daarbij moet worden opgemerkt dat het niveau van stress op
de voormeting in beide groepen gemiddeld niet erg hoog was.
De verbanden tussen stress op de voormeting en opvoedvaardigheden op de nameting,
follow-up 1 en 2
Op de nameting zijn voor de moeders in de interventiegroep tegen de verwachting
positieve verbanden gevonden tussen stress en positieve opvoedvaardigheden. Dit geldt
voor rolrestrictiestress, gezondheidstress en totale stress in verband met gepaste
discipline (r = .24, .25 en .29; p < .05; N = 69). Dit betekent dat hoe meer totale stress de
moeder heeft op de voormeting, hoe meer zij haar kind direct na de training gepast
disciplineert. Daarnaast is een positief verband gevonden tussen gezondheidstress en
duidelijke verwachtingen (r = .25; p < .05; N = 69). Tevens is een negatief verband
gevonden tussen rolrestrictiestress en ongepaste, harde en inconsistente discipline
(r = -.26; p < .05; N = 69). Bij de non-interventiegroep is alleen een positief verband
gevonden tussen rolrestrictiestress, huwelijksstress en totale stress met prijzen (r = .27,
.36 en .32; p < .05; N = 71, 68 en 71). Dit betekent dat hoe meer stress de moeder uit de
non-interventiegroep ervaart, hoe meer zij prijst een half jaar later.
Bij follow-up 1 zijn andere verbanden gevonden voor de interventiegroep dan op de
nameting het geval was. Zoals verwacht zijn er positieve verbanden gevonden tussen
17
18. gezondheidstress en totale stress met ongepaste, harde en inconsistente discipline (r = .27
en .24; p < .05; N = 69), dit betekent dat gezondheidstress en totale stress van moeder op
de voormeting samengaat met meer ongepast hard en inconsistent disciplineren een jaar
later. Daarnaast is er een groter positief verband tussen rolrestrictiestress en gepaste
discipline (r = .34; p < .05; N = 69). Dit zijn tegenstrijdige resultaten. Aan de ene kant
komt gepaste discipline van moeder samen voor met rolrestrictiestress. Aan de andere
kant komt ongepast, harde en inconsistente discipline samen voor met gezondheidstress
en totale stress. Voor de non-interventiegroep is alleen een negatief verband gevonden
tussen huwelijksstress op de voormeting en prijzen bij follow-up 1 (r = -.27; p < .05;
N = 66).
Op follow-up 2 is er bij moeders uit de interventiegroep één positief verband
gevonden tussen sociale isolatiestress en positief verbale uitingen (r = .28; p < .05;
N = 66). Bij de non-interventiegroep zijn geen significante verbanden gevonden tussen
stress op de voormeting en opvoedvaardigheden bij follow-up 2.
Het verschil in verloop van opvoedvaardigheden tussen de interventie en non-
interventiegroep
Uit de paired-samples T-test is gebleken dat er geen significant verschil is in het
verloop, gekeken naar de voor- en nameting, van de opvoedvaardigheden van de moeder
tussen de interventie en non-interventiegroep (t(69) = 1.14, p > .05).
Er is één significant verschil gevonden tussen de interventiegroep en de non-
interventiegroep op de opvoedvaardigheid ongepaste, harde en inconsistente discipline
tussen de voormeting en follow-up 1. De ongepaste, harde en inconsistente discipline van
de moeders uit de interventiegroep is significant meer afgenomen (M = -6.04,
SD = 11.54) dan bij de moeders uit de non-interventiegroep (M = -1.16, SD = 9.46;
t(68) = -2.62, p < .05; d = .26).
Gekeken naar het verloop van de voormeting tot follow-up 2 zijn meerdere
significante verschillen gevonden tussen de interventie en de non-interventiegroep. Ten
eerste is gepaste discipline in de interventiegroep toegenomen (M = 4.11, SD = 11.31) en
in de non-interventiegroep afgenomen (M = -1.37, SD = 8.98; t(62) = 2.65,
p < .05; d = -.51). Daarnaast is ongepaste, harde en inconsistente discipline significant
18
19. meer afgenomen voor de interventiegroep (M = -7.46, SD = 12.26) dan in de non-
interventiegroep (M = -2.65, SD = 7.95; t(62) = -2.48, p < .05; d = .50). Ten slotte is
prijzen tussen de voormeting en follow-up 2 toegenomen in de interventiegroep
(M = 4.53, SD = 9.49) en afgenomen in de non-interventiegroep (M = -2.03, SD = 7.83;
t(61) = 4.18, p < .01; d = .62). In Bijlage 1 worden de gemiddelden en standaard deviaties
van de verschillende paired- samples T-tests voor moeder met de bijbehorende t-waarden
van de verschilscores gepresenteerd in Tabel 4.
Het verschil in verloop van stress tussen de interventie en non-interventiegroep
Uit de paired-samples T-test is gebleken dat er geen significant verschil is in het
verloop van stress van de moeder tussen de voormeting en de nameting tussen de
interventie en non-interventiegroep. Dit geldt eveneens voor het verschil in het verloop
van stress van de moeder tussen de voormeting en follow-up 1 en tussen de voormeting en
follow-up 2. Stress verandert niet significant door de interventie. In Bijlage 1 worden de
gemiddelden en standaard deviaties van de verschillende paired-samples T-tests voor
moeder met de bijbehorende t-waarden van de verschilscores gepresenteerd in Tabel 5.
Interactie effecten van stress op opvoedvaardigheden
Met de ‘Mixed between-within subjects repeated measures analyses of variance’
wordt een interactie effect gemeten tussen het verloop van tijd en de verschillende
groepen. De covariabele stress is daarbij toegevoegd, om te kijken of stress van
modererende invloed is op het verloop van opvoedvaardigheden. Hier zijn echter geen
significante resultaten naar voren gekomen. In Bijlage 1 worden de gemiddelden en
standaarddeviaties van de opvoedvaardigheden per groep en per meetmoment
gepresenteerd in Tabel 6.
Voor de zes verschillende opvoedvaardigheden blijken de modellen fysiek straffen en
prijzen significant. De belangrijkste voorspeller voor fysiek straffen is de tijd, in Tabel 3
in de bijlage is te zien dat fysiek straffen over tijd afneemt. De belangrijkste voorspellers
voor prijzen zijn zowel tijd als groep, eveneens in Tabel 6 in de bijlage is te zien dat
prijzen voor de interventiegroep toeneemt en voor de non-interventiegroep afneemt over
tijd. De invloed van de covariabele totale stress was in geen van deze modellen
19
20. significant, al was er wel twee keer sprake van een trend (p = .09), namelijk voor gepaste
discipline en duidelijke verwachtingen.
Totale stress heeft geen modererende invloed op het verloop van opvoedvaardigheden.
Daarom is er gekeken naar de modererende invloed van de verschillende vormen van
stress. Hierbij bleek rolrestrictiestress significant als covariabele op de
opvoedvaardigheid gepaste discipline (F(1, 127) = 4.67, p < .05). Daarnaast bleek
gezondheidstress ook significant als covariabele voor de opvoedvaardigheid gepaste
discipline (F(1, 127) = 5.30, p < .05). Tevens bleek gezondheidstress significant als
covariabele op de opvoedvaardigheid duidelijke verwachtingen (F(1, 126) = 4.73,
p < .05). Rolrestrictiestress en gezondheidstress hebben wel een modererende invloed op
opvoedvaardigheden, maar andere vormen van stress en totale stress niet.
Discussie
De kinderen in deze studie lopen risico op het ontwikkelen van externaliserende
gedragsstoornissen en daardoor een storende factor te worden voor de maatschappij. Met
de ‘Incredible Years’ training wordt beoogd dit risico te verminderen, door de ouders te
trainen in hun opvoedvaardigheden. Er is veel onderzoek verricht naar de uitkomsten van
deze training en het blijkt dat de oudertraining het antisociale en agressieve gedrag van de
kinderen vermindert en dus ook het risico op externaliserende gedragsstoornissen
(Raaijmakers, 2008). Dit effect bij de kinderen wordt veroorzaakt door de verandering
van opvoedvaardigheden bij de ouders.
Ook uit huidig onderzoek blijkt, dat de opvoedvaardigheden van de ouders zijn
verbeterd na de training. Opvallend is dat er direct na de training geen significante
veranderingen zijn in de opvoedvaardigheden van moeder. Op de lange termijn is er wel
een effect te zien van de training. Na een jaar nemen de negatieve opvoedvaardigheden
van de moeders af. Twee jaar na de training nemen de negatieve opvoedvaardigheden
nog steeds af en zijn de positieve opvoedvaardigheden toegenomen. Hieruit blijkt dat de
training een positief effect heeft, vooral op de lange termijn, op de opvoedvaardigheden
van moeders van kinderen met gedragsproblemen. Dit is een gunstig resultaat. Als de
training op de lange termijn effectief is, zou het kunnen zijn dat de ouders de
opvoedvaardigheden eigen maken. Dan passen de ouders de vaardigheden vaker en
20
21. gemakkelijker toe. Hierdoor leren de kinderen meer positieve gedragingen (Baumrind,
1978). Dit resultaat komt gedeeltelijk overeen met de studie van Brotman en collega’s.
(2005). Zij vonden in hun studie naar het effect van een oudertraining, dat positieve
opvoedvaardigheden niet direct veranderd waren na de training. Een verklaring hiervoor
kan zijn dat de moeders direct na de training nog weinig verandering merkte bij henzelf.
Dit is niet ernstig, want er zijn wel lange termijn effecten. Scott (2005) heeft eveneens
een lange termijn resultaat gevonden van de ‘Incredible Years’ oudertraining, wat
overeenkomt met huidig onderzoek.
Verder zijn er matige verbanden gevonden tussen stress en opvoedvaardigheden. Het
verschil in correlaties op de voormeting tussen de interventie en non-interventiegroep
geeft aan dat de groepen niet gelijk zijn op de voormeting. Voor de interventiegroep
hangen opvoedvaardigheden het meest samen met rolrestrictiestress. Rolrestrictiestress
komt het dichtst bij opvoedstress, omdat het inhoudt dat de ouder stress ervaart in zijn rol
als opvoeder. Rolrestrictiestress heeft meestal een positief verband met positieve
opvoedvaardigheden. Verwacht werd echter dat er een negatief verband is tussen stress
en de positieve opvoedvaardigheden van ouders en een positief verband tussen stress en
de negatieve opvoedvaardigheden. Vaak zijn de correlaties tegen de verwachting,
bijvoorbeeld bij de nameting waar een positief verband gevonden is tussen totale stress en
gepaste discipline. Uit de resultaten komt naar verder voren dat de correlaties van de
interventiegroep per meetmoment verschillen van richting, bijvoorbeeld gezondheidstress
op de voormeting hangt positief samen met gepaste discipline op de nameting.
Gezondheidstress op de voormeting hangt echter ook positief samen met ongepaste,
harde en inconsistente discipline bij follow-up 1. Dit zijn tegenstrijdige resultaten. Het is
belangrijk om de verschillende soorten stress apart te analyseren in plaats van één
variabele ‘stress’ maken, omdat de verschillende soorten stress verschillend samenhangen
met opvoedvaardigheden. Dit bleek ook uit de ancova, waarbij rolrestrictie stress en
gezondheidstress wel van modererende invloed waren op de opvoedvaardigheden en de
andere vormen van stress niet.
In de literatuur is het nog niet gebruikelijk om de verschillende soorten stress te
scheiden in onderzoek. Goldstein en collega´s (2007) noemen in hun onderzoek wel een
variatie aan stress bronnen, maar gebruiken slechts één variabele, namelijk persoonlijke
21
22. stress. Ook Abidin (1990) heeft het over verschillende vormen van stress, die allemaal
dezelfde richting op gaan, namelijk dat stress de problemen tussen ouders en kinderen
verergert.
Het is het opvallend dat totale stress geen modererende invloed heeft op de
opvoedvaardigheden van ouders. Kazdin (1995) en Lavigne en collega’s (2008) hebben
namelijk wel de modererende invloed van totale stress en ook van rolrestrictiestress
gevonden. Het effect had betrekking op de resultaten bij de kinderen. Zij vonden dat
kinderen meer positieve gedragingen laten zien na een oudertraining wanneer hun ouders
veel stress ervaren voor de oudertraining. Dit betekent dat stress wel modererende
invloed kan hebben op een positieve manier.
Een mogelijke verklaring waarom in huidig onderzoek geen modererende invloed van
totale stress is gevonden, is omdat de hoogte van stress in huidig onderzoek vrij matig is
en anders is dan in het onderzoek van Lavigne en collega’s (2008). De modererende
invloed van stress is in het onderzoek van Lavigne en collega’s (2008) vooral van invloed
op het moment dat ouders veel stress ervaren. Het is daarom belangrijk om rekening te
houden met de hoogte van stress. In het huidige onderzoek hebben de ouders een lager
stressniveau dan in ander onderzoek. Mogelijk hebben de ouders een lager stressniveau
doordat zij een aantal risicofactoren voor stress missen. Risicofactoren die voor stress
kunnen zorgen zij bijvoorbeeld een laag opleidingsniveau en een slechte omgeving
(Abidin, 1992). De ouders in dit onderzoek zijn echter hoger opgeleid dan gemiddeld in
Nederland (Traag, 2005).
Bij een laag niveau van stress kan stress mogelijk zorgen voor verbetering van de
opvoedvaardigheden, zo blijkt uit huidig onderzoek. Een bepaald niveau van stress, zorgt
mogelijk voor een soort gezonde spanning, waardoor extra aandacht is voor het opvoeden
(Belsky, 1984). Terwijl een hoog niveau van stress juist negatief kan zijn voor de
opvoedvaardigheden (Kazdin, 1995). Deater-Deckard (1998) en Goldstein en collega’s
(2007) beschreven dit proces, waarbij stress voor negatieve opvoedvaardigheden zorgt.
Opvoedstress is de negatieve psychologische reactie op de eisen van het ouderschap.
Deze negatieve reacties kunnen zich uiten richting het kind, maar de ouder kan deze
reacties ook naar zichzelf richten. Het gedrag van de ouder op een prikkel die stress kan
veroorzaken, is bijvoorbeeld negatief reageren of boos worden. Kortom; voordat stress
22
23. negatief wordt moet het mogelijk een bepaalde drempelwaarde zijn overschreden. Dat is
niet het geval bij de groep die in dit onderzoek is bekeken.
Een andere verklaring voor het feit dat totale stress in het huidige onderzoek niet van
modererende invloed is, zou kunnen zijn dat de verbanden tussen stress en
opvoedvaardigheden niet eenduidig waren. De correlaties waren matig en wisselend
positief of negatief. Waarschijnlijk was totale stress daarom niet significant van invloed
op de opvoedvaardigheden van ouders met kinderen met agressief en opstandig gedrag.
Daarom is verder gekeken naar de verschillende vormen van stress, daar bleken
rolrestrictiestress en gezondheidstress wel van modererende invloed. Waarbij meer stress
zorgt voor betere opvoedvaardigheden. Dit komt overeen met onderzoek van Lavigne en
collega’s (2008). Zij hadden gevonden dat wanneer ouders meer stress hebben, de
kinderen meer positieve gedragingen hadden na de oudertraining. Deze modererende
invloed was echter alleen van toepassing op de positieve opvoedvaardigheden gepaste
discipline en duidelijke verwachtingen. Het is mogelijk dat de ouders door bepaalde
vormen van stress een soort gezonde spanning ervaring, waardoor ze beter hun best doen
tijdens en na de training. In toekomstig onderzoek zou de covariabele totale stress kunnen
worden opgesplitst in verschillende soorten stress.
Sterke punten en beperkingen van het onderzoek
De huidige studie is één van de eerste onderzoeken naar het preventieve effect van de
‘Incredible Years’ oudertraining op de opvoedvaardigheden van moeders met agressieve
kinderen bij twee jaar follow-up in Nederland. Dat het een lange termijn onderzoek is, is
een positief punt van de huidige studie. Daarnaast was uitval van moeders in deze studie
zeer beperkt, wat mogelijk de tevredenheid over het onderzoek bij de deelnemers
weergeeft. Bovendien is gebruik gemaakt van verschillende betrouwbare
meetinstrumenten.
Naast de bovengenoemde sterke punten kent de studie ook enkele beperkingen.
Allereerst is het onderzoek niet uitgevoerd aan de hand van een random steekproef maar
met behulp van matching. Matching is gekozen als alternatief voor randomisatie. Toch
zou de betrouwbaarheid van het onderzoek daarmee af kunnen nemen, omdat er minder
gecontroleerd wordt voor ‘bias’. Ten tweede zijn de opvoedvaardigheden van de moeders
23
24. alleen gemeten door middel van zelfrapportage. Ouders kunnen sociaal wenselijk
geantwoord hebben bij zelfrapportage, waardoor het resultaat beter kan lijken dan het is.
Tevens is het niet onwaarschijnlijk dat het gevolgd hebben van een opvoedtraining leidt
tot een positiever beeld van opvoeden dan zonder training. Als derde beperking zijn de
ouders die deelnamen in dit onderzoek relatief hoog opgeleid en van autochtone afkomst.
Dit maakt de resultaten van deze studie minder generaliseerbaar naar lager opgeleide
ouders en ouders van allochtone afkomst. Verder is de schaal ‘levensgebeurtenissen
stress’ niet gemeten in dit onderzoek. In ander onderzoek wordt deze schaal echter wel
gebruikt (Kazdin, 1995; Lavigne et al., 2008). Omdat de levensgebeurtenissen schaal niet
gebruikt is, kunnen de resultaten minder goed met ander onderzoek vergeleken worden.
Suggesties voor vervolg onderzoek
In toekomstig onderzoek is het belangrijk om totale stress op te splitsen. In huidig
onderzoek blijkt namelijk dat stress verschillende verbanden kan hebben met
opvoedvaardigheden. Tevens blijkt dat sommige vormen binnen totale stress wel van
modererende invloed zijn op opvoedvaardigheden. Daarnaast is het van belang om
vervolgonderzoek uit te voeren bij zowel moeder als vader, onder minder hoog opgeleide
ouders, ouders van allochtone afkomst en ouders met meer verschil in stressniveau. De
generaliseerbaarheid van het onderzoek wordt hiermee versterkt. Tot slot is nader
onderzoek met meerdere informatie bronnen, zoals observaties en leerkracht informatie
wenselijk.
De ‘Incredible Years’ opvoedtraining heeft de opvoedvaardigheden van de moeders
in de training op de lange termijn verbeterd. Totale stress had daar geen modererende
invloed op, maar rolrestrictiestress en gezondheidstress wel. Dit kan in vervolg onderzoek
verder uitgewerkt worden.
24
25. Literatuur
Abidin, R. R. (1990). Parenting Stress Index-Manual (3rd ed). Charlottesville, VA:
Pediatric Psychology Press.
Abidin, R. R. (1992). The Determinants of Parenting Behavior. Journal of Clinical Child
Psychology, 21 (4), 407-412.
Achenbach, T.M. (2000). Manual for the Child Behavior Checklist and Profiles.
Burlington, VT: University of Vermont, Research Center for Children, Youth &
Families.
Alink, L. R. A., Mesman, J., Zeijl van, J., Stolk, M. N., Juffer, F., Koot, H. M., et al.
(2006). The Early Childhood Aggression Curve: Development of Physical
Aggression in 10- to 50-Month-Old Children. Child Development, 77, 954-966.
American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and Statistical Manual of mental
disorders, DSM-IV-TR. 4th ed. Washington, DC: American Psychiatric Association.
Baker, B. L. & Heller, T. L. (1996). Preschool Children with Externalizing Behaviors:
Experience of Fathers and Mothers. Journal of Abnormal Child Psychology, 24 (4),
513-530.
Baron, R. M. & Kenny, D. A. (1986). The Moderator-Mediator Variable Distinction in
Social Psychological Research: Conceptual, Strategic, and Statistical Considerations.
Journal of Personality and Social Psychology, 51 (6), 1173-1182.
Baumrind, D. (1971). Current patterns of parental authority. Developmental Psychology,
4 (1, part 2), 2-103.
Baumrind, D. (1978). Parental Disciplinary Patterns and Social Competence in Children.
Youth and Society, 9 (3), 239-276.
Belsky, J. (1984). The Determinants of Parenting: A Process Model. Child Development,
55, 83-96.
Brock, S. J. L. L. de, Vermulst, A. A., Gerris, J. R. M., Abidin, R. R. (1992). Handleiding
Nijmeegse Ouderlijke Stress Index, Lisse: Swets en Zeitlinger b.v.
Brotman, L. M., Gouley, K. K., Chesir-Teran, D., Dennis, T., Klein, R. G., & Shrout, P.
(2005). Prevention for Preschoolers at High Risk for Conduct Problems: Immediate
Outcomes on Parenting Practices and Child Social Competence. Journal of Clinical
Child and Adolescent Psychology, 34 (4), 724-734.
25
26. Burke, J. D., Pardini, D. A., & Loeber, R. (2008). Reciprocal Relationships between
Parenting Behavior and Disruptive Psychopathology from Childhood through
Adolescence. Journal of Abnormal Child Psychology, 36, 679-692.
Cohen, J. (1992). A power Primer. Psychological Bulletin, 112 (1), 155-159.
Deater-Deckard, K. (1998). Parenting Stress and Child Adjustment: Some Old
Hypotheses and New Questions. Clinical Psychology: Science and Practice, 5 (3),
314-332.
Deater-Deckard, K. & Scarr, S. (1996). Parenting Stress Among Dual-Earner Mothers
and Fathers: Are There Gender Differences? Journal of Family Psychology, 10 (1),
45-59.
Eyberg, S. M., Nelson, M. M., & Boggs, S. R. (2008). Evidence-Based Psychosocial
Treatments for Children and Adolescents with Disruptive Behavior. Journal of
Clinical Child and Adolescent Psychology, 37(1), 215-237.
Goldstein, L. H., Harvey, E. A., & Friedman-Weieneth, J. L. (2007). Examining Subtypes
of Behavior Problems among 3-Year-Old Children, Part III: Investigating Differences
in Parenting Practices and Parenting Stress. Journal of Abnormal Child Psychology,
35, 125-136.
Jones, K. Daley, D., Hutchings, J., Bywater, T., & Eames C. (2007). Efficacy of the
Incredible Years Basic Parent Training Program as an Early Intervention for Children
with Conduct Problems and ADHD. Journal of Child: care, health and development,
33 (6), 749-756.
Kazdin, A. E. (1995). Child, Parent and Family Dysfunction as Predictors of Outcome in
Cognitive-Behavioral Treatment of Antisocial Children. Behavioral Research and
Therapy, 33 (3), 271-281.
Lavigne, J. V., Lebailly, S. A., Gouze, K., Cicchetti, C., Jessup, B. W., Arend, R., et.al.
(2008). Predictor and Moderator Effects in the Treatment of Oppositional Defiant
Disorder in Pediatric Primary Care. Journal of Pediatric Psychology, 33 (5), 462-472.
Lazarus, R. S. (1993). From Psychological Stress to the Emotions: A History of Changing
Outlooks. Annual Review of Psychology, 44, 1-22.
McCurdy, K. (2005). The Influence of Support and Stress on Maternal Attitudes. Child
Abuse & Neglect, 29, 251-268.
26
27. McLearn, K. T., Minkovitz, C. S., Strobino, D. M., Marks, E., & Hou, W. (2006). The
Timing of Maternal Depressive Symptoms and Mothers’ Parenting Practices with
Young Children: Implications for Pediatric Practice. Pediatrics, 118 (1), 174-182.
Raaijmakers, M. A. J. (2008). Aggressive Behaviour in Preschool Children:
Neuropsychological Correlates, Costs of Service Use, and Preventive Efforts.
Dissertation: Universiteit Utrecht, Enschede: Print Partners.
Sameroff, A. J., & Chandler, M. J. (1975). Reproductive Risk and the Continuum of
Caretaking Casualty. In F. D. Horowitz (Ed.), Review of Child Development
Research, 4. Chicago: University of Chicago Press.
Schaffer, H. R. (1996). Social Development. Oxford: Blackwell publishing.
Scott, S. (2005). Do Parenting Programs for Severe Child Antisocial Behaviour Work
over the Longer Term, and for Whom? One Year Follow-up of a Multi-centre
Controlled Trial. Behaviour and Cognitive Psychotherapy, 33, 403-421.
SPSS Inc. (2007). SPSS 15.0.1.1. Chicago, IL: SPSS Inc.
Traag, T. (2005) Nederlandse bevolking steeds hoger opgeleid (webpuplicatie).
Webmagazine CBS: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/onderwijs/publicaties
/artikelen/archief/2005/2005-1745-wm.htm. Gevonden op 04-05-2009.
Webster-Stratton, C. (2001). The Incredible Years: Parents and Children Videotape
Series: A Parenting Course (BASIC). Seattle, WA: Incredible Years.
Webster-Stratton, C. (2002). The Incredible Years: Parents and Children Videotape
Series: A Parenting course (ADVANCE). Seattle, WA: Incredible Years.
Webster-Stratton, C. & Hammond, M. (1999). Marital Conflict Management Skills,
Parenting Style, and Early-onset Conduct Problems: Processes and Pathways. Journal
of Child Psychology and Psychiatry, 40 (6), 917-927.
Webster-Stratton, C. & Hancock, L. (1998). Parent Training for Young Children with
Conduct Problems: Content, Methods and Therapeutic Process. In: Handbook of
Parent Training (ed. C. E.Schaefer), pp. 98–152. Wiley, New York, NY, USA.
Webster-Stratton, C., Reid, M., & Hammond, M. (2001). Preventing Conduct Problems,
Promoting Social Competence: A Parent and Teacher Training Partnership in Head
Start. Journal of Clinical Child Psychology, 30 (3), 283-302.
27
28. Bijlage 1 Tabellen
Tabel 4
Gemiddelden, standaard deviaties en t-waarden van paired-sampled T-tests over de verschilscores van opvoedvaardigheden
Verschilscore voormeting en nameting voormeting en follow-up 1 voormeting en follow-up 2
Interventie
Interventie
Interventie
interventie
interventie
interventie
Non-
Non-
Non-
M (SD) M (SD) t df p M (SD) M (SD) t df p M (SD) M (SD) t df p
Gepaste discipline -.39 -3.19 3.35 0.12 4.11 -1.37
1.14 69 .26 1.79 68 .08 2.95 62 .00
(14.85) (10.76) (11.81) (9.11) (11.31) (8.98)
ongepaste, harde
-4.83 -2.63 -6.04 -1.16 -7.46 -2.65
en inconsistente -1.24 69 .22 -2.62 68 .01 -2.48 62 .02
(12.03) (8.99) (11.54) (9.46) (12.26) (7.95)
discipline
positieve verbale -2.46 -2.38 0.78 -0.28 0.24 -0.94
-0.07 68 .95 0.83 67 .41 0.95 61 .34
discipline (7.86) (6.91) (7.99) (6.43) (7.62) (6.47)
fysieke straf -1.30 -1.27 -2.03 -1.78 -2.81 -1.82
-0.04 66 .97 -0.34 64 .74 -1.57 61 .12
(6.48) (4.14) (5.61) (3.41) (4.80) (3.89)
prijzen -3.51 -4.74 1.57 -1.35 4.53 -2.03
0.80 68 .43 1.73 67 .09 4.18 61 .00
(9.73) (9.31) (10.17) (8.95) (9.49) (7.83)
duidelijke 0.13 -0.39 1.40 0.99 2.52 1.71
0.71 68 .48 0.50 67 .62 0.80 61 .43
verwachtingen (4.73) (3.89) (5.65) (4.34) (5.79) (5.14)
28
29. Tabel 5
Gemiddelden, standaard deviaties en t-waarden van paired-sampled T-tests over de verschilscores van stress
Verschilscore voormeting en nameting voormeting en follow-up 1 voormeting en follow-up 2
Interventie
Interventie
Interventie
interventie
interventie
interventie
Non-
Non-
Non-
M (SD) M (SD) t df p M (SD) M (SD) t df p M (SD) M (SD) t df p
Rolrestrictie -1.76 -0.90 -3.05 -1.44 -3.30 -1.96
-1.05 67 .30 -1.70 65 .09 -1.33 45 .19
stress (4.47) (5.02) (5.52) (5.62) (5.61) (4.86)
Huwelijksstress -0.72 -0.84 -0.51 -1.23 -1.00 -0.97
0.17 67 .87 0.21 65 .83 -0.02 36 .99
(4.26) (3.61) (6.91) (5.83) (6.14) (7.21)
Gezondheids -0.39 -0.51 -1.61 -1.21 -1.43 -1.41
0.11 60 .91 0.59 56 .56 -0.02 45 .98
stress (6.22) (5.19) (4.67) (3.85) (5.18) (4.35)
Sociale -0.97 -0.37 -0.89 -1.03 -1.24 -1.48
-0.91 67 .37 -0.58 65 .56 0.28 45 .78
isolatiestress (4.50) (3.71) (4.48) (3.77) (4.81) (3.45)
Totale stress -4.44 -2.59 -6.00 -4.32 -7.28 -5.43
-0.84 67 .41 -0.69 65 .49 -0.57 45 .56
(14.39) (12.42) (17.07) (14.37) (16.83) (14.43)
29
30. Tabel 6
N, gemiddelden en standaard deviaties van de opvoedvaardigheden op verschillende meetmomenten voor de interventie en non-
interventiegroep
Voormeting Nameting Follow-up 1 Follow-up 2
N M SD N M SD N M SD N M SD
Interventie Gepaste discipline 72 49.83 10.52 71 49.49 9.17 70 52.83 7.33 67 53.37 9.81
ongepaste, harde en inconsistente discipline 72 47.26 10.53 71 42.27 8.65 70 41.23 9.70 67 39.84 9.17
positieve verbale discipline 72 50.18 6.59 71 47.65 5.60 70 51.06 6.42 67 50.70 5.09
fysieke straf 72 10.24 4.79 70 8.96 4.43 69 8.22 2.68 67 7.64 2.00
prijzen 72 47.35 8.42 71 43.83 6.01 70 48.97 6.51 67 50.64 6.07
duidelijke verwachtingen 72 21.54 3.63 71 21.72 3.43 70 22.96 3.92 67 23.88 4.77
Non-interventie Gepaste discipline 71 50.86 9.72 72 47.65 9.95 70 50.90 9.05 68 49.34 7.99
ongepaste, harde en inconsistente discipline 71 43.08 10.27 72 40.10 9.48 70 42.03 9.85 68 40.85 9.46
positieve verbale discipline 70 50.11 5.74 72 47.72 5.62 70 49.87 6.71 68 49.12 6.27
fysieke straf 70 10.30 4.86 71 8.82 3.88 68 8.72 3.57 68 8.50 3.24
prijzen 70 46.21 7.81 72 41.60 7.21 70 44.73 7.86 68 43.68 8.12
duidelijke verwachtingen 70 21.74 3.87 72 21.33 3.05 70 22.69 4.84 68 23.01 4.25
Opmerking: Er zijn verschillende groepsgroottes per meetmoment en tussen de verschillende variabelen, dit komt door de verschillen in uitval per groep.
30